Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |||||||||||
De joden in Antwerpen
| |||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||
het Duitsland van de Weimarperiode, dat zonder de joodse inbreng grotendeels een provinciale maatschappij zou zijn gebleven? 3. Terwijl de Antwerpse kinderen terecht geïnformeerd worden over de hoogten en laagtepunten van onze geschiedenis, is het merkwaardig dat het feit dat nog onlangs meer dan de helft van de Antwerpse joodse bevolking uitgeroeid werd, weinig aandacht in het onderwijs schijnt te krijgen. Een grondig besef van die realiteit zou wellicht het spontane gebruik van discriminerende uitdrukkingen (‘jodenstreken’ en dergelijke) een ander perspectief geven. Is deze verwaarlozing louter toeval? Het antwoord op deze en daarmee verwante vragen kan volgens mij niet gevonden worden zonder 1) een overzicht van de geschiedenis van de Antwerpse joden en 2) een korte analyse van enkele belangrijke kenmerken van de joodse gemeenschap vandaag. | |||||||||||
Een andere kijk op de vaderlandse geschiedenisHet is geen toeval dat het eerste document over de joden in Antwerpen tijdens de middeleeuwen, het testament van Hertog Hendrik III van Brabant (1261), het over de uitdrijving van de joden heeft. De joden, die niet tot andere ambachten werden toegelaten, werden wel als geldschieters geduld, maar dit dubieuze privilege kon elk moment met theologische en andere argumenten tegen bijvoorbeeld ‘woeker’ worden ingetrokken. In een antwoord op een vraag van Hendriks weduwe, Hertogin Adelheid, schreef Thomas van Aquino (‘De regimine judaeorum’) o.m. dat de joden, zoals alle ongelovigen, de slaven van hertogen en prinsen zijn; aangezien hun winsten noodzakelijk een gevolg van woeker zijn, kunnen die ook altijd als boete door de vorst opgeëist worden; wel moest hun het nodige gelaten worden om te overleven en onder geen beding mocht hun het katholieke geloof of de doop worden opgedrongen, dat was strijdig met de door de natuurwet vastgelegde ouderlijke wil. Het bleef echter niet bij financiële verdrukking. In de jaren na de Zwarte Pest van 1348 werden de joden ervan beschuldigd, de bronnen te hebben vergiftigd (een beschuldiging die nog door Dr. Goebbels herhaald zal worden) en werden er onder Hertog Jan III vele joden ‘gehangen, verbrand, doodgeslagen of verdronken’. Deze joden, die hier vanaf de 13e eeuw woonden, waren Ashkenazi, | |||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||
afkomstig uit Centraal-Europa. Na de vervolgingen van 1350 en 1370, waarbij vooral in Leuven en Brussel de eveneens klassieke beschuldiging van hostiediefstal en heiligschennis vele joden het leven kostte, duurde het bijna 150 jaar, voor er opnieuw joodse immigranten naar Antwerpen kwamen. De oorsprong van deze tweede immigratiegolf lag in Spanje en Portugal. In 1391 vonden de grote moordpartijen op Spaanse joden plaats, en in 1492 werden alle joden er tot uitwijking of bekering gedwongen. De uitwijzing uit Portugal volgde in 1497. Uit de geschiedenis van de joodse filosofie en mystiek (Maimonides, Abulafia, de Zohar) weten we welk rijk cultuurleven door deze maatregelen werd stukgeslagen. De Spaanse bloeiperiode was een historisch uniek voorbeeld geweest van een geslaagde symbiose tussen jodendom en islam, iets wat in het licht van de huidige situatie een bijzonder pijnlijke herinnering is. De eerste Spaanse en Portugese inwijkelingen waren Marranos, joden die zich onder dwang uiterlijk bekeerd hadden en zich in de Antwerpse Portugese kolonie vestigden. Naarbuiten waren ze christenen, maar thuis vierden ze in het geheim de joodse liturgie. Ze waren erg belangrijk voor de opbouw van Antwerpen als internationaal handelscentrum. In verschillende edicten dwong Karel V, die in de geschiedenis van de joden in de Nederlanden helemaal niet de populaire en legendarische