Streven. Vlaamse editie. Jaargang 49
(1981-1982)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Streven
| |
[pagina 299]
| |
Teilhard de Chardin herdacht, geëerd... vergeten?
| |
[pagina 300]
| |
en vanzelfsprekend(?) elke allusie op de argwaan en de tegenkantingen (spreek- en publiceerverbod, verbanning uit Europa) waarmee de hoogste kerkelijke instanties Teilhard tot aan zijn dood hebben bejegend. Waarschijnlijk hadden vele van Teilhards thans geprezen geschriften nooit het licht gezien zonder zijn dramatische gewetensbeslissing van juli 1951. Na maandenlang overleg met zijn trouwe vriend en medebroeder R. Jouve, en na consultatie van een specialist in het kerkelijk recht, besliste Teilhard zijn verzamelde geschriften bij testament te vermaken aan Mlle Mortier. Jeanne Mortier, een zelfstandige vrouw, had in 1938 een kopie van Le Milieu Divin gelezen, en rustte niet voor ze de auteur ervan had ontmoet. Dadelijk bood zij Teilhard haar diensten aan en ze werd tot aan zijn dood de nauwgezette en toegewijde behoedster van de haar toegezonden teksten. Aan die vrouw hebben de kerkelijke instanties het vandaag de dag te danken dat zij met zoveel lof kùnnen verwijzen naar het oeuvre van Teilhard de Chardin. De vraag is nu wel of dit congres meer is geweest of kón zijn dan een reanimatiepoging om de geslonken belangstelling voor Teilhard nieuw leven in te blazen. Een paar jaar geleden reeds zag ik mij genoopt wat dieper in te gaan op de mij veelvuldig gestelde vraag naar de redenen van die vrij plotseling geslonken interesseGa naar voetnoot1. De m.i. meest fundamentele reden is de verschuiving die zich in het spanningsveld tussen geloof en wetenschap heeft voorgedaan: van een confrontatie met de biologische evolutieleer naar die met de mens- en maatschappijwetenschappen - of ideologieën - van onze tijd. Ik voegde er toen aan toe dat de blijvende en inspirerende betekenis van Teilhard wellicht méér gezocht dient te worden in het concrete getuigenis van zijn leven: in de wijze waarop hij opkwam voor een z.i. dringend noodzakelijke maar sterk aangevochten mentaliteitsverandering, vnl. binnen de kerk, een kerk waartoe hij behoorde en hartsgrondig verlangde te blijven behoren. Heeft Teilhard niet ooit zelf aan M. Blondel geschreven: ‘Wat onze bespiegelingen betreft, zij zullen onvruchtbaar blijven, voor ons en de andere mensen, als wij er niet in slagen ze een concrete gestalte te geven door ons leven ernaar te richten’? Om die Teilhard te leren kennen staan twee wegen open. Een eerste toegang was reeds de publikatie van zijn overvloedige correspondentie: in zijn brieven sprak Teilhard volkomen openhartig uit water in hem omging, | |
[pagina 301]
| |
zijn angsten en twijfels, zijn vertwijfeling soms en zijn opstandigheid, vaak ook zijn ontmoediging. Uit zijn brieven blijkt dat het hem vaak verweten ‘naïef en probleemloos optimisme’ in feite een zeer duur bevochten volharding in de hoop is geweest (voor hemzelf én voor de mensheid) ondanks àlles wat daartegen sprak. Een tweede toegang vormen de intussen verschenen biografieën als die van Mary en Ellen LukasGa naar voetnoot2, die tenminste evenveel aandacht besteden aan Teilhards persoonlijke belevingen als aan ontstaan, ontwikkeling en samenhang van zijn ideeën. Die brieven en biografieën geven ons, om te beginnen, een echt verhelderend antwoord op de vraag waarom Teilhard het schrijven echt niet kon laten. Gefnuikt en beknot als hij was in de uitingsmogelijkheden van ‘zijn verrukking die naar buiten wou losbarsten’ (brief aan Pater Generaal bij zijn vertrek naar de Amerikaanse ballingschap, 1951), zag Teilhard geen andere uitweg, wilde hij niet zichzelf en zijn roeping verloochenen - ‘op straffe van een inwendige catastrofe en van ontrouw aan mijn dierbaarste roeping’ (ibid.). Hij wilde schrijven, veel schrijven, desnoods voor het nageslacht. ‘Als ik niet schreef, bekende hij aan een medebroeder, dàn zou ik verraad plegen’. Maar