Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 961]
| |
Streven
| |
[pagina 963]
| |
Kerk van onbehagen
| |
[pagina 964]
| |
oefende direct na afloop van de Synode kritiek op het gebeuren: ‘Zij missen in de woorden van de bisschoppen met name het bevrijdende karakter, dat kenmerkend is voor de Blijde Boodschap van Jezus Christus. Naar het idee van de religieuzen is dat gemis grotendeels te verklaren, doordat de Bijzondere Synode méér gekozen lijkt te hebben voor een administratief-hiërarchisch kerkbeeld, dan dat de nadruk gelegd is op gezagsuitoefening door het stimuleren van dialoog, solidariteit en eigen verantwoordelijkheid van de kerkleden’Ga naar voetnoot1. | |
Donkere wolkenIn februari 1980 meenden de bisschoppen te mogen zeggen dat de ontvangstvan de 46 synodebesluiten niet tegengevallen was. In brede kringen zouden er ‘welwillendheid en loyaliteit’ heersen. In een interview op 11 april 1980 blijkt kardinaal Willebrands duidelijk geïrriteerd over de kritische stemmen in de pers, die tevens de schuld krijgt van de ontstane onvrede: ‘We zouden in de katholieke nieuwsmedia grotere aandacht willen zien voor hetgeen in de kerk gebeurt’ (De Tijd). De kardinaal deelde niet de mening van de journalist, dat de priesters in brede kring afwijzend stonden: ‘Er zijn inderdaad moeilijkheden, maar dat het niet aanvaard wordt laat ik voor uw rekening’. Over een nieuwe eenheid onder de bisschoppen oordeelde de kardinaal optimistisch: ‘De vraag dus of we die eenheid bereikt hebben ten dienste van de totale geloofsgemeenschap? Ik meen van wel... Of die eenheid bestand zal blijken tegen concrete problemen waarvoor we nog steeds geplaatst zijn, kan alleen de toekomst, het leven zelf bewijzen’. De Nederlandse situatie werd door de secretaris-generaal van de Nederlandse Kerkprovincie, Dr. Piet Vriens O.F.M. Cap., bij zijn afscheid op 1 oktober 1980 heel wat negatiever - en zoals later blijkt: heel wat realistischer - ingeschat: ‘In de jaren na het Vaticaans Concilie hebben de bisschoppen zich op een nieuwe wijze als bestuurders van de kerk opgesteld. Ze nodigden uit om problemen in alle openheid met hen te bespreken en ze toonden metterdaad te kunnen luisteren. Dat was een grote impuls voor de gelovigen om hun verantwoordelijkheid te nemen. En dat betekende niet dat de bisschoppen hun eigen verantwoordelijkheid loslieten, namelijk om toch steeds het beslissende laatste woord te spreken. Ieder | |
[pagina 965]
| |
droeg verantwoordelijkheid op zijn eigen niveau, zoals kardinaal Alfrink dat formuleerde. Die basis van samen werken en vertrouwen is grotendeels verdwenen. Er is een kloof gegroeid, die steeds groter wordt... Ik denk dat de Synode zelf weinig heeft bijgedragen tot de overbrugging van die kloof’ (Informatiebulletin 1-2-1, p. 424).