Keizer Karel is, de Antwerpse magistraten ertoe, die ‘valse christenen’ te vervolgen en te verbannen, wat in de eerste helft van de 16e eeuw dan ook regelmatig gebeurde. Vooral wegens het economische belang van de Portugese aanwezigheid ontstond er een langdurig conflict tussen de Antwerpse burgervaders en de ambtenaren van de Inquisitie, zoals b.v. E.H. Vuystink, die het doen en laten van alle Marranos liet controleren: vierden ze in het geheim het joodse Paasfeest, kochten ze rond die periode nieuw eetgerei? Ondanks de voortdurende bedreigingen, verbanningen en doodstraffen slaagde een aantal Antwerpse joden erin, belangrijke posities te veroveren: er waren dokters, wetenschappers..., al was er nergens sprake van bijdragen aan de joodse theologie en de bijbelstudie. Een speciale Antwerpse Index, strenger dan die van het Concilie van Trente (1562), verbood in 1571 het drukken van boeken in het Hebreeuws of teksten die over het joodse leven en de joodse godsdienst handelden. Dit verbod gold zelfs voor de tweede druk van de Antwerpse Bijbel (Polyglot) van Plantin. Het werd dan ook bijna normaal dat vele Marranen zich tot het anti-katholieke calvinisme aangetrokken voelden. Zoals ook onder niet-joden het geval was, vond men joodse aanhangers van het religieus en sociaal radicale | |||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||
anabaptisme slechts in de lagere klassen. SchmidtGa naar voetnoot1 vermeldt de naam van Pieter de Soussa, die jammer genoeg in L.P. Boons Geuzenboek ontbreekt. Hij werd in 1566 als ketter in de Schelde verdronken. Na de afscheuring van de Verenigde Provinciën vertrokken vele Marranos naar het Noorden, zodat men de oorsprong van de belangrijke Joods-Portugese kolonie van Amsterdam in Antwerpen moet zoeken. Toch bleef nog een kleine groep in Antwerpen wonen. Ze waren verbonden met de diamantindustrie en bleven in contact met hun geloofsgenoten in Holland. Interessant is de poging van Aartshertog Leopold Willem in de 17e eeuw om van de koning van Spanje de voorwaarden te vernemen waaronder gelovige joden zich in Antwerpen konden vestigen en er zelfs een synagoge konden bouwen. De aartshertog wees op de financiële voordelen voor de schatkist, maar de koning wilde van geen toegevingen weten. Ook een poging om in Borgerhout, dus extra muros, een synagoge te mogen bouwen mislukte. Toch vinden we een bericht over de ontdekking van een geheime synagoge in Antwerpen in 1682, een bewijs dat er wel van een ondergronds joods religieus leven gesproken kan worden. Tijdens de Oostenrijkse periode werd die ambiguïteit verdergezet: in de 18e eeuw wordt een Toleranzgeld ingevoerd dat de joden moesten betalen om in de steden van het Rijk te mogen wonen, en dat ook diende als controlemiddel om de joodse aanwezigheid beperkt te houden. Wanneer de Antwerpse magistraten een paar joden in het Poortersboek inschrijven, verdedigen ze deze ongewone tolerantie in een brief aan de Oostenrijkse gouverneur door te wijzen op het belang van de kleine joodse gemeenschap voor de handel in diamant, kant en tabak. De joden konden zich dus dank zij hun economische positie als burgers handhaven. De hervormer Jozef II hoopte door tolerantie alle joden tot volledige assimilatie te bewegen. Ook tijdens de Franse periode bleef de situatie voor de ongeveer 800 joden in België dubbelzinnig, o.m. door een decreet van Napoleon, waarbij alle leningen van joden aan ‘minderjarigen, vrouwen of militairen’ onwettig verklaard werden. Deze merkwaardige maatregel werd niet verder toegelicht, maar toont nog eens aan, hoe fragiel de situatie van de joden bleef, ondanks de wettelijke emancipatie. | |||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||
