| |
| |
| |
Tragische ontwikkelingen in Polen
L.L.S. Bartalits
Vanaf de zomermaanden van 1980 zijn de gebeurtenissen in Polen vrijwel dagelijks in het nieuws geweest. In dit artikel komen wij terug op de ontwikkelingen in Polen tot aan de machtsovername door de militairen op 13 december 1981. Wij herinneren vooreerst aan de meest markante feiten van de opgang en de afgang van het Gierekbewind. Vervolgens besteden wij aandacht aan de conflicten tussen Solidariteit en de Poolse Communistische Partij alsmede aan de Russische bedenkingen daaromtrent. Tenslotte gaan wij nader in op de draagwijdte en de mogelijke motieven van Jaruzelski's noodmaatregelen.
| |
De Gierek-periode
Het bewind van Gierek, dat in december 1970 ten gevolge van een landelijke stakingsgolf aan de macht was gekomen, werd in de eerste week van september 1980 op zijn beurt door een nieuwe golf van sociale onrust weggevaagd. De stakingsgolf van 1980 was een massale uiting van het algemene ongenoegen over de manier waarop Gierek en de zijnen de economische problemen van het land tegemoet traden en de roep om hervorming van het systeem negeerden. De gebeurtenissen van december 1970 hadden aangetoond dat de argumenten waarmee Gomulka, Giereks voorganger, de legitimiteit van zijn bewind had verdedigd - namelijk de geopolitieke ligging van Polen en de sociaal-economische vooruitgang onder zijn bewind - niet langer geldig waren. De legitimiteitsbasis van het Gierekbewind werd in ernstige mate verzwakt, toen het steeds meer de nadruk ging leggen op de continuïteit van de partijlijn en het systeem.
Van de instemming waarmee de Poolse intelligentsia in 1970 de machtsovername door Gierek had begroet, bleef na enkele jaren niet veel meer over. De eerste uiting van een georganiseerde oppositiebeweging onder de intelligentsia vond plaats in 1975, naar aanleiding van de door de politieke leiding voorgenomen aanpassing van de Poolse grondwet aan het Sovjetrussische model. Die aanpassing zou onder meer inhouden dat bepaalde in Polen zeer gevoelig liggende punten - de beperkte soevereiniteit ten opzich- | |
| |
te van de Sovjet-Unie, het machtsmonopolie van de Communistische Partij en de feitelijke discriminatie van de katholieken - in de grondwet zouden worden vastgelegd. Onder de druk van mede door het episcopaat gesteunde protesten zag de partijleiding zich toen gedwongen om in te binden. De sociale onrust van eind 1970 was vooral voortgekomen uit de ontevredenheid onder de Poolse arbeiders over hun sociaal-economische positie en over de aangekondigde prijsverhoging van levensmiddelen. Door toe te geven aan de eisen van de stakers en een verhoging van het welvaartspeil te beloven, verbond Gierek zijn politiek leiderschap aan het al dan niet slagen van zijn sociaal-economische politiek. Gedurende de eerste jaren van zijn bewind kon Gierek inderdaad bogen op een indrukwekkende groei van de economie en op een aanzienlijke stijging van de binnenlandse koopkracht en consumptie. Giereks ‘Wirtschaftswunder’ berustte echter op een uiterst wankele basis: de economische groei werd niet gerealiseerd dank zij economische hervormingen en gestegen produktiviteit, maar werd hoofdzakelijk mogelijk gemaakt door een schier eindeloze stroom van buitenlandse kredieten en leningen. Bovendien profiteerde niet iedereen in gelijke mate van de gestegen welvaart: het was op de eerste plaats een betrekkelijk kleine groep van staats- en partijfunctionarissen, legerofficieren, veiligheidsbeambten, managers en particuliere ondernemers die de vruchten hiervan plukte; en die
het bewind terecht beschouwde als zijn belangrijkste sociale draagvlak. In deze kringen kwam het onder Gierek tot een ware jacht naar nog meer luxe, die al spoedig ontaardde in de meest onbeschaamde vormen van diefstal.
