Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 781]
| |
Streven
| |
[pagina 783]
| |
De geloofsbelijdenis van Augsburg
| |
De Rijksdag te AugsburgDe voorgeschiedenis van de rijksdag begint op 31 oktober 1517, de dag dat Martin Luther 95 thesissen over de aflaten publiceerde. Verrassend snel heeft dit gebeuren ingrijpende implicaties, zowel voor de relaties tussen de Duitse keizer en de paus, als tussen de keizer en de verschillende Duitse vorsten, die onderling overigens grondig verdeeld zijn. Van de aanvang af is de Hervorming een politieke aangelegenheid waarin de aflaataffaire slechts een fait-divers geworden is. Het Edict van Worms (1521), dat de excommunicatie van Luther met de rijksban sanctioneert, blijft feitelijk | |
[pagina 784]
| |
een dode letter. De vorsten die voor de Hervorming gewonnen zijn, voeren deze geleidelijk in hun vorstendommen in. Het vrije, algemene concilie, waar velen om roepen, dat anderen ten koste van alles willen vermijden en dat uitsluitsel moet geven omtrent de godsdienstige geschillen, blijft uit. Op de rijksdag van Speyer in 1529 besliste de katholieke meerderheid om het reces van de vorige rijksdag van Speyer (1526) waarin bepaald werd dat de vorsten tot het concilie zo mochten leven, regeren en handelen als elkeen voor God en voor Zijne Keizerlijke Majesteit meende te kunnen verantwoorden, op te heffen. Hiertegen protesteerden de evangelische vorsten en vertegenwoordigers van de steden. Dit protest verleende hun de naam ‘protestanten’. Voor het eerst werd aldus de confessionele scheiding door partijvorming op de rijksdag openbaar. Tot een anti-habsburgse coalitie kwam het toen nog niet. Op 21 januari 1530 riep Keizer Karel V de rijksdag samen in Augsburg. Voor het eerst sinds 1521 zal ook hijzelf opnieuw in Duitsland verschijnen. Naast de vrede met de Franse koning, Frans I, de Italiaanse politiek en de koningskeuze van zijn broer Ferdinand is de strijd tegen de Turken, die reeds een groot deel van de Balkan bezetten en in 1529 Wenen belegeren, een van zijn voornaamste zorgen. In dit geheel moeten de godsdienstige moeilijkheden in Duitsland een oplossing vinden. Ondanks zijn persoonlijke strengheid en rechtgelovigheid is de keizer daarom tot onderhandelingen bereid. In de oproeping tot de rijksdag vraagt de keizer dat alle deelnemers bereid zouden zijn met liefde en mildheid naar elkaars overtuigingen en meningen te luisteren en ze alle tot één christelijke waarheid samen te brengen: ‘Mogen we, zoals we allen onder één Christus leven en strijden, ook in een gemeenschappelijke kerk en eensgezindheid leven’Ga naar voetnoot1. Ter voorbereiding van de rijksdag gaf keurvorst Johann van Saksen aan Luther, Melanchthon, Justus Jonas en Johann Bugenhagen de opdracht om een samenvatting van de reformatorische geloofsleer en van de afwijkende gebruiken en ceremonies op te stellen. Toen Karel V bij de opening van de rijksdag vroeg dat de partijen hun geloof in het Duits en het Latijn, mondeling en schriftelijk, zouden voordragen, leverden deze Schwabacher en Torgauer artikelen de grondslag van de Augsburgse Confessie. Op de rijksdag zelf sloten andere protestantse vorsten en steden zich bij dit Keursaksische memorandum aan. Toch legt de CA geen getuigenis af van de eenheid van de reformatorische beweging. De Zuidduitse steden, | |
[pagina 785]
| |
Straatsburg, Konstanz, Lindau en Memmingen waren het niet eens met de Avondmaalsleer en legden de door Bucer en Capito opgestelde ‘Geloofsbelijdenis van de Vier Steden’ (Confessio Tetrapolitana) voor. De Zwitsers boden ongevraagd Zwingli's Fidei Ratio aan. Door de katholieke partij werd de redactie van een eigen geloofsbelijdenis niet eens in overweging genomen. Als ‘oud-gelovigen’ meenden zij dat de bewijslast niet bij hen, maar bij de ‘nieuwlichters’ lag. Na de voorlezing van de lutherse belijdenis zetten de katholieke theologen zich aan de redactie van een verweerschrift. De basis hiervoor vormden de bestaande catalogen van ketterijen, vooral de lijst met 404 ketterijen die Johannes Eck had verzameld. De uiteindelijke Confutatio Confessionis Augustanae is het resultaat van de beraadslagingen, die van een te groots opgevatte Responsio theologorum, over de catholica Responsio naar de veel mildere Confutatio leidden. Dit verweerschrift is een representatieve doorsnee van wat de katholieke tegenstanders konden bieden: ‘Zij is een wezenlijk geslaagde poging om de vragen en verwijten van de CA op een eerlijke wijze te beantwoorden. Ter zake zelf vertoont zij het begrip en de tegemoetkoming, maar ook de vastheid die men billijkerwijze van de vertegenwoordigers van de oude kerk kan verwachten’Ga naar voetnoot2.
