| |
| |
| |
Historische achtergronden
India op een keerpunt
Walter Fernandes
Tientallen jonge mensen die zichzelf in brand steken en de dood ingaan omdat ze vrezen nooit meer aan een baan te komen: de regering wil een redelijk aandeel van de overheidsjobs voor de lagere kasten reserveren. Massale botsingen tussen hindoes en moslims, moslims en hindoes: de Ayodya-moskee zou worden omgebouwd tot een hindoetempel. De troebelen hebben de Indiase samenleving op haar grondvesten doen wankelen en tot de val van de regering van V.P. Singh geleid. Wat is er in India aan de gang? De westerse media hebben erover bericht, maar hun analyse richtte zich haast uitsluitend op het kastenprobleem, de fanatieke religieuze tegenstellingen, of de intern politieke rivaliteiten. Ik zal niet zeggen dat dit allemaal - met daarnaast de belabberde economische situatie en de politieke instabiliteit - niet een heel belangrijke rol heeft gespeeld, maar om de recente gebeurtenissen adequaat te verklaren, moeten we toch iets verder teruggaan. Twee ontwikkelingen mogen we niet uit het oog verliezen: 1. Met de jaren is de macht in India van de stedelijke elite overgegaan naar de rurale elite, en 2. India is op zoek naar een nieuwe identiteit en dat vindt zijn uitdrukking in een herlevend religieus, regionaal en kastenbewustzijn. Laat ik proberen de historische achtergrond van deze ontwikkeling te schetsen.
| |
Van stedelijke naar rurale elite
De machtsverschuiving van de stedelijke naar de rurale elite moet worden gezien in het licht van de reeds in 1889 ontstane vrijheidsbeweging. Die werd geleid door de stedelijke elite. De meesten daarvan waren brahmanen of behoorden tot andere hogere kasten. De Britten probeerden hen in het koloniale systeem in te lijven, ze gebruikten ze als agenten om de massa onder de duim te houden. Ze kregen toegang tot westers onderwijs en sommigen van hen collabo- | |
| |
reerden voluit met de vreemde mogendheid. Een ander belangrijk deel van deze elite besefte daarentegen dat waarden als gelijkheid en vrijheid, die door het Westen werden gepredikt om het kolonialisme te legitimeren, in feite alleen maar voor Europa golden: gekoloniseerde volkeren konden er niet zomaar aanspraak op maken. Deze elitegroepen - ze bestonden vooral uit advocaten en economen - begonnen hun aandeel in de macht op te eisen en ijverden op de lange termijn voor volledige onafhankelijkheid van de Britten. In het begin van de 20e eeuw sloot de opkomende kapitalistische klasse zich bij hen aan; ze financierde de beweging en beïnvloedde haar ontwikkelingsbeleid.
De landbouwersklassen, die tot de middelste kasten behoorden, namen in de jaren '20 actief deel aan de beweging. Hun leiders gingen de landbouwers de ‘achtergebleven kasten’ noemen en beklemtoonden aldus de tegenstelling tussen hen en de brahmanen, die het landsbestuur en de bevrijdingsbeweging al stevig in handen hadden. Vóór de onafhankelijkheid in 1947 slaagden ze er niet in gelijke macht te verwerven. Met de onafhankelijkheid ging de macht over van de Britten naar de brahmaanse en industriële klassen en die gaven de voorrang aan een op hoog ontwikkelde technologie gebaseerde industrialisering.