De geforceerde loonsverhogingen leidden tot een steeds sterkere opwaartse druk op de prijzen, waaraan de partijleiding om politieke redenen echter niet openlijk kon toegeven, gezien de heftige reacties op de aangekondigde prijsverhogingen voor suiker en vlees in juni 1976. De gevolgen bleven op de duur niet uit: de Poolse bevolking werd in de jaren na 1976 in toenemende mate geconfronteerd met een toenemende schaarste aan levensmiddelen en andere goederen. De buitenlandse schuldenlast noodzaakte de regering tot een drastische beperking van de import van voedingsmiddelen, grondstoffen en reserveonderdelen voor de industrie. Daardoor daalde dan weer de produktiviteit van de industrie, wat nadeling werkte op de handelsbalans. Tegen het einde van de jaren zeventig was de groei van de Poolse economie volledig tot stilstand gekomen. Gedurende de laatste jaren van het Gierek-bewind nam de oppositie geleidelijk in betekenis toe. Was ze aanvankelijk nog beperkt geweest tot de kringen van intellectuelen en studenten, op de duur wist ze tevens aansluiting te krijgen met groepen arbeiders, waaruit vele latere leiders van ‘Solidariteit’ (onder wie Lech
| |
| |
Walesa) zouden voortkomen. Het was de politieke oppositie die tijdens de gebeurtenissen in de zomer en nazomer van 1980 mede richting en vorm gaf aan het massale protest van de Poolse arbeiders, dat een einde zou maken aan het Gierek-bewind.
De Gierekperiode begon met de hoop op een verlicht communistisch bewind dat in staat zou zijn om de politieke onderdrukking achterwege te laten en een voortgezette economische groei te laten samenvallen met een hoger welvaartspeil. Zij eindigde met een openlijke opstand van de arbeiders tegen de ‘arbeidersstaat’. Misschien heeft de Gierekperiode voorgoed een einde gemaakt aan de mythe van een communisme dat van binnenuit hervormd kan worden.
| |
Politieke oppositiebeweging
Ongeveer een jaar na de ondertekening van de akkoorden van Gdansk op 31 augustus 1980 had het krachtenpatroon in Polen een ingrijpende wijziging ondergaan. De vakbond Solidariteit had zich steeds meer ontwikkeld in de richting van een politieke oppositiebeweging, die dank zij haar massale aanhang en de weerklank van haar acties grote invloed had verworven; de Roomskatholieke Kerk had haar traditionele terughoudendheid laten varen en zich openlijk achter Solidariteit opgesteld èn daar voortdurend een matigende invloed uitgeoefend; de Poolse Communistische Partij tenslotte was meer dan ooit in een geïsoleerde positie geraakt: verzwakt en gedemoraliseerd door het massale overlopen van partijleden naar Solidariteit en in allerlei opzichten in de verdediging gedrongen, restte haar nog slechts één machtsmiddel, de strijdkrachten.
Het machtsvacuüm dat geleidelijk was ontstaan door het gezagsverlies van de Partij, werd steeds meer opgevuld door de vakbond, die daarbij voortdurend opkwam voor de verdediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, voor democratie en nationale onafhankelijkheid. Niettemin bezat Solidariteit geen algemene, vastomlijnde ideologie: daarvoor liepen de meningen binnen de vakvereniging te ver uiteen.
Over het algemeen kan worden gesteld dat de gewone leden van Solidariteit - de arbeiders in de fabrieken en op de scheepswerven en de mijnwerkers - zich het meest radicaal opstelden. Met hun eisen - einde van de leidende rol van de Partij, vrije verkiezingen, economische hervormingen die lijnrecht tegen de communistische ideologie ingingen, strengs controle op de militie en de geheime politie, onafhankelijkheid ten opzichte van de Sovjet-Unie - stuurden zij eerder aan op een rechtstreekse confrontatie met de overheid, dan op een compromis.
| |
| |
Binnen de leiding van Solidariteit, zowel op nationaal als op regionaal niveau, bestond van meet af aan een veel grotere verscheidenheid van meningen. De verschillen van inzicht kwamen zowel op politiek gebied - sociaal-democraten, christen-socialisten en nationalisten - tot uiting als op het gebied van de te volgen strategie tegenover de overheid.
