Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Streven
| |
[pagina 395]
| |
De waarheid is een vals begrip
| |
[pagina 396]
| |
stilte, die echter in 1979 doorbroken werd met de vertaling van Voorbij goed en kwaad van de hand van Thomas Graftdijk, die het project voortzette. Kort daarop volgden Over de genealogie van de moraal en Menselijk al te menselijkGa naar voetnoot3, de twee laatst verschenen delen tot nu toe. Ook nu weer prettig leesbare, zij het niet geheel vlekkeloze vertalingen, die vooral de penetrante stijl van Nietzsches geschriften op wonderbaarlijke wijze in het Nederlands hebben weten te behouden. Belangrijker nog dan deze vertalingen, die althans een deel van Nietzsches werk in het Nederlands toegankelijk makenGa naar voetnoot4, is het feit dat inmiddels ook de tekstkritische uitgave van Nietzsches geschriften gereed is gekomen. Het laatste deel van de Kritische Gesamtausgabe, die werd verzorgd door Giorgio Colli en Mazzino Montinari en waarvan het eerste deel al in 1968 uitkwam, was nog maar nauwelijks verschenen, of de uitgever bracht al een 15-delige pocketeditie op de markt, zónder de uitvoerige Briefwechsel, maar mét een uitgebreide registerband, waardoor deze uitgave, die zeker dé standaardeditie van de toekomst zal worden, nu ook binnen ieders bereik is gekomenGa naar voetnoot5. Naast deze steeds verder gaande ontsluiting van Nietzsches werk zelf is de afgelopen tijd ook in het Nederlands taalgebied een stroom van publikaties en monografieën over Nietzsche, zijn leven, filosofie en ‘visioen’ op gang gekomen. Zoals bij een filosoof die zich méér dan wie ook bewust a-systematisch en aforistisch heeft uitgelaten, te verwachten valt, lopen de interpretaties daarbij zeer ver uiteen, zoals wij aan de hand van drie min of meer recent verschenen Nietzsche-studies zullen laten zien. Daarna zullen we uitgebreider ingaan op de filosofie van Nietzsche zelf en trachten aan te geven waarom en in welk opzicht diens denken ook voor onze tijd nog van centrale betekenis is. | |
ApocalyptiekNietzsches geschriften zijn ongelooflijk complex, en uit vele lagen opgebouwd. Allereerst is er de laag van de aanval op de klassieke metafysica | |
[pagina 397]
| |
met haar waarheidsbegrip, logica en verdubbelde werkelijkheid. Parallel daaraan vinden we een aanval op de bestaande moraal, haar verwerping van het sterke ten gunste van het zwakke, en heel het complex van de christelijke leer van nederigheid en naastenliefde. En dan, na deze kritiek, zijn er de verschillende lagen van het zoeken naar een nieuw antwoord, een nieuwe filosofie waarmee de mensheid zou kunnen leven. Het is hier dat de begrippen van Uebermensch en Wil tot Macht hun intrede doen, evenals dat van de Eeuwige Terugkeer (ook al vinden deze in de kritische laag wel reeds hun voorbereiding). Elders weer spreekt Nietzsche van een ‘artiestenmetafysica’ en een primaat van de esthetica boven de metafysiek. Hoe is dit geheel van deels methodische, deels mythische denkbeelden en gedachtenflarden tot een eenheid te brengen en als samenhangende filosofie te verstaan? Het is de vraag of Nietzsches gedachtengoed wel als eenheid verstaan kàn worden. Was zijn steeds duidelijker keuze voor de aforistiek alleen maar een uitwendige stijlkwestie, of misschien veeleer een vingerwijzing naar de onmogelijkheid datgene wat hij te zeggen had in de vorm van een klassiek, systematisch en afgerond betoog tot uitdrukking te brengen? Een onmogelijkheid: omdat het de rationale van