Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 975]
| |
Situaties XOnder ons leven mensengroepen in benarde SITUATIES. Sociaal, economisch, psychologisch, moreel of geestelijk bevinden ze zich aan de rand van de maatschappij en weten soms niet hoe aan hun trekken te komen. In een reeks artikelen hebben we dit jaar jezuïeten aan het woord gelaten die zich jarenlang voor die mensen hebben ingespannenGa naar voetnoot*. Ze vertellen over hun eigen ervaring, over de concrete toestanden, over vaak knellende problemen. Voorlopig is dit het laatste van deze interviews. | |
Leven in een havenkwartierAl in het eerste jaar van mijn opleiding (noviciaat) ben ik eens een maand ‘stage’ gaan doen in een buurtwerk: plakken en schilderen in een jeugdlokaal. Het tweede jaar heb ik een tijd aan de dokken gewerkt, in de katoennatie; zwaar werk, die zakken en balen. Maar ik moest natuurlijk studeren, zoals alle jezuïeten. Goed, ik ben daar doorgeraakt. En heb gevraagd of ik terug naar dat soort werk mocht. Dat lag me. Het is een soort leven en werk dat je niemand kunt opdringen, je moet er zelf voor kiezen. Anders is het onmenselijk. Ik zou het eigenlijk niemand durven aanraden, maar zelf zou ik ook met niets of niemand meer willen ruilen. Het is mijn hele leven. Het is geen gemakkelijk werk, maar het heeft één voordeel: het is nooit saai. Ik weet natuurlijk dat me morgen een aantal dingen te wachten staat, maar een hoop andere dingen komen me weer zo maar aangewaaid. Een gewone mens heeft zijn kostwinning en daarnaast zijn huishouden, zijn vrije tijd, zijn privacy. Bij mij loopt dat allemaal door elkaar. Ik weet eigenlijk niet wat werken is. | |
[pagina 976]
| |
Waar ben je dan allemaal mee bezig?
Moet ik dat allemaal opsommen? Dan kan ik al even goed een rapport uittikken zoals we dat tegenwoordig ieder jaar voor het Ministerie van Cultuur moeten doen. Dat worden dan grote woorden. Buurtwerk, Wijkwerk, Samenlevingsopbouw. ‘Ons Buurtwerk wil een integrale aanpak in zijn streven naar Samenlevingsopbouw: individuele en familiale dienstverlening en begeleiding; groepswerk; opbouwwerk op buurtniveau of micro-vlak... Wij opteren voor de korte relaties, de vertrouwensrelatie... Wij werken bewust als nul- of eerste-lijns-voorziening... Wij streven naar actieve openheid, zodat er sprake is van een gezond pluralisme’. Want dat moet tegenwoordig. Enfin, je kent dat jargon wel. De wijk ligt aan de Antwerpse dokken. Vele oude, niet-onderhouden huizen; ruim 1/5 ervan staat leeg. Jaarlijks verhuist gemiddeld 1/5 van de bewoners; wie het wat beter krijgt, trekt weg, over blijven de meest ‘kansarmen’. Veel oude mensen, veel eenzame mensen. Ongeveer 30% analfabeet. Nogal wat alcoholisme; 1/3 van de huizen zijn cafés. Vandaar ons Café zonder bier. Niemand in de wijk heeft een tuin of boom, er is geen speelplein. Er is één serieuze winkel, geen dokter, geen apotheker. Er wonen pakweg 1.000 mensen: 'n 600 actieven, ± 100 kinderen van 0 tot 12 jaar, 'n 100 jongeren tussen 13 en 20, 200 bejaarden. Daarbij komen nog 'n 1.000-tal waladressen van schippers; die horen officieel ook tot de buurt, maar die zie ik niet zo dikwijls. Onder de actieven zijn er dokwerkers, schippers die er echt wonen - bunkerschepen, baggerdienst-, enkele conciërges, magazijniers, enkele stadsbedienden. Drie die hoger onderwijs hebben gevolgd.
Geen mensen die het wat beter hebben?
