Streven. Vlaamse editie. Jaargang 48
(1980-1981)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |||||||||||||||
Mythe en science fiction
| |||||||||||||||
Mythen van leven en doodBrian Aldiss schrijft dat de grootste SF-auteurs steeds weer mythemakers geweest zijn. Eén van die groten is uiteraard Ray Bradbury (o1920), wiens mythen-maken vaak zeer dicht bij het religieus gevoel aanleunde. Leven en dood zijn uiteraard sterke mythen, die hij op een bijzondere manier in zijn proza gebruikte. In het verhaal Death and the Maiden (1960) sluit een oud vrouwtje zich op in haar huis en wil de Dood niet binnenlaten. Deze | |||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||
komt in de gedaante van een langverloren geliefde, die haar een elixir brengt, dat haar opnieuw jong kan maken. Ze mag vierentwintig uur ervan genieten als hij daarna voor altijd haar bruidegom mag zijn. Bradbury's boodschap is dat de dood als een vervulling kan komen, en geen angst hoeft op te wekken als het leven als geheel genoten werd. In The Scythe bebouwt een Califomische landbouwer in 1938 een stuk land, maar na een tijdje gaat hij inzien dat het geoogste graan in feite mensenlevens voorstelt, die op deze manier afgesneden worden. Wanneer hij tevens de levens van zijn eigen familie moet beëindigen, wordt hij gek en oogst al het graan, zowel het rijpe als het onrijpe, en dit terwijl de tweede wereldoorlog in alle hevigheid losbreekt. Hier maakt Bradbury niet alleen gebruik van de mythe van de Dood (de landbouwer met de zeis is een suggestieve figuur) maar tevens van een beeldspraak waarin de korenaren het leven voorstellen en de oogst de dood. In een ander verhaal, Jack-in-the-Box, wordt een jongetje grootgebracht in een groot huis door zijn mentaal gestoorde moeder. Ze maakt hem wijs dat het huis het enige echte universum is en dat de rest van de wereld verboden terrein voor hem is. De auto's die hij op de weg kan zien, zijn monsters die zijn vader gedood hebben. In de kleine wereld van het jongetje vertegenwoordigt de ontbrekende vaderfiguur de rol van God, en hij neemt aan dat hijzelf uiteindelijk ook een God-rol toebedeeld zal krijgen. De moeder sterft echter en de jongen ontvlucht naar de ‘echte’ wereld, maar het huis verlaten staat voor hem gelijk met sterven, en hij meent werkelijk als een dode in deze nieuwe wereld te dwalenGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||
Mythen uit Hellas, India, EgypteIn The Einstein Intersection (1967) van Samuel Delany wordt de wereld met een Einsteinse kosmologie (rationele wetenschap en technologie) terzijde geschoven door een irrationele wereld met onbegrensde mogelijkheden. De herkenbare wereld is geheel vergeten en de bewoners van deze nieuwe wereld zijn geheel andere wezens, hoewel ze er menselijk genoeg uitzien. Er is bijvoorbeeld een minder grote kloof tussen ‘fysisch’ | |||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||
en ‘geestelijk’, terwijl ook de dood minder belangrijk geworden is, omdat sommigen er blijkbaar kunnen uit terugkeren. Opmerkelijk is dat Delany stukken uit zijn eigen dagboek in zijn verhaal inlaste. Deze werden, net als het boek zelf, geschreven toen de auteur in Griekenland was, wat ook op andere mythische achtergronden en invloeden kan duiden. Delany ziet zichzelf, parallel aan de hoofdpersoon Lo Lobey, als een persoon die een tocht dient te volbrengen, met een welbepaald maar niet noodzakelijk omschreven doel voor ogen. Lobey wil zijn eigen natuur en die van zijn volk ontdekken en zijn tocht is een intellectuele Odyssee door dit nieuwe ras van wezens die de Aarde erfden. In Griekenland vond Delany de wereld van Lobey: hij is een Orfeus die zijn verloren geliefde zoekt en hij heeft met het spel van zijn fluit machten over de