Demografische doorbraakDe joodse gemeenschap in Antwerpen, die een grote rol gespeeld had in de 16e eeuw, was in 1729 teruggevallen op 6 tot 8 families, en nog in 1817 waren er niet meer dan 38 gezinnen. Toch wordt in 1832, onder het nieuwe Belgische regime, de eerste synagoge op de Paardenmarkt geopend, die later verhuisde naar de Grote Pieter Potstraat. Vanaf 1880 begon de derde immigratiegolf, vooral Oosteuropese joden die de pogroms ontvluchtten en werk vonden in de diamantsector. Zodat er in 1901 al 8.000 joden in Antwerpen woonden. De vroegere Marranos en Portugezen waren een kleine minderheid geworden. Deze immigratie steeg van 15.000 (1913) tot 35.500 (1927) en tenslotte tot 55.000 in 1933. Veruit de meesten (80 tot 85%) werkten in en rond de diamantsector, terwijl anderen actief waren in de dienstensector, de banken en de eigen religieuze en sociale instellingen. Deze bevolkingsaangroei bracht een uitgebreid netwerk van scholen en culturele en politieke verenigingen met zich mee. Naast de gewone indeling van links tot rechts was het politieke spectrum vooral gekenmerkt door de houding tegenover het zionisme. Net als in de WeimarrepubliekGa naar voetnoot2 waren de joden in het vooroorlogse Antwerpen evenmin uiterst conservatieve ‘joodse plutocraten’ als extreem linkse ‘judeobolsjevisten’, al blijven dergelijke verkeerde en tegenstrijdige voorstellingen nog steeds het beeld van de joden in de publieke opinie vertroebelen. Ondanks het feit dat de meerderheid van de immigranten naast Yiddisch en Hebreeuws vooral Frans sprak, waren er ook bekende joodse flaminganten (onder meer Marten Rudelsheim, Nico Gunzburg, Jozef en Moses Friedman, Maurits Polak, Louis Franck). Samenvattend kan men zeggen dat, vóór 1940, de joden in Antwerpen een actieve subgroep vormden, waarvan het meer vrijzinnige of gematigd religieuze deel volledig in het Antwerpse leven geïntegreerd was. Het georganiseerde anti-semitisme begon in Vlaanderen pas met de opkomst van rechtsradicale en fascistische partijen en verenigingen zoals het Nationaal Legioen, Volksverwering, Verdinaso, VNV enzovoort. Zij herhaalden vanaf het midden van de jaren dertig de slogans van de Duitse fascisten. Daartegen werd een aantal joodse en christelijke verdedigingscomités opgericht, onder meer het Katholiek Bureau voor Israël, het VEVA (Verbond voor Economisch Verweer Antwerpen), die tot een boycot van Duitse produkten opriepen. Het anti-semi- | |||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||
tisme van die rechtse en nationalistische groepen was virulent, maar men kan onmogelijk beweren dat de meerderheid van de Antwerpse bevolking vóór 1940 uitgesproken anti-semitisch was. | |||||||||||
De HolocaustMet de Duitse invasie in mei 1940 zou de Holocaust ook in België en Antwerpen toeslaan. Het is onmogelijk, de tragedie van de jodenvervolging in ons land kort samen te vatten. Op basis van het werk van E. Schmidt en de documentenverzameling van Klarsfeld en Steinberg noem ik enkele hoofdelementen van het drama:
| |||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||
Brussel, 8 augustus 1942
| |||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||
De Antwerpse joden vandaagOver de Ashkenazi uit de Brabantse middeleeuwen weten we vooral dat ze na 1370 ten gevolge van verbanningen en terechtstellingen uit het stadsleven verdwenen zijn. De Marranen van de 16e eeuw waren een belangrijke minderheid geworden binnen de Antwerpse bevolking, maar ook zij werden door hun omgeving uitgestoten en tot een bijna onzichtbaar geworden restgroep gereduceerd, ondanks de pogingen van een paar verlichte en economisch sensitieve lokale magistraten. Wanneer we het hebben over ‘de Antwerpse joden vandaag’Ga naar voetnoot3, moeten we er ons van bewust zijn dat deze vierde ‘vestiging’ niet besproken kan worden zonder de herinnering aan de voorafgaande periode van ongekende bloei en historisch ongeëvenaarde vervolging. Alleen al een blik op het stadsplan van Antwerpen toont aan dat het