| |
| |
| |
Boekbespreking
Politiek
E.C.M. de Moor en W.M. Floor (red.), De Iraanse revolutie. Achtergronden, Vereniging voor de studie van het Midden-Oosten en het Islamitisch cultuurgebied, Nijmegen, 1980, 176 pp., fl. 15,-.
Dit werkje is het vijfde in de reeks publikaties van de Nederlandse Vereniging ‘Midden-Oosten en Islam’. De bijdragen waarvoor deskundigen als G. de Vries, J. Waardenburg, C. de Moor e.a. verantwoordelijk tekenden kunnen grosso modo rond twee themata worden geconcentreerd: de theologische dimensie van de religieus-politieke islamherleving in Iran enerzijds, een contributie tot de Iraanse literatuur anderzijds. Het nadeel van een uit losse artikelen bestaande bundel is dat niet voldoende continuïteit en eenvormigheid tussen de diverse stukken kan worden nagestreefd; bijaldien kan het gebeuren dat verschillende auteurs elkaars argumenten weerleggen, historische gebeurtenissen op een verschillende wijze belichten, enz. Dat is met name in deze bundel het geval voor wat betreft de artikelen van W.M. Floor en J. ter Haar. De gekozen benadering heeft echter ook haar voordelen: ze stelt de lezer in staat zelf een persoonlijke visie te distilleren uit de door de diverse auteurs gekozen stellingen, zodat eenzijdige manipulatie minder tot de reële mogelijkheden behoort. Als voornaamste kentrekken van de islamitische revolutie, zoals die in dit werkje duidelijk naar voren treden, blijven ons vooral bij: het eigen politiek-religieus-ethisch reveil, de houding van de republiek t.o.v. religieuze minderheden, de geloofsdogma's zoals die niet in de sunnietische geloofsleer voorkomen. Enkele artikelen (met name die over ‘de Iraanse revolutie in beeld’ en m.b.t. de bespreking van een Iraanse roman) lijken ons minder geslaagd.
E. Faucompret
| |
Economie
Liber memorialis - Tien jaar Economische Hogeschool Limburg - Economische en socio-politieke wetenschappelijke bijdragen, VWOL, Diepenbeek, 1979, 246 pp.
Op 18 mei 1978 vierde de Economische Hogeschool Limburg haar tiende verjaardag. De professorenvereniging stelde voor, dit gebeuren te gedenken met een feestbundel van wetenschappelijke opstellen; dit boek werd opgedragen aan de heren Roppe en Vandermeulen, respectievelijk ere-gouverneur en gouverneur van de provincie Limburg. Al is het werk een amalgaam van teksten, die elk voor zich de brede specialisatiewaaier van het wetenschappelijk personeel van de EHL vertegenwoordigen, toch is er in zekere mate een centraal thema terug te vinden, nl. werkgelegenheid en democratisering.
Twee interessante bijdragen zijn gewijd aan Limburgse economische aspecten: de ‘geografische polarisatie en de industrialisatie in Limburg’ (H. Keeris) en ‘Werkloosheid en vacante betrekkingen in de Limburgse bouwsector’ (W. Vanthielen); zij zijn documentair gericht, vooral de tweede. In een tweede reeks komen meer algemeen economische aspecten aan bod: ‘Evolutie van de Belgische openbare Financiën gedurende 1960-1978’ (R. Boelaart) (eveneens
| |
| |
documentair) en de interessante ‘België en de buitenlandse directe investeringen, gevolgen van een intense verslechting’ (D. VandenBulcke) en ‘Hoe werkelijkheidsgetrouw is een jaarrekening?’ (R. Pameleire).
Citeren wij nog de ‘socio-politieke’ bijdragen. Met veel belangstelling las ik ‘Het communaal bedrijf, alternatief voor het kapitalistisch en collectivistisch bedrijf’ (R. Claes) en ‘Problemen rond de houding van Carl Schmitt in en na 1933’ van de internationaal vermaarde Carl Schmitt-kenner P. Tommissen. Daarbij komen nog ‘De verlenging van de leerplicht in België, (X. Christiaens) en ‘Leopold Senghor und Deutschland’ (M. Steins). Het boek wordt afgerond met een overtuigend en sympathiek ‘Pleidooi voor een goed taalgebruik’ (J. Wilmots).