Reeds spoedig bleek, hoe diep de kloof tussen de bisschoppen gebleven was. In maart 1980 werden de namen der leden bekend die de commissie voor het onderzoek van de Theologische Hogescholen alsook het Groot-Seminarie van Rolduc moesten bemannen. Het waren de bisschoppen Ernst van Breda, Gijsen van Roermond en Möller van Groningen. Bij de eerste vergadering van de commissie met de Centrale Beleidscommissie voor instellingen van theologisch onderwijs liep de zaak al fout. Mgr. Gijsen had kort tevoren een benoeming van een pasgewijde redemptorist geweigerd, omdat hij aan de Theologische Hogeschool van Heerlen afgestudeerd was. De Beleidscommissie weigerde verdere medewerking met de bisschoppen, als men zich niet van dit soort oordelen afzijdig hield zolang de zaak ‘sub judice’ was. De bisschoppen deden deze toezegging, behalve Mgr. Gijsen. Door zijn beschuldigingen tegen de 5 Theologische Hogescholen op universitair niveau doet hij het voorkomen alsof er geen vragen gesteld kunnen worden bij de kwaliteit van het lerarencorps van Rolduc of van de daar afgestudeerde priesters. In de pastorale praktijk deden zich enkele gevallen van onbekwaamheid voor, die minstens om een breder onderzoek vragen. Daarin kan geen onderscheid tussen de verschillende opleidingsinstituten gemaakt worden. De Synoderaad met de kardinalen Garrone en Willebrands alsook bisschop Bluyssen, die toezicht op de uitvoering van de synodebesluiten dient te houden, hield zich in juni met de zaak bezig en meende een oplossing gevonden te hebben. Bisschop Gijsen bleef echter bij zijn afwijzing van de Hogescholen met het recht om deze afkeuring uit te spreken. In augustus beriep hij zich daartoe tijdens de Bisschoppenconferentie op de H. Stoel. In oktober maakte de perschef van Roermond bekend, dat Mgr. Gijsen een onderhoud met de paus had gehad, waarbij deze de priesteropleiding van Rolduc ‘volledig gehonoreerd’ had en als ‘juist en geldend’ beoordeeld zou hebben. De zaak bleef rusten tot de toeziende Synoderaad in januari opnieuw te Rome bijeenkwam.
De tweede commissie van de Bisschoppensynode wordt gevormd door de bisschoppen Bluyssen van 's-Hertogenbosch, Simonis van Rotterdam en Zwartkruis van Haarlem. Bij hen gaat het om een beschrijving van de | |
[pagina 966]
| |
status der niet-gewijde pastorale werkers, waarvan er als vrucht van de ruim tien jaar bestaande Theologische Hogescholen per januari 1980 324 werkzaam zijn (naast 3.600 priesters). Pastorale werkers/sters zijn in alle bisdommen behalve Roermond benoemd. De commissie, die N. Nooren als secretaris opnam, vroeg de staven en hulporganen van de bisdommen om informatie over het functioneren van de pastorale werkers/sters, om na oktober met hun rapport ten dienste van de Bisschoppenconferentie aan te vangen.
Hoe moeizaam het overleg binnen de Bisschoppenconferentie verloopt, bleek nog eens, toen een Nederlandse bijdrage voor de Algemene Bisschoppensynode te Rome over het gezin moest worden geleverd. Dr. A. Vermeulen O.S.A. had als studiesecretaris van de Kerkprovincie in samenwerking met een aantal specialisten over huwelijk en gezin een kritisch rapport bij het officiële discussiepapier van het Vaticaan opgesteld. De Bisschoppenconferentie stuurde dit rapport als een waardevolle bijdrage, zij het niet als zodanig de mening van het college, naar Rome. De bisschoppen Gijsen en Simonis verklaarden publiek, het niet met dit rapport eens te zijn. Gijsen verklaarde zich tevens geheel met het Romeinse discussiestuk akkoord. Tijdens de Synode gaf Mgr. Ernst een positieve verklaring uit over het groeiend geweten van de gelovigen alsmede hun recht op eigen verantwoordelijke gewetenskeuzenGa naar voetnoot2. Daarmee stond hij op één lijn met een vrij algemeen aanvaarde pastorale praxis in Nederland. Kardinaal Willebrands wees op aparte behoeften van geloofsbeleving binnen gemengde huwelijken, waarmee hij eveneens een algemene Nederlandse behoefte tot uitdrukking bracht. Deze stellingnamen werden als een authentieke inbreng van een lokale kerk ervaren en lieten verstaan dat er legitiem verschillend gedacht en gehandeld kan worden. Het is deze voortgaande dialoog, waarbij men elkaar niet veroordeelt of verkettert, die niet slechts in de Nederlandse kerk vereist is. | |
Zelfstandigheid van pastores: eigen beroepsverenigingenHoewel de aanzet tot de oprichting van beroepsverenigingen al geruime tijd vóór de Nederlandse Bisschoppensynode gegeven werd, kreeg dit initiatief zijn contouren tegen de bedreigende achtergrond van de Bis- | |
[pagina 967]
| |
