Streven. Vlaamse editie. Jaargang 50
(1982-1983)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |||||
Het Midden-Oosten na de Libanon-oorlog
| |||||
Gewijzigde relaties binnen de Arabische landenIn de nieuwe indeling kunnen vijf groepen worden onderscheiden. Tot de eerste groep behoren Irak en Algerije: olieproducenten met ambitieuze ontwikkelingsplannen. Ondanks een middelgrote bevolkingsomvang, een relatief hoog inkomen per hoofd van de bevolking, goed bewapende strijdkrachten, industriële dynamiek en de aanwezigheid van ervaren leiders is de invloed van deze landen toch beperkt gebleven. De tweede groep wordt gevormd door de olieproducenten met een geringe bevolking, een hoog inkomen per hoofd en een overschot aan olie- en financiële bronnen: Saoedi-Arabië, de Golfstaten en Libië. De financiële mogelijkheden van deze landen bepaalden hun invloed in de Arabische wereld. De derde groep omvat kleine, niet-olieproducerende landen die relatief welvarend zijn: Marokko, Tunesië, Jordanië, Libanon en Djibouti. De economieën van deze landen draaien op een combinatie van landbouw, handel en toerisme. De meeste van deze landen kunnen het zich in theorie veroorloven buiten het geruzie in de Arabische wereld te blijven. De vierde groep wordt gevormd door de Derde Wereldlanden binnen de Arabische wereld, de ‘have-nots’. De perspectieven van deze landen - Soedan, Mauretanië, | |||||
[pagina 153]
| |||||
Zuid-Jemen en Somalië - blijven somber. Tenslotte is er nog Egypte, dat tot geen van bovengenoemde categorieën behoort. Het land heeft een relatief laag inkomen per hoofd, maar bezit een complexe economie, een brede industriële basis, een overvloed aan gekwalificeerde arbeidskrachten en een omvangrijke bevolking (ongeveer 44 miljoen). Egypte beschikt bovendien over het omvangrijkste militaire apparaat in de Arabische wereld en heeft in cultureel en historisch opzicht altijd al een voorsprong gehad. De uitbreiding van het Arabische systeem van zeven staten in 1944 tot de huidige eenentwintig heeft tot verdere complicaties geleid. Het optreden van de PLO heeft de tegenstellingen nog duidelijker aan het licht gebracht. Bovendien kwam de Arabische wereld voor twee uitdagingen van historische betekenis te staan: de toenemende bereidheid onder de Arabische landen om vrede met Israël te accepteren en het fundamentalistisch islamitisch regime in Iran. Tenslotte hebben de Arabieren hun identiteit, ideologie en waardenstelsel in de jaren 70 zien veranderen. Weegt men continuïteit en verandering in het Arabische systeem tegen elkaar af, dan pleit in het voordeel van het eerste: de institutionalisering van het Arabische nationalisme, wat vooral blijkt uit de toenemende bereidheid om op politiek en vooral economisch gebied met elkaar samen te werken; de centrale betekenis van het Arabisch-Israëlisch conflict; de centrale rol die nog steeds door Egypte wordt gespeeld; en tenslotte een aantal punten waarover duidelijk overeenstemming bestaat, zoals o.m. de niet-gebonden koers van de meeste landen in de regio. | |||||
Na Camp David en AfghanistanHet ophefmakende initiatief van president Sadat in november 1979 om naar Jeruzalem te reizen, de Camp David-akkoorden en het Egyptisch-Israëlisch vredesverdrag leidden in de Arabische wereld tot een unanieme oppositie tegen de Egyptische politiek. Maar gebrek aan overeenstemming over een geschikte reactie en een alternatieve Arabische strategie droeg ertoe bij dat aan de veroordeling aanvankelijk nog geen operationele vorm werd gegeven. Op de Tiende Arabische Topconferentie in Tunis (november 1979) vergenoegde men zich met een al eerder bereikte minimale anti-Sadat gerichte overeenstemming. Tussen november 1977 en december 1979 werden de inter-Arabische betrekkingen - en verdeeldheid - nauwelijks bepaald door een verschil in mondiaal-politieke oriëntatie. De invasie van de SU in Afghanistan bracht hier verandering in. Enerzijds vormde de parallelle reactie van Saoedi-Arabië en Irak, die de invasie veroordeelden, een stap in de richting van | |||||