Voor de keizer was de Confessio met de Confutatio ook daadwerkelijk weerlegd. Hiermee konden de lutherse vertegenwoordigers zich niet verzoenen. Op 22 september dienden zij het door Melanchthon opgestelde verdedigingsschrift, Apologia Confessionis Augustanae, in. De keizer weigerde het te aanvaarden. Melanchthon kreeg aldus de gelegenheid om dit veel polemischer stuk met het oog op de publikatie te bewerken. Gedurende de maand augustus zette een beperkte commissie - eerst van veertien en daarna van zes leden - de onderhandelingen omtrent de CA verder. Deze besprekingen leidden tot opvallende overeenkomsten, waarvan echter in het uiteindelijke besluit van de rijksdag niets overeind bleef. Dit reces beschouwde de CA als weerlegd en gaf de aanhangers van de CA tot 15 april 1531 tijd om zich opnieuw met de Christelijke kerk, zijne Heiligheid de Paus, Zijne Keizerlijke Majesteit, de andere keurvorsten, vorsten en standen van het Heilige Roomse Rijk en alle andere hoofden en ledematen van de algemene christenheid te verenigenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 786]
| |
De Augsburgse geloofsbelijdenis is dus oorspronkelijk voor een gesprek met de katholieke standen in de rijksdag opgesteld. Deze verzoeningsgezindheid spreekt duidelijk uit het hele document. Herhaaldelijk wordt in de voorrede bevestigd dat men aan het verlangen van de keizer wil voldoen om ‘in Lieb und Gutigkeit’ te bespreken hoe de tweespalt kan worden opgelost ‘tot een enige, ware religie, hoe wij allen onder één Christus leven en strijden en Christus belijden moeten’Ga naar voetnoot4. Ook de structuur van de confessio wil de verdeeldheid relativeren. In een eerste deel, de artikelen I tot XXI, biedt Melanchthon een samenvatting van de leer. Hieruit moet blijken dat de luthersen geen ketters zijn en dat hun leer, integendeel, in overeenstemming is met de H. Schrift en met de leer van de universele of Roomse kerk, zoals die uit de geschriften van de kerkvaders bekend isGa naar voetnoot5. In een tweede deel, de artikelen XXII tot XXVIII, wordt gehandeld over enkele misbruiken die zonder goede rechtsgrond recentelijk in de kerk ontstaan zijnGa naar voetnoot6. Voor de verschillen in zulke tradities vroeg de CA omwille van de eenheid een zekere inschikkelijkheid vanwege de bisschoppen. Om haar rechtgelovigheid aan te tonen bakent de CA zich in het eerste deel heel beslist af tegenover de ketterijen. Naast ketterijen die de eerste eeuwen teisterden, zoals die van de Manicheeërs, Valentinianen, Arianen, Pelagianen e.d.m. worden ook met name de Anabaptisten, die zowel door de katholieken als de luthersen vervolgd worden, vermeld. Andere contemporaine dwalingen, waaronder ook scholastieke leerstellingen, worden slechts bedekt aangeduid. In de samenvatting van de leer, het eerste deel van de CA, toont Melanchthon haar overeenstemming met de H. Schrift en met de katholieke en Roomse leer aan. Achtereenvolgens worden God, één en drieënig, de erfzonde, Gods Zoon, de rechtvaardiging, de nieuwe gehoorzaamheid, de kerk, de sacramenten, doop en Avondmaal, de boete, het ambt, de houding tegenover de staat, de wederkomst van de Heer, de vrije wil, de oorzaak van de zonde, het geloof en de goede werken, en tenslotte de verering van de heiligen behandeld. Door deze 21 artikelen loopt als een rode draad de rechtvaardigingsleer, de leer over het geloof die in de kerk vooraan staat. Zij geeft de inwendige cohesie aan de CA. De rechtvaar- | |
[pagina 787]
| |
