Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 433]
| |
De grenzen van de negatieve groei
| |
[pagina 434]
| |
Economische structuurhervormingReeds vóór de verkiezingen werd het Plan-Mayorga, genoemd naar de voornaamste econoom van de UNO, de zegevierende Unie van Oppositiepartijen, bekendgemaakt: binnen de honderd dagen zou alles nieuw worden. In de grond verschilde het van het economisch beleid dat het FSLN sinds 1988 gevoerd had slechts in intensiteit en accenten, en in de cruciale veronderstelling dat er massale steun uit de VS zou komen. Terwijl de sandinisten hun geloof in de produktieve functie van de staat nooit volledig hadden prijsgegeven en, conform aan dit geloof, reeds een ‘Structural Adjustment’-beleid uitwerktenGa naar eindnoot3, stelde Mayorga uitdrukkelijk de privé-sector voorop als nieuwe motor van de economie. Volgens de UNO-analyse was de interne oorzaak van de economische crisis vooral de overdreven oriëntatie op ‘centrale planning’ van een (paternalistische) staat; vrije markt en privé-ondernemerschap zouden Nicaragua vlug terug op het pad van de economische groei brengen. In september is de toestand echter heel wat zwarter dan verwacht. Het Plan- Mayorga, met een overdreven klemtoon op monetaire stabiliteitGa naar eindnoot4, loopt vast in allerlei politieke en economische contradicties. Er zijn gewoon niet genoeg deviezen om voor een minimaal evenwicht te zorgen. Na negatieve evaluatie door IMF-specialisten en rekening houdend met de terughoudendheid van de VS werkt een keure van economen en bedrijfsleiders het ‘vervolg’ van het plan Mayorga uit. Om een einde te maken aan de scherpe sociale en politieke spanningen - die het land enkele malen aan de rand van de onbestuurbaarheid brachten - werd het document eerst bediscussieerd in een uitgebreid overleg met alle sociale partners. Het nieuwe document beschrijft in enkele hoofdlijnen hoe Nicaragua zijn economische crisis wil aanpakken. Die hoofdlijnen komen overeen met het klassieke IMF-recept: ‘meer markt, minder staat’. Het is echter belangrijk deze, niet eens zo nieuwe, economische aanpak te plaatsen in de huidige Nicaraguaanse situatie. Die vertoont twee fundamentele contradicties die de economische crisis van het land min of meer bepalen. | |
Schaarste en overvloedHet ‘aanpassingsbeleid’ is in de eerste plaats een reactie op de veranderingen in de internationale economische context. Deze heeft tot het einde van de jaren zestig een enorme bloei mogelijk gemaakt, | |
[pagina 435]
| |
maar die werd abrupt afgebroken in de jaren zeventig: met stijgende olieprijzen, stijgende interesten, een dalende internationale ruilvoet en steeds minder toegang tot de klassieke afzetmarktenGa naar eindnoot5. De economische structuur, resultaat van de economische groei in de gouden jaren, vertoonde een chronisch tekort op de handelsbalans en een toenemende behoefte aan buitenlandse financiering. Meer en meer verkreeg Centraal-Amerika zijn deviezen door ‘aid’ i.p.v. door ‘trade’Ga naar eindnoot6. Nicaragua heeft in het begin van de jaren tachtig geen tekort gehad aan ‘aid’, de tijd van de solidaire deviezen. Maar solidariteit is een tijdelijke pijnstiller, en Nicaragua kampt nu met een schuldenlast die oploopt tot ca. het veertigvoudige van de totale jaarlijkse exportGa naar eindnoot7. Men zo'n schuld kun je niet meer met het ‘Noorden’ over nieuwe leningen komen praten zonder dat je condities worden opgelegd. Bovendien, Nicaragua verloor in de Oost-West-dynamiek ook zijn politieke betekenis en moet nu zelfs met zijn voormalige Oostblokpartners concurreren op de ‘internationale hulp’-markt. Zelfs met een radicaal hervormingsbeleid wordt het ineens moeilijk de nodige deviezen te krijgen. Als oplossing voor het structurele probleem van de deviezenschaarste suggereert het IMF-recept een herintegratie van Nicaragua's economie in de internationale economie. Het land leefde, als geheel, ‘boven zijn stand’, men consumeerde teveel deviezen, men produceerde te weinig voor het buitenland. De Nicaraguanen zullen voortaan moeten leren leven met de reële dollarkost van goederen en diensten. Door