| |
| |
| |
[Januari 1991]
Drie biografieën
John Henry kardinaal Newman 1890-1990
Johan Kuin
Op elf augustus 1890 stierf in Birmingham John Henry kardinaal Newman, bijna negentig jaar oud. De herdenking van zijn dood is de aanleiding geworden voor vele nieuwe publikaties over zijn leven en werken. Voor een deel zijn deze van strikt wetenschappelijke aard; zij richten zich tot specialisten op het gebied van de theologie, de wijsbegeerte of de geschiedenis van de 19e eeuw. Andere geschriften hebben tot doel de persoon en de talrijke werken van Newman bekend te maken bij een breder publiek dat wellicht nauwelijks iets van hem weet.
| |
Een christelijk humanist
In dit laatste geval kan het vruchtbaar werken wanneer men de betekenis die Newman voor onze eigen tijd zou kunnen hebben, als uitgangspunt neemt zodat zijn denkbeelden als het ware naar ons toe vertaald worden. De belangstelling wordt dan ongemerkt gewekt. De Vlaamse jezuïet Hendrik Imberechts heeft dit op speelse en oorspronkelijke wijze gerealiseerd in zijn boek John Henry Newman. Ontmoetingen met een christelijk humanist (Lannoo, Tielt, 1989). Het boek heeft een bescheiden omvang van ongeveer 150 bladzijden en is verdeeld over zes hoofdstukken.
In het inleidende eerste hoofdstuk wordt een reis beschreven die de auteur in 1960 naar het sterfhuis en het graf van Newman in Birmingham maakte en zijn ontmoeting met de beroemde Newmankenner father Dessain, die het grootste gedeelte van de brieven en dagboeken van Newman zou publiceren. Voor de nuchtere lezer voor wie Newman nog een onbekende is, komt de inleiding nogal devotioneel en enthousiast over. Men moet zich daar echter niet door laten af- | |
| |
schrikken; Imberechts geeft in dit boek blijk van een nuchtere kijk op de dingen en hij zal zijn bewondering voor Newman op overtuigende wijze onderbouwen.
Vanaf het tweede hoofdstuk gaat de auteur een denkbeeldig en ononderbroken gesprek aan met Newman. Het boek lijkt op een uitgebreid en diepgravend interview waarin Newman die al honderd jaar in de hemel verblijft, naar aanleiding van de vragen van de interviewer terugkijkt op zijn bewogen en lang leven. Wellicht werd Imberechts tot deze aanpak geïnspireerd door het voorbeeld van zijn beroemde medebroeder Karl Rahner die in een gedenkboek de stichter Ignatius zijn jezuïeten van na het Tweede Vaticaans Concilie rechtstreeks laat toespreken, een boeiende tour de force.
Deze werkwijze geeft aan dit boek in de eerste plaats een grote levendigheid. Maar een biografie zou met deze methode gemakkelijk kunnen verglijden naar fictie, naar een ‘vie romançée’. Dit is echter geenszins de bedoeling van de auteur die de authentieke Newman in contact wil brengen met de reële problemen van onze tijd. Imberechts gebruikt zijn grondige kennis van het leven en de werken van Newman. Het is bewonderenswaardig hoe hij erin geslaagd is dit lange en uiterst gecompliceerde levensverhaal chronologisch door de levendige gesprekken heen te weven: alle belangrijke episodes komen ter sprake en de voornaamste geschriften worden toegelicht.
De gespreksmethode biedt eveneens het grote voordeel dat het verband tussen Newman en onze tijd als vanzelfsprekend tot stand komt door de expliciete aanwezigheid van de interviewer in het verhaal. Zelfs de meest onpersoonlijke biograaf is, met zijn tijd, in de biografie aanwezig door de keuze en de structurering van het feitenmateriaal. Hier echter behoort de biograaf tot de inhoud van de biografie; zijn persoon wordt, met de tijd waarin hij leeft, constant ter sprake gebracht. Een oude, wijze, milde Newman, die alle wederwaardigheden van zijn leven ver achter zich heeft gelaten wordt ondervraagd door een sympathieke bewonderaar die midden in deze tijd staat en zijn leven heeft gewijd aan het middelbaar onderwijs in Vlaamse jezuïeten-colleges. Twee levensverhalen vloeien samen en scheppen een unieke kans om allerlei verbanden te leggen tussen de ervaringen van Newman en de problemen van Imberechts' tijdgenoten.
Die verbanden leveren boeiende stof. De voorkeur van Newman voor persoonlijke verhoudingen, zijn ‘personalisme’ dat de volle nadruk legt op de onvervangbare waarde van het individu wordt uitgespeeld tegen de massificatie van de huidige onderwijssystemen die veel
| |
| |
John Henry Newman, 1873-74; schets van Lady Coleridge.
Uit Ian Ker, John Henry Newman 4 Biography. Clarendon Press, Oxford, 1988.
meer drijven op eindeloos vergaderen dan op rechtstreeks contact met leerlingen. De visie van Newman op de algemeen-vormende waarde van het universitair onderwijs wordt vergeleken met de roep om maatschappelijk nut en efficiëntie. Imberechts vindt dat de leer over het geweten, de nadruk op plicht en gehoorzaamheid en de Victoriaanse gestrengheid van de vroege preken gemilderd dienen te worden in het licht van de moderne behoefte aan liefde, vrijheid en geborgenheid.
De overgang van Newman tot de katholieke kerk wordt geplaatst in het kader van de tegenwoordige oecumenische beweging. De reactie van Newman op het Eerste Vaticaans Concilie wordt vergeleken met de uitwerking van het Tweede Concilie op de huidige bewonderaars van Newman. Zij bemoeienissen met de progressiviteit van het tijdschrift The Rambler en zijn strijd tegen het extreme ultramontanisme van Manning c.s. geeft aanleiding tot een gedachtenwisseling over conservatisme en progressiviteit in het kerkelijke leven nu. Newmans scepsis ten opzichte van de wenselijkheid van de afkondiging van het onfeilbaarheids-dogma wordt verbonden met zijn moderne aandacht voor de rol van de leek en voor de collegialiteit van de bisschoppen.