digingsleer is - zo meent Melanchthon - in de kerk onbekend geworden en verdrukt door de leer over de werken. Omwille van de verdiensten van Christus, die door zijn dood voor ons voldeed, wordt de mens niet door de eigen werken en inspanningen gerechtvaardigd, maar door zijn persoonlijk geloof, dat niet alleen op feitelijkheden gericht is, maar eveneens op de werkkracht van Christus' handelen vertrouwt (art. 4). Dit geloof komt van buiten tot ons, door het Woord en de sacramenten, door doop en Avondmaal (art. 5, 9 en 10). Daartoe is het ambt in de kerk ingesteld. Men moet hiertoe ordelijk (rite) geroepen worden (art. 5 en 14). Uit deze rechtvaardiging volgen goede vruchten en een nieuwe gehoorzaamheid die ons tot goede werken leidt (art. 6). Voor de eenheid van de kerk volstaat het eensgezind te zijn omtrent de leer van het Evangelie en de bediening van de sacramenten. Een verscheidenheid van menselijke tradities en riten is hiermee te verzoenen (art. 7). In het tweede deel worden enkele recente misbruiken behandeld: de communie onder één gedaante, het celibaat, de privé-mis, de volledigheid van de biecht, de vasten en andere kerkelijke verplichtingen, de kloostergeloften en de macht van de bisschoppen. Zonder naar volledigheid te streven wil Melanchthon alleen de voornaamste behandelenGa naar voetnoot7. De redenen voor de afwijzing liggen op verschillende niveaus. Bepaalde misbruiken veroorzaken onwaardige toestanden: zo het slechte voorbeeld van de concubinaire priesters, de winzucht waartoe de privé-mis aanleiding gaf, de dwang bij de intrede in het klooster, de verwarring van de kerkelijke en politieke jurisdictie bij de uitoefening van het bisschopsambt. Herhaaldelijk wijst Melanchthon erop dat bepaalde misbruiken feitelijk innovaties zijn, strijdig met de Schrift, de oude kerkelijke gebruiken en de canones: zo b.v. de weigering van de lekekelk of het celibaat van de priesters. Luther en Melanchthon stellen er immers prijs op aan te tonen dat zij, de zogenaamde ‘nieuwlichters’, in feite de oude leer en gewoonten in ere willen herstellen en dat de ‘oud-gelovigen’ de echte ‘nieuwlichters’ zijn. Tevens beroept Melanchthon zich dikwijls op de rechtvaardigingsleer, waartegen sommige misbruiken zondigen. Met zijn geloofsbelijdenis wil Melanchthon eerlijk bijdragen tot het herstel van de kerkelijke eenheid in Duitsland. Meer dan Luther die in een Vermahnung an die Geistlichen, versammelt auf dem Reichstag zu Augsburg uitdagend zijn standpunt bekend had gemaakt, is hij tot verzoening en toegeeflijkheid bereid. Luther sprak in dit verband het omstre- | |
[pagina 788]
| |
den woord ‘leise tretten’ (‘zacht en diplomatisch te werk gaan’) uitGa naar voetnoot8. De dogmatische eensgezindheid tussen luthersen en katholieken is echter reeds zo geschonden, dat de verhoopte concordia politica mislukte. Terugblikkend moest ook Luther bekennen dat dit een laatste kans geweest was: ‘Ik vrees dat wij nooit meer zo dicht bij elkaar zullen komen als te Augsburg’Ga naar voetnoot9. | |
Lutherse geloofsbelijdenisDe Augsburgse geloofsbelijdenis is niet alleen een bijdrage tot de verzoening tussen de lutherse en de oud-gelovige standen op de rijksdag. Reeds in Augsburg is ze een geloofsbelijdenis - en wel een leerstellige belijdenis - waarmee de aanhangers van Luther hun eigen wijze van geloven in confrontatie met de oud-gelovigen als waarachtig katholiek wilden doen erkennen. ‘Saksen heeft te Augsburg voor de Keizer en het hele keizerrijk vrij Christus beleden’Ga naar voetnoot10. Al wilden ze, inderdaad, geen afzonderlijke, nieuwe kerk oprichten, toch wilden de luthergezinden een erkenning van hun geloven, als rechtzinnig, als zuiver en bevrijd van vele toegevingen die ze ook in de kerk van de roomse paus aantroffen. Bovendien wilden ze het recht om dit evangelie vrij te verkondigen. Na de mislukking van de pogingen om de politieke en godsdienstige eensgezindheid te herstellen, groeiden de partijen verder uit elkaar. De niet