joodse woongebied, dat zich vóór 1939 ten oosten en ten westen van de spoorlijn uitstrekte, nu gereduceerd is tot een aantal straten rond de Diamantwijk, het stadspark en de Belgiëlei, met een kleine orthodoxe kolonie in Wilrijk. Terwijl men vóór 1940 ongeveer 45.000 in Antwerpen wonende joden telde, de duizenden vluchtelingen op doorreis niet meegerekend, woonden er in 1966 nog 10.500, in 1969 12.000 en vandaag tussen de 13 en 15.000. Dit is minder dan 1/3 van de vooroorlogse bevolking. Ongeveer 60% van de huidige inwoners zijn families die vroeger in Antwerpen woonden of hun afstammelingen, terwijl men schat dat bijna 40% bestaat uit immigranten uit Oost-Europa, vooral Polen. Daarnaast wonen er ook joden uit Nederland, een aantal Sefardim uit Zuid-Europa en een groep Israëli's. Door deze vermindering van het aantal inwoners is de relatief grote minderheid van de Hassidim (ongeveer 10 tot 12%, dus hoogstens 2.000 mensen) met hun opvallende kledij het imago van de nieuwe Antwerpse joden gaan bepalen. Deze Hassidim (‘vromen’) zijn volgelingen van de religieuze hernieuwingsbeweging, die in 1736 in Polen begon met het optreden van Rabbi Israel Baal-Shem-Tov en zich nog geen 15 jaar later, bij de dood van de stichter in 1760, over heel de joodse gemeenschap in Oost-Europa had uitgebreid. Kort samengevat heeft het Hassidisme de volgende kenmerken: | |||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||
De Hassidim leggen zich toe op de beoefening van alle wetten en voorschriften, waarbij ze in geval van twijfel altijd voor de strengste interpretatie van de wet zullen opteren. Dit verklaart b.v. de opvallende kleding en haardracht, die slechts uiterlijke tekens zijn van het belang van de regels die voor de overtuigde Hassidim uitdrukking zijn van de mystieke verbondenheid van de vromen met God. Door het beleven van de wet heiligt een Hassid niet alleen zijn eigen leven, maar verkort hij ook de ballingschap van zijn volk en werkt hij mee aan het herstel van de schepping. Ondanks het feit dat het hier om een numerieke minderheid gaat, is het toch opvallend hoe streng religieus de hele na-oorlogse joodse gemeenschap is in vergelijking met de periode vóór de oorlog of met de joodse bevolkingsgroepen in andere Europese en Amerikaanse grootsteden, en zelfs in Israël. Zo waren er in 1939 1.484 kinderen op joodse scholen, en vandaag meer dan 2.200, hoewel de totale bevolking niet meer dan 1/3 van die in 1939 bedraagt. Vandaag gaan meer dan 85% van de joodse kinderen naar eigen joodse scholen, waardoor het mogelijke informele contact met de niet-joden drastisch vermindert en men inderdaad van een grotere afzondering van de Antwerpse joden tegenover vroeger kan spreken. Uit gesprekken met orthodoxe en niet-religieuze Antwerpse joden werd het duidelijk dat dit vooral wordt toegeschreven aan de dominantie van de streng-religieuze sector in de joodse gemeenschap, aan een blijvend diasporagevoel dat sinds het ontstaan van de staat Israël versterkt is, en aan een grote gevoeligheid tegenover alle echte of vermeende uitingen van anti-semitisme. Jacques Gutwihrt beschouwt Antwerpen daarom als een uitzonderingsgeval, omdat de afzondering hier, in tegenstelling tot de algemene historische trend, eerder groter geworden is na 1945. | |||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||