[pagina 154]
| |||||
verdere en nauwere samenwerking tussen beide landen. Anderzijds werd door de Saoedisch-Iraakse reactie het zgn. Standvastigheidsfront (Syrië, Libië, Algerije, Zuid-Jemen en de PLO) nieuw leven ingeblazen: als ontvangers van hulp en steun van de SU trachtten de leden van deze groep elk voor zich een oplossing te vinden voor het dilemma waarvoor de invasie in Afghanistan hen plaatste. Een eerste poging tot coördinatie van de standpunten vond plaats tijdens de Algemene Vergadering van de VN van 14 januari 1980 waar de inval in Afghanistan werd veroordeeld; drie leden van het Standvastigheidsfront (Syrië, Algerije, Libië) onthielden zich, Zuid-Jemen stemde tegen, de waarnemer van de PLO hield een pro-Russische rede. Behalve Soedan en Noord-Jemen, die zich onthielden, stemden alle Arabische landen tenslotte toch voor de veroordeling van de SU. Op initiatief van Syrië, bezorgd over de toenemende anti-Russische-stemming in de regio, kwamen de ministers van buitenlandse zaken van de landen van het Standvastigheidsfront op 16 januari 1980 in Damascus bijeen. Syrië boekte enig succes: de slotverklaring en de resoluties van de ééndaagse conferentie bevatten vele anti-Amerikaanse en pro-Sovjet-thema's. Aan de spoedbijeenkomst van de Islamitische Conferentie, die eveneens in januari te Islamabad plaatsvond, namen uiteindelijk slechts twee leden van het Standvastigheidsfront (Algerije en Libië) deel; Syrië en Zuid-Jemen bleven de conferentie boycotten; de PLO liet zich in een laat stadium door een delegatie op laag niveau vertegenwoordigen. De unanieme veroordeling van de invasie in Afghanistan betekende een diplomatiek succes voor Saoedi-Arabië. Andere resoluties - o.m. betreffende Jeruzalem en Palestina, waarin de normalisering van de Egyptisch-Israëlische betrekkingen en het optreden van Israël in Zuid-Libanon werden veroordeeld en steun aan de PLO werd bevestigd - moesten tot het bewaren van de eensgezindheid onder de deelnemers bijdragen. De conferentie van Islamabad was voor het Standvastigheidsfront een gelegenheid om zijn krachten te bundelen. Syrië, dat de conferentie had geboycot, dreigde in een isolement te raken en intensiveerde zijn contacten met het Standvastigheidsfront. Dat culmineerde in de Topconferentie te Tripoli, 13-15 april 1980, waar de leden opnieuw hun steun aan Syrië en hun vriendschap voor de SU bevestigden. Daarnaast vormde zich in de loop van 1980 een Arabische middengroep bestaande uit Saoedi-Arabië, Irak en Jordanië, gesteund door de Golfstaten en Marokko, terwijl er zich na het herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Soedan en Egypte nog een derde groepering aftekende, de Egyptische Groep, bestaande uit Egypte, Soedan, Oman en Somalië. Op de conferentie van de Arabische ministers van buitenlandse zaken, | |||||
[pagina 155]
| |||||
economische zaken en financiën in Amman, juli 1980, werd door het Standvastigheidsfront onder leiding van Syrië een confrontatiepolitiek met het Westen, inclusief het gebruik van het oliewapen, bepleit. De middengroep, geleid door Saoedi-Arabië en Irak, gaf er de voorkeur aan om de Arabische olierijkdom aan te wenden voor plannen op lange termijn. Het uitbreken van de oorlog tussen Irak en Iran in september 1980 bevestigde grotendeels de reeds getrokken scheidslijnen: de leden van het Standvastigheidsfront steunden in verschillende mate Iran (Libië verbrak zelfs de diplomatieke betrekkingen met Saoedi-Arabië en Irak; Syrië en Jordanië trokken in november 1980 