de invoering van een vrije markt-systeem zullen de deviezen - de produktiefactor (geïmporteerd) kapitaal - op een efficiëntere manier worden toegewezen. Wat dit aanpassingsproces erg bemoeilijkt is de context van negatieve economische groei. Sinds 1984 leeft Nicaragua met een dalend BNP per hoofd. Indien de huidige levensstandaard slechts zou afhangen van 's lands produktie, dan zou die overeenkomen met de situatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Het probleem van de economische stagnatie ligt vooral in de onderbenutting van de nationale produktiefactoren - arbeid en grond, mede het gevolg van een veel te geconcentreerde aanwending van de schaarse factor kapitaal. Nicaragua is een onderbevolkt land met een overbevolkte hoofdstad. Een produktief beleid zou dus in de eerste plaats een beleid van grondherverdeling, aangepaste vormingsprogramma's en technologie en zelfs - was dit maar mogelijk - volksverhuizing moeten zijn. Vrije markt en ongestructureerd privé-initiatief alleen zullen dit niet waar- | |
[pagina 436]
| |
maken; het zal de staat moeten zijn die de hoofdlijnen ervan uittekent. Deze produktieve dimensie van het aanpassingsbeleid blijft dé witte vlek in de economische aanpak van de regering Chamorro. De twee eerste aspecten hebben alvast niets met marktmechanismen te maken. Het zal de staat moeten zijn die het initiatief ertoe neemt. Ook het sandinistische beleid was geen produktie-gericht beleid, maar meer een verdelingsbeleid. Het klassieke probleem van de taart en de steeds kleinere stukjes. De Nicaraguaanse economie is de laatste jaren meer en meer een ‘politieke economie’ geworden. Niet een economische logica, maar politieke beslissingen lagen aan de basis van de economische strategieën van de Nicaraguaanse consumenten en producenten: de wisselkoersen, de interesten, de lonen, de voedselprijzen, openbare nutsvoorzieningen,... al deze prijzen werden van overheidswege bepaald. Nicaragua heeft nooit een planeconomie gekend, maar haar subsidiepolitiek had identieke gevolgen: producenten en consumenten werden collectief eigendom van de staat, de staat - lees: politieke groepen - eigende zich, om sociale redenen, het recht toe om in te grijpen in ieders economische positie. Op die manier heeft de bevolking de oorlogsjaren kunnen doorstaan zonder veel economische problemen, maar tegelijkertijd werd de officiële economie gedegradeerd tot een kunstmatige biotoop, in stand gehouden door de schijnbaar onuitputtelijke schatkist. Het onhoudbare van deze politiek weerspiegelde zich niet alleen in een stijgend handelsbalansdeficit en hyperinflatie, maar ook b.v. in de migratie-cijfers. Paradoxaal genoeg heeft de landhervorming op het platteland niet voor een leefbaar alternatief kunnen zorgen, maar juist de weg vrijgemaakt voor een snellere migratie naar de steden en uiteindelijk naar de hoofdstad, het centrum van de staat, de Supreme Tewerksteller. De jongste berekeningen schatten de jaarlijkse migratiestroom naar Managua op 50.000 personenGa naar eindnoot8. De stijgende urbanisering is een oorlogsfenomeen, maar meer nog een teken dat de economische politiek een stedelijk karakter had. Het resultaat is dat steeds minder boeren produceren voor steeds meer consumenten. Het ‘Adjustment’-beleid, vanaf 1988, maar veel meer nog vanaf 1990, zal de economie gaandeweg opnieuw ‘economiseren’, en op die manier de staat bevrijden van haar schatkistproblemen. Dat heeft tot gevolg dat een gezondmaking van de staatsfinanciën automatisch samengaat met een wijziging in 's lands economische structuur en dus in het economische gedrag van elke Nicaraguaan. Deze herstructurering is diepgaand. Tijdens de revolutie is de rijstconsumptie, voor- | |
[pagina 437]
| |