schoppensynode. Deze georganiseerde gemeenschapszin onder pastores staat in contrast met de falende communio onder de bisschoppen. Na twee jaar voorbereiding richtten een 100-tal pastores in april 1979 een Vereniging voor Pastoraal Werkenden voor het bisdom Utrecht op. Kardinaal Willebrands getuigde in een brief van 1 mei, dat er tot zijn teleurstelling geen contact over de oprichting met hem was opgenomen. De geestelijke en materiële belangen van priesters en pastorale werkers zouden allereerst hem als bisschop moeten raken. Hij hield echter de weg van beraad open: ‘Voor overleg en gesprek bestaat altijd gelegenheid; ook met hen die het initiatief namen tot deze vereniging’. De Utrechtse vereniging, die binnen een jaar in alle bisdommen met een soortgelijke organisatie nagevolgd werd, heeft een dubbel doel. Het gaat om ‘de bescherming van de gezondheid van het pastorale beroep en anderszijds om een vereniging ter behartiging van de persoonlijke en collectieve belangen van de pastoraalwerkenden (rechtspositieregeling, assistentie in conflictsituaties)’. Bij het tweede doel, dat een materiële belangenbehartiging betreft, komt een vakbondsaspect in het vizier. Het woord vakbond wordt echter weloverwogen vermeden. De onderliggende gedachte is, dat de burgerrechten en de algemene rechten van de mens in de kerk gestalte moeten krijgen als christenrechten. Het betreft dan kwesties als billijke aanstelling en overplaatsing, open procedures bij klachten over rechtgelovigheid en levensgedrag. De procedure tegen Schillebeeckx liet zien, dat de kerkelijke rechtsgang vormen van onrecht of onbillijkheid vertoont. Eenzelfde teken aan de wand vormde onlangs de weigering van Mgr. Simonis om een catecheet aan het Diocesaan Pastoraal Centrum toe te laten, hoewel de hele benoemingscommissie en zijn provinciale overste hem oprecht en rechtzinnig in het geloof achten.
De verenigingen van pastoraalwerkenden gaan er tevens van uit, dat de pastores een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de uitoefening van hun beroep. Op grond van universitaire opleiding en aanleg zijn er bij pastores en theologen begaafdheden aanwezig die men niet bij een enkele bisschop noch bij een college van bisschoppen kan veronderstellen. Het gaat bij de Verenigingen niet om een absolute onafhankelijkheid van bisschoppen en nog veel minder om een actie tegen bisschoppen. De waarde van een goed uitgeoefend bisschopsambt is niet in het geding, al willen bisschoppen dat soms suggereren. Het gaat om een zelfstandigheid die een volwassen en dus kritische gehoorzaamheid veronderstelt. Deze volwassen geloofshouding geldt als een uitdagend ‘teken des tijds’, nu overleg en inspraak maatschappelijke verworvenheden zijn geworden in | |
[pagina 968]
| |
alle milieus zoals het gezin, de school, het beroep en de kloostercommunauteiten.
De weerstand van de Nederlandse bisschoppen tegen de Verenigingen van Pastoraalwerkenden moet gezien worden tegen de achtergrond van Besluit 24c van de Bisschoppensynode. Hierin wordt de oprichting niet verboden, maar wel aan voorwaarden geklonken. ‘Eventuele verenigingen van priesters mogen dus niet zodanig zijn dat zij de verbondenheid van de priesters met hun bisschop verduisteren, noch de unieke aard van het presbyterium of de onderscheiden functies van de bisschop en van de priesterraad. Indien zij trekken van een vakbond gaan vertonen zijn zij onverenigbaar met de inrichting en de geest van de kerk’. Hoewel de bisschoppen het liever anders hadden gezien, zijn alle Verenigingen van burgerlijk recht en niet van kerkelijk of katholiek recht. Breda gaat een ietwat aparte weg door de verhouding met de bisschop en tot de priesterraad te bepalen. Men wil dit contact zeer uitdrukkelijk, maar vanuit een zelfstandige positie. Dan kunnen alle pastorale problemen opgepakt worden en onvooringenomen besproken. Dit is nodig voor gevallen waarin het kerkelijk recht niet of nog niet voorziet en men onbevangen de pastorale noodzaak van nieuwe wegen wil bespreken om tot adequate pastorale oplossingen te komen. Voor bisschoppen kan zo'n overleg alleen reeds belangrijk zijn om te weten te komen wat er onder pastores leeft. Bij zo'n vergadering kunnen zij zich vertonen en een gespreksbijdrage leveren zonder zich voor beleid en acties vast te leggen. Dit is een vrijer soort van overleg dan in een priesterraad mogelijk is. Zoals de oprichtingsgroep van Rotterdam op 12 oktober 1979 schreef: ‘De maatschappij en het leefgevoel zijn op drift geraakt. Allerlei waarden zijn losgeslagen en zoeken een nieuwe bedding. Ook op ons, gelovige mensen, heeft dit diepe invloed. We denken niet meer hiërarchisch. We willen graag gezag erkennen maar daarnaast onze eigen mening uiten en samen nieuwe ideeën ontwikkelen’.