Wel keerde het landbouwbeleid van de nieuwe machthebbers zich tegen de, door de Britten gecreëerde, parasitaire feodale landeigenaars, de zamindars, ten gunste van de middelgrote boeren (met niet meer dan 10 ha). Irrigatie, elektrificering en andere landbouwtechnologieën werden door de overheid gefinancierd. Dat leidde tot de ‘Groene Revolutie’ en sommigen uit de ‘achtergebleven kasten’ voeren er wel bij. Economisch sterker geworden, gingen zij gaandeweg in verschillende deelstaten de macht in handen nemen over de financiële en politieke instellingen. Rond 1980 gaven 75% van de leden van de wetgevende lichamen in de verschillende staten ‘landbouw’ op als hun beroep en de meesten van hen behoorden tot de ‘achtergebleven kasten’. Maar in 1952 zat slechts 20% van hen in het centrale parlement. In 1980 waren er dat al 40%. Vandaag vormen zij de meerderheid. Hun boegbeeld is Devi Lal, de vice-premier, die in augustus 1990 werd ontslagen. In deze strijd om de macht kunnen zowel Singh als Rajiv Gandhi beschouwd worden als vertegenwoordigers van de stedelijke elite.
| |
| |
| |
Religieus reveil
Ook het religieuze reveil waarvan we op het ogenblik niet alleen in het hindoeïsme, maar ook in de islam, het boeddhisme, het sikhisme en andere Aziatische (en Afrikaanse) godsdiensten getuige zijn, moet worden gezien tegen de achtergrond van het kolonialisme. De dekolonisering betekende voor de islam het einde van de kruistochten en van zijn onderdrukking door het christendom. Voor de hindoese upper classes betekende ze het einde van hun zes eeuwen lange onderwerping aan moslimheersers, hun honderdvijftig jaar lange onderwerping aan de Britten, die zij als christenen beschouwden. In hun cultuur en religie door kolonisatoren en missionarissen altijd gekleineerd, gingen zij in de tegenaanval en dat leidde tot een revival van het hindoeïsme.
Hun nieuwe identiteit zochten de hindoe upper classes in de affirmatie van hun macht tegen de onderdrukking door de islam en hun denigratie door de christenen. Van die nieuwe identiteit werd hun godsdienst het symbool. Dit religieuze reveil was in feite een fundamentalistische en reactionaire beweging, te vergelijken met het post-Napoleontische feodale reveil in Frankrijk. Gelijktijdig deed zich in de islam hetzelfde fenomeen voor. In het begin van de eeuw ging elk van de religieuze bewegingen deel uitmaken van de vrijheidsbeweging. Politieke leiders exploiteerden ze in hun streven naar macht; de Britten gebruikten ze in hun verdeel-en-heers-tactiek. Uiteindelijk zou dit misbruik van de religie in 1947 leiden tot de partition, de verdeling van het subcontinent in India en Pakistan. In de onlusten die daarmee gepaard gingen, vonden honderdduizenden de dood en naar schatting 15 miljoen mensen werden van het ene naar het andere land ‘verplaatst’. De spanning tussen hindoes en moslims ging aldus een integrerend deel uitmaken van de nieuwe identiteit waar zowel India als Pakistan en Bangladesh (tot 1971 Oost-Pakistan) naar op zoek waren. Een groot aantal van de leiders van de fundamentalistische partijen in India en Pakistan - b.v. L.K. Advani, de voorzitter van de Bharatiya Janata Party, de fundamentalistische hindoepartij - zijn mensen of komen van mensen die bij de partition ‘verplaatst’, ‘displaced’ zijn.
| |
Heropleving van het kastebewustzijn
Niet alleen de religies, ook de kasten werden door de Britten gebruikt in hun verdeel-en-heers-beleid. Een voorbeeld: tot in 1937 moest in
| |
| |
de tienjaarlijkse volkstelling iedereen steeds vermelden tot welke kaste hij of zij behoorde. Op die manier konden de Britten laten zien dat India een samenraapsel was van kasten, religies, talen en etnische groepen dat alleen door een vreemde mogendheid samen kon worden gehouden. Mettertijd gingen de vrijheidsstrijders zich tegen die vermelding van het kastetoebehoren in de volkstellingen verzetten. In 1941 kwam er een eind aan. Maar intussen had het kastebewustzijn als bron van macht al wel de kop opgestoken.