Grote invloed in Solidariteit kreeg de stroming van Jerzy Milewski - voor 13 december hoogleraar aan de polytechnische hogeschool van GdaĆsk en lid van de regionale leiding van Solidariteit aldaar - die pleitte voor de instelling van een ondernemingsraad met verregaande bevoegdheden in de bedrijven en rechtstreeks door alle werknemers verkozen. Van groot belang was ook de invloed die leden, voortgekomen uit het KOR, zoals Jacek Kuron en Adam Michnik, binnen Solidariteit verwierven; zij speelden onder meer een belangrijke rol bij de organisatie en coördinatie van de acties van Solidariteit en oefenden tevens invloed uit op mensen als Karol Modzelewski en Andrzej Gwiazda. Een andere stroming van het KOR, ontstaan rond het tijdschrift Glos (De Stem) en bestaande uit katholieke intellectuelen, besteedde veel aandacht aan de opstelling van een economisch programma, dat zou moeten worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de overheid en dat Polen uit het economische slop zou moeten halen.
Lech Walesa zag Solidariteit in de eerste plaats als een beweging ter verdediging van de traditionele Poolse waarden. Dat kwam onder meer tot uiting in de nauwe samenwerking tussen Walesa en de clerus en in het feit dat, mede door zijn toedoen, mèt Solidariteit de emblemen van het ‘eeuwige’ Polen werden verbonden: de nationale vlag, de gekroonde adelaar, het katholieke kruis en het volkslied. Het nationalistische element binnen Solidariteit werd vertegenwoordigd door twee stromingen: de beweging ‘Jong Polen’, die pleitte voor meer democratie en pluralisme en die een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de Sovjet-Unie verlangde, zonder overigens de goede betrekkingen met de machtige oosterbuur te willen verbreken; en de Confederatie van het Onafhankelijk Polen (KPN), die aanstuurde op een confrontatie met de overheid en een radicale breuk met de Sovjet-Unie.
Over het algemeen kan worden gezegd dat de koers van Solidariteit tot ongeveer medio 1981 in overwegende mate door de gematigde elementen werd bepaald. De dramatische verscherpingen van de verhoudingen daarna waren het resultaat enerzijds van het optreden binnen Solidariteit van een zgn. extremistische groep, die als politieke eis stelde de opbouw van een min of meer pluralistische democratie, en anderzijds van de houding van de communistische machthebbers die onder duidelijke Russische druk
| |
| |
halstarrig bleven weigeren om de arbeiders naar het Joegoslavische voorbeeld meer zeggenschap in de bedrijven toe te kennen en zo een bijdrage te leveren aan de stabilisering van het sociale en economische systeem. In plaats daarvan stuurden zij aan op een rechtstreekse confrontatie met Solidariteit, met het gevolg dat nu leger en arbeidersklasse tegenover elkaar staan.
| |
Controverse over de economische hervormingen
In de periode vóór de straatsgreep zagen zowel de regering als Solidariteit de noodzaak in van ingrijpende maatregelen. Zij verschilden echter diepgaand van mening over de manier waarop dat zou moeten gebeuren. In de zomer van 1981 publiceerde de regering een rapport over de toestand van de economie en tevens een programma van maatregelen waarmee zij de crisis te lijf wilde gaan. Die maatregelen kwamen in het kort hierop neer: vermindering van de investeringen, bevordering van de collectieve landbouwsector, herverdeling van de arbeidskrachten over de verschillende economische sectoren, stabilisering van de binnenlandse consumptie en ‘vernieuwing’ van het systeem van arbeiderszelfbestuur.