In overeenstemming met Besluit 24c van de Bisschoppensynode heeft de bisschoppenconferentie op 9 september 1980 de oprichting van Verenigingen voor Pastoraalwerkenden mogelijk en geoorloofd geacht, als ze aan drie voorwaarden voldoen: ze dienen van kerkelijk-burgerlijk recht te zijn, de plaats van de bisschop statutair te bepalen alsook verantwoorde toelatingseisen te formuleren. Mgr. Gijsen weigerde echter ieder verder overleg met de op te richten Vereniging in zijn bisdom. Hoewel de Verenigingen principieel contact met de eigen bisschop en het bisschoppen- | |
[pagina 969]
| |
college wensen en leden van priesterraden alsook van diocesane hulpdiensten in hun midden hebben, beschrijft Mgr. Gijsen ze als volgt: ‘Deze organisatie wil - minstens juridisch - onafhankelijk van de bisschop(pen) en zonder zich door leer en discipline van de kerk te laten normeren, de positionele, materiële en (civiel)rechtelijke belangen van allen die op pastoraal gebied werkzaam zijn behartigen’. Gijsen wenst dit alles door een priesterraad te laten verzorgen, waarbij men moet weten dat het bisdom sinds zijn komst geen priesterraad meer heeft gekend. Deze zal thans snel opgericht worden, maar het overleg is vrijwel nihil, zodat geen vertrouwen in de samenstelling bestaat. Roermond is het enige bisdom waar geen lekenpastoraalwerkers/sters benoemd zijn. Mgr. Gijsen denkt niet over nieuwe vormen van kerkelijk leiderschap, zoals naast Nederland ook in Afrika en Latijns-Amerika wèl het geval is. Hij schreef onlangs: ‘Een organisatie van priesters samen met anderen die pastoraal werkzaam zouden zijn in dienst van de kerk is voor ons bisdom niet relevant, omdat wij praktisch geen leken als beroepsmatige pastorale werkers en werksters in dienst van de kerk kennen en ook niet zullen gaan kennen, gezien het - gelukkige - vooruitzicht, dat wij ook in de toekomst over voldoende priesters - samen met diakens - zullen blijven beschikken’. Men vraagt zich af, op welke sociologische onderzoekingen en tellingen dit vooruitzicht stoelt. Verder geldt de vraag naar de dienst van de priester, die voor meer taken staat dan slechts sacramentale bediening. Daarenboven vergt een ingewikkelde samenleving veel van de pastorale kunde op vlak van inspiratie en coördinatie met allerlei actieve leken. Dan gelden zwaardere eisen voor de opleiding van pastores alsook voor de begrenzing van ambtsleeftijd. Het zijn deze vragen die bij de visie van Mgr. Gijsen op het voldoende priesteraantal en op de degelijkheid van het Groot-Seminarie Rolduc te stellen zijn. De Verenigingen voor Pastoraalwerkenden leiden een pril bestaan en zoeken hun weg voor een nieuw kerkelijk leiderschap, dat vruchtbaar is in de concrete situatie. Ze hebben over het hele land 1.300 leden, die zich in studiecommissies, in nationale en regionale vergaderingen laten horen. Een teken van hoop. | |
Hernieuwde drukHeel het jaar 1980 gaf geen resultaten van de Bisschoppensynode te zien. De controlerende Synodecommissie bezag de moeilijkheden in een vergadering te Rome van 19 tot 22 januari 1981. De paus was vaak bij de besprekingen aanwezig en publiceerde op 2 februari een brief aan de | |
[pagina 970]
| |