troepen aan hun grenzen samen en kwamen zeer scherp tegenover elkaar te staan). De middengroep steunde Irak (Jordanië sprak zich openlijk voor Bagdad uit; Saoedi-Arabië, uit angst voor het Iraanse revolutiegevaar, stelde zich wat behoedzamer op). Ten gevolge van deze ontwikkelingen ontbraken op de Elfde Arabische Topconferentie in Amman, 25-27 november 1980, zeven landen: de leden van het Standvastigheidsfront, Libanon en Egypte (sedert het vredesverdrag met Israël als lid van de Arabische Liga geschorst). De conferentie beperkte zich tot de herhaling van enkele bekende standpunten. De derde Islamitische Topconferentie van de ICO (Islamic Conference Organization), gehouden in Saoedi-Arabië van 25 tot 28 januari 1981, bracht enige ontspanning: Libië en Iran waren namelijk afwezig, Syrië en de PLO toonden zich iets soepeler, terwijl Libanons president Sarkis ervoor waarschuwde dat voortgaande Palestijnse aanvallen tegen Israël dit land slechts de gelegenheid zouden verschaffen zijn agressie tegen Zuid-Libanon te verhevigen. Begin 1981 was het duidelijk dat de anti-Sadat opstelling slechts een wankele basis voor een Arabische consensus vormde. Na het herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen Soedan en Egypte werden drie losse en elkaar enigszins overlappende groeperingen in de Arabische wereld herkenbaar: de Egyptische groep (met Soedan, Oman, Somalië), de ‘centristen’ (onder leiding van Saoedi-Arabië, Irak, Jordanië, gesteund door de Golfstaten en Marokko) en het Standvastigheidsfront (onder leiding van Syrië). Behalve de belangrijkste kwesties waarmee alle Arabische staten worden geconfronteerd, is er nu ook sprake van verschillende bilaterale of ‘lokale’ conflicten (West-Sahara, Libië en zijn buurlanden, Libanon, de twee Jemens). | |||||
[pagina 156]
| |||||
De PLO in het net van de Arabische betrekkingenDe belangen van de PLO als de vertegenwoordiger van het Palestijnse volk botsen veelal met die van de andere bij het Midden-Oostenconflict betrokken partijen. Immers de Palestijnen strijden voor hun recht op zelfbeschikking in een land waar zij eens de meerderheid vormden, terwijl de anderen politieke en economische doeleinden nastreven vanuit een reeds gevestigde soevereiniteit. In tegenstelling tot de PLO zijn de Arabische staten sterk geporteerd voor de handhaving van de territoriale status-quo. Bovendien vormt de revolutionaire, op de Arabische massa georiënteerde koers van de Palestijnse beweging een latente bedreiging voor de regerende elites in de meeste Arabische landen. Ook op economisch gebied lopen de belangen niet parallel. Veel Arabische landen beschouwen het conflict met Israël in financieel opzicht achterhaald en achten het bestaan van de joodse staat niet langer een gevaar voor hun economieën. Daar komt bij dat sinds de Jordaans-Palestijnse confrontatie in september 1970 de PLO verbrokkeld raakte in een aantal gematigde en radicale fracties, terwijl de periodieke terreurdaden afbreuk deden aan het politieke imago van de beweging. Na de Oktoberoorlog in 1973 echter werd de PLO door alle Arabische staten erkend als de enige wettige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk. De PLO wist zich te handhaven dank zij handige diplomatieke manoeuvres en een flexibele politiek. Toen b.v. Arafat zijn adhesie betuigde aan het concept van een Palestijnse mini-staat op de West Bank en in de Gazastrook waren de meeste Arabische staten gerustgesteld. Pogingen van landen als Jordanië, Irak en Syrië om de PLO onder controle te krijgen zijn mislukt. Van haar kant hield de PLO dan weer onvoldoende rekening met de belangen van de inheemse Libanese bevolking en wekte de indruk zich definitief in Zuidelijk Libanon te willen vestigen. Tenslotte: Sadats bezoek aan Jeruzalem en de Akkoorden van Camp David veroorzaakten een ernstige polarisatie in de Arabische gelederen, die de Palestijnse zaak bepaald geen goed heeft gedaan. | |||||