natuur - en over leven en dood. Maar de fluit is tevens een machete, een wapen en een werktuig. Zowel zijn ontmoeting met een minotaur-achtige mutant als met een van de oude mensheid overgebleven computer (PHAEDRA genaamd) vertolken de transpositie van de mythen uit het oude Griekenland. Verschillende andere personages vertolken op hun beurt de oude en nieuwe mythen: Kid Death is zowel Hades als Billy the Kid; de vier-armige Spider is Pat Garret en Judas, de ‘Dove’ (Duif) is een hermafrodiet, Jean Harlow en de Heilge Geest is één persoon. The Einstein Intersection is een boek waarin de lezer steeds nieuwe werkelijkheden ziet achter de oppervlakkige werkelijkheid. Delany weeft een dicht en ingewikkeld net van begripsniveaus (‘levels’), en toont daarmee zijn grote suggestieve kracht. De grondidee van de roman is dat alleen door het beleven van de mythen deze reële wereld van de post-menselijke samenleving echt wordt, doch er zullen steeds verschillen met de ‘vorige’ mensheid blijven bestaan. Hun realiteit zal verschillend blijven van de onze, omdat ‘onze’ mensheid zelf een mythe geworden is voor dit ras van de toekomst. The Einstein Intersection benadert het menselijk bestaan op het niveau van het ‘systeem’, maar het gaat een stuk dieper dan dat; het gaat over de begrippenwereld van de mens onder de vorm van de mythe, als analoog systeem. Daarenboven ziet Delany de mythen ook nog als constructies van taal; verbale scenario's voor menselijke acties, bedwongen door tradities en autoriteit. Einstein behandelt eigenlijk meer het maken van mythen dan de mythen zelf. Lobey, die zich door de verschillende ‘wordviews’ - die sociale banden in deze wereld opwekken en onderhouden - beweegt, confronteert de mythe minder als vorm dan als een dynamisch systeem. Ongelijkheid (of ‘verschil’) is het trefpunt: Lobey wordt gemotiveerd door zijn gevoel van anders-zijn, en wordt daardoor gecon- | |||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||
fronteerd met het menselijke proces van het ‘oprichten van hekken’Ga naar voetnoot3, met als bedoeling individuën te scheiden van elkaar en van de natuur. We ontmoeten een reeks van naamgevende figuren, die andere proberen te controleren door hen ervan te weerhouden zichzelf een naam te geven. Lobey probeert zichzelf een naam te geven - zijn plaats in de wereld te definiëren - de reden van zijn daden te bepalen. De klassieke mythen hadden uiteraard een grote invloed op SF, vanwege hun sterke beelden en hun symbolische betekenis, terwijl de actie zelf vrij gemakkelijk overgebracht kon worden naar andere tijdstippen en plaatsen. SF-auteurs probeerden de klassieke mythologieën te vertalen onder de vorm van vreemde planeten en een ver-geëvolueerde mensheid in een alternatieve toekomst. Stanley Weinbaums (1900-1935) verhalen A Martian Odyssey (1934), The Lotus eaters (1935) en Proteus Island (1936) hebben allemaal metafore titels, gebaseerd op de Odysseia van Homerus; ze zijn echter pure SF en hun inhoud is alleen door analogie verwant aan het klassieke Griekse meesterwerk - omdat de helden moeten overleven met behulp van hun intelligentie en behendigheid. De planeten waarop deze verhalen zich afspelen (Mars en Venus) zijn een verplaatsing van de wereld waarin Odysseus leefde, en zijn gevuld met exotische levensvormen, rijk aan exploratie en avontuur, weerom gelijkaardig aan de achtergronden van Homerus' boek. Het is mogelijk een volledige mythologie over te brengen in termen van science fiction. De laatste tijd schijnt voor dit ‘sub-genre’ vrij veel belangstelling te bestaan, voornamelijk vanwege het feit dat een auteur als Roger Zelazny (o1937) zich eraan waagde. In zijn roman This Immortal (1966) combineert hij thema's uit de oude Griekse mythologie en uit de moderne