Economische deskundigen van Solidariteit begonnen de regeringsplannen ogenblikkelijk te bestuderen. De kritiek was vrij algemeen en kwam in wezen neer op het verwijt dat de regering niet met iets wezenlijk nieuws voor de dag was gekomen, maar enkel voortborduurde op de oude politiek, waardoor zij geheel voorbijging aan de werkelijke oorzaken van de sociale onrust en de economische crisis. Meer in het bijzonder richtte de kritiek zich op een aantal punten en droeg zelf bepaalde suggesties voor:
1) | Investeringen. De investeringen zouden nog verder verminderd kunnen worden door een betere benutting van de industriële capaciteit; hierdoor zou meer geld vrijkomen voor de import van grondstoffen voor de verwerkende industrie, zodat de export van industriële goederen weer zou kunnen toenemen. Daarnaast pleitten de economen van Solidariteit voor een krachtige bevordering van de steenkoolwinning, aanmoediging van particuliere investeringen en beperking van de defensieuitgaven. |
2) | Landbouw. Geen bevordering van de collectieve maar van de veel produktievere particuliere landbouwsector en intensivering van de veeteelt. |
3) | Werkgelegenheid. De voorgenomen regeringsmaatregelen op het gebied van een vermindering van investeringen en een herverdeling van arbeidskrachten over de verschillende economische sectoren, zonder te voorzien in een betere benutting van het bestaande economische poten- |
| |
| |
| tieel, zouden leiden tot een - al dan niet verborgen - werkloosheid. Daarom pleitte men voor het inzetten van meer arbeidskrachten bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden, in de kolenmijnen en in de particuliere landbouwsector. |
4) | Binnenlandse markt. Tegenover het voornemen van de regering om de prijzen drastisch te verhogen ter indamming van de binnenlandse consumptie werd voorgesteld, in de plaats daarvan de inkomsten van de overheid te verhogen door o.m. de opening van een staatslening en de instelling van een progressieve belasting voor de hogere inkomens. |
5) | Schuldenlast. De voornaamste kritiek op de regeringsplannen ter vermindering van de schulden aan het buitenland gold het feit dat de uitvoering daarvan gebaseerd was op te veel onzekerheden. De vermindering van de export had al geleid tot het verlies van exportmarkten, de geringere import van technologie had enkel nadelige gevolgen voor de produktie in de industrie en de voedselimporten hadden de buitenlandse schulden nog verder doen toenemen. |
Het hardnekkig vasthouden van de Poolse regering aan een economische politiek die in het verleden ondeugdelijk was gebleken, alsmede de pogingen om de sociale en economische verworvenheden die door Solidariteit moeizaam waren bevochten terug te schroeven, droegen niet bij tot een verbetering van de verstandhouding tussen de regering en Solidariteit. En toch zou juist een nauwe samenwerking tussen de twee partijen de enige weg zijn geweest waarlangs Polen zijn economische problemen had kunnen oplossen.
| |
Crisis in de partij
Met het Negende (buitengewone) Congres van de Poolse Communistische Partij in juli 1981 en het eerste landelijke congres van Solidariteit in september/oktober 1981 werd de eerste fase van de Poolse crisis in feite afgesloten. Die twee gebeurtenissen maakten pas goed duidelijk hoe scherp en omvangrijk het conflict in Polen eigenlijk was. Beide partijen hadden hun stellingen betrokken in het besef dat de tijd van het voorzichtig aftasten van elkaars kracht en positie voorbij was en dat er nu werkelijk stappen moesten worden ondernomen die beslissend zouden zijn voor het al dan niet voortzetten van de ‘Poolse zomer’.