Door Israël nagestreefde doeleinden in LibanonMet de invasie in Libanon, 6 juni 1982, streefde Israël twee doeleinden na: de PLO zowel militair als politiek uitschakelen, de gehele Palestijnse infrastructuur in Libanon vernietigen en daar een pro-westerse regering vestigen waarmee een vredesakkoord kon worden gesloten. Van zijn bedoelingen heeft Israël nooit een geheim gemaakt. Reeds geruime tijd trachtte generaal Sharon de regering van Israël te winnen voor zijn radica- | |||||
[pagina 157]
| |||||
le strategie t.a.v. het Palestijnse vraagstuk. In de regering van Israël is hij beslist niet de enige die van mening is dat de enige vreemdelingen in Jordanië... de leden van de koninklijke Hasjemietische familie zijnGa naar voetnoot1. Na de overdracht van de Sinaï, 26 april 1982, kwam op 6 juni de weg vrij voor de militaire fase. De toekomst van de bezette gebieden zou voor de regering-Begin voortaan de voornaamste inzet zijn. De grondige militaire afstraffing van de PLO zou de steun in de rug ontnemen aan de tegenstanders van de autonomieplannen in de bezette gebieden tegen wie minister Sharon de laatste maanden al krachtig was opgetreden. De reeds vaak aangekondigde en gedeeltelijk gerealiseerde annexatieplannen zouden dan gemakkelijker kunnen worden opgelegd. De regering had echter ook reeds een veel verdergaand - door Sharon tijdens zijn bezoek in mei 1982 aan de VS aangeroerd - globaal plan voor ogen, dat zou resulteren in een christelijk Libanon, een Israëlisch Cisjordanië en een Palestijns Transjordanië. Opmerkelijk was de betrekkelijk lauwe internationale reactie op de eerste Israëlische militaire activiteiten in Libanon. Vooral de passiviteit van de SU wekte verbazing. Het is duidelijk dat Israël van de VS groen licht had gekregen. Ook van de zijde van de Europeanen kon Jeruzalem rekenen op een ‘begrijpende’ houding, die reeds was gebleken uit het achterwege blijven van represailles na de vernietiging van de kernreactor in Irak, juni 1981, het bombardement op Beiroet de maand daarop en de annexatie van de Golan in december. De Verklaring van Venetië in 1980, de opeenvolgende bezoeken aan Israël van vijf Europese ministers van buitenlandse zaken in de loop van 1982 én tenslotte het bezoek van Mitterrand konden Begin slechts versterken in zijn overtuiging dat hij de handen vrij had om met de PLO af te rekenen. In eigen land behaalde de regering aanvankelijk een overwinning. Zelfs de Arbeiderspartij schaarde zich achter Begin. Later werd, zoals we dagelijks horen, de oppositie tegen de actie in Libanon steeds groter. Veel Israëliërs vragen zich af of deze oorlog de haat niet zal aanwakkeren en een nieuwe oorlog zal uitlokken. | |||||
Zionistisch revisionismeDe oorlog in Libanon was niet alleen een overwinning voor het Israëlische leger, maar ook voor het zionistisch revisionisme. Deze doctrine van vurig | |||||
[pagina 158]
| |||||
nationalisme verklaart het beleid van premier Begin. Het is al een halve eeuw de mededinger van de hoofdstroming in het zionisme, maar heeft pas sinds kort het overwicht gekregen in de Israëlische politiek. De macht in Israël is geleidelijk in handen gekomen van de Sefardim, de joden die na 1948 uit Marokko, Iran, Jemen en andere Arabische landen geïmigreerd zijn. De zionistische leiders veronderstelden destijds dat de joden uit West- en Oost-Europa in groten getale naar Israël zouden trekken, maar er kwamen er maar betrekkelijk weinig. Momenteel maken de Sefardim, hoewel slechts een fractie van het wereldjodendom, de helft van de joodse bevolking in Israël uit en door hun hoger geboortencijfer wordt hun percentage alsmaar groter.
