Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd[p. 1012] | |
De Hispanics in de Verenigde Staten1
| |
[p. 1013] | |
Hispanics in de VS: officiële cijfers volkstelling 1987
1980 met 61%, terwijl de rest van de bevolking slechts met 11% toenam. In 1980 vertegenwoordigden de officieel geregistreerde hispanics (de clandestienen dus niet meegerekend) 6,4% van de totale bevolking, in 1985 7,2%. De VS staan nu al op de zevende plaats in de wereldranglijst van de landen met een Spaanssprekende bevolking. Tegen het einde van het decennium zal deze minderheid talrijker zijn dan de zwarte bevolkingsgroep, en voor het jaar 2000 voorspellen de computers in Washington het officiële cijfer van 35 miljoen. De hispanics worden dan de grootste etnische groep van de VS. Die snelle demografische groei is te verklaren door verschillende factoren. Het gaat om een bevolking die heel jong is: gemiddeld 25 jaar tegenover 32 jaar voor de rest van de bevolking. Ze trouwen relatief vroeg. Hun vruchtbaarheidsgraad ligt 40% hoger dan bij anderen. Hun groot aantal kinderen is karakteristiek voor een stedelijk subproletariaat en voor een bevolkingsgroep die in zijn overgrote meerderheid nog diep katholiek is en een sterk familiebewustzijn onderhoudt. Daar komt bij dat de economische en geo-politieke situatie nog lang zal blijven leiden tot massale migraties vanuit Mexico en Latijns-Amerika. Doordat zij, rijk of arm, allemaal moeite hebben om of weigeren zich te assimileren - in hun familiale en religieuze leven blijven ze Spaans spreken - is deze groeiende gemeenschap gaandeweg het culturele uitzicht van het | |
[p. 1014] | |
land van Uncle Sam aan het veranderen. In een aantal steden en agglomeraties merk je duidelijk de continuïteit tussen de eerste Spaanse kolonisatie en de huidige Spaanssprekende aanwezigheid. Dat is het geval in Santa Fe (New Mexico), San Antonio (Texas) en Los Angeles (Californië). Maar in de tweede helft van de jaren '80 hebben de latinos zich over heel het grondgebied verbreid, tot in de meest onverwachte hoeken. Vooral aan de Oostkust (New York), in Florida (Miami) en Californië (Los Angeles) tref je de grootste groepen aan, maar bijna elke staat heeft nu zijn percentage hispanics. Wat hun origine betreft vormen zij een ingewikkeld mozaïek: Mexicanen, Portoricanen, Cubanen, Dominicanen, Salvadorianen, Nicaraguanen, Guatemalteken, Costaricanen; de laatste jaren ook tal van politieke vluchtelingen. Veruit de belangrijkste groepen zijn: 1) Portoricanen (ongeveer 2,5 miljoen aan de Oostkust); 2) Cubanen (meer dan 1 miljoen in Florida en verder in het oosten en in Chicago); 3) Mexicanen (seizoenarbeiders) en chicanos (Mexicaans-Amerikaanse ingezetenen), van wie er officieel 7 miljoen ingeschreven zijn (in Californië, Texas en New Mexico) maar waar nog verschillende indocumentados bijgeteld moeten worden. Deze drie minderheden vormen helemaal geen homogene groep. Ze spreken dezelfde taal, maar cultureel en geografisch hebben ze weinig met elkaar te maken. Schematisch zou je kunnen zeggen dat de Portoricanen in de eerste plaats hun socio-economische positie willen verbeteren, zonder daarom hun contact met het moederland, Portorico, op te geven. De chicanos beklemtonen vooral hun eigen cultuur en de rijkdom van hun dubbele identiteit. De Cubanen hebben iets van beide tendensen, maar zijn meer (in de brede betekenis van het woord) ‘politiek’ geïnteresseerd: Cuba blijft hun eerste zorg. Globaal genomen leeft deze Spaanssprekende bevolking in de stad (New York