De gebeurtenissen in de zomer van 1980 hadden de leiders van de Partij volkomen overrompeld en haar in een diepe, interne crisis gestort. Vrij algemeen werd in de gelederen van de Partij de behoefte gevoeld om orde op eigen zaken te stellen. Het partijcongres bracht geen wezenlijke veran- | |
| |
deringen: de oudere garde bleef binnen de partijleiding domineren; de vraag of het principe van de leidende rol van de Partij geen hinderpaal vormde voor het herstel van het vertrouwen van de arbeidersklasse in de overheid, kwam niet eens aan de orde. Bovendien bleek de Partij geen geloofwaardig alternatief te kunnen bieden voor Giereks ‘Wirtschaftswunder op krediet’, om de belabberde economische situatie te verbeteren.
| |
Moeilijkheden binnen Solidariteit
Het feit dat Solidariteit in het eerste jaar van zijn bestaan was uitgegroeid tot het verzamelpunt van alle bestaande oppositionele stromingen, kwam tijdens het eerste landelijke congres nog eens duidelijk naar voren. De leiders van Solidariteit werden opnieuw geconfronteerd met de tegenstellingen in eigen kring tussen een gematigde meerderheid en een radicale minderheid. Dit plaatste de pragmatici voor grote moeilijkheden: enerzijds moesten de radicalen in toom worden gehouden, teneinde de argwaan van de Partij en van de andere Oostblokstaten binnen de perken te houden; anderzijds zagen de gematigden zich gedwongen om de radicalen in bescherming te nemen tegen aanvallen van buitenaf, waardoor de pogingen om tot een vergelijk te komen met de verzoeningsgezinde elementen binnen de Partij ernstig werden bemoeilijkt.
Het aan beide zijden afnemende vermogen om de last van een voortdurend heen en weer geslingerd worden tussen hoop en frustratie te dragen, trad in de loop van het najaar van 1981 steeds duidelijker aan de dag. Medio oktober dwongen de conservatieve krachten en vermoedelijk ook de Russen Kania - die voor hen het symbool was geworden van het steeds maar weer toegeven aan de eisen van Solidariteit - af te treden als partijleider. In zijn plaats kwam generaal Jaruzelski. Daarmee hoopten de Partij en de Russen orde en gezag in het land te herstellen. Solidariteit reageerde op deze nieuwe poging van de Partij om haar machtspositie te benadrukken op 28 oktober met een landelijke waarschuwingsstaking van één uur. Die verharding van beide kanten bracht de openlijke confrontatie tussen vakbond en Partij weer een stap dichter bij, ondanks besprekingen tussen generaal Jaruzelski, Lech Walesa en de primaat van Polen, aartsbisschop Jozef Glemp, in november over een eventueel ‘historisch compromis’.
| |
Russische bedenkingen
Hoewel de Sovjet-Unie vóór en na 13 december 1981 herhaalde malen
| |
| |
duidelijk blijk gaf van haar ontstemming over de ontwikkeling in Polen, is zij tot op heden nog niet overgegaan tot een directe en openlijke militaire interventie. Overwegingen van praktische aard, zoals het te verwachten verzet in Polen tegen een militaire bezetting, de negatieve gevolgen voor de betrekkingen met het Westen en de wetenschap dat het Poolse leger onder generaal Jaruzelski betrouwbaar genoeg is om tegen Solidariteit op te treden, zullen de Kremlinleiders tot de nodige terughoudendheid hebben aangespoord. Een ver voortgeschreden hervorming in Polen - waarvan de mogelijkheid zelfs onder de huidige omstandigheden nog niet geheel is uitgesloten - blijft voor de Sovjet-Unie echter onaanvaardbaar. Polen vormt namelijk een essentieel onderdeel van het Warschaupakt, dat niet louter een militaire alliantie is ter bescherming van de Sovjetrussische grenzen, maar tegelijk de kern van een systeem van allianties waarmee de Sovjet-Unie zich heeft omgeven ten dienste van haar eigen ideologische doelstellingen. Voor de instandhouding en eventueel uitbreiding van dit systeem (Afghanistan in december 1979, Polen in december 1981) zal Moskou zich alle mogelijke offers getroosten en het zal zeker niet toelaten dat het Westen op de een of andere manier een vaste voet in Oost-Europa probeert te verkrijgen. Niet door te trachten het destabiliseringsproces in het Oostblok te bevorderen, noch door een ‘appeasement’ zal het Westen een duurzame, reële ontspanning in Oost-Europa kunnen bevorderen, maar eerder door het helpen opbouwen van een ‘organische verhouding’ tussen de Sovjet-Unie en haar bondgenoten.