De oorlog in Libanon heeft o.m. duidelijk gemaakt dat de tijd van de Sefardim gekomen is, en wel in een vorm die weinigen hadden voorzien: de aantrekkingskracht die de Poolse jood Begin, die geen kennis heeft van - of belangstelling voor - de sefardische cultuur, uitoefent op de sefardische massa. Het is zuiver toeval dat Begins revisionistische conceptie van het zionisme precies bij de opvattingen van de Sefardim paste.
De strijd tussen de hoofdstroming van het zionisme en de revisionisten richtte zich op de configuratie van de nieuwe staat. De hoofdstroming accepteerde een verdeling van Palestina, de revisionisten wezen dit compromis af. Tot 1967 leek de Heroet, de partij van de revisionisten, onbetekenend, maar toen trad Begin voor korte tijd toe tot de regering van nationale eenheid. Hij trad echter terug toen de Israëlische regering de Veiligheidsraadsresolutie 242 aanvaardde en dus instemde met de teruggave van de in de juni 1967-oorlog bezette gebieden. Achteraf wordt duidelijk dat de bezetting van deze gebieden het keerpunt in Israëls politieke leven is geweest; de droom van de revisionisten was werkelijkheid geworden. Sinds 1967 is de aanhang van Begin voortdurend gegroeid, vooral ten gevolge van een wijziging in het stemgedrag van de Sefardim. De dankbaarheid van de Sefardim tegenover de Arbeiderspartij - de partij die hen in Israël had opgenomen - verkeerde geleidelijk in ressentiment tegen de elite van de Ashkenazim, de uit Europa afkomstige joden. Bij de laatste verkiezingen kreeg Begin ongeveer 70% van de sefardische stemmen. De Sefardim hebben weinig sympathie voor de weifelingen van de Arbeiderspartij of voor de conceptie van democratie en socialisme van de Ashkenazim. Begin biedt kracht, orthodoxie, zekerheid. Misschien nog belangrijker is Begins identificatie van de vijand. Terwijl voor de joden uit Europa de Arabieren een op te lossen probleem vormen, zijn ze voor de Sefardim, die eeuwenlange islamitische overheersing hebben gekend, een | |||||
[pagina 159]
| |||||
vijand met wie een rekening te vereffenen valt. Voor hen is de boodschap van Begin een oproep om terug te slaan. | |||||
Dilemma in DamascusDe Syrische president Assad heeft zich steeds opgeworpen als beschermer van de Palestijnen. Zijn besluit, het Syrische leger in 1976 Libanon te laten binnenrukken, was behalve door de wens Syrische aanspraken op Libanees gebied geldend te maken, ook gemotiveerd door het verlangen een leidende invloed op de PLO uit te oefenen. Het oogmerk was, iedere onderhandeling over een Palestijns thuisland te dicteren en een compromisoplossing tegen te gaan die slechts een mini-staat op de West Bank zou omvatten. Sinds zijn machtsovername in 1970 heeft Assad steeds verkondigd, dat het geen zin had met de Israëliërs te onderhandelen zolang het strategisch machtsevenwicht in het Midden-Oosten niet hersteld was en de Arabieren tenminste militair een evenknie van de Israëliërs zouden zijn. Hij blijkt nu gelijk te hebben gekregen, al gebeurde dit ten koste van een zware slag voor het Syrische leger en zijn luchtmacht. Assad wilde geen strijd. Doch toen Israël de operatie ‘Vrede voor Galilea’ begon, moest hij een poging ondernemen om zich te ontworstelenn aan een gevaarlijk dilemma. Zijn regime had als het schild van de Palestijnen geparadeerd en binnenlands op het aambeeld van de militaire trots gehamerd (mede ter rechtvaardiging van het hoge budget voor de militairen, terwijl er weinig harde valuta voor voedselimporten beschikbaar waren). Van de andere kant wist hij heel goed dat zijn militairen geen partij waren voor de Israëliërs. Voor zover de Syrische commandanten deze illusie