Deze opsomming is nog maar een greep uit de vele thema's uit het Victoriaans verleden en het postmoderne heden die dit boek op zo'n klein bestek biedt. De vraag is natuurlijk of door deze wijze van ge- | |
| |
schiedschrijving Newman niet teveel wordt gemoderniseerd en geïdealiseerd. Wij mogen hem niet zomaar tot de vader van onze wensen maken. Zoals alle grote figuren uit de geschiedenis gaat ook Newman zijn eigen tijd en elke tijdsperiode te boven, maar zijn sterke verbondenheid met de 19e eeuw en de beperking die daardoor voor de gelding van zijn daden en woorden ontstaat, mogen niet uit het oog worden verloren. Hij was een tijdgenoot van Dickens. Toen hij geboren werd was de oorlog met Napoleon nog in volle gang. Hij was eenendertig toen Victoria koningin van Engeland werd. Hij trad toe tot een katholieke kerk die zelfs nog geen Eerste Vaticaans Concilie kende en in moraal en devotie nog geheel aanleunde tegen de contrareformatorische mentaliteit van na Trente.
In ieder geval maakt de nadrukkelijke aanwezigheid van de ondervragende biograaf het de lezer gemakkelijk om een eventuele te sterke modernisering te kunnen signaleren. De lezer leert immers ook de biograaf goed kennen, zodat duidelijk wordt vanuit welke opties de band tussen Newman en deze tijd is aangebracht.
Imberechts' conclusie luidt ontegenzeggelijk dat op een genuanceerde maar niet mis te verstane wijze Newman de voorloper is geweest van de vernieuwende tendenzen van het Tweede Vaticaans Concilie. Hij is echter niet de enige die er tegenwoordig zo over denkt; de vraag naar de rechtmatigheid van deze duiding zal ook bij de volgende hier te behandelen biografen moeten worden gesteld.
| |
Een profeet
Wie de voorkeur geeft aan een meer afstandelijk geschreven biografie over Newman zou terecht kunnen bij het boek Vriendelijk licht. De profetische visie van J.H. Newman (Altiora, Averbode en Helmond, 1989). De auteur is Robert Boudens o.m.i. die tot zijn emeritaat in 1985 hoogleraar in de kerkgeschiedenis was aan de katholieke universiteit van Leuven. In vergelijking met het vorige boek is de stijl rustiger en de methode wetenschappelijker. Boudens reflecteert in het levensverhaal minder nadrukkelijk op de actuele betekenis van Newman en geeft op uitgebreider schaal zakelijke informatie over de historische omstandigheden. Als historicus van beroep is Boudens goed op de hoogte van de context waarin het leven en de werken van Newman moeten worden geplaatst. Hierdoor krijgen sommige gebeurtenissen meer reliëf dan bij Imberechts.
In een zorgvuldig gesteld Woord vooraf beschrijft Boudens de moei- | |
| |
lijkheden die de vakhistoricus ontmoet wanneer hij zich aan een biografie waagt. Het geheel wordt afgerond met enkele Nabeschouwingen die de betekenis van Newman voor deze tijd beschrijven. Daarvan is vooral de slotparagraaf over de rol die Newman in de oecumenische beweging speelt, van belang. Boudens verwijst naar de Newman-kenner professor Van de Pol die beweerd zou hebben dat Newman geen oecumenische mentaliteit heeft bezeten en de kloof tussen anglicanen en katholieken alleen maar groter heeft gemaakt. Boudens wil dit bestrijden met een beroep op Ch. Dessain. Dessain heeft vier criteria opgesteld, die voorwaarden zijn voor een waarachtige oecumenische gezindheid. Boudens toont aan hoe Newman aan deze criteria heeft beantwoord.
De laatste vijfenzeventig bladzijden van deze biografie worden gevuld door een bloemlezing van vertaalde tekstfragmenten uit de werken van Newman. Vierentwintig fragmenten dienen om diens levensloop te illustreren; hieronder vindt men een bijna volledige vertaling van de beroemde preek The Second Spring, die Newman in 1852 hield in verband met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Engeland, enkele jaren daarvoor. Twaalf fragmenten worden ‘geestelijke teksten’ genoemd. Uit de ondertitel van zijn boek: ‘De profetische visie...’ blijkt dat ook deze auteur Newman ziet als baanbreker voor de bevrijdende vernieuwingen die het Tweede Vaticaans Concilie volgens velen heeft gebracht. Boudens rondt het levensverhaal niet zonder reden af met te wijzen op de verbeten strijd die Newman tegen de overdreven cultus van het pauselijk gezag door de toenmalige Ultramontanen (Manning en Ward) heeft gevoerd.
| |
Een moderne victoriaan
De vragen die de twee besproken biografieën hebben opgeworpen bij de kritische lezer kunnen misschien worden beantwoord aan de hand van het grootse boek: John Henry Newman. A Biography door Ian Ker, die tot voor kort pastor voor de katholieke studenten in Oxford was en als zodanig een opvolger van de beroemde Ronald Knox. Dit werk is de belangrijkste publikatie van het gedenkjaar. De eerste, hardcover, editie verscheen in 1988. In 1990 volgde de publikatie als een Oxford University Press paperback die in Engeland één dag na het verschijnen alweer was uitverkocht. Inmiddels zijn er nieuwe herdrukken verkrijgbaar. Het omvangrijke boek bevat bijna 800 dichtbedrukte bladzijden.
| |
| |
In 1985 had Ker al een wetenschappelijke editie verzorgd van Newmans diepzinnigst wijsgerig werk: An Essay in Aid of a Grammar of Assent (Clarendon Press, Oxford, 1985). Ook de biografie is voor alles een wetenschappelijk werk door de wijze waarop de bronnen zijn gebruikt. Elke bladzijde bevat vele verwijzingen, vooral naar de reeds gesignaleerde dertigdelige uitgave van de Letters and Diaries, waaraan ook Ker zijn medewerking heeft verleend. Voegt men hierbij nog de drieëndertig delen van de reeds gepubliceerde werken van Newman, dan wordt duidelijk welk een enorme hoeveelheid arbeid is verzet om dit boek te schrijven.