bisschoppen, waarin hij hen aanmoedigde om ‘vastbesloten op de ingeslagen weg verder te gaan’, al zouden zich ‘een aantal moeilijkheden van structurele en psychologische aard (voordoen), die een snelle en samenhangende uitvoering van de synodebesluiten in de weg staan’. De twee belangrijkste aandachtsvelden moeten het ambtelijk priesterschap en de instituten voor theologische opleiding zijn. De vastgelopen Commissie voor onderzoek van theologische opleidingen kreeg een zogeheten oplossing aangeboden, doordat Mgr. Gijsen geen uitvoerend lid meer zou zijn en de twee andere bisschoppen, Ernst en Möller, het overleg met de instituten zouden voeren en het rapport voor de Bisschoppenconferentie zouden maken. Op het resultaat wordt gewacht. Al spoedig deden zich nieuwe moeilijkheden voor, die tot een vrijwel uitzichtloze situatie hebben geleid. Vooreerst verscheen er in februari een bij honderdduizenden verspreide folder van deken Gelissen uit het Roermondse diocees, waarin de nationale Bisschoppelijke Vastenactie als een met het communisme sympathiserende instelling werd aangevallen. Een bepaalde beschrijving van personen werd door een rechtbank voor ‘onrechtmatige daad’ verklaard. Alle bisschoppen distantieerden zich van de actie, waarvan bisschop Gijsen op de hoogte was maar zich als enige bisschop niet van wilde afkeren. Lang na de vastentijd, toen veel rumoer zich had verbreid en de werkzaamheden van een bisschoppelijke Commissie tot bijlegging van het jarenlange conflict tussen het Roermondse en de andere diocesane Missiebureaus zeer belemmerd waren, verzocht Mgr. Gijsen aan de deken om niet in hoger beroep te gaan. Inhoudelijk werd er niets teruggetrokken. In een interview in Elseviers Magazine meende Mgr. Dr. R. Staverman, vicevoorzitter van de Nationale Missieraad: ‘Natuurlijk zal bisschop Gijsen wel op korte termijn duidelijkheid moeten verschaffen: hij kan niet op een bisschoppensynode zijn bereidheid uitspreken om de samenwerking te herstellen en zich nu, na deze actie, van den domme houden’. Die duidelijkheid kwam echter niet. In hetzelfde nummer zegt Mgr. Bluyssen, die de Commissie tot bijlegging van de missieconflicten voorzit, over de vindplaats van de bisschoppelijke tegenstellingen: ‘In alle mogelijke opzichten: in verschillende visies, in verschillende karakterstructuren, dus ook in verschillende wijzen van beoordeling en opstelling’. Hij vindt ‘dat het grootste probleem, in deze (missie)affaire, zit in de moeilijkheden die de bisschoppen onderling met elkaar hebben’. Hij deelt dus thans de mening die pers en kerkvolk direct na thuiskomst van de bisschoppen reeds uitspraken. Ook stelt de bisschop dat de Bisschoppensynode niets veranderde aan de slechte onderlinge verhoudingen van de bisschoppen: ‘Ik denk dat die situatie van vóór de | |
[pagina 971]
| |
synode eigenlijk nooit weg geweest is. Die is niet gesaneerd’. Door gebrek aan eensgezindheid komt er geen bisschoppelijk beleid en stokt het ‘onbevangen overleg met de kerkbasis.’ Als ze samen hun beleid kunnen bepalen, kunnen ze niet tussen de wal en het schip vallen, dan gaat het goed. Dan kunnen ze heel goed voeling houden met hun mensen, dan zullen ze proberen allereerst het heil van hun mensen te dienen en dat ook te doen in overeenstemming met de hele wereldkerk’. Deze visie houdt in dat er allereerst gesaneerd moet worden binnen de Bisschoppenconferentie. Volgens 38 groepen van kloosterlingen te Nijmegen dient het functioneren van Mgr. Gijsen daarbij duidelijker genoemd te worden. Zij veroordelen het dwingend aan anderen op willen leggen van een bepaalde geloofsbeleving.