Griekse folklore: het verhaal speelt in een onbepaalde periode in de toekomst, nadat de aarde geteisterd werd door een atoomoorlog en de mensheid voor een groot deel in mutaties veranderde. Onze planeet is nu niet meer dan een museum. De meeste mensen hebben overigens de aarde verlaten en wonen op andere planeten onder de hoede van een buitenaards ras, dat de aarde als een soort van buitenverblijf gebruikt. Het boek is een studie van het menselijke geboorterecht: de Griekse held Conrad Nomikos, de hoofdpersoon, is zowel de bewaker van ons verleden als de garant voor onze toekomst. Hij is een hooggeplaatst ambtenaar die instaat voor de monumenten en archieven van de aarde, en in die functie moet hij rondleidingen organiseren voor een Vegaan, een lid van het | |||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||
buitenaardse dominerende ras, Cort Myshtigo, wiens clan eigenaar is van de aarde. Aan de andere kant is hij ook de volksheld Kallikanzaros, eens de leider van de revolutionaire krachten, bekend als Radpol, een onoverwinnelijke krijger, een mutant die blijkbaar niet ouder wordt of sterft, en een moderne versie van Hercules, de antieke monsterdoder. Conrad reist met Myshtigo door Egypte en Griekenland, om een balans op te maken van de menselijke geschiedenis tot aan de desastreuze Drie Daagse Oorlog. In Griekenland komt het duidelijkst naar voren dat een nieuwe ‘Helleense’ periode is aangebroken, waarin weerom gestreden moet worden voor het behoud van de voorvaderlijke grond, en waarin opnieuw plaats is voor het oude heroïsme. De oude mythologie herleeft, en streeft ernaar de toekomst veilig te stellen. Een soortgelijke bewerking vinden we in Lord of Light (1967). Dit boek herneemt de Hindoe-mythologie in een SF-universum. De held is Sam - afkorting voor Mahasamatma, ook Siddhartha, Kalkin, Heer van het Licht of Bedwinger der Demonen genaamd. Hij is een van de Eersten, namelijk een van de oorspronkelijke bemanningsleden van een ruimteschip dat een nieuwe wereld lang geleden koloniseerde. Hij bedwong de Rakashi-Demonen, de energiewezens die eens de oorspronkelijke bewoners van de planeet waren. Nu is deze bewoond door een grote groep mensen, en Sam is een nonconformist en een eenzaat geworden, die zijn eigen zin doet en de evolutie/geschiedenis van de planeet negeert. De mensheid degenereerde echter na verloop van eeuwen: de kleine groep van Eersten behield haar macht en ze werden superwezens of goden, terwijl de rest terugviel in prefeodale structuren. De goden onthouden hen hun voorrechten: technologie, vrijheid, wetenschap, en bovenal: onsterfelijkheid. Sam weet dat er op deze manier geen vooruitgang mogelijk is en besluit een revolutie door te voeren. In religieuze termen wordt hij een tweede Boeddha en leidt de mensen weg van het ruwe en bloeddorstige Hindoepantheon naar meer humane waarden. Politie revolutie volgt al even snel: het strakke kastesysteem wordt opgebroken, en nu kan de mensheid op deze planeet vooruitgaan zoals vooropgesteld was in de oorspronkelijke kolonisatieplannen. Zelazny laat duidelijk zien dat Sam slechts kan overwinnen door de andere goden terug te brengen tot hun zuivere menselijke waarden: ze blijken koud en wreed te zijn, en dat veroorzaakt hun val. De Egyptische mythologie is op haar beurt vertegenwoordigt in Zelazny's roman Creatures of Light and Darkness (1969). Hij speelt zich af in een ‘gevallen’ samenleving. Een groep van werelden (de ‘Middle Worlds’) wordt bewoond door zes intelligente doch sterfelijke rassen. Deze werel- | |||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||