Daar komt bij dat veel bewegingen van de lagere kasten, aborigines en andere marginale groepen in het midden van de 19e eeuw al heel sterk waren. Ze werden door de vrijheidsstrijders van de upper classes ingelijfd. In tegenstelling tot diegenen uit de elite die zich terugtrokken in het defensief, was er een deel van de elite dat de eisen van deze bewegingen serieus nam en voor sociale hervormingen ging pleiten.
Het religieuze reveil en de belofte van sociale hervormingen waren de belangrijkste factoren die ertoe leidden dat de bevrijdingsstrijd een massabeweging werd. Maar tegelijk trad er in de beweging een breuk op tussen de promotoren van het religieuze reveil en de sociale hervormers. Gandhi probeerde de twee weer samen te brengen door zich op te werpen als Mahatma, man van God. Sociale rechtvaardigheid en gelijkheid noemde hij Rama Rajya, de terugkeer naar het gouden tijdperk van de mythische koning Rama, toen alle klassen in welvaart leefden en overal vrede en gerechtigheid heerste. Hij slaagde slechts gedeeltelijk in zijn opzet, omdat sommigen zijn houding als zuiver hindoeïstisch beschouwden, terwijl hij in werkelijkheid de Rama Rajya opvatte als de gemeenschappelijke traditie van alle Indiërs, niet alleen van de hindoes. De fundamentalisten gingen verder de weg op van het religieuze reveil.
De groep die na de onafhankelijkheid de macht overnam, werd beheerst door mensen die een secularisatie naar westers model voorstonden - scheiding van religie en staat - en ijverden voor sociale hervormingen. Zij introduceerden in de grondwet een positieve discriminatie ten gunste van de meest marginalen, de zogenaamde ‘onaanraakbaren’ en de aborigines: voortaan zouden 22,5% van de zetels in het parlement en de regering voor deze groepen gereserveerd worden, even zoveel van de overheidsbanen en van de posten in de staatsscholen en -universiteiten. Een gelijksoortige ‘positieve discriminatie’ werd ingevoerd in alle deelstaten, telkens in verhouding tot het bevolkingsaantal van deze categorieën. De grondwet van 1950 ge- | |
| |
waagde van een zelfde bevoorrechting van nog ‘andere achtergebleven kasten’. Maar tot in 1977 kwam daar in de praktijk niets van terecht. Dat jaar werd een commissie opgericht onder het voorzitterschap van J.P. Mandai, die de kwestie zou bestuderen en aanbevelingen zou doen. In 1979 was ze klaar met haar rapport. De achtergebleven kasten bleken 52% van de totale bevolking uit te maken en minder dan 20% van de overheidsbanen te krijgen. Voortaan zouden volgens de commissie 27% van deze banen naar die kasten moeten gaan.
Principieel had de commissie gelijk, maar haar rapport ging uit van de volkstelling van 1931. Veel van deze achtergebleven kasten hadden inmiddels, dank zij het landbouwbeleid van na de onafhankelijkheid, grote vooruitgang geboekt. Maar tegelijk was er ten gevolge van een tekortschietend binnenlands beleid, een onrechtvaardige internationale economische orde en... de geweldige toename van de bevolking, economische schaarste ontstaan. De werkloosheid liep op tot 50 miljoen op een totale actieve bevolking van 350 miljoen. Er volgde een wedijver voor de schaarse bestaansmiddelen en banen. De middenkasten, die zichzelf de ‘achtergestelde’ kasten noemden, voelden zich gediscrimineerd door de hoogste kasten, die bestaansmiddelen en banen monopoliseerden. Kortom, de economische schaarste scherpte het kastebewustzijn nog aan.