het filosofische discours zélf vernietigde, en misschien ook omdat Nietzsches denkbeelden nooit een werkelijke eenheid gevormd hebben, maar eerder begrepen moeten worden als korte, felle erupties van een strijd tussen half-blinde krachten die nooit definitief is beslecht. Desondanks heeft men in de gangbare Nietzsche-interpretaties vrijwel altijd naar zo'n eenheid gezocht, waarbij men zich gewoonlijk baseerde op de denkfiguren die in de Zarathoestra worden ontwikkeld: de Uebermensch, de Eeuwige Terugkeer, aangevuld met het van iets later datum stammend concept van de Wil tot Macht. Het zijn studies die zich vooral betrekken op de opbouwende, de ‘mythische’ Nietzsche, die in veel gevallen dan ook als verkondiger, profeet of zelfs als godsdienststichter wordt gezien. Een duidelijk voorbeeld hiervan vinden we in het Nietzsche-boek van A. Vloemans, een al wat oudere studie die nu opnieuw is uitgegevenGa naar voetnoot6. Nietzsche wordt geïdentificeerd met zijn Zarathoestra-figuur en gekarakteriseerd als ‘wegwijzer, heilsbereider en profeet’ (p. 19) van de Uebermensch, de held die het lijden en het weten van de eeuwige terugkeer | |
[pagina 398]
| |
daarvan blijmoedig op zich neemt, de trotse, verachtende verpersoonlijking van de Wil tot Macht. Zoals zovele auteurs die de weg van deze Nietzsche-interpretatie zijn opgegaan, ziet ook Vloemans zich echter geconfronteerd met het probleem zijn bewondering voor de figuur van Nietzsche in overeenstemming te brengen met de aanzienlijke reserves die hij koestert ten aanzien van diens, aldus gekarakteriseerde, levensleer. Daarbij kiest hij vooreen psychologiserende oplossing: Nietzsche wordt getekend als een, ondanks alle innerlijke kracht en grootheid, wat beklagenswaardige figuur, die lijdt aan een diepe onzekerheid en uiteindelijk in zijn waanzin slachtoffer wordt van het denkgeweld dat hij zelf heeft ontketend (p. 78). Aanzienlijk fantastischer is de interpretatie die F. de Graaff in zijn Nietzsche-studie ontwikkeltGa naar voetnoot7. Voor hem is Nietzsche eveneens een profeet, maar niet van de trotse Uebermensch die God verworpen heeft, zoals bij Vloemans. Zeker, Nietzsche keert zich tegen het christendom en zijn dode God, maar, zo wil de Graaff, om opnieuw in het krijt te treden voor de ware God van het Oude Testament, die ook de God van Jezus Christus was. Nietzsche als de voorbereider van het messiasvisioen, een nieuwe Johannes de Doper of zelfs Jezusfiguur - het is een ongekend stoutmoedige en consequent theologische interpretatie, die met verve wordt verdedigd, met alle geoorloofde (Nietzsche laat zich inderdaad soms lovend uit over het Oude Testament of de figuur van Jezus Christus) en ongeoorloofde middelen, vooral het ongelimiteerd gebruik van exegetische handigheden, waardoor Nietzsches bekende dictum ‘Dionysus tegen de gekruisigde’ zelfs als ‘Dionysus één met de gekruisigde’ geïnterpreteerd kan worden (p. 117). Als exegetische virtuositeit een niet onverdienstelijke prestatie, maar men kan zich toch niet aan de indruk onttrekken dat het denken van Nietzsche in verregaande mate ondergeschikt is gemaakt aan de chiliastische fantasieën van de heer de Graaff zelf. | |
NuchterheidVan geheel ander kaliber is het boek Kerngedachten van Friedrich Nietzsche van Roland Duhamel, waarin de fundamentele betekenis van diens filosofie in geheel andere richting wordt gezochtGa naar voetnoot8. Niet de ‘mythische’ | |
[pagina 399]
| |