R. Pourvoyeur
| |
Gedragswetenschappen
Virginia Binder e.a., Eigentijdse psychotherapie. Twaalf moderne methoden, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1979, 249 pp., BF 495.
Twaalf prominente kenners (vaak ontwerpers) van evenzoveel therapie-methodes stellen aan een studentenpubliek de opzet en de praktijk van hun methode voor. Zij doen het (té) bondig, de ene op een briljante, de andere op een saaie manier. De keuze voor bepaald deze methodes kwam van de studenten en hun professoren. Voor zover de sprekers de kunst verstonden duidelijk en overzichtelijk te zijn binnen een zeer beperkte spreektijd, kan de lezer kennis nemen van enkele klassieke tot en met zeer ‘lichtvoetige’ psycho-therapieën.
Bij vergelijking van enkele methodes - waartoe dit boek uiteraard aanleiding geeft - krijgt men de indruk dat zowel de praktijk als de inzichtelijke onderbouw van bijna iedere therapie erg schematisch en zelfs simplistisch is. Dan komt weer onvermijdelijk de vraag op of het succes van een methode wel aan haar eigen specifieke benadering of aanpak te danken is, dan wel aan elementen die precies buiten haar gezichtsveld liggen. Het nut van het boek blijft dan ook beperkt tot de kennismaking met een reeks technieken.
G. Boeve
| |
Literatuurwetenschap
Edmond Ottevaere, Tekens van taal en tijd. Verkenningen in de Duitse letterkunde van nu, Heideland-Orbis, Hasselt, 1979, 360 pp., BF 450.
Een bundel recensies die tussen 1960 en 1978 in de ‘Standaard der letteren’ zijn verschenen, voorafgegaan door een overzicht van de naoorlogse Duitse letterkunde, aangevuld met een omvangrijke lijst secundaire literatuur en met bibliografische notities (incl. Nederlandse vertalingen) over de besproken auteurs. Het geheel wil ‘enkel signaleren, informeren en oriënteren’. S. doet dat doorgaans voortreffelijk, met kennis van zaken, een evenwichtig oordeel en bijzondere aandacht voor wat boeken getuigen over mens en tijd. Dit laatste bepaalt vermoedelijk zijn selectie, die open maar behoedzaam is en extremen lijkt te schuwen. S. zelf noemt zijn keuze ‘beperkt en subjectief’, en dat is ieders goed recht. Maar in boekvorm verliest zo'n keuze haar toevallig karakter en begint het geheel ongewild aanspraak te maken op representativiteit. Er staan in dit boek recensies over een 60-tal schrijvers, dei minores inbegrepen: van sommigen wordt zelfs meer dan één werk besproken, wat er het beeld alleen interessanter op maakt (o.a. Böll, Handke, Kempowski). Bij zo'n bewonderenswaardig aantal springen de leemten echter in het oog. Er is bijvoorbeeld geen enkele recensie over Jürgen Becker, I. Bachmann. P. Celan, H.M. Enzensberger, G. Wallraff of M. Walser; van Grass en Canetti wordt slechts één, weinig representatief, werk besproken. De overzichtsschets vangt deze lacunes enigszins op, maar zelfs daar blij- | |
| |
ven H. Kant, A. Schmidt, P. Schneider in de kou staan.
Ik kan me moeilijk voorstellen dat S. nooit wat van al die schrijvers heeft besproken. Waarom werd er niets van opgenomen in deze bundel? Ook een aantal slordigheden hadden kunnen worden vermeden: verkeerde jaartallen in de inleiding, de opsomming i.v.m. de ‘Wiener Gruppe’ is in de war geraakt (p. 21), niet M.K. Markus, maar K.M. Michel schreef een krans voor de litetratuur (p. 29) en het Duitse ‘sz’-teken wordt bij ons ‘ss’ geschreven.
Erik De Smedt
| |
Literatuur
Willy Spillebeen, Het goede doel van het geweld, Davidsfonds, Leuven, 1980, 192 pp., BF. 285.