Wat het culturele en linguïstische profiel betreft, is er naast het gebruik van Hebreeuws als hoofdzakelijk liturgische taal een sterke terugkeer van het Yiddisch, niet alleen als taal van de Talmoed-commentaren maar ook als gewone omgangstaal binnen de orthodoxe en de Hassidische subgroepen. Ook in de diamantwereld neemt het Yiddisch als handelstaal een centrale plaats in. Daarnaast blijft het Frans de overwegende derde taal van de Antwerpse joden, al wordt er in de joodse verenigingen en publikaties een steeds grotere nadruk gelegd op de kennis en het gebruik van het Nederlands in de nieuwe socio-politieke realiteit van een gefederaliseerd België en een economisch doorwegend VlaanderenGa naar voetnoot4. Deze vernederlandsing is mede een gevolg van de algemene vernederlandsing van het openbare leven en het onderwijs sinds het einde van de oorlog. Ondanks de demografische verschuivingen tussen 1939 en vandaag zijn opnieuw 80% van de Antwerpse joden rechtstreeks of onrechtstreeks met de diamantnijverheid en de diamanthandel verbonden, terwijl de overige 20% verdeeld is over de service-sector, de vrije beroepen en de religieuze ambten. Zowel de Diamantbeurs (voor geslepen diamant en export) als de Diamantkring (voor ruwe diamant en import) zijn belangrijke centra van het sociale en zelfs juridische leven van de gemeenschap. Naast de officiële of externe jurisdictie, waaraan alle burgers onderworpen zijn, bestaat er een actieve interne jurisdictie, waaraan de leden van de gemeenschap zich vrijwillig onderwerpen, en waar meestal verzoenende procedures worden afgewikkeld. Deze interne rechtspraak, voorgezeten door de rabbijn en de dayan (rechter) als bijzitter, wordt geregeld volgens de bijbelse traditie, die tot vóór de emancipatie op het einde van de 18e eeuw de enige richtlijn was voor het sociale gedrag binnen de diaspora. Deze traditie heeft daarom zowel een ideologische functie voor het bewaren van de eigen joodse identiteit als een praktische functie in het bijleggen van zuiver economische en financiële geschillen binnen de joodse bevolkingsgroep. Jacques Gutwirth analyseert het leven van de joden in Antwerpen als een merkwaardige synthese van de socio-politieke structuren van de Oost-europese getto's (shtetl) van vóór de tweede wereldoorlog, die gekenmerkt waren door het ambachtswezen en de traditionele handel, met de traditie van het moderne handelskapitalisme, dat via de Marranen vanaf de 16e eeuw naar Antwerpen gekomen is. De vertrouwensfactor, die in de wereld van de diamanthandel een essentiële rol speelt, gaat wonderwel samen met | |||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||
de cohesie van een kleine en gesloten (soms afgesloten) gemeenschap, waardoor deze gemeenschap op haar beurt bestendigd en versterkt wordt. | |||||||||||
Assimilatie - Isolatie - Integratie?Vrijwel alle geraadpleegde auteurs en gesprekspartners uit het Antwerpse jodendom zijn het erover eens dat, om de verschillende aangehaalde redenen, de hedendaagse gemeenschap veel meer van de omringende bevolking gedistantieerd is dan dat vóór 1945 het geval was. Wat de mogelijke evolutie van deze toestand aangaat, kon ik drie sterk van elkaar verschillende grondhoudingen vaststellen: 1. Voor de meeste orthodoxe joden is een afzondering die berust op wederzijdse erkenning van het anderszijn een aanvaardbaar perspectief voor de nabije toekomst. Een te groot contact met de niet-joden zou, o.m. door gemengde huwelijken, tot een opslorpen van de kleine joodse groep kunnen leiden, waardoor de eeuwenoude, onder alle vervolgingen bewaarde identiteit verloren dreigt te gaan. De voorstanders van deze welwillende afzondering gebruiken de recente geschiedenis van het Duitse jodendom, het meest geassimileerde in de geschiedenis, als voorbeeld om aan te tonen hoe zelfs een totale geloofsafval niemand van de ondergang gered heeft: zo werd de bekeerde katholieke zuster Edith Stein toch als jodin in Auschwitz vergast. 2. Lijnrecht daartegenover staat de opvatting van een in Antwerpen uiterst kleine minderheid, die vindt dat het eindelijk tijd wordt dat de joden zich assimileren. Deze groep heeft de religieuze praktijken en de culturele tradities resoluut opgegeven en wordt dan ook niet meer door de joodse meerderheid aanvaard. Maar ook in deze groep is men er zich van bewust dat, zoals J.P. Sartre aantoonde, de ‘jood’ heel vaak door de anti-semiet gemaakt wordt. Met andere woorden, waar zijzelf geen onderscheid meer maken tussen joodse en niet-joodse Antwerpenaars, wordt dit onderscheid meestal door de niet-joodse omgeving opgedrongen. Deze sociale isolatie tussen de groep die ze zelf verlaten hebben en de nieuwe groep, die hen nooit volledig als gelijke aanvaardde, maakt deze keuze weinig aantrekkelijk. 