Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
Streven
| |
[pagina 867]
| |
Jezuïeten en marxistische analysePedro Arrupe, de generaal-overste van de jezuïeten, is een groot briefschrijver. De meeste van zijn brieven zijn natuurlijk voor ‘intern gebruik’, maar af en toe zit er een tussen die ook de media en buitenstaanders even doet opkijken. Zoals onlangs zijn brief (van 8 december 1980) over de marxistische analyse. Jezuïeten en marxisme, daar is nieuws van te maken, daar zijn krantekoppen uit te slaan: ‘Jezuïetengeneraal voor samenwerking met marxisten’. Het had net zo goed andersom kunnen zijn: ‘Jezuïetengeneraal veroordeelt marxistische analyse’. Nieuws is niet altijd hetzelfde als informatie. Wat heeft Arrupe precies gezegd? De beste manier om daarachter te komen is nog altijd de brief zelf te lezenGa naar voetnoot1. Maar wat toelichting is misschien niet overbodig. | |
VoorafNiet overbodig is in de eerste plaats de opmerking dat de brief niet handelt over het hele probleem van de verhouding tussen christendom en marxisme, maar over een meer specifieke vraag: kan de marxistische analyse los gemaakt worden uit de marxistische ideologie of filosofie en zo misschien toch wel gebruikt worden? Heel algemeen wordt met ‘marxistische analyse’ de methode bedoeld die men volgens Marx moet volgen om een maatschappij te begrijpen. Wil men de instellingen, de cultuur, de heersende opvattingen over moraal en godsdienst in een maatschappij (de bovenbouw) analyseren, dan moet men uitgaan van de manier waarop de economie functioneert, van de produktiekrachten en produktieverhoudingen (de onderbouw). Marx' ‘materialisme’ zegt dat die onderbouw, die | |
[pagina 868]
| |
reële basis of infrastructuur de bovenbouw conditioneert of determineert - en in dat ‘beïnvloeden’ óf ‘bepalen’ zit al een hachelijk onderscheid: Marx' ‘historisch materialisme’ zegt dat die onderbouw in de loop van de geschiedenis of van maatschappij tot maatschappij verandert en dat dus ook de heersende opvattingen, de cultuur, de godsdienst veranderen. De vraag die Arrupe aan de orde stelt is dus niet: wat moeten we denken van het marxisme in het algemeen? Maar kunnen wij in onze analyse van de maatschappij die marxistische methode tot de onze maken zonder daarom de marxistische mens- en wereldopvatting die eraan ten grondslag ligt bij te treden? Een tweede opmerking vooraf wil iets zeggen over de context, de ‘Sitz im Leben’ van de brief. Achtergrond en aanleiding zijn voor een goed verstaan niet zonder belang. Het is niet de eerste keer dat Arrupe over marxisme en jezuïeten spreekt. In 1978, in een rapport over de stand van zaken in de Sociëteit, zei hij: ‘Bij vele jezuïeten merkt men een zekere sympathie voor het marxisme... Die uit zich op verschillende manieren: sommigen gebruiken elementen van de marxistische maatschappij-analyse en politieke praktijk, zonder daarom de hele marxistische ideologie over te nemen; anderen identificeren zich publiek met het marxisme of stellen zich openlijk op als aanhangers van communistische partijen. We zijn niet blind voor het goede dat in het marxisme gevonden kan worden, we houden de mogelijkheid open voor dialoog en zelfs voor een kritische samenwerking. Maar jezuïeten die zich tot het marxisme als zodanig bekennen en er openlijk voor uitkomen dat zij de marxistische ideologie steunen, dat is evident onaanvaardbaar’. Samenwerking met marxisten en gebruik van de marxistische analyse vindt men bij ons bijvoorbeeld bij sommige priester-arbeiders, die in hun solidariteit met hun mede-arbeiders vele van hun standpunten delenGa naar voetnoot2. Samenwerking en gebruik van marxistische analyse vindt men vooral bij vele christenen, priesters en jezuïeten die in Latijns-Amerika zich aan de zijde van hun volk scharen in de strijd voor elementaire menselijke rechten. Dat wil niet zeggen dat al die christenen en priesters zich marxisten of communisten noemen. Wel worden zij als zodanig gebrandmerkt (en dus geliquideerd). Om maar één voorbeeldje uit honderden te noemen: een groep jezuïeten die in Aguilares, El Salvador, een staking helpt organiseren; een van hen, Rutilio | |