waren toegedaan, werd ze grondig verstoord door de vernietiging van de SAM-6-raketten in de Beka Vallei bij het begin van de invasie. De vernietiging van deze Russische raketten en van een kwart van de luchtmacht in de eerste week heeft Damascus weinig actievrijheid gelaten. Tot op heden heeft Assad behendig kunnen koorddansen. Hij slaagde erin veel kritiek af te leiden, o.m. door zelf een debat te organiseren over de doeltreffendheid van de Russische vliegtuigen en wapensystemen. Moskou had, na de door Israël aangerichte ravage, een hoge delegatie naar Damascus gestuurd om de situatie te evalueren. De Syriërs klaagden over de slechte kwaliteit van het Russische wapentuig vergeleken met wat de Israëliërs van de Amerikanen hadden gekregen. De Russische adviseurs gaven op hun beurt de schuld van het fiasco aan het slecht functionerend Syrische vlieg- en grondpersoneel en wezen op de Viëtnamese successen met Sovjetwapensystemen. Dit laatste argument maakte in Damascus geen in- | |||||
[pagina 160]
| |||||
druk en de Russen moesten een scherp verlies aan geloofwaardigheid bij de Syrische militaire leiders incasseren. Damascus had ook de passiviteit van het Kremlin t.a.v. de gebeurtenissen in Libanon slecht opgenomen. De Syriërs zouden waarschijnlijk veel voelen voor een strategisch verbond met de SU als tegenhanger van de Amerikaans-Israëlische samenwerking. De SU schijnt echter het Vredes- en Vriendschapsverdrag dat in 1980 met Syrië werd getekend al ruim voldoende te vinden. De Russen willen Syrië trouwens ook geen enkele garantie geven. Volgens het Kremlin ‘flirten’ de Syriërs te veel met Washington. | |||||
Amman vertrouwt de Palestijnen nietKoning Hoessein heeft de Palestijnse strijders die uit Beiroet naar Jordanië zijn gegaan warm begroet en als helden geprezen. Ook liet hij weten dat de volledige aftocht van Israël uit alle bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, en de erkenning van het recht van het Palestijnse volk op zelfbeschikking in zijn eigen nationale territorium voorwaarden zijn voor een duurzame vrede, die in een alomvattende regeling moeten worden gegarandeerd. Hoesseins mooie woorden kunnen niet verhelen dat de Jordaanse leiding zich wantrouwig opstelt jegens de Palestijnse leiders, met inbegrip van die van de PLO. Jordanië vreest de volgende crisishaard in de regio te worden. Die zorg lijkt gerechtvaardigd, nu de PLO niet langer over een politieke en militaire basis in Libanon beschikt. Syrië lijkt niet in een oorlog met Israël verwikkeld te willen raken en houdt de Palestijnen onder straffe controle. Egypte is sinds het vredesverdrag met Israël als frontlijnstaat uitgeschakeld. Jordanië, dat militair relatief zwak is en een lange grens met Israël heeft, zou dus als basis voor militaire acties van de PLO kunnen gaan dienen. Het is begrijpelijk dat Amman het risico van een eventuele Israëlische interventie als reactie daarop tot elke prijs wil vermijden, vooral nu de ‘haviken’ van de regering-Begin aan de macht zijn, die voor de Palestijnse kwestie een ‘Jordaanse oplossing’ voor ogen hebben. Bij monde van minister Sharon en andere politieke leiders verkondigt Israël dat Jordanië, gezien zijn Palestijnse meerderheid, een Palestijnse staat is. Die Israëlische verklaringen over de ‘Jordaanse optie’ worden in Amman zeer ernstig genomen: men vreest dat Israël de VS wel eens voor zijn standpunt zou kunnen winnen en dat de VS het Hasjemietisch regime zouden laten vallen. De aanvankelijke inschikkelijkheid van de VS in de kwestie-Libanon heeft deze vrees ongetwijfeld aangewakkerd. Bovendien heeft het op 1 september 1982 gelanceerde vredesplan van president Rea- | |||||