Nietzsche staat hier centraal, maar de criticus, de omverwerper van alle waarheden en waarden die de metafysische traditie tot dan toe hadden gekenmerkt. En dat betekent niets minder dan een aanval op het centrale begrip ‘waarheid’ zelf. ‘De waarheid als schijn te ontmaskeren en de schijn tot eigenlijk hoogste waarheid te verheffen en te doen aanvaarden, daarin zag Nietzsche zijn historische taak’, zegt Duhamel (p. 9), en wij zijn geneigd hem daarin volmondig bij te vallen. Consequent werkt Duhamel deze thematiek, die met recht de kerngedachte van Nietzsche genoemd mag worden, verder uit aan de hand van diens kritiek op de taal en de schijnwereld die deze voortbrengt en als ware wereld (als zijnswereld) poneert, de rehabilitatie van het Worden als (onveilige) grondslag van de wereld en de ‘dialectiek van het nihilisme’, die tenslotte als ‘artiestenmetafysica’ positief geformuleerd wordt. Bij Duhamel zijn nauwelijks mythische categorieën te vinden; waar ze nog wél ter sprake komen, worden ze consequent en duidelijk geïnterpreteerd als instanties binnen dit kentheoretisch-metafysisch perspectief, dat tot aan het einde toe nuchter en verhelderend blijft (al gaat de suggestie dat Nietzsche een voorloper van de moderne mathematische esthetica zou zijn geweest, misschien wat ver). Naast deze drie Nietzsche-interpretaties bestaan er uiteraard nog talloze andere. Heideggers receptie is in het geheel niet aan de orde gekomen, evenmin als die van Gilles Deleuze en andere hedendaagse Franse denkers (ook al zijn er in het boek van Duhamel wel enige sporen van Deleuzes interpretatie terug te vinden; genoemd wordt hij echter nergens). Om een uitputtende behandeling ging het ons hier ook niet, eerder om een beknopte aanduiding van de bonte verscheidenheid aan (zinnige en onzinnige) Nietzsche-interpretaties, zoals die o.a. in recente Nederlandse publikaties kunnen worden aangetroffen. Mét Duhamel zijn wij van mening dat de betekenis van Nietzsches denken voor de huidige tijd vooral gezocht moet worden in zijn kritiek op het traditionele waarheidsbegrip. Welke vorm deze kritiek precies aannam, langs welke lijnen zij verliep en wat daarvan de implicaties waren, zal aan de orde komen in het tweede deel van dit artikel, waarin we ons direct op de geschriften van Nietzsche zelf zullen oriënteren. | |
Een reconstructieWanneer we hier de grondlijnen van Nietzsches filosofie trachten na te trekken, doen we dat niet volgens een biografische of chronologische orde. De fundamentele inzichten en aanduidingen daarvan liggen over | |
[pagina 400]
| |
heel Nietzsches oeuvre verspreid en komen slechts zelden thematisch aan de orde. Wat hieronder volgt is dan ook veeleer een reconstructie van de denkbeelden die aan Nietzsches filosoferen richting gaven, maar vrijwel steeds op de achtergrond bleven. We gaan daarbij te werk volgens een indeling in fasen, die evenmin chronologisch moet worden verstaan, maar dient om de interne logica (of liever consequentie) van de gedachtengang duidelijk te maken. We bewegen ons daarbij vrijelijk door het oeuvre heen, waarbij we ons vooral op de meer ‘kritische’ geschriften baserenGa naar voetnoot9. Zoals elk denken berust ook de filosofie van Nietzsche op een oorspronkelijk inzicht, waarachter niet meer terug te vragen valt. Het is een a-priori, dat zich voor de denker zelf meestal als een plotseling oplichten van de waarheid, als een openbaring voordoet en vervolgens in zijn denken de rol van axioma vervult. Voor Nietzsche lag dat oorspronkelijk inzicht in het wordings-karakter