Deze biografie is van opzet en bedoeling dus van andere aard dan de twee reeds besproken werden. Dit boek werd aangekondigd als: ‘de eerste volledige biografie die gelijkelijk aandacht schenkt zowel aan Newman als denker en schrijver als aan zijn levensverhaal’. In feite is het de derde biografie. Zij komt na die van W. Ward, The Life of John Henry Cardinal Newman (1912) en die van Meriol Trevor, Newman: The Pillar of the Cloud en Newman: Light in Winter (1962); maar deze auteurs hadden veel minder bronnen tot hun beschikking.
De biografie getuigt allereerst van strenge zakelijkheid, nuchterheid en wetenschappelijke zorgvuldigheid. Dit vooral doordat het boek een doorlopend verslag geeft van de feiten zoals Ker ze in de bronnen heeft aangetroffen. Hun aantal in overweldigend; er is een uiterst ingewikkeld mozaïek van feiten ontstaan. De keuze van de feiten werd niet in de eerste plaats bepaald door hun biografische waarde want de meesten zouden kunnen worden gebruikt om een theoretische beschouwing over de leer of het karakter van Newman te onderbouwen. Tegelijk is uit wat een vermoeiende opsomming had kunnen worden, een boeiend verhaal tot stand gekomen; een grootse prestatie.
Eigenlijk mag men niet zeggen dat Ker slechts feiten voor zichzelf laat spreken. Hij doet iets dat veel belangrijker is: zij worden gepresenteerd zoals Newman zelf ze heeft ervaren. Aan alle feiten voegt Ker uit de dagboeken en brieven reflecties van Newman toe zodat het verhaal van diens leven tevens de geschiedenis van het denken en voelen, het verlangen en het willen van Newman wordt. Hierdoor ontstaat de indruk dat de biograaf niet ingrijpt en geen eigen mening weergeeft. Eerst bij aandachtige lezing en wanneer men zich al vertrouwd heeft gemaakt met de lawine van gegevens, bemerkt men hoe Ker in een onopvallende zinswending toch een eigen oordeel onder woorden brengt. Dat oordeel is primair lovend en instemmend hoewel kritiek
| |
| |
niet wordt geschuwd. Uit de scherpzinnige analyses die van alle grote werken van Newman worden gegeven, blijkt het wijsgerig en theologisch inzicht van Ker.
De omvang en de veelzijdigheid van deze biografie doet recht aan de persoon van Newman. Deze wordt allereerst beschreven als een Victoriaans genie, die thuishoort in de rij van onbegrijpelijk actieve figuren zoals Dickens of Trollope die ieder wel drie levens schijnen te vullen en die zich op velerlei terreinen hebben bewogen en daar tot op zeer hoge leeftijd mee zijn doorgegaan.
Newman is niet alleen een kamergeleerde die zich in zijn geleidelijk zeer uitgebreide, door hem zelf bijeengebrachte bibliotheek heeft opgesloten en zich daar de gehele patristische, anglicaanse en roomskatholieke theologie eigen maakte en diepzinnige boeken schreef. Vanaf zijn eerste jaren als theoloog in Oxford heeft hij zonder onderbreking zielzorg uitgeoefend temidden van de boerenbevolking van Littlemore, een dorpje bij Oxford, en later als katholiek priester onder de Ierse arbeiders in het geïndustrialiseerde Birmingham. Hij was de onvermoeibare leider van de vernieuwingsbeweging in de anglicaanse kerk. Als katholiek priester aanvaardde hij de meest uiteenlopende opdrachten en daarbij schreef hij als geestelijk leidsman duizenden brieven aan mensen die hem om raad vroegen.
Ook in de karakterbeschrijving die Ker van Newman geeft, komt diens veelzijdigheid tot uiting. Newman is niet slechts de milde, oude man die Imberechts, opzettelijk, heeft opgevoerd. Hij blijkt ook fel en strijdvaardig te zijn. In zeer wisselende omstandigheden heeft hij met grote inzet telkens opnieuw zijn positie moeten bepalen. Hij schrok daar nooit voor terug, wat ook de consequenties waren; hij kon zich daarbij verbeten verdedigen.
Veelzijdig is ook zijn denken. Ker legt er steeds weer de nadruk op dat alle eenzijdigheid Newman vreemd is. Nooit kan men hem in een abstract schema opsluiten of op een starre stellingname vastpinnen. Bij elke bewering krijgt de tegenbewering de volle kans zonder tot contradictie of relativisme te vervallen. Uit zijn denken en handelen straalt een onverschrokken intellectuele en morele eerlijkheid. Newman is een aristocraat van de geest.
Hieraan verbindt Ker een tot nu tot vergeten of verzwegen stijlelement van Newman: zijn ironie. Dit is de reden dat minder belangrijke geschriften toch nogal eens aandacht krijgen omdat zij getuigen van Newmans meesterschap in stijlvol sarcasme; trouwens vele citaten uit de brieven geven eenzelfde beeld. Newman was een formida- | |
| |
bele polemist. Juist op de hoogtepunten van een ernstige discussie kan hij zijn tegenstander speels benaderen. Hij beheerst alle aspecten van de problematiek en laat zich nooit in het nauw drijven. Hij heeft alle tegenargumenten voorzien en heeft ze bij voorbaat alle kansen gegeven.
Aan die veelzijdigheid paart Newman grote kwaliteit. Wat hij ook onderneemt, het intellectueel, artistiek en spiritueel niveau is steeds zeer hoog. Zijn bemoeienissen liepen nogal eens uit op mislukking, vooral in zijn katholieke periode. De oorzaak daarvan lag dan dikwijls in het feit dat zijn omgeving, en vooral zijn kerkelijke overheden geen raad wisten met de hoge kwaliteit van zijn werk.