en Los Angeles samen zijn goed voor 25% van het officiële totaal van 1980). Andere grote concentraties vind je in oost Los Angeles (Californië) met 94,1%, El Paso (Texas) met 62,5%, Laredo met 93% en San Antonio met 57,3%. In achttien grote steden in de VS (op één na allemaal in Californië, Texas of Florida) is de meerderheid van de bevolking Spaanssprekend. De grootste concentraties komen voor in de socio-economisch of politiek belangrijkste gebieden. Officieel telt de staat Californië meer dan 5 miljoen hispanics, Texas drie miljoen, New York twee, Florida, New Mexico en Illinois (Chicago) een half miljoen. Met de clandestienen meegerekend wordt het aantal hispanics in Los Angeles alleen al drie miljoen. In Los Angeles, Miami, New York en San Antonio kun je je hele leven lang je zonder een woord Engels behelpen. Ook socio-economisch gezien vormen de hispanics een heterogene groep: | |
[p. 1015] | |
hispano-elites zijn actief in Wall Street en controleren 20% van de banken in Miami; de president van Coca-cola is een Cubaan; enkelingen hebben het ver geschopt in de vrije beroepen, in de academische milieus of in de politiek: de burgemeesters van San Antonio en Miami zijn hispanos. Maar als groep bevinden ze zich onderaan de sociale ladder en doen ze het werk waar de anglo's hun neus voor ophalen. Hun inkomen per hoofd is driemaal lager dan dat van de gemiddelde Amerikaan en een kwart van hen leeft onder het officiële bestaansminimum. Ze blijven de paria's van een maatschappij die hen opzij schuift, slachtoffers van een etnische en raciale discriminatie, die hoewel niet altijd openlijk, toch nog steeds heel levendig blijft. | |
De eerste hispanicsDe Spaanssprekende component in de hedendaagse sociale en culturele geschiedenis van de zuidwestelijke staten in de VS is alleen te begrijpen vanuit de Spaanse aanwezigheid in dat gebied vanaf de ontdekking van het continent. De Spaanse kolonisatoren vermengden zich met Mexicanen en Indianen en zo ontstonden de eerste Spaanssprekende gemeenschappen. Namen van staten zoals Californië, Arizona, Nevada, Colorado, Texas, Florida en de namen van ontelbare steden getuigen van dit Spaanse erfgoed. De vitaliteit van de hispanics is niet te verklaren zonder verwijzing naar die geschiedenis. Dat geldt vooral voor de chicanos (afstammelingen van Mexicanen) die zich in het zuidwesten helemaal geen vreemdelingen voelen. Zij wonen in staten die tot in 1810 (de onafhankelijkheid van Latijns-Amerika) Spaanse kolonies waren, en daarna tot in 1848 (toen ze met het verdrag van Guadalupe Hidalgo aan de Noordamerikaanse overwinnaar toevielen) Mexicaans grondgebied. Vandaag nog vormt dit gebied een grenszone die in een voortdurende symbiose met Mexico verkeert. Toen Spanje in 1492 de Nieuwe Wereld ontdekte, lijfde het al heel snel een groot deel van het Noordamerikaanse grondgebied in bij het Nueva España met Mexico als hoofdstad. In 1525 landden de Spanjaarden op de kusten van Florida en stichtten daar de eerste Noordamerikaanse stad, San Augustin. Pas een halve eeuw later arriveren daar de eerste Britse kolonisten. In het midden van de 16e eeuw leiden de expedities van Vazques de Coronado, Cabeza de Vaca en Juan de Oñate tot het ontstaan van de eerste Spaanse kolonies van New Mexico, Texas en Colorado. Californië zou de laatste Spaanse kolonie worden. Die kolonisatie steunde op drie soorten structuren: militaire forten, burgerlijke gemeentebesturen en mis- | |
[p. 1016] | |