van heel de werkelijkheid. Alles in de werkelijkheid, zo denkt Nietzsche de presocratische filosoof Herakleitos na, is beweging, verandering, is rusteloos stromen en transformatie. De werkelijkheid is als een patroon van kleuren dat steeds verandert, vlekken die in elkaar overgaan en nooit duidelijk zijn af te bakenen of te isoleren, want op het moment dat je ernaar grijpt zijn ze al weer anders, vervloeid in het geheel van steeds wisselende vormen en patronen. Het is moeilijk deze grondintuïtie helder aan te duiden; ze onttrekt zich juist bij uitstek aan formulering in de taal, zoals we nog zullen zien. Men moet zich de wereld voorstellen zonder daarop categorieën toe te passen, zonder de objecten namen te geven of te classificeren. Wat blijft er dan over? Een neutraal en zinloos geheel van verandering; niet van zelfstandige objecten, want evenmin als de kleurvlekken van hierboven zouden we afzonderlijke objecten kunnen onderscheiden. Het is een zinloos geheel, want evenmin als er classificatie is, kan er betekenis zijn. Iets kan alleen betekenis hebben ten opzichte van iets anders, maar er is geen duidelijk te onderscheiden iets. De enige relatie die valt aan te wijzen, is er een van lineair ontstaan en vergaan, zonder doel of oorsprong. Er is niets, er voltrekt zich alleen een transformatieproces dat alles omvat en waarin alles oplost. Dat het ons hier zo moeilijk valt dit inzicht te verwoorden en duidelijk te maken is niet verwonderlijk. Het denken (dat altijd een denken in categorieën is) en de taal (waarin men zich altijd van begrippen bedient) vormen | |
[pagina 401]
| |
precies de tegenpool van deze eeuwig vloeiende, nooit eenduidig aan te vatten werkelijkheid. Er bestaat, zegt Nietzsche, een tegenspraak tussen het absoluut vloeiende en het kennen. De taal, en daarmee het denken, fixeert, ze deelt de wereld in objecten in. Over de werkelijkheid wordt in het spreken en het gearticuleerde denken een raster gelegd, een coördinatenstelsel. Het vloeiende wordt in hokjes gevangen; wat onverdeeld was en ononderscheiden, wordt nu kunstmatig op lijntjes gebracht. ‘In het begin was alles samen; toen kwam het verstand en schiep orde’, zegt Nietzsche. De werkelijkheid wordt in het keurslijf van de taal geperst om haar hanteerbaar te maken. De taal selecteert en legt verbanden; ze maakt de wereld letterlijk be-grijpelijk: voor het begrip én voor het handelen te vatten. Maar een stromende werkelijkheid laat zich niet vangen. Ze glipt tussen de mazen van de coördinatensystemen van taal en denken en tussen de tralies van de grammatica door. Heel duidelijk formuleert Nietzsche dat in de Nachlass: ‘Ons intellect is niet op het begrijpen van het Worden ingericht; het probeert de algemene starheid aan te tonen, omdat het uit beelden is ontstaan. Alle filosofen hebben het doel gehad het bewijs te leveren van de eeuwige standvastigheid, omdat het intellect daarin zijn eigen vorm en werking voelt’. Deze machtsgreep is echter geen willekeurige. Er is geen keuze; hoe tragisch-afhankelijk de mens in zijn bestaan is van deze bedriegelijke grammatica, zullen we verderop nog zien. Nu gaat het er allereerst om te zien dat er van een tegenspraak tussen denken (taal) en werkelijkheid sprake is. Door Nietzsche fraai geformuleerd in de paradoxale uitspraak: ‘Gesteld dat alles Worden is, dan is kennis alleen maar mogelijk op grond van het geloof aan het Zijn’. Alleen waar de wordende werkelijkheid ‘bevroren’ is tot een verstard geheel, dat niet meer stroomt, maar is, en waarin dientengevolge duidelijk omschreven en afgebakende objecten te onderscheiden zijn, heeft het denken houvast en kan het daadwerkelijk een aanvang nemen. | |