Maar voor alles blijkt uit deze biografie dat voor Newman zijn verhouding tot God allesbeslissend is geweest, vanaf zijn vijftiende jaar toen hij in Hem ging geloven. Newman is allereerst en in alles een religieus mens die in zijn denken en beslissen steeds op God was gericht. Newman, de man Gods: dat is het meest karakteristieke dat deze kolossale biografie samenvattend over hem weet te vertellen.
| |
Eenzijdigheden van de biografie
Bij de lezing stuit men vanzelfsprekend ook op enkele bezwaren. Voor niet-Engelse lezers wordt bijvoorbeeld wel erg veel kennis verondersteld van de Engelse cultuur, de Engelse geschiedenis en het Engelse onderwijs-systeem, vooral van Oxford en Cambridge. Een ander bezwaar werd al door de Times Literary Supplement (10-16 maart 1989) gesignaleerd in een grotendeels lovende bespreking. Het werd als een beperking ervaren dat in dit boek alleen de figuur van Newman tot leven komt en alle andere personages - die lopen in de tientallen - vage gestalten blijven, ook degenen die nauw en langdurig bij Newmans leven waren betrokken. Nu maakt de opzet van het boek deze inperking bijna noodzakelijk. Feitelijk is het geen boek over maar van Newman want hijzelf is voortdurend aan het woord bij alles wat gebeurt. De overvloed aan nieuw bronnenmateriaal die uit de brieven en de dagboeken kon worden aangeboord moest wel tot een overbelichting van Newman voeren. Inventarisatie was een eerste opgave. Ker heeft dat voortreffelijk gedaan maar op deze wijze moest al het andere wel tot randverschijnsel worden gereduceerd. Daardoor is dit boek uiteindelijk geen volledige biografie kunnen worden die de lezer een allesomvattend beeld van Newman geeft; dit boek is daartoe een noodzakelijke voorbereiding. In een volledige biografie moet de per- | |
| |
soon van Newman in een duidelijker en vooral zelfstandiger kader worden geplaatst waarin de mensen waarmee hij is omgegaan niet geheel verdwijnen in de reacties van Newman; dan pas zal de uitwerking van Newman woorden en daden geheel zichtbaar worden.
Deze nu nog onvermijdelijke beperking schaadt vooral Newmans relatie met de anglicaanse kerk. Alle biografen tot nu toe geven de indruk a.h.w. zelf méé te bekeren met Newman; na diens bekering verlaat ook hun aandacht de anglicaanse kerk om zich dan bijna uitsluitend met roomse zaken bezig te houden.
Om verschillende redenen is dit te betreuren. Zo is het voor de beoordeling van Newmans meest ingrijpend besluit wenselijk dat men nagaat wat voor uitwerking zijn stap heeft gehad voor zijn collega's en intieme vrienden, voor de vernieuwingsbeweging binnen de anglicaanse kerk die Newman zelf had ingezet en voor de anglicaanse kerk in haar geheel. Dit klemt temeer omdat uit het boek van Ker blijkt hoezeer Newman zelf heeft geworsteld met zijn verantwoordelijkheid voor de kerk waarin hij was geboren, waaraan hij zoveel te danken had en waarvoor hij bij zo velen liefde en eerbied had gekweekt. Zelf kon hij toendertijd de gevolgen van zijn stap niet overzien maar de biograaf van vandaag heeft de gelegenheid om tot in bijzonderheden na te gaan wat de overgang van Newman niet alleen voor de katholieke maar ook voor de anglicaanse kerk heeft betekend.
Het blijkt dat Newman de levensvatbaarheid van de anglicaanse kerk heeft onderschat; deze is niet snel ten onder gegaan aan de innerlijke tegenstellingen en aan haar inherent protestantisme. Ook het Anglo-Catholicism is voort blijven leven. Het feit dat bijna een eeuw na Newmans bekering een eminente geest als T.S. Eliot bewust voor het Anglo-Catholicism kiest om zijn pas gewonnen christelijk geloof veilig te stellen en uit te bouwen, zegt iets over de vitaliteit ervan. Bovendien hebben de uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie gegevens aangedragen die een hernieuwde bezinning wenselijk maken. Aan de kerken buiten de Romana is immers meer eigenstandige waarheid, waardigheid en waarde toegekend dan vroeger voor mogelijk werd gehouden. Daarom behoort een verslag over de gevolgen van Newmans beslissing voor de kerk die hij verliet, een plaats te krijgen in zijn biografie.
| |
| |
| |
Een ‘ouderwetse’ Newman
Kers boek draagt nieuw materiaal aan om de vraag te beantwoorden of Newman werkelijk de profeet van het Tweede Vaticaans Concilie is geweest in haar bevrijdende aspecten, zoals de twee vorige biografen zo nadrukkelijk hebben gesteld, en of Imberechts gelijk heeft wanneer hij in de ondertitel van zijn boek Newman een christelijke humanist noemde. Men kan niet ontkennen dat de lezing van Kers biografie in eerste instantie een schokeffect veroorzaakt, althans bij degenen - en dat zijn er velen in Nederland en België - die Newman de jaren door op romantische wijze hebben bewonderd. De biografie werkt ontmythologiserend. Voor een evenwichtig oordeel over Newman, en ook over de besproken biografieën, is het nuttig van deze schokervaring verslag uit te brengen. De beschouwing die hier volgt komt geheel op rekening van de auteur van deze bespreking. Zij is wel gebaseerd op het materiaal dat door Ker voor de eerste maal op zo overvloedige wijze is aangedragen maar geeft een eigen interpretatie van dat materiaal voorzover dit onverwachte elementen bevat.
Het is eigenlijk onvermijdelijk dat men bij zo'n gedetailleerde biografie op uitspraken stuit waarmee men in eerste instantie niet goed raad weet. Newman heeft een langdurige en diepgaande ontwikkeling in zijn denken ondergaan; daaruit resulteert een veelkleurig geheel waarin tegenstellingen en zelfs tegenstrijdigheden een plaats hebben. Men kan drie grote perioden in zijn leven onderscheiden: een evangelisch-calvinistische, een anglicaanse en een rooms-katholieke. Het zou denkbaar zijn dat deze perioden slechts doorgangsfasen waren geweest die tot een harmonische eenheid hebben geleid waarin de tegenstrijdigheden grotendeels zijn gladgestreken: de ‘eigenlijke’ Newman van onze bewondering. Zo'n ontwikkeling heeft inderdaad óók plaats gehad en zij brengt ons tot de Newman waarmee Imberechts zijn gesprekken voert.
Maar de opeenvolgende fasen - die soms op gespannen voet staan met dit ‘eindresultaat’ - zijn nooit geheel uit Newmans latere leven verdwenen maar blijven daarin vanuit hun eigen aard doorwerken. Zijn ervaringen als ‘evangelical’ hebben zijn anglicanisme sterk gekleurd, en deze beide beïnvloeden zijn uiteindelijk katholicisme. Zijn leven is niet alleen een organisch gegroeid geheel maar ook een totaliteit van tegengestelde krachtenvelden. Om Newman werkelijk te begrijpen mag niets uit zijn leven geheel worden vergeten.