sies. Deze laatsten speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van de landbouw en de veeteelt, en in de scholing van de inheemse bevolking. Religieuzen als Junípero Serra waren de eigenlijke stichters van Spaans-sprekend Californië. Wie vandaag langs de Camino Real door Californië trekt, van het zuiden naar het noorden, van de ene missie naar de andere, stoot om de zoveel mijlen op restanten van een Spaanse en religieuze toponymie: San Diego, San Luis Obispo, Santa Bárbara, Santa Cruz, San Francisco, Sacramento, etc. Het dorp Los Angeles werd gesticht op 4 september 1781 en kreeg de ronkende naam: ‘Pueblo de Nuestro Señora la Reina de Los Angeles de la Purciúncula’; de Amerikanen maakten er elliptisch L.A. van. Zoals reeds gezegd, werden al deze provincies, toen ze zich losmaakten van Spanje, Mexicaans en in 1848, na de Texas-oorlog, verloor Mexico de helft van zijn grondgebied aan de VS. Maar veel oorspronkelijk Indiaanse, Spaanse of Mexicaanse gemeenschappen hebben tot op vandaag hun taal, hun godsdienst en een aantal gebruiken van hun voorouders bewaard. Het onstuimige culturele reveil van de chicanos in de jaren '60 en '70 hebben al deze gemeenschappen van oude Spaanse afkomst een nieuwe impuls en nieuwe vitaliteit gegeven. | |
Immigranten van de 20e eeuwHet merendeel van de huidige hispanobevolking, het grootste deel van die 25 miljoen, is echter afkomstig van immigranten uit de 20e eeuw: Mexicanen (na de Mexicaanse revolutie in 1910), Portoricanen (in de jaren '50), Cubanen (na de machtsovername van Fidel Castro en in 1981 volgde een massale exodus vanuit het havenstadje Mariel), Dominicanen (heel talrijk in New York), Zuidamerikanen, enkele Spanjaarden en nu de laatste jaren Nicaraguanen, Salvadorianen en Guatemalteken. Op de vlucht voor honger, gewapende conflicten of burgeroorlogen stromen steeds weer nieuwe Zuid- en Centraalamerikaanse immigranten het Noordamerikaanse continent binnen op zoek naar het beloofde land. Als je nagaat hoe Latijns-Amerika sinds de Tweede Wereldoorlog tegen de ‘reus van het noorden’ aankijkt, stoot je steeds weer op dezelfde contradictie: enerzijds intellectuele rebellie maar anderzijds materiële afhankelijkheid. De Rio Grande, de grens tussen beide continenten (de aansluiting tot de Stille Oceaan is een kunstmatige grensafbakening) speelt al vanaf het begin van de eeuw de rol van een demografische uitlaatklep voor Mexicaanse arbeiders, en de VS hebben de zone vooral gebruikt om de immi- | |
[p. 1017] | |
grantenstroom in evenwicht te houden met de fluctuaties van hun economie. Vooral tijdens de depressie in de jaren '30 en tijdens de jaren '50 werd ze het toneel van massale deportaties. Jarenlang heeft Washington ze gebruikt als passage voor goedkope dagloners. Nu is dit grensgebied een soort anglo-latino Derde Wereld geworden waar een duizendtal toeleveringsbedrijven (maquiladores) goedkope bandarbeiders tewerkstellen ten bate van de Amerikaanse multinationals. De lokale Mexicaanse autoriteiten hebben zich tegen die ontwikkeling nooit verzet: voor hen betekende het werkgelegenheid voor een verpauperde bevolking in de grensstreek: werkloze mannen en vrouwen die hopen ooit, legaal of clandestien, het nog steeds mythische land, El Norte, binnen te geraken. Als Kennedy in 1965 een nieuwe wet op de immigratie invoert, neemt de immigrantenstroom drastisch toe, niet alleen omdat de zuidelijke grens soepeler wordt, maar ook door de toevloed van Portoricanen en de gevolgen van de Cubaanse revolutie. In de jaren '80 versnelt het tempo van de immigratie en treedt