Streven. Vlaamse editie. Jaargang 56
(1988-1989)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||
[Oktober 1988]Wapenproduktie, wapenhandel en ethiekGa naar voetnoot1
| |||||||||||
Enkele gegevensIn België wordt ongeveer 1,5% van het BNP opgebracht door de produktie van wapens; dat betekent (in prijzen van 1980) ongeveer 35 miljard. 18.500 personen worden hierdoor rechtstreeks tewerkgesteld, ongeveer 35.000 zijn onrechtstreeks bij de produktie betrokken. Van deze produktie | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
is een groot gedeelte voor export bestemd; hoe groot is moeilijk te schatten, vermits de cijfers schommelen tussen 13 en 40 miljard voor hetzelfde jaar 1980 (Delcredere dienst). Vast staat dat voor de sector amunitie en kleine wapens het grootste deel geëxporteerd wordt. België behoort in deze sector bij de sub-top van leveranciers. De grootste producenten van deze goederen in ons land zijn FN en PRB (Gechem). Ook Mecar is bedrijvig op dit gebied. In de sector grote wapens zijn twee soorten bedrijven aanwezig: 1) Bedrijven zoals Sabca Sonaca en FN-motoren die bijna uitsluitend zijn opgericht om militaire vliegtuigen te monteren (vooral de F16). Deze bedrijven zijn zeer afhankelijk van de kleine en onzekere markt van overheidsbestellingen en compensaties. 2) Grote ‘gediversifieerde’ bedrijven zals Siemens, Philips, Acec, BN, Bell, Asco e.a. die militaire technologie en wapens ontwikkelen als een produkt binnen een waaier van andere waren. Deze tweede reeks wijst op wat men de militarisering van de economie (vooral van de zogenaamde spitstechnologie) is gaan noemen. De Belgische wapenexport vertoont een zeer fluctuerend karakter. Tussen 1980 en 1986 schommelt hij tussen de 13 en de 28 miljard (in courante prijzen). Piekjaar was 1983, vooral ten gevolge van de bewapeningswedloop in het Midden-Oosten. De landen van het Midden-Oosten zijn zowel wat de legale als de illegale wapenhandel betreft de grootste buitenlandse klanten van de Belgische wapenhandelaars: gemiddeld 70% van de export is voor die regio bestemd. Op de tweede plaats komt de regio Azië en Oceanië (vooral Indonesië en Maleisië). Het parlement oefent geen controle uit over de wapenexport. Wapenexporteurs moeten een Certificaat van Eindbestemming (EUC) voorleggen van het land van bestemming, afgestempeld door de Belgische ambassade aldaar, wanneer het gaat om een niet-Navopartner. Binnen Navo-verband volstaat een uitvoervergunning wanneer de bestemmeling een overheidsinstelling is, en een internationaal importcertificaat, wanneer de bestemmeling een privé-firma is. De aanvraag voor deze documenten wordt gecontroleerd door de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken. De ministers roepen argumenten van geheimhouding en ‘executief privilege’ in om het parlement in het ongewisse te laten over de leveringenGa naar voetnoot3. Zo wordt onder meer de lijst van landen waaraan geleverd wordt geheim gehouden. | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
De uitvoerende macht is wel gebonden door de wet van 11 september 1962 op de uitvoer, invoer en doorvoer van goederen, die echter niet specifiek op wapens slaat, en door de wet van 19 juli 1968 die de criteria bepaalt waarmee de wapenexport door de betrokken ministeries wordt beoordeeldGa naar voetnoot4. Wettelijk zijn er vier criteria voorzien: de bescherming van de economische belangen van België; de vrijwaring van de binnenlandse en buitenlandse veiligheid; de uitvoering van verdragen en internationale verbintenissen; het naleven van de algemene principes van recht en menselijkheid, erkend door de beschaafde naties. De Belgische staat is echter laks wat de naleving van deze principes betreft: de wetgeving voorziet geen straffen of vervolgingen, het UNO-embargo tegen bepaalde staten wordt door de Belgische wet niet gesanctioneerd, aan internationale pogingen tot beheersing van de wapenhandel (zoals het akkoord van Schengen van 14 juni 1985, of het voorstel Andreotti van oktober 1987, ter ontwikkeling van een Europese gedragscode voor de wapenhandel) wordt weinig of geen gevolg gegeven, de douane treedt niet op, en de ministeries dienen bij vaststelling van overtreding geen klacht in bij de parketten. Bovendien kan, volgens een wet van 3 januari 1933, iedereen in België die daarvan aangifte doet bij de gemeentelijke overheid, wapenhandelaar worden. Kortom, men krijgt de indruk dat in België de politieke wil ontbreekt om op het terrein van de wapenhandel regulerend op te treden. Het is dan ook niet te verwonderen dat zich op dit lakse wettelijke optreden een illegale praktijk van wapenhandel geënt heeft. Wegens gebrek aan sluitende controle worden de bestaande wetten omzeild. Vervoervergunningen worden aangevraagd op grond van valse certificaten; Certificaten van Eindbestemming worden gekocht en verkocht; wapentransporten worden niet op hun feitelijke inhoud gecontroleerd; vrachtbrieven en bestemmingen worden tijdens het transport gewijzigd, bij voorkeur via een | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