De mensen van onze buurt hebben het eigenlijk allemaal goed. Men noemt ze de ‘kansarmen’, maar ze zijn gelukkig, op hun manier. Veel gelukkiger dan mensen in flatgebouwen. Ze zijn met weinig tevreden, met iets minder dan het minimum. De gepensioneerden b.v. 13.000 fr. in de maand; er zijn er ook die minder hebben. De armoede ligt niet direct op het financiële vlak. Het is eerder een armoede van karakter. Maar tegen andere stadsmensen hebben zij het voordeel dat ze, zoals ze zeggen, ‘hun broek niet hoeven op te houden’. Ze generen zich niet, zijn zichzelf. Ze hebben geen complexen, zijn heel gastvrij. Het is een subcultuur die veel menselijker is dan onze ontwikkelde en ingewikkelde cultuur. | |
[pagina 977]
| |
Ons lokaal is dus een café zonder bier. Dat is 100 uren in de week open, 's ochtends heel vroeg al voor de dokwerkers, maar er komt van alle volk. Er zijn er natuurlijk die er nooit een voet in zullen zetten, ze vinden dat een kleinering een café zonder bier, tenzij ze poepeloere zat zijn; dan komen ze bij ons om koffie. Alles kost er 10 fr. en ieder bedient zichzelf. Geen commerciële bedoening. Iedereen kan er praktisch dag en nacht binnen om zich te warmen, om wat te praten, iets te zeggen of te vragen, om eens te telefoneren.
Maar je gaat ook naar de mensen toe?
Ja, ik ken ze, geloof ik, allemaal, een voor een. Daar heb ik zo'n tien jaar geleden een systeem op bedacht. Allejaren schrijf ik aan ieder die verjaart een kaartje, daar ben ik dus ongeveer het hele jaar mee bezig. Ik heb het wel een beetje georganiseerd. Het ene jaar staat er op dat kaartje: ‘weet je wel dat je op dezelfde dag verjaart als Eddy Merckx, als Koningin Fabiola, Bobbejaan Schoepen, de Paus?’ Een ander jaar krijgt iedereen een versje over de betekenis van zijn voornaam of over zijn horoscoop. Of op een rijtje al wat er in hun geboortejaar in de wereld zoal gebeurd is. Daar kan ik dan met de mensen over praten. En ik neem een cadeautje mee. Zo ken ik niet alleen hun naam, adres en geboortedatum, maar ook hun afkomst en achtergrond, hun leven en werk, hun hobby, hun huishouden. Ze zijn daar heel gevoelig voor, ook jonge mensen. Ook bij andere gelegenheden kom ik bij de mensen aan huis, systematisch, zodat ik niet altijd bij dezelfden zit. Ik knap voor hen ook wat karweitjes op: een brief schrijven, formulieren invullen, een slot herstellen. Haal maar eens een schilder of een loodgieter in huis, ze kunnen dat niet betalen. En oude mensen met een pensioentje van soms 8.000 fr. hebben ook eens graag dat hun plafond geschilderd wordt. Daar heb ik mijn vriend Jacques voor. En zelf heb ik zes jaar vakschool gedaan, tien jaar in een fabriek gewerkt, 't zou erg zijn als ik dat voor hen niet zou kunnen klaarspelen. De bejaarden bezoek ik in januari allemaal, 'n 130 adressen, met kolen (5 ton) en koffie (300 kg). Die worden betaald met hun eigen centen, de opbrengst van de Vlaamse Kermis. Die Kermis is een feest, wat ze opbrengt krijgen ze terug. Voor bejaarden organiseren we uitstappen, voor jongeren jeugdkampen, voor iedereen een Sint-Niklaasfeest, enz. enz. Op het ogenblik zijn we bezig met een bloembakkenactie. De mensen wat kleur aan hun huis geven. Iedere zaterdagmiddag is er een buurtmaaltijd voor alleenstaanden en bejaarden. | |
[pagina 978]
| |
Je hebt ook jeugd?
Het kamp is ieder jaar het hoogtepunt: zo'n vijftig jongeren, van 3 tot 17 jaar, jongens en meisjes. Je vindt nog wel studenten die voor de leiding willen zorgen. Een paar jaar hebben we elke zaterdagavond een dansavond gehad, in de kapel. Om 6 u. deed ik de mis, om 7 u. was dat een perfecte danszaal. Ze brachten hun eigen plaatjes mee, keihard natuurlijk. Dat is nu weer voorbij. Nu mogen 16-jarigen ook al in de cafés. Daar kunnen en willen wij niet mee concurreren.