Hoe raadselachtig Newman als katholiek ook kan zijn, kan men
| |
| |
aflezen aan het slothoofdstuk van de Apologia pro vita sua, getiteld Position of My Mind since 1845. De geschiedenis van zijn bekering is dan reeds in alle details beschreven; in dit laatste hoofdstuk beschrijft hij wat zijn standpunt als katholiek is en rekent hij definitief af met Charles Kingsley die hem van bedrog had beticht. Als men bedenkt dat Newman toen hij dit hoofdstuk schreef, al bijna twintig jaar katholiek was, dan is dit hoofdstuk een verwarringsstichtend document. Plotseling is het niet meer zo vanzelfsprekend dat Newman de verdediger is van een progressief, open en humanistisch christendom; dat is hij ongetwijfeld maar hij is dat op een aanzienlijk gecompliceerdere wijze dan men zou verwachten. Allerlei ‘behoudende’ geluiden uit de eerste fasen zijn hier nog steeds te beluisteren.
| |
Evangelical
Toen Newman vijftien jaar was kwam hij op de kostschool in Ealing in contact met een van de leraren die een paar jaar daarvoor gekozen had voor een calvinistische geloofsopvatting en zich daarom had aangesloten bij de zogenaamde Evangelicals onder de anglicanen (later in de 19e eeuw de ‘Low Church’ genaamd). Door deze leraar kwam Newman voor het eerst tot een diep geloof in God; hij beschouwde deze gebeurtenis als zijn meest fundamentele ‘bekering’.
Door dit ‘evangelisme’ beleefde de toch zeer intellectualistische jonge Newman zijn geloof aanvankelijk zeer emotioneel. De bekering was niet zozeer de aanvaarding van door God geopenbaarde waarheden met een door het geloof verlicht verstand, als wel de emotionele ervaring dat hij door God voor eeuwig was uitverkoren. Hij was er aanstonds van overtuigd tot de geredden te behoren; zo stond hij ver af van de door angsten achtervolgde Luther.
Deze ervaring van uitverkiezing beleefde hij opmerkelijk individualistisch. Myself and my Creator stamt uit dit evangelisme. Hij voert aan dat hij slechts bezig was met ‘twee en niet meer dan twee wezens, die boven alles van belang zijn en zo evident als het daglicht: mijzelf en mijn Schepper’. Hij bekent dat hij zich daarbij niet met anderen bezig hield: ‘ik verbeeldde me dat ze eenvoudig waren overgeslagen, niet dat ze voorbeschikt waren tot een eeuwige dood. Ik dacht alleen aan de mijzelf betoonde genade’.
Door het ‘evangelisme’ legde hij vanaf het begin ook sterk de nadruk op het doen van goede werken waaruit de uitverkiezing moest blijken. Dit speelt zich af tegen de achtergrond van een sterk zonde- | |
| |
besef dat een uitgesproken somberheid aan veel van zijn geschriften heeft gegeven. Hij kan beslist rigoristisch uit de hoek komen. Als men naar aanleiding van de eerste publikatie van zijn preken als anglicaans geestelijke klaagt dat ze zo streng waren, geeft hij volmondig toe dat zij bedoeld waren om ‘angst en neerslachtigheid in te boezemen want als christenen moeten wij in een voortdurende Aswoensdag-stemming leven’ (Ker, p. 113). Wanneer zijn eerste katholieke prekenbundel verschijnt, wil hij daarin uitbeelden: ‘de nooit aflatende strijd van de Kerk tegen de Wereld, het Vlees en de Duivel’.
Het ligt in de lijn der verwachting dat Newman ook een puriteins wantrouwen aan de dag legt tegen alle gewone, natuurlijke gevoelens zoals b.v. verlangen naar succes, zijn liefde voor ouders en zusters, en de onschuldige genoegens van het leven. Zijn voorkeur gaat uit naar alles wat moeilijk is en tegen de eigen verlangens ingaat. Hoe langdurig deze sombere kijk op de wereld doorwerkt blijkt uit het laatste hoofdstuk van de Apologia waarin hij een indrukwekkende opsomming geeft van alle ellende en zondigheid op aarde. Dit beeld is zeker niet onjuist maar het is duidelijk eenzijdig: men kan met evenveel recht een opsomming van zinvolle en opwekkende zaken in het leven geven.
Ker wijst er terecht op hoe gevaarlijk het is om dit soort uitspraken van Newman te isoleren van de bredere context en van andere uitspraken. Newman heeft immers de strijd aangebonden tegen het oppervlakkige optimisme van de Verlichting in de anglicaanse kerk. Daarom legde hij zo de nadruk op negatieve aspecten van het leven. Voor de moderne lezer biedt dit alles toch verbazingwekkende lectuur. Men ervaart hoezeer Newman schatplichtig is geweest aan een typisch puriteins wereldbeeld, zoals velen van zijn vrome Victoriaanse tijdgenoten.
| |
Anglicaan van de ‘apostolische traditie’
Newman heeft zich geleidelijk van de Evangelicals losgemaakt in een langzaam en ingewikkeld proces (ongeveer van 1824 tot 1829). Hij was in 1825 tot priester gewijd; door zijn ervaringen als zielzorger moest hij constateren dat de geloofsvisie van de Evangelicals eenvoudig niet overeenstemde met wat hij aan oprecht geloof bij zijn parochianen tegenkwam. Ook de omgang met zijn hoogst intellectuele, en voor een deel zelfs rationalistische collega's in Oriel College leidde tot een breuk. In de plaats van de individuele uitverkiezing komt de kerk als
| |
| |
instituut centraal te staan. Bij de inwendigheid van de persoonlijke Godsontmoeting voegt zich de zichtbare kerk met haar gezagsstructuur en haar sacramenten als de plek waar de mens de openbarende God kan ontmoeten. Dit heeft tot gevolg dat Newman grote nadruk gaat leggen op het ambt, op de apostolische successie van het opleggen der handen, op de bediening van de sacramenten. Voor degenen die zich inzetten voor een meer democratische kerk voor het functioneren van niet-gewijde pastorale werkers, klinken de uitspraken van Newman in dezen niet vooruitstrevend.