[pagina 869]
| |
Grande, wordt vermoord; het is die moord die Mgr. Romero de ogen opende en van dat ogenblik af werd Romero een al even grote ‘communist’. Die situatie in Centraal en Zuid-Amerika vormt de achtergrond van Arrupe's brief. De directe aanleiding ertoe was een vraag van de regionale jezuïetenoversten in Latijns-Amerika, toen Arrupe in 1979 met hen samen was in Lima. Puebla was net achter de rug. Het slotdocument van deze fameuze Bisschoppenconferentie had een waarschuwing van Paulus VI (Octogesima Adveniens) overgenomen: marxistische ideologie en analyse hangen ten nauwste samen; wie de marxistische analyse overneemt, loopt het gevaar zich te laten meeslepen in de klassenstrijd en de marxistische interpretatie daarvan. Met dergelijke uitspraken van hun bisschoppen en met de inzet van hun eigen mensen voor ogen, vroegen de jezuïeten in Lima hun generaal-overste om nadere richtlijnen; ze wilden het probleem graag dieper bestudeerd en gepreciseerd zien. Arrupe's brief moet in de eerste plaats gelezen worden als een antwoord op dat verzoek. Onze derde toelichting vooraf betreft de manier waarop de brief tot stand is gekomen. Arrupe is wijs en bescheiden genoeg om te weten dat hij in deze materie moeilijk richtlijnen kan geven zonder anderen te raadplegen. Hij liet 'n 80-tal Marx-experts onder de jezuïeten aanschrijven. Er werd niet alleen om theoretische antwoorden verzocht, maar ook om antwoorden vanuit de praktijk, vanuit de ervaring en evolutie van christenen en jezuïeten die de marxistische analyse proberen toe te passen, los van de marxistische ideologie. Is dat in de praktijk mogelijk? 68 antwoorden kwamen binnen, nogal uiteenlopend in vorm en inhoud, maar alle getuigend van een gedegen competentie en dus behoorlijk genuanceerd. De enen antwoorden: Neen, methode en atheïstisch mens- en wereldbeeld hangen onlosmakelijk samen; theoretisch kunnen we distincties aanbrengen, concreet kunnen we samenwerken, maar dan moeten we wel zien dat we ons niet als ‘nuttige idioten’ laten gebruiken. Anderen antwoordden: Ja, het is niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk. Om het marxisme kunnen we niet heen, het heeft op onze tijd een onomkeerbare invloed gehad. Maar het mag niet verabsoluteerd worden; we moeten er doorheen: ‘Een jezuïet moet een post-marxist zijn, en dus tot op zekere hoogte een marxist, geen pre-marxist’. Zoals sommigen een marxistische of materialistische lectuur van christelijke teksten voorstaan, zouden wij werk moeten maken van een christelijke lectuur van de marxistische tekst. Hetzelfde als wat Thomas met Aristoteles heeft gedaan. Studie van het marxisme is in ieder geval vruchtbaarder dan de veroordeling ervan. Geholpen door deze adviezen - reflecties op zeer uiteenlopende politieke situaties uit alle hoeken van de wereld - heeft Arrupe dan zijn brief | |
[pagina 870]
| |
geschreven: geen theoretisch traktaat, geen uitspraak ‘ex cathedra’, maar ‘enkele richtlijnen en aanwijzigingen’ (orientaciones e indicaciones) die hij nodig acht ‘voor een goed beheer van de Sociëteit als apostolische groep’. Hoe behoedzaam en genuanceerd die zijn, moge blijken uit de samenvatting die wij er hier van proberen te gevenGa naar voetnoot3. | |