meer te stuiten confessionalisering van het Westerse christendom was volop op gang gekomen. De eensgezindheid van de protestantse vorsten en steden leidde spoedig tot een politieke coalitie: de Schmalkaldische Bond, die de CA als belijdenisgrondslag aannam, werd weinige maanden later, op 27 februari 1531, gesloten. De godsdienstvrede van Augsburg (1555) stond aan de aanhangers van de CA het recht toe om in vrede hun geloof aan te hangen, hun liturgie en ceremonieën uit te oefenen en over hun bezittingen en rechten te beschikken. De Augsburgse Geloofsbelijdenis werd aldus een rijksrechtelijk erkende vrijgeleide voor de vrede. Volgens het beginsel dat wie het land regeert, ook de godsdienst bepaalt (cuius regio, illius et religio) werd zij in bepaalde vorstendommen de grondslag van de nationale religieuze eenheid. Door de vrede van Westfalen (1648) werden de rechten die reeds aan de katholieken en de luthersen toevielen, | |
[pagina 789]
| |
onder uitsluiting van alle anderen ook tot hen die onder de protestanten ‘hervormden’ (reformati) heten, uitgebreid. Meer dan in andere christelijke tradities neemt de geformuleerde belijdenis in het Lutheranisme een belangrijke plaats in. ‘Als karakteristieke eigenaardigheid van de lutherse kerk geldt haar uitdrukkelijke betrekking tot de belijdenis. Dit blijkt haar ook het duidelijkst van andere kerken en confessies te onderscheiden’Ga naar voetnoot11. Dit brengt een lutherse belangstelling mee voor eventuele ‘belijdenisschriften’ in andere tradities. Het belang van een belijdenis als grondslag van de leer en van de kerkelijke eenheid is in de hele ontwikkeling van het lutheranisme aanwezig. In een recente tekst over de lutherse identiteit, opgesteld door het (lutherse) Instituut voor Oecumenisch Onderzoek te Straatsburg, lezen we over de binding aan een belijdenis: ‘Geloven is onafscheidelijk verbonden met belijden. Dit belijden gaat niet op in de belijdenisdaad, maar drukt zich ook in geformuleerde en over te leveren belijdenisteksten en leerstellige uitspraken uit...’Ga naar voetnoot12. Naast de oud-kerkelijke symbola nemen de lutherse belijdenisgeschriften, die sinds 1580 - nog een jubileum! - in de Concordia verzameld zijn, en daaronder vooral de Confessio Augustana en Luthers Kleine Katechismus, een belangrijke plaats in. De Confessio en de Katechismus zijn ook vermeld in de leerstellige basis van de Lutherse Wereldfederatie. Deze worden er beschouwd als een zuivere uiteenzetting van Gods Woord, waarvoor de H. Schrift, Oud en Nieuw Testament, de enige bron en onfeilbare norm is voor alle leer en leven in de kerkGa naar voetnoot13. Het is niet onze bedoeling na te gaan in hoever deze historische teksten ook daadwerkelijk en ondanks alle beginselverklaringen in de kerken functioneren. Het volstaat erop te wijzen dat de CA gedurende meer dan vier eeuwen, enigszins zelfs sinds haar voordracht in Augsburg, gewerkt heeft als een document dat de afscheiding legitimeerde. Voor de lutherse kerken was ze een herkenningsteken tot onderscheiding van de Romana en de andere kerken die hun oorsprong vinden in de Hervorming. De CA heeft aldus een eigen interpretatiegeschiedenis, die minder ‘katholiek’ is dan haar oorspronkelijke bedoeling laat verwachten. | |
[pagina 790]
| |