Illusie als noodzaakHet denken baseert zich op een schijnwereld, een drogbeeld dat het zelf heeft voortgebracht en dat voortaan voor de ware wereld wordt aangezien. ‘De waarheid van het denken is een illusie, waarvan men het illusoire karakter vergeten is’, zegt Nietzsche. De taal, de logica en later ook de wetenschap brengen zo een eigen universum voort, een ‘tweede wereld’, die als een net boven de werkelijkheid van het eeuwige veranderen en dooreenvloeien wordt gespannen. Het is een wereld met een vastliggende | |
[pagina 402]
| |
structuur, overzichtelijk en vrij van verandering en wordt door Nietzsche meestal aangeduid met de termen ‘leugen’, ‘vergissing’ e.d. Maar in het gewone denken gaat ze door voor de ‘ware’ wereld, want dit is de wereld waarop het denken vat heeft en waarin de logica haar plaats en toepassing vindt. Het is deze kunstmatige wereld die haar voltooiing vindt in alle metafysische stelsels, van Plato tot en met Hegel. De ‘ziekte der woorden’ is zo diep ingekankerd, dat zuiver verbale en logische schijnconstructies (nog vluchtiger dan het misleide denken van alledag) tot hoogste waarheid worden uitgeroepen. Het is de apotheose van het zelfbedrog. Deze denkwijze, die we de metafysische denkwijze zullen noemen, moet echter vroeg of laat vanzelf haar eigen ondergang teweegbrengen. Een denken immers dat zich uitsluitend in een waanwereld ophoudt, moet ooit tot de ontdekking komen dat het op drijfzand is gebouwd en letterlijk nergens over gaat. Nietzsche is het erom te doen, dit moment te verhaasten, twijfel te zaaien aan het dogmatische westerse denken door dit aan zijn wortels aan te vallen. Een wanneer de eerste twijfel eenmaal is binnengedrongen, loopt de wereld van de metafysica als een luchtballon leeg: een vacuüm ontstaat. De innerlijke tendens van het metafysische denken tot zelfvernietiging is het nihilisme dat Nietzsche overal in de westerse wereld ontwaart. Nihilisme: want het westers denken is op niets gebaseerd. Maar ook nihilisme, omdat de steriele denkconstructies van wetenschap en metafysische filosofie vreemd, zelfs vijandig zijn aan de eigenlijke, de ware wereld die daaronder ligt: de wereld van het leven, de impulsen en, mits men voorzichtig met deze term omspringt, de Wil tot Macht. Na de fase van inzicht in het wordings-karakter van de werkelijkheid gaat het er in deze ‘tweede’ fase om, de metafysische denkwijze als illusie en leugen te ontmaskeren. Twee fasen die elkaar impliceren en vooral tot doel hebben de oorspronkelijke eenheid van de wereld opnieuw te benadrukken. Een eenheid die in de verrukking van de ‘romantische’metafysica over haar eigen drogbeelden zozeer vergeten was, dat alleen de meest radicale kritiek deze weer present kan stellen. Het vernietigend optreden van Nietzsche tegen alles wat deze ‘leugen’ van de verdubbelde wereld mogelijk maakt, moet dan ook uitdrukkelijk in dit perspectief worden verstaan. Pas als deze eerste twee fasen zijn voltooid en de illegitimiteit van elk (‘metafysisch’) denken onontkoombaar is vastgesteld, kan de beslissende wending naar de volgende fase worden gemaakt: de constatering dat de mens niet anders met de wereld om kan gaan dan juist in de vervorming daarvan. De fixatie en de schijn zijn voorwaarden voor het menselijk | |
[pagina 403]
| |