BriefOm te beginnen lijkt het mij dat wij in onze maatschappij-analyse een aantal methodologische standpunten kunnen aannemen die min of meer volgen uit de marxistische analyse, als wij er maar geen exclusief karakter aan toekennen. Bijvoorbeeld aandacht voor de economische factoren, voor de eigendomsstructuren, voor de economische belangen die deze of gene groep bewegen; gevoeligheid voor de uitbuiting waarvan hele sociale klassen het slachtoffer zijn; aandacht voor de rol van de klassenstrijd in de geschiedenis (althans in vele maatschappijen); aandacht voor de ideologieën die bepaalde belangen en zelfs onrecht kunnen camoufleren. Meteen wordt een eerste voorbehoud geformuleerd. In de praktijk immers blijkt de marxistische analyse niet zo maar een vrijblijvende methode of ‘approach’ te zijn. Ze gaat er a priori van uit dat Marx' verklaring van de maatschappelijke realiteit van zijn tijd wetenschappelijk de juiste was en wil die toepassen op die van onze tijd. Maar wie aan maatschappij-analyse doet, mag zich door geen enkel a priori laten leiden. Er is ruimte voor hypothesen en theorieën, maar alles moet altijd weer worden geverifieerd. De marxistische analyse echter wordt wel eens gebruikt als een a priori dat niet geverifieerd hoeft te worden, hoogstens geïllustreerd. De eigenlijke vraag is echter, en zo komen we tot de kern van de zaak: Is het mogelijk het geheel van de verklaringen die de marxistische maatschappij-analyse uitmaken, te aanvaarden zonder de marxistische filosofie, ideologie en politiek bij te treden? Om op die vraag te antwoorden gaat de brief stap voor stap te werk. 1. Ook velen die met de marxistische analyse sympathiseren, moeten erkennen: al houdt ze niet per se atheïsme in, in ieder geval houdt ze ‘historisch materialisme’ in; volgens sommigen is ze daarmee zelfs te identificeren. Dat wil zeggen: de hele sociale realiteit, tot en met de | |
[pagina 871]
| |
cultuur en de religie, wordt beschouwd als gedetermineerd (determinada) door de economische werkelijkheid. Arrupe is zich bewust van de weifeling of onduidelijkheid bij Marx zelf die we boven al hebben gesignaleerd: de ene keer spreekt hij van determineren (bestimmen), de andere van conditioneren (bedingen). Maar heel vaak wordt het historisch materialisme opgevat in een reductionistische zin: politiek, cultuur en religie worden gereduceerd tot de economische determinant, ze verliezen hun zelfstandigheid en worden nog slechts gezien als realiteiten die totaal afhankelijk zijn van wat zich in de sfeer van de economische verhoudingen afspeelt. Ongetwijfeld, wie de maatschappelijke realiteit wil begrijpen, moet volop rekening houden met de economische factoren, maar dat wil niet zeggen dat wij een analyse moeten aanvaarden die uitgaat van de idee dat het economische in deze reductionistische zin beslissend is voor al de rest. 2. Historisch materialisme houdt kritiek op religie en christendom in en ook de marxistische analyse is daar niet vrij van; wie ermee werkt, gaat de Kerk vaak beoordelen als een buitenstaander en laat zich verleiden tot scherpe, ja, onrechtvaardige kritiek. Kritiek op de Kerk, als ze ‘correctio fraterna’ (broederlijk vermaan) is, kan ons eraan herinneren dat de Kerk onophoudelijk hervormd moet worden (Ecclesia semper reformanda); kritiek op religie en christendom kan ons de ogen openen voor gevallen waarin religie misbruikt wordt om nooit goed te praten sociale situaties toe te dekken. Maar als we redeneren alsof alles uiteindelijk afhangt van de produktieverhoudingen, alsof deze in feite de fundamentele en determinerende realiteit vormen, dan wordt de inhoud van religie en christendom heel vlug gerelativeerd en gereduceerd. Ook Puebla heeft erop gewezen dat een theologische reflectie gebaseerd op een praxis die steunt op marxistische analyse, dreigt uit te monden in ‘een totale politisering van het christelijk bestaan’: de geloofstaal gaat helemaal op in de taal van de sociale wetenschappen, alle transcendentie wordt weggehaald. 