fictief tussenstation in een Navo-lidstaat. Het is uiteraard moeilijk om de omvang van de illegale wapenhandel te bepalen. Op mundiaal vlak schat men dat de orde van grootte van de illegale wapenhandel ongeveer 1/4 van de legale handel bedraagt. In België zou het gaan om een omzet van enkele miljarden BF. per jaar. | |||||||||||
Armoede van de wakkere burgerWie als Belgisch staatsburger de bovenstaande gegevens overloopt, moet tot het besluit komen dat hij of zij als oningewijde voor een muur staat. Wapenproduktie en -handel zijn geen activiteiten die in een open en democratisch proces nun beloop krijgen. Verschillende factoren verhinderen dit: Oligarchie: Enkele ondernemingen en instanties van de uitvoerende macht monopoliseren de informatie. Geheimhouding wordt systematisch als middel aangewend om het publiek, ook de volksvertegenwoordigers, niet op de hoogte te brengen. Hierin schuilt een van de technocratische bedreigingen voor een democratie: kennis is macht, en die macht wordt niet langer gedeeld. De burger speelt de rol van Sisyphus, die steeds na de feiten de noodzakelijke informatie moet trachten te ontfutselen aan de kleine kring van ingewijden. Oligopolie: wapens worden verhandeld op de vrije markt. In feite werkt die vrijheid de controle door enkelen buiten de openbaarheid in de hand. Er treedt een feitelijke belangenvermenging op tussen de enkele instanties van de publieke en private sector die mekaar regelmatig nodig hebben (o.a. via legerbestellingen en aanbestedingen). Omwille van deze ondoorzichtigheid wordt het moeilijk, zoniet onmogelijk om vanuit het standpunt van de burger een verantwoordelijkheidsethiek te ontwerpen. Een verantwoordelijkheidsethiek weegt in elk concreet geval de ethische voor- en nadelen af van elk beschikbaar alternatief (b.v. om een bepaalde wapenlevering uit te voeren, of niet), om dan dat alternatief te kiezen dat voor alle betrokken partijen globaal het meeste welzijn oplevert. De noodzakelijke informatie en controle om aan deze ethische besluitvorming deel te nemen ontbreken echter. Vandaar dat ik mij zal beperken tot het formuleren van de ethische principes die het mogelijk moeten maken dat de burgers in de toekomst verantwoordelijkheid kunnen opnemen voor de wapenhandel in hun landGa naar voetnoot5. | |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
Een plichtenleer voor de wapenhandel in een rechtsstaatDe volgende ethische overwegingen gaan uit van de veronderstelling dat de wapenhandel gesitueerd dient te worden binnen het kader van de rechtsstaat. Een rechtsstaat is de resultante van een fundamenteel sociaal contract waardoor de burgers zich onttrekken aan een toestand van spontaan geweld (het recht van de sterkste, recht op weerwraak, recht in eigen handen) om hun veiligheid en rechtszekerheid gemeenschappelijk in de handen te leggen van een publieke garant van de openbare orde (de democratische triade van de wetgevende, uitvoerende en gerechtelijke machten, en hun sanctionerende organen: politie, rijkswacht en leger). De richtinggevende principes van het sociaal contract zijn neergelegd in een grondwet, die op universaliseerbare wijze de rechten van de burger en van de mens omschrijft. Op grond van deze universaliseerbaarheid streeft elke rechtsstaat ernaar dat deze fundamentele rechten ook in het verkeer met buitenlandse personen en mogendheden nageleefd worden, m.a.w. dat zij eens universeel zouden gelden, wanneer alle mensen als vrije personen tot de mundiale rechtsorde zijn toegetreden. Ook wanneer de situatie van rechtsonzekerheid tussen staten (de zogenaamde natuurtoestand van spontaan geweld) nog niet volledig is opgeheven door de uitbouw en bekrachtiging van een internationaal volkerenrecht met afdwingbaar karakter, dient een rechtsstaat in zijn buitenlandse betrekkingen zich te houden aan een gedragscode die conform is aan haar eigen principes van rechtsstaat en constitutionele democratie. Zij kan zich immers in het internationaal verkeer niet gedragen tegen haar rechtsprincipes in zonder daardoor haar eigen karakter te ondergraven. Daarom zal een rechtsstaat bij de produktie en verhandeling van wapens de volgende principes in acht nemen: | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