[pagina 161]
| |||||
gan Jordanië een centrale rol toebedeeld. In officiële uitlatingen van de Jordaanse regering is een duidelijke stellingname t.a.v. het Amerikaanse plan tot dusver vermeden. In de pers was er sprake van een voorzichtig optimisme en van ‘een beweging in de juiste richting’. Reeds vóór Washington die plannen lanceerde was met Amman overleg gepleegd. Ook waren koning Khaled van Saoedi-Arabië en Saddam Hoessein van Irak door koning Hoessein geraadpleegd. Het in Reagans voorstellen vervatte denkbeeld van een confederatie van Oost-Jordanië en de West Bank/Gazastrook vormde ook de kern van een in maart 1972 geopperd plan van koning Hoessein, dat destijds werd afgewezen door de andere Arabieren, de Palestijnen en Israël. Het plan voor een ‘Verenigd Arabisch Koninkrijk’, met twee autonoom bestuurde regio's, leed in oktober 1974 definitief schipbreuk, toen tijdens de Arabische topconferentie van Rabat de PLO werd uitgeroepen als de enige legitieme vertegenwoordiging van de Palestijnen. Jordanië verspeelde daarmee zijn mandaat om namens de Palestijnen te onderhandelen. Toch heeft men in Jordanië nooit de hoop opgegeven het door Israël bezette West-Jordanië terug te krijgen. Hoessein heeft steeds vermeden te spreken van een staat Palestina, als resultaat van het Palestijnse recht op zelfbeschikking, ook al bewees hij dat recht lippendienst. Amman stond derhalve ook negatief tegenover het plan-Fahd (Saoedi-Arabië) dat in een Palestijnse staat voorzag. Op de Arabische topconferentie te Fez, september 1982, kreeg Hoessein zijn eerder kwijtgeraakte onderhandelingsmandaat terug. Jordanië kan nu wel rugdekking verwachten van de conservatieve, pro-Westerse Arabische regimes. Zonder deze steun kan Jordanië zich een politieke solo, zoals Egypte, niet veroorloven. Jordanië heeft zich in de Libanon-oorlog afzijdig gehouden, omdat het wist dat interventie tot een ramp zou hebben geleid. Oorlog met Israël zou dat land de gedroomde kans hebben geboden om Hoesseins bewind te beëindigen, een Palestijnse staat in Oost-Jordanië te stichten, en het sinds 1967 bezette West-Jordanië formeel te annexeren. Het uitdrukkelijk betrekken van Jordanië bij de vredesregeling door de regering-Reagan bezorgt Amman nu ook een Amerikaanse garantie tegen het mogelijke Israëlische oogmerk, Oost-Jordanië desnoods met geweld in een Palestijnse staat te transformeren. Na de Israëlische invasie in Libanon twijfelt men er in Jordanië niet aan dat Israël zijn doeleinden in de buurlanden desnoods met geweld wil bereiken. Leden van de Amerikaanse regering hebben in de afgelopen maanden meerdere malen de integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Jordanië onderstreept, in tegenstelling tot uitspraken van leidende Israëlische | |||||
[pagina 162]
| |||||
politici. De Amerikaanse steun aan Israël bij zijn strijd in Libanon heeft in Jordanië de vrees aangewakkerd dat de volgende stap van Israël tegen Jordanië gericht zal zijn, en dat men, evenals in Libanon, zal pogen via de samenstelling van de staatsleiding tenslotte de politieke structuur van Jordanië te wijzigen. | |||||