heen slechts een stedelijk fenomeen, uitgebreid tot de meest eenvoudige gezinnen. Hetzelfde geldt voor suiker en het gebruik van pesticiden in de landbouw. De herstructurering heeft echter ook, en vooral, betrekking op de vorm van het economische gedrag. Het gaat erom dat men van een economische strategie, gebaseerd op politieke invloed, overstapt naar een strategie, conform de prijzenstructuur. Zo heeft de BoerenuniversiteitGa naar eindnoot9 onlangs een reeks vergaderingen georganiseerd voor groepen coöperaties, om hun een methode voor interestberekening bij te brengen. Vóór 1988 was daaraan geen behoefte, want de interestvoeten waren in hoge mate negatief, en de schulden werden trouwens in de meeste gevallen kwijtgescholden. De vroegere interestpolitiek werd door een ‘socio’ samengevat met de woorden: ‘Je kon al je produktiekosten voor de maïsoogst betalen met één maïskolf’. De coöperaties hebben steeds de voorkeur genoten van de overheid. Op dit moment lijkt het voor hen makkelijker om de regering ten val te brengen dan om hun produktiesysteem aan te passenGa naar eindnoot10. De échte herstructurering moet echter nog komen. Voorlopig lijkt het trouwens niet verder te gaan dan de staatsfuncties in te krimpen, te schrappen op verschillende budgetten en de interesten te indexeren. Daardoor wordt de urbanisatietrend echter niet stopgezet, integendeel, Managua wordt meer en meer ‘in leven’ gehouden door de zgn. ‘remesas familiares’. De naar de VS uitgeweken Nicaraguanen stuurden in 1989 naar schatting 70 miljoen VS $ naar hun familieleden op het thuisfront, een bedrag dat ongeveer overeenkomt met een vierde van de door de VS beloofde - maar niet gerealiseerde - ‘officiële’ ontwikkelingshulp. Het zijn overlevingsdeviezen, ze verdwijnen in de smokkelhandel en de dienstensector, en maken van het land een patiënt i.p.v. een producent. Algemeen wordt aangenomen dat werken in het buitenland in 1991 het belangrijkste exportprodukt van Nicaragua zal zijn, belangrijker dan de koffieproduktie! Het ‘Structural Adjustment’-beleid is tot nu toe slechts een financiële operatie geweest, de staatsschuld werd afgewenteld op de meest zwakke economische actoren en dat leidt tot nog een grotere onderbenutting van het economische potentieel van Nicaragua, arbeid en grondGa naar eindnoot11. | |
Integratie en uitsluitingDe urbanisatietrend wijst erop dat de gesubsidieerde rechtvaardigheidseconomie niet alleen werd begrensd door de buitenlandse geldstromen, ze wordt ook overwoekerd door haar eigen voortbrengselen. Naar schatting de helft van de bevolking overleeft op dit moment | |
[pagina 438]
| |
d.m.v. informele activiteiten, van de meest gevarieerde aard, en puttend uit de gaten in de officiële economische biotoop. De informele economie - een geheel van quasi perfect functionerende markten - is niet alleen de uitlaatklep geworden voor de ballast van de formele economie, ze is ook steeds meer het officiële systeem gaan overheersen. Hier vinden we de fundamentele oorzaak van de veranderingen in de FSLN- politiek sinds 1985. De sandinisten hadden zich tot doel gesteld om de gehele bevolking te integreren in de economie; zo werd b.v. het banksysteem uitgebreid tot in de kleinste dorpen, en waar het krediet voorheen een basiselement was van de afhankelijkheidsrelatie met een grootgrondbezitter, kon de boer nu gewoon aan een (gesubsidieerde) interest lenen bij de bank. Hetzelfde gebeurde met de landbouwinputs en de basisgranen; voortaan zou de boer niet meer afhankelijk zijn van de plaatselijke grootgrondbezitters-commerçanten, maar zijn produkten tegen gegarandeerde prijzen afzetten, in een staatsinstelling. De revolutie heeft dorpen ontwikkeld van functionarissen en arbeiders die werkten in dit soort instellingen. De lokale machtsstructuur werd verplaatst van de lokale landbouwburgerij naar de directeur van de bank en de verantwoordelijken van distributiecentra en plaatselijke staatsbedrijven, een machtsstructuur die al snel voor zichzelf begon te zorgen, door staatsbedrijven en coöperaties te bevoordelen. Dit had een averechts effect op de produktie van de individuele boeren. Een bewijs daarvan was het ontstaan van zwarte voedselmarkten. Naarmate de revolutionaire structuur sterker werd en voor zichzelf begon te zorgen, werd het interessanter om illegaal te verhandelen. Hierdoor werd de officiële voedselmarkt ondermijnd, wat leidde tot rantsoenering in het formele kanaal en woekerprijzen in het informele kanaal. Blijkbaar resulteerde