3. Een derde positie, tussen afzondering en assimilatie, is de integratie van de joodse gemeenschap in een pluralistische maatschappij. Gutwirth argumenteert deze positie met de vaststelling dat door de evolutie van de omringende maatschappij ook de technisch-economische omstandigheden | |||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||
binnen de joodse gemeenschap zullen (moeten) evolueren, waardoor de nu nog leefbare isolatie onhoudbaar zal worden. Over de draagwijdte van deze integratie zijn er bijna evenveel meningen als auteurs, onder meer wegens de houding tegenover de staat Israël en de Israëlische politiek ten opzichte van de Palestijnen, die zowel de conservatief-orthodoxe als de vrijzinnige joodse groepen emotioneel verdeeltGa naar voetnoot5. Maar emotionaliteit en individuele psychologie spelen evenzeer een rol in de moeilijke want reële keuze tussen deze drie opties: er is sprake van vrees voor het open of subtiel anti-semitisme, van een verlangen naar veiligheid en geborgenheid binnen de grotere groep, van zelfhaat wegens ‘de te grote last die je als jood vanaf de geboorte meegekregen hebt’, van sterke loyauteit tegenover de ouders en grootouders, waarvan zovelen om hun jood-zijn afgemaakt zijn, van een defensieve reflex die in een houding van schijnbare superioriteit omslaat, van de moeilijke meerduidigheid van het begrip ‘uitverkoren volk’. De vragen die aan het begin gesteld werden, kunnen daarom slechts gedeeltelijk beantwoord worden, zolang we niet uit de onbevredigende vicieuze cirkel geraken van vervolging en wantrouwen, dat dan weer tot nieuwe vormen van discriminatie leidt, enzovoort. Het heeft geen zin, de ogen te sluiten voor deze dubbele realiteit en de schuld voor het gebrek aan vruchtbare wisselwerking tussen maatschappij en minderheidsgroep naar de ene of de andere zijde af te schuiven. En het helpt evenmin, uit een verkeerd begrepen schuldgevoel om te slaan in een sentimenteel filo-semitisme, dat dan weer alle mogelijkheden tot een kritische benadering uitsluit. Want ook dat betekent, dat men de leden van de joodse minderheidsgroep als ‘de anderen’ blijft beschouwen, die men zo de facto op afstand houdt. Het is veel nuttiger zich te informeren en in te zien, hoezeer de joodse geschiedenis de verwarde ontwikkeling van de algemene geschiedenis weerspiegelt, en hoezeer het probleem van de integratie in feite het probleem is van een maatschappij die deze integratie ook reëel mogelijk moet maken. Zo is b.v. de kennismaking met de joodse filosofie en mystiek, zoals die vandaag in Antwerpen leeft, een bijzonder verrijkende ervaring, al was het maar omdat ze een beter inzicht geeft in de onvermijdelijke beperktheid van de eigen traditie. Een stelling die hoogstwaarschijnlijk ook op de joodse gemeenschap toegepast kan worden. In een tijdperk van | |||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||
kritisch-culturele verarming en vervlakking kan geen enkele groep, meerderheid noch minderheden, zich ongestraft in een sociaal en geestelijk getto blijven opsluiten. Zouden we bijvoorbeeld niet armer zijn zonder het hassidische verhaal van de jonge Yaakov-Yitzak, de latere Rabbi van Lublin, die als kind van school wegliep om in het bos te gaan wandelen? Zijn vader vraagt hem: ‘Waarom loop je altijd naar het bos?’ - ‘Ik zoek God’ - ‘Maar is God niet overal?’ - ‘Ja, pa’ - ‘En is Hij niet overal dezelfde?’ - ‘Ja... maar ik, ik ben niet overal dezelfde’Ga naar voetnoot6. |
|