Eerste verloren oorlog?De in september 1982 gehouden Arabische topconferentie in het Marokkaanse Fez is een overwinning geworden voor de ‘gematigden’, die de PLO-leiders dwongen de essentie te aanvaarden van het in augustus 1981 gepubliceerde plan-Fahd, dat nog maar een paar maanden geleden door de meest radicale elementen van het Standvastigheidsfront definitief was verworpen. Als resultaat daarvan bevindt premier Begin zich nu in de merkwaardige situatie dat hij onder zijn eigen militaire overwinning gebukt gaat. Alleen Libië en mogelijk Zuid-Jemen zijn tegen het in Fez aanvaarde Arabische plan. Het voornaamste punt in dat plan, dat geenszins identiek is met het plan-Reagan, is dat het alle staten in de regio oproept tot het garanderen van de vrede, waarbij impliciet verwezen wordt naar de resolutie van de VN inzake de verdeling van Palestina in 1947, een resolutie die destijds door de Arabieren werd verworpen. Prioriteit moet nu worden gegeven aan het stopzetten van het proces van Israëlische kolonisatie op de West Bank en in de Gazastrook, teneinde de Arabische identiteit van die gebieden te bewaren en opties voor de toekomst open te houden. In Fez hebben de Arabische leiders een stap gezet zonder welke geen vredesregeling mogelijk is: noch de Palestijnen, noch de Syriërs hebben zich tegen de historische tekst van ‘punt 7’ van het Arabische vredesplan verzet, dat stelt dat vredesgaranties worden gewenst voor ‘alle staten’ in de regio, waarmee het oude anathema tegen de ‘zionistische entiteit’ is opgeheven. De Arabische standpunten, met name die met betrekking tot een eventuele Palestijnse staat, liggen zeker nog ver uit elkaar. Toch werd er nu een struikelsteen weggenomen, waardoor diplomatie weer mogelijk wordt en de Akkoorden van Camp David geen uitzichtloos vredesproces blijven. Het stelt Begin aan de kaak door hem zijn ‘terroristen’ en andere tegenstanders af te nemen, aan wie hij het alibi ontleende voor zijn eigen extremisme. De Arabische tegemoetkoming aan de Amerikaanse president, de triomf van de gematigden, de goede ontvangst van het Plan-Reagan in de Amerikaans-joodse gemeenschap en de positieve elementen daarin die | |||||
[pagina 163]
| |||||
door de Israëlische Arbeiderspartij-oppositie werden erkend, hebben een lang gewenst onderhandelingsproces op gang gebracht. Natuurlijk verwachtte niemand dat premier Begin zijn opvattingen zou wijzigen: ook in het in Fez aanvaarde Arabische plan ziet de regering in Jeruzalem ‘geen enkel nieuw element’, doch alleen het ‘stap voor stap willen vernietigen van Israël’. Het alibi voor die reactie wordt nog steeds geleverd door de krijgshaftige verklaringen van diverse kopstukken van de PLO, die nog steeds in extremisten en gematigden verdeeld is. Toch is het klimaat in de Arabisch-Israëlische confrontatie gewijzigd. De Akkoorden van Camp David worden door de Arabische staten niet langer afgewezen. De Egyptenaren zijn van aangeklaagden nu eerder pioniers geworden. Premier Begin en zijn fanatieke aanhangers zullen nog meer moeite hebben om hun achterban mee te krijgen in hun oorlogszuchtige onverzettelijkheid, die noopt tot winnen of sterven. Begin zal zijn bondgenoten en vrienden er niet meer van kunnen overtuigen dat zijn politiek altijd de beste is. Samenvattend kan met betrekking tot de kansen op succes van de vredesinitiatieven worden vastgesteld dat zowel de Amerikanen als de Arabieren over een aantal troeven beschikken. Op de eerste plaats was er de genocide in Libanon, die door alle Israëlische censuur is heengebroken; de Amerikaanse media hebben zich bevrijd van de zionistische censuur. Israël lijkt een ernstige misrekening te hebben gemaakt t.a.v. de Amerikaanse publieke opinie. Op de tweede plaats heeft Israël in Libanon vermoedelijk zijn eerste oorlog verloren, omdat het geen Libanees grondgebied al te lang bezet kan houden. Tenslotte vragen de Arabieren nu niet alleen de ontruiming van de bezette gebieden, maar stemmen ook in met de befaamde Veiligheidsraadsresolutie 242, die een Israëlische terugtocht uit in 1967 bezette gebieden eist, maar waarin ook de veiligheid van alle staten in de regio wordt gegarandeerd. | |||||
Geraadpleegde literatuur:
|
|