de revolutionaire integratiebeweging in een nieuwe vorm van uitsluiting, een uitsluiting die zich manifesteerde in zwarte markten, het zichtbare deel van een revolutionaire vierde wereld. Deze analyse werpt ook een heel ander licht op het IMF-recept. Een IMF- beleid maakt slechts een onderscheid tussen staat en markt, maar in feite zijn het juist de vrije (zwarte) markten die door het nieuwe beleid opnieuw onderworpen worden aan de formele economie. Het Nicaraguaanse hervormingsbeleid is een strategie om de staat en de formele bedrijfssector - een sector die allesbehalve in een vrije marktsituatie opereert - weer nieuw leven in te blazen. Tot februari 1990 kunnen we de coöperatieven, staatsbedrijven en staatsinstellinen als een geprivilegieerd segment van die formele economie rekenen, daarna niet meer, en dit is het | |
[pagina 439]
| |
verschil tussen het FSLN-Adjustment en het UNO-AdjustmentGa naar eindnoot12. Maar beide hebben gemeen dat ze de gezondmaking van de formele economie en haar internationale reïntegratie betalen met de desintegratie van de overlevingseconomie van de uitgesloten groepen in stad en platteland. Uit het voorgaande zouden we kunnen besluiten dat de taak van de huidige oppositie van dit land ligt in het formuleren van een beleidsalternatief dat nationale en internationale integratie aan elkaar kan koppelen. Maar de politieke kaarten liggen anders. In wat volgt zal ik de economische structuurhervorming in verband brengen met de politieke samenleving. | |
DemocratiseringTien jaar onafhankelijkheidsdenken heeft de afhankelijkheid van de Nicaraguaan verplaatst van de grootgrondbezitter naar de staat, en de afhankelijkheid van Nicaragua van de internationale katoenbeurs naar een afhankelijkheid van het IMF. Het verschil is, dat vroeger de afhankelijkheid gebaseerd was op economische groei: de revolutie voerde dan ook voornamelijk een verdelingspolitiek. Op dit moment gaat het echter om een afhankelijkheidsstructuur in een economische crisis. De sociale strijd gaat niet meer over uitbuiting maar over afwenteling. Boeren die ‘fincas’ bezetten, arbeiders, op het platteland zowel als in de stad, die bedrijven bezetten en betogingen organiseren, mensen die hun huishoudrekeningen weigeren te betalen... Sinds de machtsovername zijn er voortdurend sectoren geweest die sociale strijd voerden, en deze strijd krijgt, als de politieke conjunctuur het mogelijk maakt, een nationaal karakter, zodat heel de officiële samenleving wordt lamgelegd. Nochtans lijkt de economische problematiek relatief onafhankelijk te zijn van de politieke dynamiek. De juli-staking van de sandinistische vakbond, die de hoofdstad een halve week lang heeft herleid tot barricades en het gefluit van kogels, werd georganiseerd op een moment dat de reële lonen een hoogtepunt hadden bereikt sinds februari 1988. Pas vanaf de juli-staking zijn de lonen drastisch gedaald, en vielen er ontslagen. Komt daarbij dat het protest kwam uit de hoek van de arbeiders en de bedienden, ofschoon de grootste slachtoffers van de crisis waarschijnlijk de kleine handelaars en de ambachtslui zijn. De meeste ontslagen van de laatste maanden vielen bij de KMO's, die | |
[pagina 440]
| |
niet meer dan drie, vier mensen tewerkstellenGa naar eindnoot13. Deze ontslagen halen echter niet de voorpagina's en dit illustreert meteen hét probleem van de politieke vertegenwoordiging van deze volkssectoren. Ook kan men het FSLN, de oppositie, niet verantwoordelijk stellen voor de sociale onrust. In november werd de stabiliteit van het land plots zwaar bedreigd door een fractie van de UNO, die, gesteund door boerenprotest en ex-contra's, het ontslag vroeg van de hoogste regeringsfunctionarissen. Dit soort actie zet meteen heel het politieke systeem op de helling; blijkbaar is dit niet meer in staat om de politieke conflicten te kanaliseren. We zouden de politieke dynamiek dus op eenzelfde manier kunnen beschrijven als de economische problematiek: het ordewoord is hier niet meer Structural Adjustment, maar democratisering. De regering Chamorro heeft in de eerste plaats het land opnieuw een democratisch imago verschaft in het buitenland. Deze internationale reïntegratie blijkt echter gebouwd op een onstabiel intern politiek ‘evenwicht’ dat balanceert aan de rand van de totale desintegratie. | |