3. Een wezenlijk element van de marxistische analyse is de theorie van het conflict en de klassenstrijd: het is een maatschappij-analyse in termen van klassenstrijd. We moeten realistisch genoeg zijn om te erkennen dat antagonismen en klassenstrijd bestaan..., maar we moeten ons hoeden voor onrechtmatige veralgemeningen. Op geen enkele wijze is bewezen dat de hele menselijke geschiedenis herleid kan worden tot klassenstrijd in de strikte betekenis van dit woord... Er zijn andere diepe krachten die mensen bewegen: verbondenheid, vrede, liefde. 4. Wie bij de marxistische analyse zweert, laat zich meestal ook verleiden tot de marxistische strategie. Uit het feit dat er klassenstrijd bestaat, volgt | |
[pagina 872]
| |
niet logisch dat het enige middel om daar een eind aan te maken ook klassenstrijd moet zijn, strijd tussen arbeidersklassen en bourgeoisie. Ook christenen erkennen dat strijd soms gerechtvaardigd is; zoals Populorum Progressio zei: in situaties van extreme tirannie, waarin geen andere oplossing meer voorhanden is, is zelfs revolutie niet uitgesloten. Maar zij kunnen niet aanvaarden dat strijd de bevoorrechte methode is om strijd te beëindigen. Zij zullen altijd voorrang proberen te geven aan andere middelen om de maatschappij te hervormen en hun toevlucht nemen tot overtuiging, getuigenis, verzoening... Om zich tegen onrecht te verdedigen, zullen zij slechts in het uiterste geval een beroep doen op strijd in de eigenlijke zin, vooral als deze gepaard gaat met geweld. Het voorgaande samenvattend, vervolgt de brief: Kortom, ofschoon de marxistische analyse niet direct impliceert dat men de marxistische filosofie in haar geheel aanvaardt, en nog minder haar atheïsme, toch houdt ze, zoals ze gewoonlijk verstaan wordt, in feite een opvatting van de menselijke geschiedenis in... en leidt ze tot strategieën die wij als christenen niet kunnen aanvaarden. De marxistische analyse scheiden van de marxistische ideologie is veel moeilijker dan men vaak veronderstelt. Aldus komt Arrupe tot zijn conclusie: Niet alleen maar enkele elementen of enkele methodologische benaderingswijzen, maar de marxistische analyse in haar geheel aannemen, dat is iets dat voor ons onaanvaardbaar is. Hoe genuanceerd ook, zijn oordeel is dus afwijzend. En nog eens beklemtoont hij het reële gevaar dat men in de praktijk loopt, wanneer men met allerlei moeilijke distincties de marxistische analyse probeert los te maken van de marxistische filosofie of van de strategie van de veralgemeende klassenstrijd. Trouwens, is dat dan nog marxistische analyse? ... Op weinig uitzonderingen na verwerpen de marxisten toch zelf alle scheiding tussen marxistische analyse en marxistische wereldvisie en actieprincipes. Arrupe besluit zijn brief echter met een vraag en vier opmerkingen waarvan sommigen die zijn voorbehoud ten aanzien van de marxistische analyse misschien met beide handen toejuichen, toch ook best notitie zouden nemen. De vraag die hij ‘door onze specialisten’ graag nader bestudeerd zou zien, is die van de eigendomsstructuren, vooral in zover ze de produktiemiddelen betreffen... Het lijdt geen twijfel dat een slechte verdeling van eigendom, als ze niet door andere factoren wordt gecompenseerd, uitbuiting met zich brengt of in de hand werkt... Maar verwart men niet vaak eigendom als instelling met de slechte verdeling ervan? We zouden moeten nagaan welk soort spreiding van eigendomsrechten en ook van | |