| |
Jaruzelski's noodmaatregel
Generaal Jaruzelski heeft op 13 december 1981 zijn laatste troefkaart uitgespeeld, die vermoedelijk tevens een vastbesloten poging was om een directe Russische militaire interventie te voorkomen. De met de afkondiging van de oorlogstoestand gepaard gaande noodmaatregelen waren zeker geruime tijd vóór 13 december voorbereid, doch de beslissing om naar een militaire machtsovername over te gaan werd waarschijnlijk begin december genomen gezien de risico's van een confrontatie die op een onbeheersbare escalatie en een militaire interventie van de Sovjet-Unie kon uitlopen. Wellicht gaven de doorslag de plannen van Solidariteit voor een massademonstratie in Warschau en voor een referendum dat de heerschappij van de Partij en de grondslagen van het systeem aan de kaak zouden hebben gesteld. Bij Solidariteit was de neiging versterkt tot de opbouw van een ‘alternatieve staat’, hetgeen door de propaganda van het regime en die van de Sovjet-Unie eerder op de korrel was genomen.
| |
| |
Solidariteit handelde evenwel meer onder dwang van de omstandigheden en uit reactie, en meende zich tegenover de vijandelijke strategie van het ‘in de chaos verstikken’ te moeten verweren. De vakbeweging klaagde dat de regering nauwelijks iets deed om het economisch afglijden af te remmen, ook niet door Solidariteit een constructieve bijdrage op redelijke voorwaarden te laten leveren. Dit moest wel leiden tot de neiging, oplossingen te zoeken in de richting van een alternatieve regering. Dit zou niet alleen de grondslagen van het bestel hebben aangetast maar ook in strijd zijn geweest met de akkoorden van Gdansk en de gerechtelijke bepalingen met betrekking tot de registratie van Solidariteit, die de basis vormden van het toestaan van de onafhankelijke vakbeweging.
Dit afglijdingsproces neigde er ook toe, de vertrouwensbasis van Solidariteit bij de bevolking te ondermijnen, omdat er hoop leefde dat het bij totstandkoming van een vrije vakbond beter zou worden. Hoewel de meeste Polen beseffen dat het zo simpel niet ligt, had het feit dat het niet beter doch slechter werd, toch enig effect, hetgeen afbreuk deed aan de gematigde koers van het beperkte conflict die Solidariteit tot begin december had gevaren. Zo werd Solidariteit er tegelijkertijd van beticht, te weinig en te veel te doen, met als gevolg een steeds diepere interne kloof en het dilemma te moeten kiezen tussen zich politiek koest houden of inn de aanval gaan.
De beslissende vraag, ongeveer tot kerstmis, was of de militaire coup van bovenaf de erosie van Solidariteit zou tegengaan en ‘solidariteit’ met Solidariteit zou bevorderen, dan wel of een deel van de Polen, of zelfs functionarissen van Solidariteit, zich achter een stilzwijgende noodcoalitie met generaal Jaruzelski zouden stellen. Op dit laatste heeft Jaruzelski vermoedelijk gemikt. Met dit doel zijn op 13 december geen totale, doch beperkende noodmaatregelen genomen, is amnestie voor het tot dan toe gebeurde verleend, en zijn naast activisten van Solidariteit ook voormalige partijleiders gearresteerd. Solidariteit heeft in feite de beslissing in de schoot geworpen gekregen over het al dan niet laten escaleren van het conflict. Het valt moeilijk in te zien hoe de partijen bij het conflict anders hadden kunnen handelen dan zij deden; alles wat tot de dramatische culminatie leidde, is objectief gezien begrijpelijk. Het was een pogen onmogelijke tegenstellingen te overbruggen door in een oud systeem een daarin niet passend surrogaat voor democratie aan te brengen, zonder volledige democratie toe te staan. Dit moest leiden tot erosie zonder problemen op te lossen. De ontwikkeling heeft een tragisch karakter en de hoop dat de laatste akte kan worden vermeden is tamelijk vaag.
|
|