Newman had zich niet bij een van de andere twee grote tradities in de anglicaanse kerk aangesloten: de High en de Broad Church. Zeer bewust koos hij voor een kleine stroming binnen de High Church, die hij zelf de ‘apostolische traditie’ noemde. Zij had zich na de dood van Elizabeth I ontwikkeld tijdens de regering van James I en Charles I, de formidabele Stuarts. Grote anglicaanse theologen zoals Andrewes en Hooker en de latere J. Butler behoorden ertoe. De revolutie van Cromwell, het rationalisme van de Verlichting en de komst van Willem III van Oranje en het huis van Hannover hadden een einde gemaakt aan deze eerbiedwaardige traditie. Newman was er diep van overtuigd geraakt dat alleen hier het ware anglicanisme zuiver was bewaard. Hij voelde zich door God geroepen om de gecorrumpeerde kerk van zijn dagen tot deze traditie terug te voeren. Na zijn reis naar Italië en Sicilië met Hurrel Froude in 1833 was dit roepingsbewustzijn hevig versterkt; het was zijn speciale opdracht zijn kerk radicaal te hervormen in een tweede, a.h.w. anti-reformatorische hervorming. Daartoe begon hij samen met Keble en Pusey, (Froude stierf kort na de reis) de Oxford Movement en de uitgave van de Tracts for the Times.
| |
Kruistocht tegen de reformatie
Feitelijk was de beweging een ware kruistocht tegen alles wat typisch protestants, typisch reformatorisch was in zijn kerk; deze moest zich zuiveren van alle invloeden van Luther en Calvijn en terugkeren tot de ware katholieke apostolische traditie, zonder haar zelfstandigheid tegenover Rome prijs te geven. Reeds als anglicaan was Newman er diep van overtuigd dat voor het Europa van de 19e eeuw de uiteindelijke keuze moest uitlopen op het katholicisme (nog niet het roomskatholicisme) of op ongelovig rationalisme. Alles wat uit de reformatie was voortgekomen, had geen toekomst meer en zou binnen afzien- | |
| |
bare tijd worden weggevaagd. Het was voor de anglicaanse kerk dus van levensbelang zich van alle reformatorische smetten te zuiveren. Dat was mogelijk binnen de oude traditie die Newman propageerde; de 39 artikelen van de anglicaanse kerk konden in apostolische-katholieke zin worden geïnterpreteerd. Toen deze uitleg door de bisschoppen werd verworpen ging Newman over tot de rooms-katholieke kerk en liet hij bewust de anglicaanse kerk over aan haar onuitroeibare protestantse tendenzen, die haar tot de ondergang zouden voeren. In onze tijd, die de opkomst en de activiteit van de Raad van Kerken heeft meegemaakt, lijkt zijn houding onbegrijpelijk.
Ook als katholiek heeft hij deze mening nooit herzien. Nog in 1865 schrijft hij in zijn Letter to Pusey: ‘At this time we are witnessing the beginning of the end of Protestantism, the breaking of the bubble of Bible-Christianity, which has been its life’ (Ker, p. 586). In 1870 noemde hij de anglicaanse kerk: ‘A mere collection of men, a mere national body, a human society’ (Ker, p. 637).
Ker zet dit soort uitspraken in hun context, die veel begrijpelijk maakt. Met name werd Newman geprovoceerd door hardnekkige geruchten dat father Newman spijt zou hebben van zijn beslissing om katholiek te worden. Furieus reageert hij dan:
‘I do hereby profess ex animo, with an absolute internal assent and consent, that Protestantism is the dreariest of possible religions (...) and the thought of the Thirty-nine Articles makes me shudder. Return to the Church of England! No, “the net is broken, and we are delivered”. I should be a consummate fool... if in my old age I left “the land flowing with milk and honey” for the city of confusion and the house of bondage’ (Ker, p. 509).
Als Newman zo over andere kerken spreekt, lijkt dit niet gemakkelijk in overeenstemming te brengen met wat het Tweede Vaticaans Concilie over de reformatorische kerken heeft gezegd en waarover vele katholieken zich hebben verheugd.
| |
Gezag
De meest problematische uitspraken van Newman betreffen het kerkelijk gezag en de gehoorzaamheid daaraan. Het blijkt dat het gezag bij Newman geheel andere associaties oproept dan bij de moderne mens het geval is en dat hij gezag emotioneel totaal anders beleeft dan nu gebeurt. Nu hebben spontane associaties en emotionele reacties nooit het laatste woord als het gaat om de waarheid van beweringen maar zij bepalen toch wel in belangrijke mate de wijze waarop
| |
| |
gezag functioneert en gehoorzaamheid mogelijk is.
Voor Newman is het gezag, en vooral het onfeilbare gezag dat in de katholieke kerk (zowel buiten als binnen Rome) leeft, een groot goed dat gelukkig maakt; een ideaal dat met overgave kan worden nagestreefd: het ‘grote geschenk’, dat zoals hij in het laatste hoofdstuk van de Apologia schrijft, God aan de dwalende en zondige wereld heeft gegeven. Wellicht stuit men op moeilijkheden wanneer men gehoorzaamt, maar die wegen nooit op tegen het eminente goed van de gezagsfunctie als zodanig; men heeft er spontaan en graag veel voor over. Het lijkt alsof Newman alleen positieve aspecten in het gezag ontwaart; het is een uiteindelijke kracht in het leven dat veiligheid en zekerheid geeft.
Gezag en gehoorzaamheid zijn voor Newman direct en nauw verbonden met de liefde voor God en daardoor voor de kerk, want deze twee identificeert Newman aanvankelijk geheel. Gehoorzaamheid is niets anders dan de authentieke beleving en uiting van liefde; daarom heeft zij weinig te maken met moeizame plichtsvervulling en opgelegd moeten.