Het einde van een gesubsidieerd burgerschapDe samenleving organiseren, dat was een van de hoofddoeleinden van de sandinistische revolutie. Staat, partij en volk werden verenigd in een model dat men een ‘participatieve democratie’ noemde, en dat de Nicaraguaan nieuwe perspectieven bood om zich te emanciperen, om Nicaraguaans burger te worden. De revolutie heeft het land politiek geïntegreerd. Het zijn echter deze nieuwe ‘burgers’ die nu in hun gesubsidieerd burgerschap bedreigd worden, want de staat kan er niet meer voor betalen. De sociale conflicten krijgen hierdoor een dubbele inhoud: het gaat niet alleen om loonsverhoging of werkzekerheid, maar ook, en vooral, om de dreiging uit de officiële samenleving gestoten te worden. Niet zo toevallig zijn het dan ook niet de voorheen reeds gemarginaliseerde groepen die de fakkel van de sociale strijd (in de demonstraties en bedrijfsbezettingen) dragen: zij hebben geen gesubsidieerd burgerschap te verdedigen. Het protest en het geweld van de bedreigde ‘sandinistische’ burgers valt te situeren in de afbraak van de drie-eenheid staat-partij-model van de sandinistische revolutie, die er steeds voor zorgde dat de verschillende conflicterende groepen elkaar niet dienden te erkennen, als ze de staat maar erkenden. Nu die drie-eenheid verdwijnt (de staat kan en wil ze niet meer bekostigen), verandert plots het karakter van de sociale en politieke strijd. Het economische hervormingsbeleid ver- | |
[pagina 441]
| |
eist een ander soort burgerschap. De staat herdefinieert zijn functie: niet langer politieke integratie, maar eerder intermediatie van economische conflicten. Nicaragua was beroemd om zijn ‘de cara al pueblo’, wekelijkse vergaderingen tussen hoge regeringsleiders en verschillende geledingen van ‘het volk’. De nieuwe regering zal echter de geschiedenis ingaan als de initiatiefnemer van een sociaal-economisch overleg dat arbeiders, boeren, grondbezitters en industriëlen voor het eerst in de Nicaraguaanse geschiedenis aan één tafel heeft gebracht. Het FSLN speelt in de crisissituatie nog steeds drie rollen tegelijk: die van overheid, die van partij en die van volk. De eerste rol wordt verpersoonlijkt door het sandinistische leger en de politie, die weliswaar beide onder overheidscontrole staan, maar die beide ook door sandinistische kaders worden bevolkt. De tweede rol steunt op het gegeven dat de georganiseerde samenleving nagenoeg samenvalt met de sandinistische basis: staatsbedrijven, coöperaties, banken, distributiebedrijven... het zijn evenzovele plaatsen waar de sandinistische vakbonden sterk staan. Tenslotte ageert men ook in naam van ‘het volk’, in naam van iedereen die zich bekocht voelt door het nieuwe overheidsbeleid, het abstracte ‘volk’, dat nuttig is tijdens massamanifestaties. Deze ambigue positie is de essentie van de crisis van de oppositie. Volk, partij en staat zijn drie verschillende dingen, met contradictorische belangen. Een interessant voorbeeld hiervan was de demonstratie, opgezet door de basis van het Frente Nacional de Trabajadores, bij de start van het sociaal-economische overleg. De arbeiders waren woedend omdat het economisch overleg toch doorging, maar zonder hen, ze braken door het politiecordon dat het vergadercentrum moest beveiligen. Lucío Jímenez, de voorzitter van het overkoepelende (sandinistische) FNT, arriveerde enkele ogenblikken later, in gezelschap van de hoogste chef van de (sandinistische) politie. Na een overtuigende politieke speech kreeg hij de massa mee, weg van het gebouw, zodat de demonstratie zichzelf enkele uren later vanzelf ontbond. Hoewel het FSLN zich officieel had uitgesproken tégen de ‘overlegshow’, kon het ook niet volledig achter de arbeiders staan. Humberto Ortega, de hoogste legerleider en zowat het symbool van de poging van het FSLN om vaste grond te houden op het politieke ganzenbord, nam op hetzelfde ogenblik deel aan het overleg! Het FSLN mobiliseerde de bevolking om ze uiteindelijk te kunnen demobiliseren: zo bewees men zijn politieke sterkte ín de arena waar het | |