Ook de religieuze spanningen tussen hindoes en moslims werden erdoor aangescherpt. Politieke leiders gebruikten de godsdienst voor hun electorale belangen. De aanhangers van hun godsdienst beloofden ze allerlei voordelen; de andere religie verweten ze dat ze hen discrimineerde. Toen b.v. de Congrespartij in 1983 in het Zuiden de verkiezingen verloren had, begon de toenmalige premier Indira Gandhi, die tot dan toe in het Noorden afhankelijk was geweest van de minderheden, gematigde hindoes en lagere kasten, zichzelf op te werpen als een hindoeleider, om de hogere kasten in het Noorden voor zich te winnen. Zo had ook Rajiv Gandhi, naast de sympathie die hij won na de moord op zijn moeder, zijn massale overwinning in 1984 te danken aan zijn hindoe-imago. In 1986 probeerde hij de fundamentalistische moslims te paaien door, tegen het Hooggerechtshof in, een wet uit te vaardigen die gescheiden moslimvrouwen geen recht meer gaf op onderhoudsgeld. Daarop reageerden de hindoefundamentalisten met het oprakelen van een eeuwenoude controverse over de plaats waar Rama, de mythische vorst, zou zijn geboren. Daar staat nu een moskee. Die zou volgens de hindoe-fundamenta- | |
| |
listen door de Mughal keizer Babar gebouwd zijn op de plaats waar oorspronkelijk de Ramatempel stond. Historisch is niet uit te maken wie van beide partijen, moslims of hindoes, in deze kwestie gelijk heeft. Maar de sentimenten werden opgezweept en electoraal uitgebuit. In de verkiezingen van 1989 trachtte Rajiv Gandhi zowel moslims als hindoes voor zich te winnen, maar zijn standpunt over de moskee was zo dubbelzinnig, dat hij zowel hindoes als moslims verloor. V.P. Singh, die zich verzette tegen de afbraak van de moskee, won de moslims voor zich én een gedeelte van de gematigde hindoes. De fundamentalistische Bharatiya Janata Party zag haar aantal parlementszetels stijgen van 2 in 1984 tot 86 nu.
| |
Politiek misbruik van religie en kasten
De aanbevelingen van de Mandalcommissie, die de lagere kasten een redelijk aandeel in de overheidsinstellingen en -banen wilden geven, bleven tot 1990 dode letter. Bij alle verkiezingen stonden alle partijen in hun programma's zogezegd achter het rapport, maar de verkiezingen waren nog niet voorbij of het verdween weer in de laden. In 1990 dook het weer op. De regering van V.P. Singh, die het met een gelegenheidscoalitie van zowel linkse als rechtse partijen moest zien te stellen, probeerde alle netelige kwesties voor zich uit te schuiven. Tot Devi Lal, de vice-premier, die V.P. Singh onderuit wilde halen, het conflict tussen stedelijke en rurale bevolking weer oprakelde. Hij wierp zich op als de leider van de rurale bevolking, Singh vertegenwoordigde in zijn ogen alleen de stad. In de hoop toch nog een deel van de rurale bevolking voor zich te winnen, beloofde Singh nu eindelijk eens werk te maken van het Mandalrapport.