De relaties tussen de mensen in onze maatschappij zijn verziekt. Zeer velen lijden daaronder, welke ook hun leeftijd, beroep of sociale stand is. In deze roman laat S. drie mensen een etmaal ‘leven’: een leraar, die door de dood van zijn moeder psychisch ineenstort; een jongen van zeventien, die van school wegloopt, een baan vindt en door de politie in een alternatieve kroeg in elkaar geslagen wordt; een vrachtwagenchauffeur die in zijn bed zijn vrouw met haar vriend aantreft en zich op een vreemde wijze wreekt. De auteur zorgt ervoor dat deze drie protagonisten elkaars leven kruisen. Door de achtergronden toe te lichten maakt hij ook het op zich irrationele handelen van de hoofdpersonages begrijpelijk en wordt het gebruik van geweld als niet begrepen ultiem noodsignaal verduidelijkt. In zijn roman legt Spillebeen de maatschappelijke wortels bloot van fatale kortsluitingen in de menselijke relaties. De auteur toont aan, maar moraliseert niet: conclusies laat hij aan de lezer zelf over.
J. Gerits
| |
Botho Strauss, Die Widmung, München, Hanser, 1977, 144 pp. DM 19,80.
Een jonge man, door zijn vriendin verlaten, trekt zich terug op zijn kamer en schrijft notities, die de tijd tussen het weggaan en de verhoopte terugkeer van de geliefde moeten overbruggen. Dit verhaal van B. Strauss (o1944), die ook als toneelauteur en dramaturg bij de Berlijnse Schaubühne bekendheid verwierf, heeft in de Bondsrepubliek veel weerklank gevonden. De aantekeningen vertonen volop de kenmerken van de postrevolutionaire ‘nieuwe subjectiviteit’. Een ik neemt zijn gevoelens au sérieux en doet aan zelfanalyse. Het resultaat daarvan zijn meestal vrij povere tweedehandsgedachten, nog pijnlijker wanneer ze gewild literair en pedant worden geformuleerd. Lezenswaard wordt de tekst slechts in de delen die hij het minst bevat: handeling en dialoog. Daar verleent de verteller via burleske scènes zijn figuur een tragikomische authenticiteit. M.i. had het hele verhaal die afstandelijkheid nodig. Maar om een of andere (autobiografische?) reden identificeert S. zich in de ik-notities al te sterk met zijn personage. Die dubbelzinnigheid, versterkt door het kwantitatief overwicht en de kwalitatieve ontoereikendheid van de notities, doet het boek literair mislukken. Te redden is het alleen nog als document van een generatie en een tijd.
Erik De Smedt
| |
Kunst
Luc Devliegher, De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge. Inventaris, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen 8, Lannoo, Tielt/Amsterdam, 1979, 320 pp., meer dan 500 ill., BF 1.600,-.
Een wetenschappelijke beschrijving van de inventaris van de kerkmeubelen, beelden, grafmonumenten, schilderijen, glasramen, edelsmeedwerk, ivoor enz., kortom van alle kunstwerken (vanaf het romaans tot de neogotiek) uit de Sint-Salvatorskerk te Brugge. Niet zo maar een opsomming maar een gedetailleerde, uiterst boeiende beschrijving die zowel de geschiedenis als de
| |
| |
biografie en de culturele evenementen omsluit. Geboeid werd ik vooral door de hoofdstukken over schilderwerken (Dirk Bouts, van der Goes), de grafplaten en de graffresco's die in vrij groten getale werden blootgelegd en hier uitvoerig in kleur werden gereproduceerd.
Met deze publikatie is een grondige studie te maken van de kunstschatten uit deze kerk. Een kluif, niet alleen voor specialisten maar evenzeer voor liefhebbers van ons cultureel verleden.
J.F. Du Bois
| |
Theater
Christopher Innes, Modern German Drama. A Study in Form, Cambridge UP, Cambridge, 1979, 297 pp., pb., £5,50, h.c., £19,50.