Jullie kapel is ook buiten de buurt bekend
Ja, er komen nogal wat mensen van buiten de buurt. Ik heb dat niet zo graag, maar wil het ook niet beletten. In de week komen er vijf, zes mensen. In de drie zondagsmissen 80 tot 100. Bij begrafenissen willen de mensen dat ik de dienst doe, dat moet dan afgesproken worden met de parochie. Ieder jaar op 11 november, de dag van de gesneuvelden, hebben we een dienst voor de dokwerkers die dat jaar verongelukt zijn. Dit jaar zijn het er alweer acht. De administratie van de havenarbeiders ligt vlak bij ons, van hen kom ik dat te weten; zij weten dat ik dat niet gebruik voor subversieve actie. We gaan die families bezoeken, waar ze ook wonen: Tessenderlo, Heist-op-den-Berg, Deurne. Allemaal mensen in dezelfde situatie, die hun man, een zoon verloren hebben aan de dok. Er zijn er die nooit naar de mis gaan, maar naar die dienst komen ze. Ze merken dat ze niet alleen zijn. Ze kunnen tegen elkaar eens zeggen: mijn man, mijn zoon... Ze blijven verder ieder jaar uitgenodigd, ze krijgen ieder jaar een lijst met de doden van het lopende jaar. Op 2 november doen we hetzelfde voor de overledenen van de buurt, gewoonlijk rond de 15; die heb ik allemaal heel goed gekend. Op het ogenblik ben ik vijftien kinderen aan 't voorbereiden op de eerste communie, tien op het vormsel.
Heeft dat zin? Die mensen gaan toch niet naar de kerk?
Het is een van de contacten die we met hen hebben en ze vragen er zelf om. Dat is het minimum dat ik vooropstel, dat ze het zelf vragen, dat ze zelf geïnteresseerd zijn. Een klassieke voorbereiding kun je het zeker niet noemen. Inhoudelijk en inzichtelijk kun je die kinderen soms niet zo veel bijbrengen. Maar we gaan met hen bijvoorbeeld op bezoek bij oude mensen of zieken; ze nemen een sinaasappel of wat spaarcenten mee. Of als | |
[pagina 979]
| |
iemand moet verhuizen, gaan we helpen, ze sjouwen wel honderd keer de trap op en af met een stoel, een bak. Of we vragen dat ze de groep vormelingen van het jaar eens bij hen thuis samenbrengen, dan leren ze elkaar beter kennen en we kunnen ook aan hun ouders vragen, wat ze hier nu eigenlijk van verwachten. De motieven zijn vaak: als ze later voor de kerk willen trouwen, dan is dit toch al in orde; of het feest errond en de cadeautjes; of vriendjes die het toch ook mogen doen. Dat speelt allemaal mee rond een religieus element dat ze niet direct onder woorden kunnen brengen maar dat er toch is. Trouwens, als ik ooit zou weigeren een kind te dopen, zou ik voor altijd zijn afgeschreven. Je komt ook wel eens andere dingen tegen. Een cafébaas komt me vragen om een doop te doen. Ik zeg: ‘Hebt ge 'ne kleine gekocht?’ - ‘Nee, zegt hij, maar onze hond’. Die had vijf jongen. Ik hou niet van honden, maar ik zeg: ‘Goed, we zullen die wel eens komen dopen’. Ik mee naar boven in de kamer. Daar lagen ze. Foto's genomen en een borrel gedronken. Beneden in 't café nog wat pintjes. Daarmee waren die honden gedoopt. Ik hoefde er alleen maar bij te zijn. Ze gingen rond met een hoed voor een omhaling: 1.200 fr. Ik moést die aannemen. De week nadien hoor ik van de mensen: ‘Wel, dat is daar 'ne goeie doop geweest bij Jan Krak. De pater was er ook? 't Schijnt dat er nogal gedronken is?’ Ze weten natuurlijk allemaal dat ik pater ben. Sommigen zeggen ‘broeder’ of ‘priester’, de meesten gewoon ‘Theo’.
Het werk wordt gesubsidieerd?
Ja, maar ze zijn nieuwe criteria aan 't aanleggen. En daardoor voelen we ons op het ogenblik wel wat bedreigd, op punten die ons heel nauw aan het hart liggen. Het is tegenwoordig allemaal ‘structuurverandering’ wat de klok slaat. De eerste twee trappen van de ‘integrale aanpak’ - individuele begeleiding en groepswerk - worden nog geduld, maar moeten wel in functie staan van ‘opbouwwerk’. Het wordt al met een slecht oog bekeken als je in het buurthuis zelf woont. Dat is te begrijpen voor mensen die getrouwd zijn en hiermee hun kost moeten verdienen; als die in de buurt zelf wonen, hebben ze geen gezinsleven meer. Ze zeggen wel eens dat wij onze tijd verliezen, omdat we vooral op de nullijn bezig zijn. De eerstelijns-voorzieningen, dat zijn b.v. lager onderwijs, huisarts, OCMW. De tweede lijn is dan b.v. Bijzonder Lager Onderwijs, kliniek enz. Wij zitten bewust op de nullijn: eer de mensen iets nodig hebben zijn we al bij hen. We zijn één van hen. (Tussen haakjes: dat is de reden waarom ik eigenlijk niet eens zo graag meewerk aan een gesprek als dit. Ik voel me indiscreet | |
[pagina 980]
| |
als ik over die mensen vertel. Ik heb daar een gloeiende hekel aan. Wie hun en mijn situatie wil leren kennen, moet maar komen meedoen.) Ik geloof dat ze liever hebben dat je hun voeten verzorgt dan dat je structuren verandert.