Deze visie van Newman op het gezag komt niet voort uit de gerijpte ervaring van iemand die het erop heeft gewaagd om in gehoorzaamheid alles op het spel te zetten en tot de bevinding is gekomen dat dit een heilzame beslissing is geweest. Reeds lang vóór zijn overgang tot het rooms-katholicisme prijst de anglicaan Newman het gezag. Deze liefde komt voort uit jeugdig enthousiasme en heeft daar alle trekken van. Hij maakt zijn eigen bisschop verlegen met zijn bereidwilligheid om met de Tracts te stoppen als deze er niet achter staat.
Toch heeft deze erkenning van het gezag niets te maken met opportunisme of vleierij. De persoon van de gezagsdrager of de inhoud van een bevel lijken hem nauwelijks te interesseren. Hij beleeft het gezag formeel. Het gaat om het bonum van de gezagsuitoefening en het antwoord daarop als zodanig. Ook vertoont deze gehoorzaamheid geen sporen van automatisme; het is geen blinde gehoorzaamheid. Ik kan mij vergissen maar ik meen niet de term ‘blinde gehoorzaamheid’ in het boek van Ker te zijn tegengekomen. Gehoorzamen is voor Newman veeleer de uiterst bewuste daad van iemand die precies weet wat hij doet. Hij blijkt een gezond gevoel van eigenwaarde nooit te hebben verloren; anders had hij geen leider kunnen zijn.
Het gaat bij Newman als kerklid niet alleen om de gehoorzaamheid aan een onfeilbaar gezag. Hij was er diep van overtuigd dat uit elke uitspraak van zijn kerkelijke overheden de wil van God sprak. Men
| |
| |
moet tot de conclusie komen dat Newman een soort gezagsfundamentalisme beleed. Zoals het bijbels fundamentalisme ervan uitgaat dat alles wat in de bijbel staat letterlijk en onmiddellijk door de openbarende God is gezegd, zo wekt Newman de indruk dat voor hem elke uitspraak van het kerkelijk gezag, elk bevel en zelfs elke wens van kerkelijke overheden, direct de wil van God weerspiegelden. Kritiek, protest en loyale oppositie lijken dan uitgesloten want die houden geen stand wanneer God Zich heeft uitgesproken. Zo lijkt ook de kerk gereduceerd te worden tot een gezagsinstituut, waarin gehoorzaamheid de alles bepalende factor is.
Nu is het een van de grote raadsels van Newmans leven dat hij, ondanks zulk een radicale gezagsopvatting voortdurend in conflict met zijn kerkelijke overheden heeft geleefd. Als leider van de Oxford Movement was hij er zich uiteraard van bewust dat een groot deel van de bisschoppen heel andere opvattingen over de kerk huldigden dan hij; toch wil hij die kerk tot zijn visie bekeren... in gehoorzaamheid. Als katholiek zal hij, zeker grotendeels zijns ondanks, steeds door de kerkelijke instanties worden gewantrouwd of afgewezen; toch lijkt hij nooit iets terug te nemen van wat hij had beweerd. De levensloop van Newman geeft geenszins het beeld te zien van een brave, gemakkelijk hanteerbare, volgzame priester, maar veeleer dat van een rebel, maar wel een merkwaardige rebel voor wie gezag het grootste goed was.
Op dit punt ligt tussen Newman en onze tijd een grote kloof. Voor vele moderne mensen roept het gezag andere, minder positieve associaties op. Gezag, en vooral absoluut gezag wordt direct verbonden met macht, en van ongecontroleerde macht gaat een grote dreiging uit. Onderwerping daaraan wordt ervaren als de vernietiging van de persoon. Alleen na veel nadenken, met veel voorbehoud, op voorwaarde van ingebouwde waarborgen durft een moderne mens gezag en gehoorzaamheid aan. Hij meent dat door het benadrukken van gezag andere, en hogere menselijke waarden snel in de knel of in vergetelheid geraken. Wat het gezag oplegt wordt allereerst kritisch en met een a priori wantrouwen bekeken en beoordeeld.
Deze negatieve reacties zijn niet zomaar uit de lucht komen vallen. De mensheid van de 20e eeuw heeft met het gezag totaal andere ervaringen gehad dan Newman en zijn Victoriaanse tijdgenoten in het imperialistische Engeland. De moderne mens heeft veel gezag dat hoog stond aangeschreven, ontmaskerd zien worden. De gezagsdragers zijn hem door de moderne media zeer nabij gekomen. Hij heeft
| |
| |
de verschrikkingen van absolutistische dictaturen ondergaan; ook al is hijzelf geen marxist geweest, hij is toch diep beïnvloed geraakt door het marxistisch wantrouwen tegen de gevestigde machten. Dit zijn alle authentieke ervaringen die nooit meer ongedaan gemaakt kunnen en ook niet mogen worden.
Behoudende geesten hebben geconcludeerd dat de moderne mens hoogmoedig is geworden en alle respect voor gezag van zich heeft afgeschud. Het zou daarom de hoogste tijd zijn terug te keren naar de 19e eeuwse visie op het gezag zoals die bij Newman te vinden is; daar huist de ware geest die een christen en een lid van de katholieke kerk moet bezielen. Het is best mogelijk dat Newman aan onze tijd waarden voorhoudt, die wellicht in de vergetelheid dreigen te raken. Ambtelijk gezag blijft voor de katholieke kerk een gegeven dat niet in haar structuur kan worden gemist. Maar het grootse van Newman is vooral dat hij, zonder zijn eerbied voor het gezag prijs te geven, de authenticiteit van de moderne ervaringen met het gezag a.h.w. van te voren heeft erkend. Geleidelijk komt hij tot de ontdekking dat de mogelijkheid tot oprechte gehoorzaamheid in grote mate afhangt van de wijze waarop gezag wordt uitgeoefend, dat het kerkelijk gezag evenmin fundamentalistisch kan worden geïnterpreteerd als met de bijbel het geval is.