Katholieke erkenning?Met het oog op het komende jubileum werd onlangs van katholieke zijde gevraagd om het dossier opnieuw te openen en te onderzoeken of de CA niet als een legitieme uiteenzetting van het katholieke geloven erkend kan worden. Anerkennung werd in Duitse oecumenische kringen het schibbolet of herkenningswoord om de oecumenische bemoeiingen omtrent de Geloofsbelijdenis van Augsburg aan te duiden. Het nu reeds lijvige dossier willen we hier niet openleggen. In vele, hoofdzakelijk Duitse tijdschriften werd reeds een hele bibliografie samengeschrevenGa naar voetnoot14. Twee bundels, Katholische Anerkennung des Augsburgischen BekenntnissesGa naar voetnoot15 en Confessio Augustana. Hindernis oder HilfeGa naar voetnoot16 bieden een voortreffelijk inzicht in de discussie. Zes jaar geleden, in januari 1974, stelde Vinzenz Pfnür, auteur van een gedetailleerde vergelijking van de rechtvaardigingsleer der CA met de gelijktijdige katholieke theologieGa naar voetnoot17, op de vergadering van de officiële internationale luthers-katholieke werkgroep in Rome voor, als concrete stap naar groter onderling vertrouwen en tot verdieping van de gemeenschappelijke theologische grondslag de Augsburgse Confessie als een getuigenis van kerkelijk geloof te aanvaardenGa naar voetnoot18. De diocesane oecumenische commissie van Münster nam dit voorstel in juni 1974 in een aanbeveling aan de Duitse bisschoppenconferentie over. De reacties toonden aan dat de suggestie aangeslagen had. Was dit geen gelegenheid om ter gelegenheid van het jubileum de schijnbaar vastgelopen oecumenische betrekkingen opnieuw vlot te maken? Wat wordt met deze ‘erkenning’ nagestreefd? In de loop van de discussie werden verschillende aspecten belicht. V. Pfnür wijst op twee elementen. Ten eerste kan deze erkenning het vertekende beeld dat vele katholieken van de Hervorming hebben, corrigeren. In de gangbare katholieke kijk wordt vooral aan de jonge Luther en zijn klassieke programmaschriften uit 1520-1521 aandacht besteed. De CA, die toch de maatstaf van het luthers reformatorische is, bevat reeds heelwat correcties. Ten tweede zou hierdoor uitgedrukt worden dat de CA geen leerstukken bevat die de ver- | |
[pagina 791]
| |
deeldheid van de kerken rechtvaardigt en dat ze als een getuigenis van het algemeen kerkelijk geloof aanvaard kan wordenGa naar voetnoot19. Prof. Joseph Ratzinger steunde dit voorstel reeds vrij vroeg. Het feit dat hij kort daarna kardinaal-aartsbisschop van München werd, verhoogde de waarde van zijn verklaring. In januari beschreef hij in een voordracht over Prognosen für die Zukunft des Ökumenismus hoe hij deze erkenning opvatte. Zij zou meer zijn dan een overeenkomst die tussen theologen en historici verhandeld wordt. ‘Het zou veeleer een concrete geestelijke beslissing zijn en zo aan beide zijden een nieuwe historische stap. Het zou betekenen dat de katholieke kerk een eigen vorm van de verwerkelijking van het gemeenschappelijke geloof met de zelfstandigheid die deze toekomt, zou aanvaarden. Voor de protestanten zou het betekenen dat ze deze tekst, die voor verschillende verklaringen vatbaar is, zouden verstaan en beleven in de oorspronkelijk bedoelde zin: in vereniging met het oud-kerkelijke dogma en zijn kerkelijke oergestalte. Kortom, het zou betekenen dat de open vraag naar het hart van de Reformatie door een geestelijke beslissing beantwoord zou worden in de zin van een katholiek beleefde Confessio Augustana en dat men de erfenis uit het verleden in het licht van deze verklaring zou beleven en aannemen’. Dit proces zou een ontwikkeling naar een corporatieve vereniging van beide kerken kunnen inleidenGa naar voetnoot20. Onlangs heeft Ratzinger beklemtoond dat deze beslissing een hele ontwikkeling vooronderstelt. Bij deze Anerkennung - een uitdrukking die noodzakelijk verkeerde veronderstellingen oproept - ‘gaat het om een veeleisende ontwikkelingsgang: hij steunt op het feit dat deze tekst (de CA) een ontwikkeling op gang bracht die hem een nieuwe betekenis gaf, die zelf weer uitgangspunt van verdere ontwikkelingen kan worden’Ga naar voetnoot21. Het voorstel tot erkenning van de CA vond ook bij de lutherse kerken een echo. Een van de resoluties van de zesde assemblee van de Lutherse Wereldfederatie te Dar-es-Salaam (Tanzania) in juni 1977 spreekt de hoop uit dat een eventuele erkenning een weg opent voor een gemeenschap tussen de rooms-katholieke kerk en de lutherse kerken, waarin beiden hun eigenheid en identiteit bewaren. Zulke erkenning kan de verdere ontwikkeling tot een volle kerkelijke gemeenschap als zusterkerken bevorderen. | |