Voeten verzorgen?
Ik heb een tijd een bejaardenhelpster gehad maar die is weggegaan. Nu doe ik dat zelf maar. Op verjaardagsbezoek bij een oude schipper had ik een nagelknippertje meegebracht. Die vrouw vraagt: ‘Heb je er zo geen grotere? Ik heb een kalknagel, die groeit omhoog’. Die vrouw kon al jaren geen schoen meer aankrijgen, geen deken op haar voeten verdragen. Eén van de dagen moest ze er weer mee naar de dokter. Maar dat is maar goed voor een half jaar, dan groeit er weer een nieuwe nagel op. Ik zei: ‘Als ge wilt, zaag ik hem eraf’. Met een zaag, met veel geduld. Het mens was zielsgelukkig. Ik ben dan eens gaan letten op oude mensen die op pantoffels voortsukkelen. Die vrouw was niet alleen. Ik dacht: daar kunnen we iets aan doen. Maar als je een pedicure moet laten komen, dat is al groot volk voor hen en kost geld; ook het OCMW heeft geen fatsoenlijk tarief. Een pedicure die in de wijk gewoond had heb ik me een paar keer een demonstratie laten geven: kalknagels, eksterogen, weren. En ik heb me het beste materiaal aangeschaft. Ik heb nu zo'n vijftig bejaarden die ik regelmatig verzorg. Ik heb er al een paar geleerd hoe ze het zelf kunnen doen. Het is nog evangelisch ook: de voetwassing. Dat doe ik dus ook: voeten wassen. Een stuk of drie, zo dikwijls als ik er kom, die hebben nooit hun voeten gewassen, die kunnen dat niet meer. Wij zouden ons generen, zij niet. Maar dat soort bezigheid wordt nu van bovenaf bekritiseerd. We moeten werken aan structuurveranderingen in plaats van onze tijd te verliezen aan de gevolgen, want daar komt geen eind aan. Dat is natuurlijk waar, je moet de mensen leren vissen in plaats van ze vis te geven. Maar structuren die iedereen aan zijn recht helpen, dat is een illusie. Maak maar eens nieuwe structuren: direct zijn er weer rijken en armen. Eenzaamheid, kun je dat oplossen met structuren? Er zullen altijd mensen zijn die door de mazen vallen. Neem bij ons het honderdtal bejaarden die niet kunnen lezen of schrijven. Ik heb hun voorgesteld: ‘Als het u interesseert, ik wil u wat leren lezen en schrijven; ge moet geen advocaat worden, maar als ge uw naam en adres al kunt schrijven...’. ‘Ge moet er niet aan beginnen, zeggen ze, het is tijdverlies, we kunnen dat niet meer’. Consequentie: ik moet nu hun brieven schrijven, hun papieren invullen, en wat krijg je | |
[pagina 981]
| |
tegenwoordig allemaal in de bus, in onze ingewikkelde maatschappij. De mensen met al hun wetenschap, ze worden nog dommer, ze ‘loempen nog aan’. Maar goed: wonen in de buurt wordt nog nauwelijks geduld, bezig zijn met de gevolgen van slechte structuren en misgroeiingen is geen oplossing, en de derde kritiek: om zgn. ‘actief open’ te zijn - vroeger heette dat ‘pluralistisch’ - moet je je christendom of overtuiging tussen haakjes zetten. In de buurtraad moet een rooie, een gele en een gespikkelde zitten en die moeten dan aan één werk samenwerken. Je moet zo grijs-grauw-vaal mogelijk zijn om nog aan buurtwerk te mogen doen en gesubsidieerd te worden. Dat wordt in de nieuwe strekking al te duidelijk. Maar ik trek me daar niets van aan. Ik heb me daar lange tijd aan geërgerd. Nu denk ik: laat ze maar doen, ieder op zijn eigen manier, er zijn verschillende wegen die goed zijn. Ik heb nog nooit gebrek gehad aan geld. Waar dat geld vandaan komt, weet ik zelf niet altijd. Het komt van alle kanten. Ik vraag nooit iets, we doen niks voor geld, we laten er ook niets voor. Dat is gemakkelijk als je zo kunt leven. Maar ik kan niet veel geld verdragen, ik doe het op tijd weg. Een vriend van me, een havenarbeider, zegt soms: ‘Als je nog nooit voor een naïeveling bent uitgemaakt, leef je nog niet helemaal evangelisch’. Maar wie doet dat wel? |
|