[pagina 442]
| |
arbeidersvolk buiten werd gehouden.Ga naar eindnoot14 Het concept van participatieve democratie heeft in het verleden trouwens zijn diensten en nadelen bewezen. In 1989 heeft men de publieke sector drastisch ingekrompen, door ca. 20.000 mensen te ontslaan, en dit zonder noemenswaardig protest. Maar de gevolgen van dit beleid weerspiegelen zich in de verkiezingsuitslagGa naar eindnoot15. De sandinisten zijn voorlopig dus nog niet weg te denken uit de politiek, maar hun positie is kritiek. De UNO heeft de staat, maar het FSLN de straat en de ‘civil society’. Daarin ligt zijn politieke sterkte, maar ook zijn sociale zwakte. Politieke sterkte, omdat staat en burgers elkaar veronderstellen om te blijven bestaan. Sociale zwakte, ten eerste omdat heel wat groepen zich niet vertegenwoordigd voelen, ten tweede omdat de wel vertegenwoordigde groepen geboren zijn in tijden die definitief tot het verleden behoren. Het economische hervormingsplan stipuleert b.v. de afvloeiing van 15.000 soldaten en 10.000 staatsbedienden en -arbeiders. Deze sectoren zijn meteen ook de meest sandinistische. Vanuit deze optiek kan het FSLN slechts pleiten voor ‘uitstel’ van het hervormingsplan, een standpunt dat het in het overleg uiteindelijk gehaald heeft. | |
Alliantie met de uitgeslotenenDe bedoeling van de ‘overlegshow’ was ingegeven door het buitenland, dat niet wil investeren in een politiek instabiel klimaat. In die zin is het overleg dan ook een succes geworden. Men heeft er de fundamenten gelegd om samen te werken met de oppositiegroepen. De sandinistische vakbond, de sandinistische boerenbond zijn nu officieel erkend als vertegenwoordigers van een sociale groep. Dat maakt dat ze enerzijds verantwoordelijk zullen zijn om het economische hervormingsplan aan hun ‘basis’ te verkopen, en dat ze anderzijds inspraak krijgen in de buitenlandse financiering. De sociale vrede lijkt gered, de sociale partners komen versterkt uit de strijd. Het feit dat de werkgeversorganisatie COSEP het akkoord niet heeft ondertekend, weerhoudt de minister-president er niet van het akkoord historisch te noemen, het ‘bezegelt de sociale vrede’. Nochtans, twee weken later wordt een weg naar het binnenland gebarricadeerd. In juli en november worden barricades gebruikt om ‘de overheid tot dialoog te dwingen’. Nogal contradictorisch zou je zeggen: een barricade sluit de communicatie juist af... Een weg genereert blijkbaar een asymmetrische vorm van communicatie met de buitenwereld. Als men de ingangswegen van stadswijken of van landbouw- | |
[pagina 443]
| |
streken afsluit, zegt men eigenlijk: deze weg is voor de buitenstaanders belangrijker dan voor ons, en daarom gebruiken we de barricade als pressiemiddel tegen hen. Een hulpkreet was alleszins gerechtvaardigd in de vijfde regio, de kern van het protest in november. De streek is niet alleen zwaar getroffen door de austeriteitspolitiek inzake kredietverlening - ook voor de veeteelt, als exportsector! - zij herbergt ook het gros van de ontwikkelingspolen van de gedemobiliseerde contra's. Dat zijn ontwikkelingsprojecten van de categorie ‘hoe het zeker niet moet zijn’. Elke ex-contra kreeg een terrein toegewezen, plus een maandelijks loon van 50 VS $. Resultaat: terwijl de veehouders in de nabijgelegen bergen kampen met een tekort aan arbeidskrachten blijven de ex-contra's in de lokale steden hangen. Een proletariaat zonder perspectieven is de aangewezen groep om door ontevreden politici te worden gemanipuleerd. Deze en andere uitgestotenen, zoals b.v. de stedelijke informele sector, hebben weinig aan een overleg tussen werkgevers, werknemers, de boerenbond en de overheid. Ze zijn per definitie niet vertegenwoordigd, aan de samenleving hebben zij geen deel. Het is veelbetekenend dat de novemberstaking min of meer expliciet gesteund werd door de katholieke kerk, in de persoon van bisschop Pablo Vega. Wát ook de inhoudelijke boodschap van die kerk mag zijn, de aanwezigheid van de kerk in de