bestaan en, zoals we gezien hebben, precies de eigenlijke grond van de ‘verdubbeling’ van de wereld. Want, zegt Nietzsche, stel je de mens eens voor ‘die ertoe veroordeeld zou zijn overal een Worden te zien; zo iemand gelooft niet meer aan zijn eigen zijn, gelooft niet meer aan zichzelf, ziet alles in bewegende punten uiteenvloeien en verliest zichzelf in deze stroom van Wording’. Het is dus niet de vervorming, de fixatie van de wereld, zelf die Nietzsche in het metafysische denken aanvalt, ook al heeft het daar, om didactische redenen, aanvankelijk wel de schijn van. De negatie van het worden en de fixatie van de eeuwig vloeiende beweging, zodat er een vaste, begrijpbare wereld ontstaat, is noodzakelijk voor het leven. Pas op grond van deze negatie, deze Irrtum, is de wereld ‘betekenisvol, diep, prachtig, draagt ze geluk en ongeluk in haar schoot’ en kan er iets ‘werkelijk menselijks’ ontstaan. Nietzsche zoekt niet een denken dat zelf tot in de wortels vloeiend is, want zo'n denken zou zich nooit kunnen articuleren. Hij zoekt een denken dat zich bewust is van het geweld dat het de werkelijkheid aandoet, aan moet doen terwille van de mogelijkheid tot leven. Het subject, dat in werkelijkheid een vloeiend conglomeraat van driften is, moet zich substantiveren om in de machtsstrijd met de omgeving staande te kunnen blijven. Nietzsche erkent dus de noodzaak van de fixatie, maar alléén in zoverre deze voor het leven noodzakelijk is. De kritiek vangt aan dààr waar de metafysische drift zijn grenzen overschrijdt, waar deze vergeet dat zij slechts op drijfzand en schijn is gebouwd en de pretentie van ‘waarheid’ gaat koesteren. Dààr wordt de metafysica tot leugen in de volle zin van het woord, waar ze haar schamele afkomst vergeet en zichzelf verheft tot aeterna veritas, eeuwige waarheid. | |
Een ‘vrolijke wetenschap’De illusie is een eeuwig fenomeen, waaraan men nooit ontsnapt. Het kan er dus, voor Nietzsche, niet om gaan deze illusie te bestrijden in naam van een andere waarheid. Integendeel, wanneer men eenmaal inzicht heeft gekregen in het hachelijke, ongefundeerde karakter van het denken zelf, is de enige legitieme keuze die men nog kan maken, deze bewust te aanvaarden: ‘Men moet zelfs de illusie willen - daarin ligt het tragische’. Tragisch, want dat betekent een radicale demystificatie van ons eigen denken en bestaan en de afbraak van heel wat hoge zuilen waarop wij onszelf hebben geplaatst. Het vergeten van het ongefundeerd karakter van ons denken is immers niet zonder reden. Het denken van het eeuwige | |
[pagina 404]
| |
worden van de wereld is, zoals we al gezien hebben, een onthutsende en bedreigende zaak. Men ziet de wereld in haar werkelijkheid, maar daarin verliest men zich ook, opgaande in de indifferente stroom van verandering. Daarom slaat het intellect, uit lijfsbehoud, een breuk in deze wereld, en trekt het zich veilig op zichzelf terug. Het stelt zich absoluut, omdat het zijn eigen eindigheid niet durft te denken; omdat het slechts moed heeft te bestaan in een wereld waarin het zelf eeuwig is. Nietzsche wil een heroïscher houding. Hij wil een mens die weliswaar nog steeds gedwongen is ‘vals’ te denken, maar die dat weet en zich daarvan bewust blijft, en zodoende de eenheid van al het bestaande vasthoudt. Deze mens aanvaardt de wereld en haar onzekerheid zoals zij is; hij aanvaardt zelfs zijn eigen ondergang, omdat die nu eenmaal tot het rad van het Worden behoort. En hij aanvaardt deze tragische situatie lachend en vreugdevol. Het