A. Wapens zijn wezenlijk publieke goederen. Ze kunnen niet als private koopwaar op de vrije markt verhandeld worden. De produktie, het bezit, het gebruik en de verkoop van wapens dient binnen een rechtsstaat steeds onderworpen te zijn aan de controle en de goedkeuring van de publieke overheid.1. Deze regel vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat wapens door hun aard zelf, namelijk als middelen van fysieke dwang en van vernietiging van menselijk leven, in principe (door het sociaal contract tussen de burgers, bezegeld in de constitutie) zijn overgedragen aan functionarissen van de openbare orde. De burgers hebben zich ertoe verbunden om hun verdediging niet in eigen handen te nemen, maar ze toe te vertrouwen aan de democratische machten. Daaruit volgt dat aan de publieke organen van de democratie (parlement, justitie, defensie, binnenlandse zaken, etc.) het recht toekomt om het wapenverkeer op haar grondgebied en door haar onderdanen te controleren. Zij moeten er immers over waken dat de wapens enkel worden gebruikt ter verdediging van het algemeen belang, en niet van een particulier belang of voordeel. 2. Wanneer de staat de veiligheid en rechtszekerheid van alle burgers ter plaatse niet afdoende kan garanderen met inzet van haar eigen middelen (politie, rijkswacht, leger), kan de overheid toestaan dat sommige burgers wapens in particulier bezit hebben ter verdediging van hun leven en eigendom. Dit particulier bezit en gebruik van wapens vormt echter niet de regel, wel een uitzondering op het geldende principe van de rechtsorde. Het dient derhalve onderworpen te zijn aan publieke controles en beperkingen (redenen van particulier bezit en gebruik, gezondheid van de houder, termijn, soort wapen). Wapens waarvoor de burgers in principe geen vergunning kunnen verkrijgen, mogen niet op de vrije markt verhandeld worden. 3. De produktie en verkoop van wapens is in principe eveneens een publieke zaak. De overheid dient ernaar te streven (door overheidsparticipatie in bedrijven die wapens produceren, door beperking van de vrije verkoop van wapens door particulieren) de aanmaak en de verhandeling van wapens onder eigen beheer te laten geschieden. Ook wanneer zij om redenen van algemeen belang (b.v. economische noodzaak) oordeelt dat een deel van deze activiteiten het beste in privé-ondernemingen gebeurt, moet de overheid een afdoend controle- en sanctieapparaat ontwikkelen om te verhinderen dat de wapenproduktie en -handel tegen de principes van de rechtsstaat geschiedt. Ze kan deze zorg niet aan de discretie van privé-ondernemers overlaten. De economische rationaliteit van de privé-producenten en -verkopers (winstmaximalisatie, stimuleren van de vraag naar en verspreiding van wapens) is namelijk tegengesteld aan de economie van de rechtsstaat (spaarzaamheid in het omgaan met wapens als middelen van publieke orde). De overheid moet erover waken dat de argumenten van de privé-économie niet de bovenhand krijgen in een sector waarin het niet gaat om koopwaar met een privé-karakter. | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
B. De produktie, de handel, het bezit en het gebruik van wapens dient in laatste instantie gecontroleerd te worden door de vertegenwoordigers van het volk.1. De uitvoerende macht, die instaat voor het dagelijks bestuur van de staat, kan zich niet verschuilen achter haar executief privilege of achter de noodzaak tot geheimhouding om elke controle van de wapenproduktie en -verhandeling door het parlement af te wijzen. 2. Het executief privilege (‘le fait du prince’) heeft betrekking op de noodzaak om in het belang van de landsveiligheid snel te kunnen ingrijpen zonder eerst de goedkeuring van het parlement te vragen, of om op een expeditieve wijze de buitenlandse zaken van het land waar te nemen. Dergelijk privilege ontslaat de uitvoerende macht niet van de verplichting om regelmatig aan de volksvertegenwoordiging inzage te verlenen in haar activiteiten, zodat het parlement met kennis van zaken de nodige wetgeving kan ontwikkelen ter bevestiging of inperking van het beleid (b.v. ratificeren van verdragen, goedkeuring van inzet van troepen, specificatie van criteria voor wapenhandel). 