den zijn het slagveld voor twee groepen van goden: het huis van de Dood, geleid door Anubis met het hondehoofd, en het Huis van het Leven, geleid door Osiris met het vogelhoofd, en zijn zoon Horus, god van de wraak. Deze twee groepen regelen de krachten van leven en dood in de Middenwerelden, zonder zich ook maar iets aan te trekken van de gevolgen voor sterfelijke wezens. Het is voornamelijk het kosmologische thema van de overwinnig van de krachten van Orde over de krachten van Chaos waarvoor Zelazny zich interesseerde, en waarmee hij de klassieke Egyptische mythologie nieuwe dimensies gaf. | |||||||||||||||
Bijbelse mythenEr bestaan verschillende voorbeelden van moderne SF-auteurs die in hun boeken of verhalen invloed vertonen van de Bijbel. In Childhood's End (1953) van Arthur C. Clarke (o1917) komt een oppermachtige buitenaardse figuur voor: Karellen. Hij heeft ‘a voice like a great organ rolling its notes from a high cathedral nave... its depth and resonance gave the single clue that existed to Karellan's physical nature, for it left an overwhelming impression of sheer size’. Ondanks het feit dat hij een weldoener voor de mensheid blijkt te zijn, heeft hij een demonische figuur, en zijn verschijnen in het verleden van de mensheid gaf zelfs aanleiding tot verhalen en legenden omtrent de Duivel. Hij is een wezen, ‘No man may look upon and live’, net als een Bijbels vertegenwoordiger van God. Northop Frye wees overigens reeds aan dat de Bijbel de krachtigste bron van het symbolisme is voor een flink deel van de Westerse cultuur. Niet alleen beïnvloedde dat Bradbury en Clarke, maar het leverde de apocalyptische en demonische beelden die ook gebruikt werden door de klassieke dichters als DanteGa naar voetnoot4, Milton, Blake en Eliot. Maar de uiteindelijke bron van het literaire symbolisme en mythe is uiteraard het cyclische ritme van het leven: de seizoenen (weer de landbouwer met de zeis in The Scythe, de opeenvolging van dag en nachtGa naar voetnoot5, de geboorte en de dood. De realistische roman probeert deze symbolische patronen te ‘verplaatsen’ naar een nader onderzoek naar | |||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||
sociale gebruiken en gedragspatronen. Science fiction verwerkt vaker de technologie in de sociale leefwijzen van de mens in de toekomst. Bradbury echter gelooft niet in de verwezenlijkingen van deze technologie: hij gelooft zelfs helemaal niet in de technologie als uitgangspunt. Een ruimteschip of een robot zijn bij hem iets anders dan bij andere SF-auteurs. Algemeen wordt het ruimteschip gezien als een beeld van mannelijke kracht, van de inventieve geest van de mens. Bij Bradbury echter de ruimteschepen kwetsbare constructies. Verschillende van zijn verhalen draaien om het verongelukken van ruimteschepen, en zelfs op hun beste momenten zijn ze slechts een middel om een bepaald hoger doel te bereiken, nooit doel op zichzelf. Technologie vernietigt de mensheid, meent Bradbury, en hij neemt zijn toevlucht tot mythen om dat de bewijzen. Geen betere herontdekking van een klassieke mythe dan Perelandra van C.S. Lewis (1898-1963). Deze auteur verplaatst de mythe van de Tuin van Eden uit het Oude Testament naar Perelandra (Venus). Dit keer echter heeft het verhaal een gelukkige afloop dank zij een aardbewoner, Ransom (een eveneens allegorische naam), die er voor zorgt dat de val van de inwoners van Perelandra niet doorgaat. Ook in de aanvang van The Incomplete Enchanter (1941) van L. Sprague de Camp en Fletcher Pratt wordt een mythische situatie gebruikt: de held komt namelijk terecht in de periode van Snorri Sturlusons Prose Edda, een Noorse mythologie, compleet met zwaardgevechten en magie. Michael Moorcock is een auteur die een groot aantal boeken schreef, en die een uiteenlopende hoeveelheid thema's gebruikte. Eén van zijn bekendste boeken is een verwerking van een historisch/mythisch gebeuren. In Behold the Man (1968) vertelt hij - in tegenstelling tot Zelazny - een specifiek onderdeel van een ‘mythe’, eerder dan de gehele mythe, namelijk het leven van Christus. De held van het verhaal, Karl Glogauer, is een mislukt psychiater wiens seksuele jeugdervaringen een belangrijk onderdeel van de mythe-beleving vormen. Hij is een uitgesproken neuroticus, zit vol frustraties en trauma's: verdrukte homoseksualiteit, liefde-haat verhoudingen, moederliefde, masturbatie-fantasieën, een obsessie voor kruisen, alcoholisme, epilepsie... Hij is tevens een zelfuitgeroepen messias en een masochist: hij wil dat de godsdienstige mythen waar worden, terwijl hij moet leven in een wereld waar de moderne mens alle mythen en goden gedood heeft. Tenslotte geeft hij zich vrijwillig op om een tijdreis te maken naar de tijd van Christus, waar hij de naam Emmanuel (‘God is met ons’) aanneemt. Hij gaat op zoek naar de historische Christus, doch vindt slechts een zwakzinnige imbeciel met een wellustige | |||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||
moeder die hem probeert te verleiden. Doch Glogauer wil dat het Testament waarheid wordt en neemt daarom de plaats in van Christus, en hij sterft aan het kruis. Wat Glogauer volbrengt is een tijd-paradox: was hij niet naar het verleden gegaan, dan had de Christus-mythe niet bestaan, doch hij volbrengt slechts wat in zijn tijd vaststaande geschiedenis was. En hijzelf is nu, ook door de tijdsparadox, de bron van zijn eigen Christus-neurose, maar vindt de oplossing door zelf aan het kruis te sterven. Op die manier voldoet hij aan zijn eigen masochistische drang tot zelfvernietiging. De mythe - geschiedkundig of niet - wordt tegen zichzelf uitgespeeld in de paradox: Christus zou niet bestaan hebben als Glogauer niet zo fanatisch geweest was. De vraag kan gesteld worden wat Moorcock tenslotte nog overlaat van het geloof enerzijds en van de vrije wil van het individu anderzijds. | |||||||||||||||
Ecologische mythenOok J.G. Ballard (o1930) gebruikte zowel mythe als symbool in een nieuwe context. De vier voornaamste elementen van zijn proza (zijn vier primaire beelden als het ware) zijn water, zand, beton en kristal. Deze bepalen de toon van zijn verhalen en beheersen zijn landschappen. Verdwenen zijn de glooiende Engelse vergezichten uit de boeken van Wyndham en anderen. Hier vormen deze elementen in zichzelf volledig autonome mythen, waarrond andere - secondaire - symbolen evolueren. Balaard is geen didactisch schrijver en heeft geen boodschap aan de oppervlakte van zijn verhalen liggen. Men moet zijn proza eerder als een groot geheel beschouwen, voornamelijk in zijn vroegere periode. Hij gebruikt literair symbolisme als een dichter dat zou doen, hij presenteert ons het gevoel wat het is nu in leven te zijn, in deze tijd waarin wetenschap en technologie zo allesomvattend zijn geworden. Zijn catastroferomans zijn beelden van de verlopende geschiedenis. The Drowned World (1962) is een psychologisch beeld van het verleden, een catastrofe waarin de ijskappen smelten en de steden worden verdronken. De invloed van Wyndham is duidelijk voelbaar, althans in de algemene sfeer van het boek. Het water vormt er een alles overheersend beeld, dat tegelijk de wanhoop van de mens illustreert. The Drought (1964) geeft daarentegen een beeld van de toekomst: zand is er dominerend omdat het ophoudt met regenen vanwege de watervervuiling. Hier is het overwegende gevoel het zoeken van de mens naar zijn identiteit. De andere boeken geven op hun manier hun eigen element weer: The Cristal World (1966) uiteraard het kristal, en The Atrocity Exhibition (1970) en Concrete Island (1974) het beton. | |||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||