De enigszins misleidende subtitel laat zich tenslotte helemaal rechtvaardigen als je voor ogen houdt dat de oppervlaktestructuur van het drama in causale relatie staat tot de dieptestructuur. S. kwijt zich voortreffelijk van de analytische opdracht in elk van de naoorlogse Duitstalige dramatische auteurs de particuliere en de constante impulsen op te diepen om, volstrekt athematologisch, na te gaan of er wat meer collectieve bindingen te signaleren vallen. Tegelijk ook staat dit drama principieel binnen de tijdsconjunctuur; niet oude conventies worden getoetst maar de waaromvraag heeft voortdurend betrekking op de tijdscontext. Elke vormbeslissing is dan ook onarbitrair maar tijdsgebonden. Vandaar tevens de spanningsrelatie tussen toeschouwers en auteurs omdat beider bewustzijn niet perse synchroon verloopt. Zo ook vallen begrippen als ‘modern’, ‘illusie’, ‘functie’ buiten de gebruikelijke etikettering en wordt het genre geconstitueerd in het samenspel tussen bewustzijn en intentie. De diverse bekende auteurs komen terecht in ongebruikelijke maar logische classificaties: beelden, modellen, dialectiek, documenten, tradities, dialogen. Omdat deze aanpak in hoge mate vernieuwend is (al worden de methodologische problemen van de drama-historiografie toch niet uitgediept), is ook het resultaat sterk afwijkend, waarbij de leesbaarheid in evenredige orde toeneemt.
C. Tindemans
| |
Leopold Jessner, Schriften. Theater der zwanziger Jahre, Henschelverlag, Berlin, 1979, 364 pp., DDR M. 25,-.
L. Jessner (1878-1945), in het spoor van M. Reinhardt de eerste exponent van het Duitse regietheater, vindt hier zijn publicistisch oeuvre gebundeld; deze doorgaans ongepubliceerde bijdragen (of in dagdocumentatie thans onbereikbaar gebleven) blijven weinig gericht, zijn meestal occasioneel, wel altijd direct betrokken op de lopende discussies van een vak en een kunst, tot 1933 waarna ook hij monddood werd gemaakt. Het belang van deze verzameling zit niet in de boventijdse betekenis maar in het feit dat ze thans wetenschappelijk open gesteld wordt voor analyse en interpretatie, organisch opgenomen wordt in de discussie over zijn theaterbetekenis. De uitgave deelt deze tekstjes in al te dogmatische klassen op: de theaterleider, tijdstheater en theaterpolitiek, regie en acteerkunst, begeleider en tijdgenoten, drama's en dramatische auteurs, film en radio, beschouwingen en bekentenissen. In de aanmerkingen (waarin ook een volledige lijst van zijn regies) zit een imponerende rijkdom aan theaterhistorische gegevens uit deze tijd opgeslagen; dat geldt ook voor enkele foto-documenten die (althans mij) onbekend waren.
C. Tindemans
| |
Miscellanea
Christian Beutler, Reclams Kunstführer Frankreich I: Paris und Versailles, Reclam Verlag, Stuttgart, 1979, 817 pp., 74 afbeeldingen en 48 ill., DM 44,80.
Een prettige gids, handig en hanteerbaar. Naast de rijk gestoffeerde documentatie en
| |
| |
historische overzichten vind je hier ook goed opgestelde rondleidingen voor musea en gebouwen. De vele afbeeldingen leren heel wat over architectuur en bouwkunde.
J.F. Du Bois
| |
Horst Seeger, Opernlexikon, Henschelverlag, Berlin, 1978, 598, DDR. 32,-M.
De jongste jaren zijn er heel wat naslagwerken verschenen op het gebied van de opera: het tastbaar bewijs dat deze kunstvorm een populaire heropleving kent. Dat van Seeger is opvallend door een paar aspecten die andere gelijkaardige werken ontberen. De eerste woorden uit een aria of scene worden alfabetisch gerangschikt; een noten-fragment, en een korte situering in het libretto maken het de lezer makkelijk zo'n opera-fragment te plaatsen. Verder heeft men vooral de aandacht gevestigd op feiten en data: componisten, werken (met hun Duitse en oorspronkelijke titel), maar ook zangers, dirigenten, opera-hoofdsteden, festivals, edm. worden opgenomen. Een selectiecriterium was het in Duitsland ‘bekend’ zijn. Wat uiteindelijk voor dit gebied zeer ruim uitvalt! Opvallend is dat bij de opera-vermeldingen geen korte inhoud gegeven wordt: wel andere gegevens zoals de data met de belangrijkste opvoeringen en uitvoerders. Geen illustraties.
E. de Kuyper
|
|