er een grote diversificatie op: de ontreddering van Centraal-Amerika en de Spaanssprekende Caraïben brengt honderdduizenden mensen naar de VS, waar ze naar goede Amerikaanse traditie politiek asiel vinden (Wel is het zo dat Cubanen en Nicaraguanen vaak beter onthaald worden dan Guatemalteken of Haïtianen). Ook voor deze immigranten is Amerika nog steeds het beloofde land en vaak is het feit dat ze een tijd in de VS gewerkt hebben, bij hun eventuele terugkeer naar hun geboorteland, een garantie voor sociale promotie. Om het percentage hispanics onder een aanvaardbare drempel te houden, heeft de regering-Reagan nu een nieuwe wet op de immigratie ingevoerd. Niet zonder moeite tot stand gekomen, werd de wet Simpson-Rodino van kracht op 5 mei 1987. Het is een soort amnestiewet: clandestienen die kunnen bewijzen dat ze sinds 1981 in de VS wonen, kunnen het staatsburgerschap krijgen. Tegelijk wordt voortaan streng opgetreden tegen werkgevers die clandestiene immigranten in dienst nemen. | |
Weerstand tegen assimilatieHet lijdt geen twijfel dat deze massale aanwezigheid van Spaanssprekenden tot een aantal serieuze problemen in de Amerikaanse samenleving zal leiden. De mythe van de melting pot, de smeltkroes waaruit door vermenging van verschillende rassen en talen een Noordamerikaanse identiteit zou ontstaan, heeft definitief afgedaan. De ‘Civil Rights’-beweging in de jaren zestig bracht de zwarte bevolking tot zelfbewustzijn en sleepte in haar | |
[p. 1018] | |
spoor andere minderheden, vooral de hispanics, met zich mee. Hun hispano-afkomst gaf deze laatsten vaak een ongelukkig geweten. Met het wegdeemsteren van het Franco regime en de vooruitgang van Latijns-Amerika op de weg van de democratie, is dat veranderd, ze werden zelfbewuster, kregen weer volop vertrouwen in hun eigen culturele identiteit. Zozeer zelfs dat het niet denkbeeldig is dat tegen het einde van de eeuw de Anglo-Amerikaanse samenleving en de hispano-bevolking als twee antagonistische werelden tegenover elkaar komen te staan. Paradoxalerwijs was het de armoede van de hispano-bevolking die de impuls gaf tot de expansie van hun cultuur. Het besef dat ze tot een eigen raciale en religieuze gemeenschap behoren, is gaandeweg doorgedrongen tot alle sociale lagen in de VS, en verleent ze een legitiem gevoel van communautaire waardigheid en trots. En dat betekent een flinke kwauw in de dominante ideologie van de Amerikaanse maatschappij. Dat reveil van het etnisch bewustzijn en vooral de onstuimige bloei van de hispano-cultuur hebben een reële politieke macht in het leven geroepen. Ze vormen een ernstige bedreiging voor de collectieve identiteit en dreigen tot ernstige conflicten te leiden. In de meest conservatieve kringen is er al sprake van een ware fobie. Daar wordt weer hard gepleit voor assimilatie; wie zich niet assimileert, moet eruit. In de Staat Californië is verleden jaar een wet gestemd die bepaalt dat het Engels de enige officiële taal is. De wet Simpson-Rodino is een ander treffend voorbeeld van dit verschijnsel. Maar waarom verzetten de hispanics zich dan tegen assimilatie? In de grond omdat hun manier van denken, hun manier van doen en van zich te gedragen lijnrecht tegengesteld is aan die van de Anglo-Amerikanen. De heersende Anglo-Amerikaanse cultuur is altijd gekenmerkt geweest door een ongetemd individualisme. Een Anglo-Amerikaan is in de ander slechts geïnteresseerd voor zover hij die in zijn eigen projecten kan inpassen. In dat pragmatisch universum is er weinig plaats voor