De waterwereld van The drowned World, met zijn overvloed aan levende wezens en planten, is een Ballardiaanse visie van de hof van Eden. Het typische Engelse landschap interesseert Ballard niet, nergens gebruikt hij het. Hij ziet de natuur in een minder sentimenteel licht: vol leven, vruchtbaar, maar in wezen de mens vreemd. Het thema is de ‘devolutie’, de terugkeer naar de prehistorie (de gigantische planten, reptielen, insecten, varens). Op het einde van het boek wordt de held een nieuwe Adam, op zoek naar vergeten paradijzen. | |||||||||||||||
Beschavings- en maatschappijkritische mythenWanneer de mens zelf een mythe geworden is, ontdekken we enkele van de meest markante SF-auteurs, van wie Olaf Stapledon (1886-1950), doctor in de filosofie en lector aan de universiteit van Liverpool, de meest ongewone is. Stapledon wilde helemaal geen SF schrijven, maar het genre leende zich uitstekend voor zijn fantasieën, en het leverde hem gunstige kritieken op van de hoogste schrijvende klasse (o.a. Priestley en Bennett). Tot voor kort werden zijn werken volkomen miskend, nauwelijks gelezen door de grote massa. Als Brian Aldiss zijn Star Maker (1937) ‘het grote grijze heilige boek van de science fiction’ noemt, is dat vooral toe te schrijven aan Stapledons handigheid in het creëren, vanuit de grote problemen geschapen door de menselijke ethiek, van kosmische drama's met mythische overtonen. Tevens geeft hij een nieuwe vorm aan universele archetypen. Het zijn voornamelijk de door hem gecreëerde culturen die mythische elementen weergeven, zoals in Last and First Men (1930). De elkaar opvolgende culturen in dit boek komen op en vergaan, maar laten genoeg na voor volgende samenlevingen, waartegenover wij staan als tegenover mythen. De Atlantis- en Hyperborealegenden staan ongetwijfeld model voor de cyclische visie in zijn boeken: beschavingen ontstaan en verdwijnen, soms zonder een spoor achter te laten, soms slechts zoveel als nodig is om overleving (en overlevering) te garanderen. De mensheid vervalt misschien telkens weer in barbarisme, maar leeft uiteindelijk weer op. Harlan Ellison (o1934) kan beschouwd worden als een moderne mythemaker bij uitstek, terwijl hij evengoed andere moderne mythen ontmaskert en afwijst. Het eerste doet hij in een hele reeks verhalen, het tweede in artikelen, auto-biografische stukken en toespraken. Hij stelt de moderne samenleving aan de kaak, vooral de uitwassen ervan. Televisie bijvoorbeeld is een kwaadaardig gezwel in onze samenleving. In een reeks kritieken - bijeengebracht in twee boeken, The Glass Teat (1970) en The | |||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||
Other Glass Teat (1975), klaagt hij TV en al wat ermee samenhangt aan als volksverlakkerij. TV geeft de realiteit niet weer, hoogstens een interpretatie ervan. In dat opzicht was hij de film Network jaren voor. Ook in zijn verhalen verscheurt Ellison de moderne Amerikaanse mythen (het geluk van de burger, de bureaucratie, de misdaadbestrijding) en bouwt in ruil daarvoor andere mythen op: in Repent Harlequin, said the Tick Tock Man (1965) brengt hij een non-conformistische ‘revolutionair’ ten tonele, die de klok-gebondenheid van de bureaucratie bestrijdt. I have no mouth and I must scream (1967) is eveneens een mythische allegorie: de oorlog is zover gegaan dat de mensheid er volledig door opgeslokt is. Slechts vijf overlevenden blijven over, en zijn gedwongen om eeuwig te lijden in de ingewanden van een enorme computer AM. AM zelf is verantwoordelijk voor het uitroeien van de mensheid: het ultieme wapen dat zijn makers vernietigde. De haat van de machine tegenover de mens reflecteert echter alleen maar de haat van de mensen tegenover elkaar, een haat nu gericht tegen de overlevenden. Het verhaal Pretty Maggie Moneyeyes (1967) onderzoekt dezelfde haat vanuit een andere hoek: Maggie is een machine-mens, een produkt van onze materiële cultuur, en ze doet dienst als liefdesmachine, die mensen met zich meesleurt naar hun noodlot. In beide verhalen wordt de machine de tweede persoonlijkheid van de mens; zijn ‘dubbel’, en het mechanische wezen slokt telkens zijn maker op. | |||||||||||||||