is de dionysische houding die voortkomt uit het beamen van en verlangen naar ‘vernietiging, naar verandering, naar het nieuwe, naar de toekomst, naar het worden’, en staat in radicale tegenstelling tot het, uit levensarmoede voortkomende, ideaal van de romantiek en het 19e-eeuwse pessimisme: ‘het verlangen naar starmaken, vereeuwigen, naar Zijn’. Daarmee is de laatste fase van het ‘therapeutisch’ proces voltrokken. Is dit de Uebermensch die Nietzsche voor ogen stond? Ontdaan van alle, op haar beurt weer hoogst romantische, retoriek die Nietzsche rond deze persoon geweven heeft, lijkt het daar wel op neer te komen. Dit is de mens die bewust leeft met zijn noodzakelijke illusies en die, om het illusoire karakter daarvan niet te vergeten, speelt met alle waarheden; die waarheid schept en vernietigt en weet dat er geen verschil is tussen ‘zijn’ en ‘schijn’. Nietzsche zoekt naar een denken dat de overgeleverde categorieën van de westerse metafysica overstijgt en vernietigt, om te komen tot dit inzicht waarin er geen waarheid meer bestaat en alles vloeit. Maar hij voert die guerrilla van binnen uit. Hij maakt zich afwisselend sterk voor de afzonderlijke polen van dit denken, om uiteindelijk heel het metafysisch bouwsel aan interne spanningen ten onder te doen gaan en plaats te maken voor een wereldconceptie waarin het worden als gerechtvaardigd verschijnt. De waarheid is menselijk maaksel, dat staat inmiddels vast. Maar het oude denken is taai. Het lijkt erop dat Nietzsche zichzelf vermaant, wanneer hij schrijft: ‘Wat is dat voor een clown, die zou menen dat het voldoende is op de oorsprong en nevelsluier van deze waan te wijzen, om de als essentieel geldende wereld, de zogenaamde “werkelijkheid” te vernietigen! Alleen scheppend kunnen wij vernietigen’. | |
[pagina 405]
| |
De schepping van een nieuwe filosofie op de fundamenten van deze verwoesting is noodzakelijk om de eeuwige drift tot ‘metafysisch’ denken blijvend weerstand te kunnen bieden. Dat is de functie van Nietzsches leer van de Eeuwige Terugkeer: een denken in circulariteit komt wellicht nog het dichtst in de buurt van de eeuwige realiteit van het worden. Wij laten deze ‘nieuwe metafysica’ (die veeleer een parodie op de metafysica is) hier voor wat ze is. Sterker nog dan al hetgeen tot nu toe is gezegd, is ze vatbaar voor de vraag hoe het, wanneer alle waarheid wordt ontkend, dan wel staat met de waarheid van hetgeen Nietzsche zélf proclameert. Ook hier, ook in al het voorgaande, is immers ongemerkt sprake van een bevestiging: ‘zo is het’, een waarheid die zichzelf absoluut wil. Nietzsche was zichzelf daarvan ook zeer wel bewust. In de tragische keuze tussen een spreken waarin hij zijn eigen inzichten steeds weer half verraden zou, en een definitief zwijgen, koos hij voor het eerste. Omdat de mens die zich van zijn eigen ‘vals’ spreken bewust is, dit ook blijmoedig op zich neemt, juist omdat hij daarin tegelijk ontkent wat hij beweert. Als er dan toch gesproken moet worden, dàn bewust in een spel van scheppen en vernietigen; een spel, een lichtheid die Nietzsche vooral in de kunst verwerkelijkt zag. Méér dan in de pathetische Uebermensch-dromen en de onbezonnen lof op een schendende Wil tot Macht, vindt Nietzsches filosofie hier, in deze ‘artiestenmetafysica’, zoals ook Duhamel terecht zegt, zijn werkelijke voltooiing. De filosoof wordt opnieuw, zoals ooit de Grieken, ‘oppervlakkig - uit diepte!’; de filosofie een lichtvoetige kunst, een ‘vrolijke wetenschap’. |
|