In de biografie van Ker ziet men deze inzichten geleidelijk groeien naarmate Newman meer ervaringen opdoet in de nieuw gevonden kerk en zich met volle overgave onderwerpt aan het pauselijk gezag, aan de opdrachten die de kerkelijke overheden hem gaven, aan de uitspraken van het Eerste Vaticaans Concilie van 1870. Juist door deze ervaringen is Newman toch de profeet geworden van het Tweede Vaticaans Concilie zoals Ker, met de twee andere biografen, zo nadrukkelijk stelt.
| |
Vernieuwing van een traditie
Newman heeft de starheid van de traditie doorbroken door zijn leer over de ontwikkeling van het dogma. Hij verdedigt de rol van de leek, vooral van de ontwikkelde leek dwars tegen een onbegrijpelijke achterdocht van gezagsdragers in. Hij heeft de zelfstandige waarde van het wetenschappelijk onderwijs verdedigd, ook voor de katholieke universiteit. Hij kent aan theologen een onafhankelijke functie toe als de representanten bij uitstek van het profetisch ambt in de kerk, naast en soms in kritische spanning met de dragers van het bestuurlijke
| |
| |
ambt. Hij toont aan hoe het ook kritische mensen gegeven is om tot geloofszekerheid te komen zonder hun intellectuele integriteit op het spel te zetten. Hij kent aan het geweten een primaat toe, zelfs boven het officiële gezag. De aanspraken van de pauselijke onfeilbaarheid tracht hij in te perken door haar een afgrenzende taak te geven terwijl de inhoud van haar uitspraken door moeizame studie en in een lang rijpingsproces tot stand komt. Hij benadrukt het belang van de bisschoppelijke collegialiteit in dit proces; onvermoeibaar bestrijdt hij de oogappels van het Vaticaan, de Ultramontanen, die ‘het liefst elke morgen een onfeilbare uitspraak naast hun onbijtbordje hoopten te vinden’.
Dit alles vormt een verrassende voorafspiegeling van wat later het Tweede Vaticaans Concilie aan vernieuwende ideeën en structuren zou aandragen. Terecht noemt Ker hem ‘de vader van Vaticanum II’. In zijn werken heeft Newman de schetsen geleverd voor vele conciliedocumenten. Het geniale van Newman is dat hij met zijn diepe eerbied voor het gezag in de tweede helft van de 19e eeuw reeds heeft voorzien op welke wijze een kritisch en sceptisch geslacht later toch gezag zou kunnen aanvaarden. De aanwezigheid van zijn geest op dit concilie is de waarborg dat de vernieuwingen geen ondermijning van het gezag zijn, een vrijbrief ‘om te doen wat men wil’, zoals wel wordt beweerd, maar een vernieuwing van de gezagsuitoefening mogelijk maken, aangepast aan de noden van deze tijd. Door zijn gehoorzame maar kritische onderwerping aan Vaticanum I heeft Newman onze tijd geleerd hoe te leven met en na Vaticanum II.
| |
Besluit
Wanneer men het gehele leven van Newman overziet, moet men wel tot de conclusie komen dat Newman eigenlijk nooit echt anglicaan is geworden nadat hij de Evangelicals had verlaten want hij heeft de anglicaanse kerk nooit in haar protesterende, reformatorische ideologie aanvaard. Door alle wisselingen heen is Newman steeds zichzelf gebleven; zijn trouw aan God steunde op een trouw aan zijn diepste zelf. Hij meende het ideaal van het zuivere katholicisme te kunnen vinden of te kunnen herstellen binnen de kerk waarin hij was geboren. De verwerping van Tract 90, dat het ontwerp voor dit Anglo-Catholicism bevatte, maakte hem duidelijk dat hij op de verkeerde plek had gezocht. Alleen in de rooms-katholieke kerk trof hij aan wat hij als anglicaan al meende te moeten aanhangen: een traditioneel (d.i. pa- | |
| |
tristisch) katholicisme zonder protestantisme. Daarom kon hij in het laatste hoofdstuk van de Apologia schrijven: ‘I was not conscious to myself, on my conversion, of any change, intellectual or moral, wrought in my mind’ (Apologia, laatste hoofdstuk).
Hieruit vloeide het diepe en blijvende geluksgevoel voort dat hem niet verliet toen het hem in de eindelijk gevonden ware kerk moeilijk werd gemaakt, jaren achtereen. Daarom ook heeft hij nooit de geringste twijfel gekend omtrent de juistheid van zijn stap. Men krijgt de stellige indruk dat Newman nooit heimwee heeft gehad naar Oxford. Hij lijkt zich tussen zijn brave confraters in Birmingham even gelukkig gevoeld te hebben als temidden van zijn briljante collega's in Oriel College. Toen hij Oxford verliet, heeft hij dat niet als een ballingschap ervaren want Oxford was allang niet meer zijn thuis. Al voordat hij zich in Littlemore terugtrok had hij innerlijk afscheid genomen van Oxford. Zodra hem duidelijk werd dat zijn ideaal van een katholieke anglicaanse kerk daar niet verwezenlijkt zou worden, had Oxford voor hem haar eigenlijke betekenis verloren. Voor Newman golden uiteindelijk alleen: Gods wil, de ware kerk en de zielzorg... en ook een beetje zijn bibliotheek. Ten opzichte van deze drie idealen zijn alle veranderingen in Newmans leven oppervlakteverschijnselen, die de kern van zijn persoon intact lieten.
Vooral buitenlanders, die grote bewondering koesteren voor de Engelse cultuur, voor de intellectuele sfeer van Oxford, doen er goed aan zich te realiseren dat kunst en cultuur in deze triade niet direct worden genoemd, want anders loopt men het gevaar dat men de tragiek van Newmans afscheid van Oxford overdrijft. Voor hem was die bijzondere sfeer daar eerder iets heel gewoons waaraan hij van jongsaf aan gewend was. Volgens de bronnen uit de jaren veertig voelde Newman nauwelijks een gemis; eerder een gevoel van opluchting. Newman doet hier aan Plato denken. Beiden waren grote kunstenaars van de taal maar hun aandacht was niet op dit kunstenaarschap gericht maar op heel andere zaken. Ontegenzeggelijk heeft Newman prachtige dingen gezegd over de cultuur, maar alleen omdat zijn overheid hem oplegde een universiteit te stichten. Hij ging graag terug naar Oxford, maar vooral om er zielzorg onder de studenten uit te oefenen en niet om opnieuw van de verfijnde sfeer te genieten.
Newman was een man van grote cultuur, een indrukwekkend kunstenaar, maar dit was hij als het ware zijns ondanks. Hijzelf wilde slechts man Gods zijn en priester; dat is het geheim van zijn persoon.
|
|