[pagina 792]
| |
Daarom vraagt de assemblee om initiatieven in dit verband te steunenGa naar voetnoot22. Verschillende protestantse commentatoren beseffen dat de plotselinge katholieke belangstelling voor hun belijdenisgeschriften harde vragen naar hun eigen gemeenten terugkaatst. Hoe staat het met de vitaliteit en de erkenning van de CA in de eigen kerken? Dat een document een herkenningsteken is, betekent nog niet dat het in het dagelijkse leven van die confessie een grote rol speelt! Ere-bisschop Hermann Dietzfelbinger vreest dat een uitspraak van Rome een identiteitscrisis voor het lutheranisme zou betekenen. Deze crisis mag zij echter niet uit de weg gaan. ‘Zij kan een test zijn om na te gaan in hoever de Evangelisch Lutherse Kerk zelf ervan overtuigd is dat in de Augsburgse Geloofsbelijdenis... niet een particuliere kerk, maar de éne heilige kerk gesproken heeft, in hoever ze zich in de toekomst niet enkel als “protestants”, maar ook als “katholiek” in de oorspronkelijke zin verstaat’. Hij hoort hierin een oproep tot boete, tot omkeer naar de H. Schrift. ‘Eerlijkheidshalve kunnen we de vaststelling niet ontlopen dat de Augsburgse Confessie thans in verscheiden punten eerder een vraag aan de kerk die zich naar haar noemt geworden is, dan een polemiek tegen de toenmalige rooms-katholieke kerk’Ga naar voetnoot23. In dit verband wordt dikwijls naar de artikelen over het Avondmaal, de boete, de kerk, het bisschopsambt verwezenGa naar voetnoot24. Wat smalend gaf de Materialdienst des Konfessionskundlichen Instituts Bensheim een interessant overzicht van de discussie als ondertitel mee: ‘Ein Versuchsballon kehrt zur Erde zurück’ - ‘Een proefballon keert naar de aarde terug’Ga naar voetnoot25. Het ware jammer dat van de hele discussie slechts het doorgeprikte omhulsel zou overblijven. Dit is echter niet het geval. Reeds nu heeft de historisch-wetenschappelijke belangstelling, zowel aan katholieke als aan protestantse zijde, geleid tot onderzoekingen die een verrijking betekenen. De kritische editie van het katholieke verweerschrift, de Confutatio Confessionis Augustanae, door Herbert Im- | |
[pagina 793]
| |
menkötterGa naar voetnoot26 verdient nu reeds een aparte vermelding. Een gezamenlijke protestants-katholieke commentaar van de Confessio is onderweg. Zo draagt dit jubileum beslist bij tot een genuanceerder kennis van dit gewricht in de reformatorische ontwikkeling. De bemoeiingen met de CA willen echter ook rechtstreeks tot de oecumenische toenadering bijdragen. Zoals een eventuele opheffing van de Lutherban zou ook de erkenning van de CA een psychologisch en publicitair effect hebben. Wanneer zij echter niet gedragen is door een goede voorbereiding wordt zij spoedig door andere gebeurtenissen achterhaald en beïnvloedt zij de betrekkingen tussen de kerken niet op een blijvende wijze. Daarom moet men, ten eerste, de verworteling van de CA in de hele historische context nagaan. Er is terecht op gewezen dat de Confessio niet zonder meer door de theologie van Luther uit de jaren 1520-1525 verklaard kan worden. De tekst heeft inderdaad een eigen theologische consistentie. Toch kan men evenmin de scherpe spanning tussen Melanchthons irenische Confessio en Luthers reeds eerder vermelde vlammende Vermahnung of zijn Widerruf vom Fegefeuer loochenen. Ook deze