Enige weken later maakte bisschop Bluyssen ernst met zijn ideaal van het ‘voeling houden met je mensen’. Er ontstond onrust in het bisdom, toen de oprichting van een Commissie onder voorzitterschap van bisschop Gijsen bekend werd die de wenselijkheid van een herindeling van Nederlandse bisdommen ter hand moest nemen. Reeds verscheidene malen hebben Vaticaanse instanties op een verkleining van Nederlandse bisdommen aangedrongen. Men denkt dan aan een tweedeling van 's-Hertogenbosch, een tweedeling van Limburg-Roermond en een driedeling van Utrecht. 's-Hertogenbosch verzet zich het sterkste, omdat een studie van enkele jaren geleden heeft uitgewezen dat een verdeling van gebied niet nodig is om de bisschop dichter bij de mensen te brengen. Uitgangspunt is, dat een bisschop moet durven delegeren. Daartoe is men in het bisdom gaan werken met regionale vicarissen, die met de bisschop in eng overleg staan. Het Diocesane Pastorale Centrum helpt bij een kundige ondersteuning van zielzorgelijke projecten en initiatieven. Rome ziet blijkens de Bisschoppensynode een aantasting van de zelfstandige invloed van een bisschop, indien hij grote invloed en vertrouwen aan zijn medewerkers geeft. Bisschop Bluyssen heeft zich zelf een fel tegenstander van de herverdeling van zijn bisdom verklaard. Tevens heeft hij bekendgemaakt heel het bisdom met alle geledingen over de wenselijkheid van een herverdeling mee te laten praten. Op advies van het Kapittel gaf hij op 13 april 1981 een gespreksnota uit onder de titel ‘Het éne bisdom 's-Hertogenbosch’. Hierin komen de organisatorische en financiële bezwaren tegen een herverdeling sterk naar voren. Vanuit het Pastoresberaad (= priesterraad) en Diocesane Raad (waarin ook leken zitting hebben) wordt een nota voorbereid, waarin nadruk wordt gelegd op de pastorale bezwaren tegen een herverdeling. Pastores van het bisdom hebben daarbij verklaard dat de | |
[pagina 972]
| |
weerstand tegen een eventuele herverdeling verstaan moet worden vanuit het algemene gevoelen in Nederland dat de grens van het onbehagen over de kerksituatie duidelijk bereikt is. Andere gremia verklaarden dat deze grens reeds vele malen is overschreden. Aan het praktische voorbeeld van de diocesane herverdeling gaat men duidelijk maken dat men in Nederland de kerk-van-overleg en van gezamenlijke verantwoordelijkheid af wil breken.
Vanwege deze benadering gaat de kwestie alle bisdommen aan en valt een nationale samenwerking op vlak van overdenking en actie te verwachten. Daarbij kan duidelijk worden, welke kerkvisie men voorstaat en welke waarde men aan de intense samenwerking van bisschoppen, priesters, lekenpastores en lekenpastoraalwerkers hecht. Binnen dit kader zal dan ook de pas verschenen nationale rechtspositieregeling voor pastores ter sprake komen. Deze heet ‘Rechtspositie en Pastoraat’. Het voorstel wordt door de onderscheiden bisschoppen ter beoordeling aan de geëigende lichamen voorgelegd. Daarna zullen zij tot invoering over moeten gaan. In 1972 keurden de bisschoppen een eerste ontwerp goed. Na een consultatie in allerlei groeperingen kwamen zij niet tot doorvoering. Het thans rondgestuurde ontwerp heeft aanmerkelijke veranderingen ondergaan en beklemtoont sterk het onderscheid tussen de verschillende soorten van pastores of pastorale werkers. Het is daarom geen weerspiegeling van de gegroeide eenheid en collegialiteit. We wachten de reacties af. Als minimale eerste stap is de regeling toe te juichen. Het legt in ieder geval een aantal rechten van pastores vast en beëindigt een al te grote willekeur aan de kant van het bestuur. Binnenkort is nog een Basisregeling voor de aanstelling van lekenpastores te verwachten. Ook de discussies daaromtrent zullen duidelijk maken, welke ideeën men in Nederland heeft over kerkelijk leiderschap en nieuwe ambtsvormen. De vrees van Rome voor ‘verduistering’ van het priesterbeeld is duidelijk aan de dag getreden bij de Bisschoppensynode. Er moest een visie op papier komen die door Rome als authentiek-katholiek verstaan kan worden, terwijl Nederlanders ruimte moeten ervaren bij een proces van nog slechts korte duur. | |
Kardinale mislukkingOp 25 april 1981 liet kardinaal Willebrands zijn pastores een brief toekomen, waarin hij de mislukking van de Bisschoppensynode beschreef. Na een jaar realiseert ook de kardinaal zich: ‘Van het begin af is deze Synode bij de meerderheid van de priesters, bij de pastorale werkers en vele | |
[pagina 973]
| |
leken... negatief ontvangen... Nergens bleek ware communio, echte gemeenschap. De bestaande conflicten kwamen opnieuw virulent naar boven. De mensen van onze tijd hechten grote waarde aan goede relatievormen’. Niet de journalisten, maar de gebrekkige Romeinse voorlichting krijgt een onvoldoende: ‘Niet alleen werden in de perscommuniqués de tegenstellingen toegedekt, maar de spanning die op de zittingen tot uiting kwam, tussen de bisschoppen onderling en tussen de bisschoppen en de romeinse curie, drong niet door in deze communiqués en evenmin de stimulerende en vaak openbrekende deelname van de Paus.’