schrijven voor het nageslacht was hem blijkbaar niet genoeg. Om als mens, als gelovige en ‘geroepene’ te kunnen leven en overleven in de beroerde situatie van objectieve mislukking en subjectieve vereenzaming, moest hij het neergeschrevene kunnen meedelen aan, bespreken en overwegen met zijn vele vrienden. En dat is hij blijven doen op een - soms te - argeloze en vrijmoedige manier, zonder een zweem van terughoudendheid. Naarmate Teilhards briefwisseling en leven beter bekend raakten, vernam men dan met stijgende verbazing of verontrusting dat opmerkelijk veel vrouwen zijn meest aanhankelijke en liefste vertrouwelingen waren geweest. Eén van de eersten was zijn nicht Marguérite Teilhard-Chambon, bij wie hij werkelijk alles kwijt kon wat hij op het hart had. Sinds 1919 was er de aristocratische intellectuele Léontine Zanta, die van haar huis in Parijs een trefpunt had gemaakt voor wetenschapsmensen en kunstenaars. Er was ook de ongemakkelijke Mw. L. Swann, voor het eerst in China ontmoet, die hardnekkig Teilhards aandacht en genegenheid voor zich alleen in beslag wou nemen, zodat Teilhard zich genoopt zag voor haar - en hemzelf - het later berucht geworden traktaatje te schrijven L'évolution de la Chasteté (1934), waarin hij zowel het (en zijn) celibaat | |
[pagina 302]
| |
verantwoordde als tegelijk aan de vrouw (ook in zijn leven) een oorspronkelijke en onvervangbare rol en betekenis toebedeelde voor de gezamenlijke, geestelijke opgang en evolutie van de mens; een rol die hij niet gereduceerd wilde zien tot de evidente biologische maar evenmin tot de ‘troostende’ of ‘helpende’ functie die men nog wel bereid was de vrouw toe te kennen. Er was vooral nog Mw. Rhoda de Terra, eveneens een kennis uit de Chinese periode, die Teilhard voor de rest van zijn leven met raad en daad bijstond (o.m. voor de organisatie van zijn exploratiereizen), en die hem in de fysieke en morele eenzaamheid van zijn ballingschap in Amerika een laatste thuis en vriendenkring heeft bezorgd. Die ballingschap werd eenmaal onderbroken door een korte terugkeer naar Parijs in de zomer van 1954. En daar is dan op een middag gebeurd, vertelt ons een getuige, dat een oude en gedeprimeerde Teilhard bij het herlezen van een toevoeging over Le Féminin, die hij ooit in zijn Le Coeur de la Matière had ingelast, plotseling onbedaarlijk begon te wenen in het besef dat hij waarschijnlijk nog te vaak de vrouwen had gekrenkt die zoveel voor hem betekend hadden. Ook dit vermoedelijk weinig bekende beeld van de visionair en denker Teilhard de Chardin behoort voorgoed tot het wezen van de mens, de christen en de priester die Teilhard is geweest. In een brief aan zijn nicht Marguérite van december 1918 had de toen nog van energie en ideeën bruisende Teilhard bij voorbaat het programma van zijn leven uitgetekend, een programma waarvan hij ondanks alle moeilijkheden nooit is afgeweken: ‘Ik geloof dat ik iets gezien heb en ik zou willen dat dit iets gezien werd. Je kunt je niet voorstellen wat een hevige verlangens ik soms in dit opzicht ondervind en welk een onmacht! Wat mij rustig maakt, is het absolute vertrouwen dat indien zich in “mijn evangelie” werkelijk een lichtpunt bevindt, dat op de een of andere manier zal stralen. Desnoods zal het herboren worden, dat is mijn overtuiging, in een ander hart, en naar ik hoop des te rijker naarmate ik het trouwer bewaard heb in mij’. Dat concrete getuigenis van Teilhards moeilijke en aangevochten trouw verdient beter dan opgeborgen te worden in de archieven van de kerkgeschiedenis. Of om het met zijn eigen woorden te zeggen: ‘Mijn filosofie mag min of meer geslaagd zijn, één ding zal blijken vast te staan: dat een mens van de twintigste eeuw, die normaal de ideeën en zorgen van zijn tijd deelde, het evenwicht in zijn geestelijk leven slechts heeft kunnen vinden dank zij een unitaire visie op de wereld en Christus, en dat hij daarin een onbeperkte vrede en verruiming heeft ontdekt’. |