Afbraak en opbouw van mythenHet is merkwaardig dat SF, als een vooruitstrevend en steeds veranderend genre zijn invloeden herkent in de mythe. Want mythen zijn eigenlijk inert: ze houden vast aan hetgeen er vroeger was, aan gevestigde waarden, en verzetten zich tegen elke ommekeer. Dit is toch wel een contrast met de soms iconoclastische trekken van de auteurs die deze mythen nu opnieuw gebruiken. Mythen behandelen geen individuen, maar prototypische figuren die hun belevenissen doormaken ten behoeve van een geheel volk. Ze spelen zich niet af in een specifieke maatschappij, omdat ze telkens opnieuw verteld worden in eindeloze herhaling, terwijl hun vorm nauwelijk zal veranderen. Verandert de mythe toch, dan gebeurt het zo langzaam dat niemand het merkt. Tegelijk met het verdwijnen van dogmatische en verouderde principes echter leek het alsof de mythe en de zuivere verbeelding verdrongen zou worden door de rationele wetenschap. Toch liep het anders: het was juist de fantastische literatuur (waarvan SF een onderdeel is) die de mythe in leven hield, hernieuwde, en uiteindelijk zelf | |||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||
mythen begon te creëren. Voorbeelden daarvan zijn o.a. Howard Philips Lovecraft (1890-1937) met de Chtulhu-mythos: eeuwenoude wezens uit de onpeilbare diepten van de ruimte; Cordwainer Smith (schuilnaam van Paul Lineberger, 1913-1966) met zijn geheel aparte levensstijlen uit de toekomst in de verhalen van de Instrumentaliteit en de Ondermensen (The Underpeople uit 1968, The Planet Buyer uit 1964, Space Lords uit 1965); de figuur van Methusalem uit de recente boeken van Robert Heinlein (o1907). Moorcock bouwde zelf ook een aantal mythen op: zijn ‘Jerry Cornelius’ is een personage dat zijn eigen leven ging leiden. Hij zag het licht in een roman, The Final Programme (1969) en werd al gauw een cultusfiguur, een vertegenwoordiger van de swingende jaren zestig in Engeland, een underground-moordenaar die de tijd kon afreizen en blijkbaar aanwezig was bij diverse historische gebeurtenissen. Cornelius zou nog regelmatig opduiken in andere Moorcockboeken (A cure for Cancer, 1970; The English Assassin, 1973; The condition of Muzak, 1977) en in verhalen van enkele andere ‘underground’-sf-auteurs uit de jaren zestig en zeventig. Een ander voorbeeld van mythevorming is Robert Heinleins Stranger in a Strange Land (1961), dat bij zijn verschijnen snel een soort ‘hippiebijbel’ werd, en waarvan gefluisterd werd dat het zelfs Charles Mansson beïnvloed zou hebben. De terugkeer van Michael in dit boek doet denken aan een terugkeer van de Messias, terwijl zijn verdere rol dat schijnt te bevestigen: hij is een moderne figuur die breekt met klassieke betekenissen; hij introduceert volledige seksuele vrijheid, zoals dat overigens in vele recente boeken van Heinlein schering en inslag geworden is.
Mythe blijft, als de meest klassieke overlevering, nog het best bewaard in het moderne literaire genre van de science fiction, de meest recente tak van de fantastische literatuur. Het genre trekt de meest uiteenlopende auteurs aan, van een Bradbury tot een Ballard, en die herwerken niet alleen de oude mythen maar creëren er ook nieuwe. Vooral die mythecreatie is vrij uniek en eigen aan het genre, wat uiteraard samenhangt met het feit dat de fantastische literatuur als geheel rechtstreeks uit de mythen is voortgekomen. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||
|
|