[pagina 873]
| |
andere vormen van macht (politieke, syndicale...) een grotere rechtvaardigheid en meer menselijke ontplooiing kunnen bewerken, in de verschillende types van maatschappij. De vier opmerkingen bij wijze van conclusie zijn de volgende: 1. Welk voorbehoud er ook te maken is ten aanzien van de marxistische analyse, we moeten erkennen dat en proberen te begrijpen waarom ze zo vele mensen aantrekt. Christenen willen de mensen toch ook bevrijden van overheersing en onderdrukking, ze willen de waarheid doen, alle ideologieën aanklagen die de waarheid verduisteren, ze willen alle sociale verdeeldheid opheffen. 2. Heel duidelijk moet worden gezegd dat de marxistische analyse niet de enige is die vol ideologische en filosofische vooronderstellingen zit. Met name het soort maatschappij-analyse dat in de liberale (westerse) wereld gebruikelijk is, houdt een individualistische en materialistische wereldvisie in die evenzeer in tegenspraak is met christelijke waarden en houdingen. Letten wij in die zin voldoende op de schoolboeken die wij b.v. in onze colleges gebruiken? 3. Ten aanzien van de marxisten moeten wij ons altijd open houden voor dialoog... Concrete, wel omschreven vormen van samenwerking die voor het algemeen welzijn nodig kunnen zijn, moeten wij niet afwijzen. Laten we ons echter altijd bewust blijven van onze eigen rol als priesters en religieuzen en nooit optreden als vrijschutters ten opzichte van de christelijke gemeenschap. 4. De laatste opmerking krijgt haar volle gewicht als we eraan terugdenken dat de brief in de eerste plaats geschreven is met het oog op de situatie van vele christenen en jezuïeten in Latijns-Amerika: Wij moeten ons met kracht verzetten tegen de pogingen van mensen die ons voorbehoud ten aanzien van de marxistische analyse zouden willen misbruiken om de inzet voor rechtvaardigheid en voor de zaak van de armen... als ‘marxisme’ of ‘communisme’ te brandmerken. Hebben wij niet vaak vormen van anticommunisme gezien die alleen maar middelen zijn om onrecht te camoufleren?... Wij mogen niet dulden dat iemand van onze kritiek op marxisme en marxistische analyse misbruik maakt. | |
AchterafZoals in het begin gezegd, de brief heeft wat opzien gebaard. Achteraf vraagt men zich misschien af: is die marxistische analyse nu echt zo'n | |
[pagina 874]
| |
urgent probleem, moest daar zo dringend een uitspraak over komen? Wij hier in het Westen zijn misschien geneigd te denken: die uitspraak komt dan toch wel laat. Van de ene kant zijn tal van elementen van de marxistische maatschappij-analyse allang gemeengoed geworden; van de andere kant gaan steeds meer maatschappij-analytici en -critici van het marxisme weg of eroverheen. Onze produktie- en consumptiemaatschappij vraagt om andere modellen en andere strategieën. Maar nogmaals: de brief is in de eerste plaats (alhoewel niet alleen) voor Latijns-Amerika geschreven. Daar zijn ze aan ons ‘post-marxisme’ nog niet toe. Dat is niet de schuld van de marxisten of van christenen (en jezuïeten) die met hen samenwerken of sympathiseren. Dat is de schuld van hen die het daar heersende gebrek aan elementaire menselijke rechten - in de economie, in de sociale verhoudingen - in stand houden of niet krachtdadig genoeg bestrijden. Bestrijden van onrecht, ‘promotio justitiae’, zegt Arrupe, maakt intrinsiek deel uit van onze dienst aan het geloof. Hij wilde zijn mensen, die zich daarvoor inzetten, helpen om dat te doen met de nodige onderscheiding.
De Redactie |
|