gevoelens. Je hoeft maar te denken aan het futuristisch-luxueuze urbanisme in New York dat zich niets gelegen laat liggen aan de krottengetto's van de Bronx of Harlem. De hispano heeft een heel andere levensvisie. Menselijke communicatie is voor hem levensbelangrijk. Veel van zijn tijd gaat op in menselijke contacten en convivialiteit. Elke ontmoeting, elke viering in de familiekring wordt een feest. Belangeloze collectieve manifestaties, zang, muziek, dans nemen een aanzienlijk deel van het dagelijkse leven in beslag. Het is trouwens daar, in die familiale sfeer, dat veel clandestiene latinos vaak heul zoeken. Als hij Engels gaat spreken, de taal van de school, ervaart de hispano dat als een breuk met zijn familie en met zijn culturele wortels. Zijn Spaans, | |
[p. 1019] | |
dat vol gevoelsconnotaties zit, voelt zich niet thuis in een wereld die hoofdzakelijk draait rond macht en materieel succes. Engels en Spaans zijn inderdaad meer dan twee verschillende manieren om hetzelfde uit te drukken, ze belichamen twee verschillende manieren om in het leven te staan, twee verschillende culturen. Om in de Anglo-Amerikaanse wereld hun eigen cultuur in stand te houden, hebben de hispanics mee kunnen profiteren van de doorbraak van de nieuwe communicatiemedia. De grote immigratiegolven vielen namelijk samen met de opkomst van de televisie. Tal van netten verzorgen integraal Spaansgesproken programma's, met o.m. veel aandacht voor volksmuziek en -dans. In enkele sterk gehispaniseerde gebieden verschijnen al sinds het einde van de 19e eeuw Spaanse kranten. La Prensa in San Antonio (Texas) en La Opinión in Los Angeles hebben een geschiedenis van meer dan een halve eeuw achter de rug. De reclamereuzen zien in die groeiende aantallen Spaanstaligen een interessante markt en richten alom Spaanse bijkantoren op. Alom ook rijzen ondernemingen uit de grond voor produkten aangepast aan de eigen smaak van dit expanderend cliënteel. Er is haast geen enkel aspect van het Noordamerikaanse openbare leven meer dat niet getekend is door die hispanische aanwezigheid. Opvallend zichtbaar wordt dat gemaakt door de murales, muurschilderingen zoals je die in Mexico aantreft en die je in New York, Chicago en Los Angeles overal ziet verschijnen. Het is een van de vele manieren waarop de hispanics de Anglo-Amerikaanse samenleving duidelijk maken dat zij de rijkdom en de eigenheid van hun cultuur erkend willen zien. Toen in juli 1980 een Nationale Conventie van het Ras bijeenkwam, namen daar meer dan 120 hispanische organisaties aan deel. Zij weigeren zich in de Anglo-Amerikaanse cultuur te integreren. Krachtig manifesteren zij hun identiteit. Zelfbewust affirmeren de gedomineerde cultuur, de geminoriseerde gemeenschappen, de achteruitgezette minoriteiten hun originaliteit en specificiteit. Het is een fenomeen dat te denken geeft: de hispanogemeenschap is nu reeds meer dan een machtige minderheid, ze vormt een nieuw facet van de VS. Dit reveil van de hispanische etniciteit roept echter in alle scherpte twee complementaire problemen op, die je vandaag overal in de wereld tegenkomt en waaraan ook de Amerikaanse samenleving niet ontkomt: de angst voor de differentie en de intolerantie tegenover de andere. Terecht kun je je afvragen of we na een tijdelijke veramerikanisering van de hispano-minderheden op lange termijn niet te maken zullen krijgen met een verhispanisering van de Verenigde Staten. Hier begint zich een cultureel fenomeen te manifesteren waarvan we de omvang nog niet vermoeden. |