Daarmee dreef hij niet alleen Devi Lal in het verweer, maar ook de rechtse Bharatiya Janata Party, wier achterban tot dan toe hoofdzakelijk uit de commerciële en stedelijke middenklassen bestond. Die probeerde nu ook onder de rurale bevolking stemmen te ronselen: ze spiegelde hun voor dat hun slechte economische situatie alleen maar te wijten was aan het feit dat de moslims en andere minoriteiten systematisch voorgetrokken werden. De zet van Singh dreigde de achterban van de BJP in tweeën te delen, kaste tegen kaste. Om dat te voorkomen, rakelde de BJP nu de Ayodya-kwestie weer op: de moskee moest worden afgebroken; op 30 oktober, de dag die was vastgesteld door de Vishwa Hindu Parishad, een andere extremistische hindoe organisatie, moest de eerste steen worden gelegd voor een hin- | |
| |
doetempel. Om te voorkomen dat het kastenprobleem de partij zou verdelen, zouden de hindoes weer verenigd worden rond een al even gevoelig religieus conflict. De voorzitter van de partij, Advani, zou op pelgrimage gaan naar Ayodya; hij zou vertrekken van Gujarat in West-India; daar stond een tempel op de plaats waar vroegere moslim heersers een tempel vernield hadden en een moskee gebouwd. Hij dreigde ermee zijn steun aan de regering op te zeggen als hij zou worden gearresteerd of als de eerstesteenlegging niet mocht doorgaan. Singh had slechts twee keuzen: hij kon Advani laten arresteren, maar dat betekende de val van zijn regering, óf hij kon de extremistische actie in Ayodya doorgang laten vinden, maar dat betekende bloedige rellen in heel het land, tienduizenden slachtoffers en misschien het uit elkaar vallen van India. Het pleit voor hem en zijn collega's dat zij voor het eerste kozen. Advani werd gearresteerd. De regering viel. De onlusten die volgden, eisten slechts (?) enkele honderden slachtoffers, maar een massaal bloedbad werd voorkomen.
Intussen had Rajiv Gandhi zijn brede electorale basis verloren; alle andere partijen en partijtjes wedijverden om de gunst van uiteenlopende bevolkingsgroepen. Er kwam een stilzwijgende alliantie tot stand tussen Gandhi en Devi Lal; later sloot Chandrasekhar, de nieuwe premier, zich daarbij aan. Tegen deze politieke achtergrond moet men ook de onlusten onder de studenten situeren. Zij zien hun toekomst bedreigd door een enorme werkloosheid. Als nu 100.000 banen aan de ‘achtergebleven klassen’ voorbehouden worden, ziet hun situatie er nog somberder uit.
| |
Regionalisme en etnisch reveil
India staat ten gevolge van al deze samen exploderende conflicten op een keerpunt in zijn geschiedenis. In de eerstkomende jaren is nog meer politieke instabiliteit te verwachten. Zelfs een partij die met een voldoende meerderheid aan de macht zou komen (zoals misschien de Congrespartij van Rajiv Gandhi in 1991) zal de conflicten niet kunnen bedwingen. Naast de religieuze en kastetegenstellingen zorgen ook het heroplevend regionalisme en het etnisch reveil, reacties op een overcentralisatie, voor serieuze moeilijkheden.
India is geen federatie, maar een bondsstaat, een Union of States. De deelstaten beschikken over een grote autonomie, maar het centrum heeft meer macht dan een federale regering. Dat systeem werkte behoorlijk tot in het midden van de jaren '60, toen in de meeste staten
| |
| |
de Congrespartij, een coalitie van regionale leiders, nog aan de macht was. Toen in 1967 verschillende staten voor de oppositie kozen en Indira Gandhi haar eigen positie in de Congrespartij bedreigd zag, centraliseerde zij meer en meer macht in eigen handen. De voornaamste ministers in de staatsregeringen werden vanuit Delhi benoemd en niet meer ter plaatse verkozen, en voor elk van hun belangrijke beslissingen hingen ze van haar af. Haar zoon Rajiv Gandhi trad in haar voetsporen. De wrevel tegen die centralisatie nam toe, als het slecht ging in de staten werd dat het centrum verweten. In naam van de nationale eenheid centraliseerde Rajiv Gandhi de macht nog meer. Het gevolg was dat in de laatste twintig jaar verschillende regionale partijen de macht in hun staat overnamen. Ook hierin zien we hoe de bevolking zoekt naar een nieuwe, eigen identiteit. Maar dat streven wordt vaak afgedaan als anti-nationalisme en gebruikt voor politieke doeleinden.