3. Geheimhouding is slechts verantwoord als het kan worden ingeroepen ter verdediging van het algemeen belang. Het kan gaan om het algemeen belang van België (b.v. als leverancier van wapens) of dat van een andere staat (b.v. de afnemer van wapens). Men dient zich ervoor te hoeden het begrip ‘algemeen belang’ op oeverloze wijze te interpreteren. Het gaat om het behoud van die structuren en bedrijvigheden die voor het voortbestaan van de betrokken naties en hun rechtmatige instituties onontbeerlijk zijn. Een verliespost voor een bepaald bedrijf dat bij niet-geheimhouding mogelijk een leveringscontract zou missen is op zichzelf geen zaak van algemeen belang; het uitbreiden van de politieke invloed van België, ook onder staten die geen respect opbrengen voor de principes van de rechtsstaat, is op zichzelf geen voldoende motief van algemeen belang. Om op voorzichtige en onpartijdige wijze uit te maken wanneer het algemeen belang van de betrokken staten inderdaad geheimhouding vereist, is het te verkiezen dat de beslissing om een bepaalde produktie of transactie van wapens geheim te houden, genomen wordt door een commissie waarin naast leden van de uitvoerende macht ook volksvertegenwoordigers zetelen. Zodoende wordt de kans verkleind dat de geheime procedure wordt misbruikt ter bestendiging van transacties die niet in het belang van de rechtsstaat zijn. Bovendien is het logisch dat de volksvertegenwoordigers die verantwoordelijk zijn voor het goedkeuren van het regeringsbeleid | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
minstens via een commissie inzage krijgen in het dagelijks bestuur terzake, inclusief dat deel dat geheim moet worden gehouden. De commissieleden zijn op grond van hun eed gebonden aan het respecteren van de confidentialiteit van de gegevens. 4. Men moet er rekening mee houden dat een onbeperkt gebruik van geheimhouding de instellingen van de rechtsstaat ondergraaft: enerzijds vergroot een te veelvuldig gebruik van de geheime procedure intern (binnen de bestuursorganen van het land) het gevaar dat onder de kleine kring van ingewijden de kans tot manipulatie en machtsmisbruik toeneemt (uitoefenen van druk op de betrokken minister of functionaris, partijdigheid in toekennen van transacties, ontlopen van rekenschap aan de burgers); anderzijds leidt de veralgemening van de geheime procedure extern (onder het publiek) ertoe dat de burgers en hun vertegenwoordigers niet in staat zijn hun democratische rechten uit te oefenen. 5. Men mag niet uit het oog verliezen dat ook de internationale rechtsorde tussen staten meer gediend is met een open informatiestroom betreffende de bewapening van elk land, dan met een systematische verdraaiing van de feiten. Een open informatiebeleid terzake van alle partijen vormt zeker geen voldoende, maar wel een noodzakelijke voorwaarde tot een daadwerkelijke controle van de bewapeningswedloop, en dit in het mundiale belang. | |||||||||||
C. Een rechtsstaat dient erover te waken dat de wapenhandel welke onder haar verantwoordelijkheid valt (nl. uitgevoerd wordt op haar grondgebied, of door haar burgers) de principes waarop de rechtsstaat gevestigd is ook op internationaal vlak respecteert. Dit impliceert dat wapens uitsluitend verkocht worden aan regimes die afdoende garanties bieden dat ook zij dezelfde principes naleven.1. Dit principe houdt in dat een rechtsstaat slechts wapenleveringen toestaat aan vertegenwoordigers van de openbare orde van het land van bestemming. De overheid doet er goed aan administratieve controles in te bouwen (b.v. officiële goedkeuring van het ministerie van defensie van het land van bestemming op de Certificaten van Eindbestemming) om de naleving hiervan te verifiëren. Van deze regel kan slechts afgeweken worden indien het gaat om partijen die in een gerechtvaardigde opstand gewikkeld zijn teneinde een rechtsstaat te vestigen waar tot nog toe een dictatuur heerst. 2. De bovenstaande regel impliceert dat de overheid bij het toekennen van exportvergunningen een waardenhiërarchie van criteria hanteert: | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