De kardinaal verwerpt echter de belangrijkste kritiek op de Besluiten van de Synode, dat zij niet in overeenstemming met het Vaticaans Concilie zouden zijn. Hij ziet het gevaar, dat men in Nederland niet meer het sacramentele karakter van het bisschopsambt zou erkennen en tot een democratische kerkvorm over zou willen gaan. Wie het Pastoraal Concilie heeft meegemaakt kan weten, dat niet de gegevenheid van het bisschopsambt ter discussie stond, maar de collegiale en synodale uitoefening van dat ambt. Hier zou men kardinaal Alfrink nog eens in het overleg moeten betrekken. Kardinaal Willebrands geeft het belang van deze visie indirect toe als hij schrijft: ‘Dit alles betekent niet dat er geen kritiek mag zijn wegens autoritair en onherderlijk optreden, integendeel’. Over de Nederlandse bisschoppen heet het: ‘Hun gemeenschap in het geloof vindt geen uitdrukking in hun beleid’. Het beleid van de bisschoppen Simonis en Gijsen, waarvan het gebrekkig communicatievermogen jegens op een andere wijze gelovende kerkgenoten zonneklaar is, ligt zo ver van hun collega's af, dat van een verschillend soort geloven gesproken moet worden. Ook inzake de verdeling van bisdommen stemt kardinaal Willebrands met Mgr. Bluyssen overeen als hij stelt dat deze kwestie vooral naar zijn ‘pastorale aspecten’ moet worden bezien. Meer bisschoppen betekent niet dat de bisschop op geestelijke wijze dichter bij zijn mensen staat. Voor menselijke nabijheid is vertrouwen in je gesprekspartner een eerste vereiste. Niet meer bisschoppen of een versterkte hiërarchische top zijn oplossingen, maar het beter samenwerken en aanstellen van bekwame leiders. Om de motieven voor herverdeling van bisdommen in Nederland helder te krijgen, dient de vraag beantwoord te worden, waarom kardinaal Willebrands zijn twee hulpbisschoppen nog steeds niet heeft. Hij heeft er reeds twee jaar in Rome om gevraagd. Hij blijkt het antwoord op de weigering niet te weten. Het schort nog steeds aan overleg en goed vertrouwen tussen Rome en Nederland. Ook daar heeft de Bisschoppensynode nog geen vruchten laten zien. | |
[pagina 974]
| |
Bisschop Simonis komt niet aan een gewetensonderzoek bij zichzelf toe, als hij in reactie op kardinaal Willebrands de fout zoekt bij een tekort van het Nederlandse kerkvolk en pastores, die een ‘groot onbegrip’ hebben inzake het Vaticaans Concilie. Hij toont zijn afkeer van het Nederlands Pastoraal Concilie, als hij stelt dat wij in veel opzichten nog met het Tweede Vaticaans Concilie moeten beginnen. Zulke beschouwingen hinderen, om de hand in eigen boezem te steken. Het verhindert ook een nieuw begin, dat nodig is en waarvoor kardinaal Willebrands geen praktische voorstellen aanbood. Misschien kan hij het niet vanuit het huidige Bisschoppencollege. Dan zal het met de vele goedwillende en kundige pastores en leken, inclusief de Verenigingen voor Pastoraalwerkenden moeten geschieden. Zij hebben hun hulp aangeboden en wachten op antwoord. |