Hetzelfde gebeurt met het etnisch reveil. India telt vandaag onder de tien meest geïndustrialiseerde landen van de wereld. De industrialisatie creëerde een sterke boven- en middenklasse, die ongeveer 25% van de totale bevolking van 880 miljoen omvatten. Industriëlen en andere economische besluitvormers hebben de neiging om de rest van de bevolking te vergeten en hun de economische voordelen te ontzeggen. Miljoenen Indiërs zijn in feite slachtoffer geworden van de economische ontwikkeling. De ± 70 miljoen tribalen en ± 120 miljoen mensen uit de geregistreerde klassen (de voormalige ‘onaanraakbaren’) werden tengevolge van deze geplande ontwikkeling alleen maar armer. De eerstgenoemden zijn verarmd als gevolg van de massale ontbossing waartoe men overging voor de winning van industiële grondstoffen, of zijn ‘verplaatst’ omdat er in hun streek stuwdammen gebouwd, mijnen ontgonnen of andere ontwikkelingsprojecten opgezet werden. De tweede groep, die al altijd machteloos was, werd nog verder gemarginaliseerd doordat hun traditionele ambachtstechnieken die hun het overleven mogelijk maakten, vervangen werden door hoog ontwikkelde technologie. Deze groepen worden zich nu bewust van hun rechten en eisen een rechtmatig aandeel in de rijkdommen en de macht. De stammen in Oost-India vragen meer zeggenschap in het beheer van de natuurlijke rijkdommen en een eigen staat in de Indiase Unie. Extremisten in Noordoost-India streven naar onafhankelijkheid.
| |
| |
| |
Onzekere toekomst
India gaat een onzekere toekomst tegemoet. De regionale, religieuze en ruraal-urbane spanningen en de kasten-tegenstellingen zullen de komende jaren waarschijnlijk toenemen, en daarmee natuurlijk de politieke instabiliteit. Het enige waarop we onze hoop kunnen stellen is de gematigdheid waarmee de meerderheid van de bevolking reageerde op de recente troebelen. Hoewel de zaak-Ayodya en de arrestatie van enkele hindoe-leiders uiterst gevoelige kwesties waren, reageerde de meeste hindoes gemodereerd. Men kan betreuren dat slechts heel weinigen publiek opriepen tot terughoudendheid. Maar omgekeerd waren er ook relatief weinigen die heftig reageerden op Singhs beslissing de BJP-leiders te laten arresteren en zo de verwoesting van de moskee te voorkomen.
Ook veel moslims en leden van andere minderheden, evenals een aantal regionale leiders, leggen gematigdheid aan de dag. Maar die gematigdheid zal niet volstaan zolang de politieke en economische besluitvormers geen poging ondernemen om een consensus over de belangrijkste conflicten te bereiken, in plaats van die conflicten voor partijpolitieke doeleinden uit te buiten. Zo'n consensus schijnt nog niet in zicht te zijn. Terwijl er elk jaar miljoenen nieuwe jobs nodig zijn, concentreert de economie zich op verhoogde produktiviteit en hoog ontwikkelde, meestal arbeidsbesparende technologie. Westerse landen blijven druk uitoefenen op India om investeringen van multinationals toe te laten en arbeidsbesparende technologie te importeren. Onder de druk van het Westen vindt er een onbeheerste exploitatie van natuurlijke rijkdommen plaats, middelen waarvan tribalen en lagere kasten afhankelijk zijn om te overleven. De hogere en de middenklassen genieten van de voordelen daarvan, maar de situatie van de anderen verslechtert. Van de winstgevende economie profiteert slechts 25% van de bevolking, 220 miljoen mensen van de 880 miljoen. Noch de conflicten, noch de dramatische bevolkingstoename kunnen beheerst worden als dit proces niet wordt stopgezet.
Om deze enorme problemen op te lossen en te overleven, zal India zelf veel meer respect moeten opbrengen voor de regionale, religieuze en kastegevoeligheden en behoeften. Het Westen van zijn kant moet zijn pressie laten varen om India naar westers model te industrialiseren en eens nadenken over een ander ontwikkelingsmodel.
|
|