1) Onder de criteria die de wet van 19 juli 1968 voorziet dient men het grootste gewicht te geven aan het toepassen van internationale verdragen en verbintenissen, in het bijzonder die welke uitgaan van de Verenigde Naties. De wetgever moet erover waken dat deze internationale afspraken met de nodige spoed geratificeerd en gesanctioneerd worden. 2) Het criterium van de mensenrechten dient met grotere ernst gehanteerd te worden. Regimes die gevestigd zijn op een politieke of socio-economische dictatuur, die de rechten van hun burgers of van hun buurlanden op stelselmatige wijze miskennen, of die op militair gebied andere dan defensieve bedoelingen aan de dag leggen, mogen van een rechtsstaat geen wapens krijgen. 3) Tenslotte moet een rechtsstaat ervan uitgaan dat de criteria die bedoelen de rechtsorde te beschermen (respecteren van internationale verdragen, mensenrechten, vrijwaren van de nationale veiligheid) voorrang hebben op de bescherming van louter economische belangen. De rechtsstaat dient erover te waken dat niet omwille van een onmiddellijk financieel voordeel de afbraak wordt bevorderd van de rechtsorde waarop zijzelf gegrondvest is en die zij ook in haar buitenlands beleid dient te bevorderen. 3. Bovenstaande prioriteit van deontologische criteria heeft tot gevolg dat een aantal algemeen verspreide utilitaristische argumenten ter rechtvaardiging van een ongebreidelde wapenexport ontzenuwd worden, zoals: Als wij geen wapens leveren aan x, doen anderen het. En wat dan nog? Voor een rechtsstaat is het belangrijker de eigen principes te respecteren en te doen respecteren dan om onmiddellijk financieel of politiek voordeel te halen uit een wapentransactie van verdachte morele kwaliteit. Het blijft bovendien zeer de vraag of een beleid van ongebreidelde wapenverkoop (zonder morele principes) voor het algemeen welzijn van de verkopende natie werkelijk de vruchten oplevert die de voorstanders inroepen. Als we geen wapens verkopen aan elke klant die zich aanbiedt, schaden we de tewerkstelling in deze sector. Tewerkstelling is in een rechtsstaat geen doel op zich. Alleen die arbeid is verantwoord die leidt tot sociaal nuttige produkten en diensten, conform aan de principes van het algemeen welzijn. Wanneer blijkt dat de legitieme vraag naar wapens inderdaad zo klein is dat de tewerkstelling in deze sector terugloopt, dan moet men de reconversie van deze industrietak aanpakken. We kunnen de nationale wapenindustrie, waarvan het bestaan in het belang is van onze onafhankelijkheid, slechts behouden wanneer we een voldoende hoog percentage van de produktie in het buitenland verkopen. Bijgevolg is het in ons nationaal belang om niet te kieskeurig te zijn in de selectie van onze kopers. Dit is het ernstigste utilitaire tegenargument. Het | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
wordt echter meestal ingeroepen door instanties die het alternatief van een wapenproduktie volgens de principes van de rechtsstaat niet nastreven: ofwel gaat het om bedrijven die het argument van nationaal belang inroepen als dekmantel om op de vrije markt te kunnen blijven optreden, ofwel gaat het om staten (zoals Frankrijk en Groot-Britannië) die meer prijs stellen op het voeren van een ongebonden, nationalistisch beleid terzake dan op de integratie van de eigen wapenindustrie en defensie in een systeem van internationale afspraken en werkverdeling tussen rechtsstaten. Mocht men, b.v. binnen de Europese Gemeenschap of binnen de Navo, tot verdeling van wapenproduktie en -handel komen, dan zou men binnen deze grotere markt van rechtsstaten op zulk een schaal kunnen produceren dat het bovenstaande argument vervalt. Dat impliceert dan wel dat de betrokken staten het kortzichtige nationaal of sectorieel (eigen)belang ondergeschikt maken aan hun gemeenschappelijk belang. 4. Het komt het parlement toe toezicht te houden op de naleving en sanctionering van het wapenbeleid:
| |||||||||||
Een vrome wens?De principes die hierboven werden uiteengezet kunnen wellicht nog dienstig zijn voor het werk dat de parlementaire onderzoekscommissie tijdens de vorige legislatuur was begonnen, maar dat door de politieke omstandigheden van vorige herfst vroegtijdig werd afgebroken. We moeten ons echter geen illusies maken: ook als België een voorbeeldige wetgeving zou aannemen, zal dit gebeuren op een ogenblik dat het aandeel van de Belgische wapenindustrie internationaal gezien verder afneemt. De eigenlijke inzet van dit politieke debat ligt dan ook op Europees vlak. Zijn de Europese staten bereid om hun hoge ethische principes ook in wetgeving en daadwerkelijke beleidslijnen om te zetten? Of zal de dubbele moraal van een humanitair grondwettelijk ideaal en een Machiavellistische raison d'état weer de bovenhand halen? |
|