politiek wijst op een gebrek aan democratie in het ‘normale’ politieke systeem. Waar legale middelen in gebreke blijven om uitgestotenen te integreren, kan alleen nog een beroep gedaan worden op morele argumenten. Anderzijds is het duidelijk dat de politieke kant van het protest weinig te maken had met de basisproblematiek van de uitsluiting. De UNO was een alliantie van uitgestotenen en bourgeois-oppositie. Zoals reeds gezegd, heeft een deel van deze laatste groep, vertegenwoordigd door de COSEP, het overlegakkoord niet ondertekend: de sandinisten willen niet weten van een teruggave van genationaliseerde bedrijven aan hun oude eigenaars. Zij misbruiken eens te meer de ontevredenheid van de ex-contra's bij het nastreven van hun eigen doelstellingen. De alliantie tussen de COSEP en de ex-contra's is echter uiterst tegenstrijdig, beiden maken aanspraak op dezelfde grond. Van belang is ook de positie van Virgilio Godoy, vice-president zonder portefeuille in de huidige regering. Deze frustrerende positie maakt hem tot bondgenoot van elke fractie binnen de UNO die zich door de huidige regeringspolitiek gefrusteerd voelt. De ex-contra's, de COSEP, de ‘Godoyistas’, het zijn drie onafhankelijke bronnen van on- | |
[pagina 444]
| |
vrede. In november ondernamen zij een gezamenlijke actie, tégen het overleg met de sandinistische organisaties, vóór een verandering in het beleid. Verder reikt hun gezamenlijke alternatief niet. Dat is de fundamentele zwakheid van de UNO-coalitie. Dit soort ad-hoc acties maakt van het politieke theater een García Márquez-story. De politieke kopstukken, partijen, belangengroepen of gewoon personen - inclusief sandinistische - scheppen hun eigen werkelijkheid, een wereld die weinig te maken heeft met wat zich áchter de barricaden afspeelt. | |
Structural adjustment van de contrarevolutieEr zijn gelukkig ook tekenen dat niet allen zich voor dit soort politieke schijngevechten laten misbruiken. Tijdens de novemberstaking riep b.v. Franklin, ex-contraleider, zijn ex-manschappen op om niet mee te spelen in het spel van de ‘politiqueros’. Franklin heeft intussen contacten gelegd met de sandinistische boerenbond om samen ontwikkelingsprojecten op te starten. Sandinisten en contra's vinden elkaar in hun boer-zijn. Comandante Camarón, ex-contraleider van de streek van Wiwilí (het vroegere oorlogsgebied in het noorden van het land), benadrukt dat de oorlog niet voorbij is; de materiële oorlog is alleen maar een economische oorlog geworden. De vijand blijft de stad, via haar vertegenwoordiger de staat, die de laatste zuurstof uit de noodlijdende lokale boereneconomie knijpt om zelf het gewicht van de crisis niet te hoeven dragen, ook al is dit op middellange termijn gezien het grote produktieve potentieel van deze streek voor éénieder nadelig (zie noot 11, I. Aderman). Vroeger was de gewapende contrastrijd een economisch alternatief, gevoed door de VS, een internationale opinie en een nationale oppositie, maar na de verkiezingen verdwijnen deze drie elementen. De contra's zijn overgestapt van het geweer en de soldij naar de koffieproduktie, en zoeken nu medestanders in hun strijd tegen de hoge interest, de weer oprukkende commerçanten en de erbarmelijke transportinfrastructuur. De strijd van de sandinistische boeren is dezelfde. Wie er ook heeft gewonnen in Managua, in Wiwilí heeft iedereen verloren. Waar de gemarginaliseerde boeren, ex-contra's en sandinisten van Wiwilí voor pleiten zijn echte structurele aanpassingen in het kader van een globaal landbouwbeleid. Herverdeling van het inkomen en | |
[pagina 445]
| |
de investeringen naar hun - bij gebrek aan kapitaal - totaal onderbenutte gebied zou op korte termijn zowel lokale welvaart als de export ten goede komen. Politiek zijn ze - net zoals de anonieme massa van de informele sector - echter nergens echt vertegenwoordigd. Echte democratisering, verstaan als integratie van de uitgesloten volkssectoren, is inderdaad de noodzakelijke voorwaarde voor grondige aanpassingen in de economische structuur. Democratie en economische structuurhervorming blijken elkaar te veronderstellen. |
|