geschriften verraden veel over de geestesgesteldheid van de luthersen te Augsburg. Het optreden van de lutherse vorsten en steden stond nog immer in het teken van het één jaar oude protest van Speyer. Ook de band met de latere belijdenisgeschriften kan men niet verwaarlozen. Zo kan men allerminst de Apologia, als eerste interpretatiehulp, en Luthers Schmalkaldische Artikelen buiten het blikveld houden. Hoe belangrijk de CA ook weze als hartstuk van de lutherse belijdenisgeschriften, waarin de vorsten en de vertegenwoordigers van de steden hun geloof hebben herkend, toch kan men het niet willekeurig uit zijn context uitsnijden en het ter erkenning aanbieden. Ten tweede, ligt er tussen ons en deze historische tekst 450 jaar geschiedenis. In de betrekkingen tussen beide tradities zijn de gebeurtenissen rond de rijksdag van Augsburg een stuk nauwelijks verwerkt verleden. Daarom kan men zich in het oecumenische gesprek niet aan een gezagvolle uitspraak over deze specifieke gebeurtenissen onttrekken. De gemeenschappelijke verklaring van Paus Paulus VI en Patriarch Athenagoras op het einde van het Tweede Vatikaanse Concilie over de wederzijdse | |
[pagina 794]
| |
excommunicatie van Michael Caerularius en de pauselijke legaat Umberto a Silva Candida (1054) blijft de weg wijzen voor analoge initiatieven. Daar de situatie thans grondig veranderd is, zal elk gesprek over de CA in het licht van de jongste toenadering moeten geschieden. In de bilaterale gesprekken tussen de katholieke en lutherse theologen, zowel in de Verenigde Staten als in Duitsland en op wereldvlak, werden convergenties genoteerd die rechtstreeks betrekking hebben op de theologische inhoud van de CA. We denken b.v. aan de besluiten van de studiecommissie, Het Evangelie en de Kerk (zgn. Malta-Bericht 1971) waarin de openbaring, het evangelie, de rechtvaardigingsleer, de kerk en het kerkelijk ambt ter sprake kwamen en aan het jongste document over de Maaltijd van de Heer. Deze hele ontwikkelingsgang vormt een ruimere basis voor een vruchtbaar gesprek over de Augsburgse geloofsbelijdenis en haar betekenis voor het kerkelijke leven thans. Voor de verdere gang van de oecumene zou het wenselijk zijn dat deze evolutie in een meer globale, gezagvolle en liefst gezamenlijke verklaring zou worden samengevat. Hierin zouden zowel voorbije gebeurtenissen, als de Lutherban en de Confessio Augustana die de betrekkingen blijven belasten, als de huidige toenadering moeten ter sprake komen. Zulke stappen kunnen op het lokale en nationale vlak en op het universele niveau gezet worden, door de bekrachtiging van een verklaring die door de internationale rooms-katholieke/evangelisch-lutherse commissie zou worden opgesteld. De vijftien katholieke en lutherse bisschoppen van New England (VSA) die op 28 oktober 1979 ter gelegenheid van het Hervormingsfeest en van het Augustana-jubileum een gezamenlijke oproep publiceerden om in onderlinge liefde en vriendschap te groeien, zijn hiervoor wellicht een voorbeeldGa naar voetnoot27. Deze belangstelling voor de CA mag niet leiden tot een gesloten lutherskatholiek onderonsje, een afzonderlijke verzoening tussen Rome en Wittenberg. Elke verleiding om de erkenning van het katholieke karakter van de Augsburgse Geloofsbelijdenis eng confessioneel te verstaan leidt tot een schadelijke desillusie. Al zien verschillende lutheranen voor hun traditie een overbruggingsrol tussen de katholieke kerk en de hervormden weggelegd, toch voelt het lutheranisme zich onlosmakelijk met de Hervorming en met de kerken die eruit voortkwamen verbonden. Zelfs al blijkt de Leuenberger Konkordie, de kerkelijke gemeenschap die in 1973 | |
[pagina 795]
| |
tussen lutherse en hervormde kerken in Europa werd gesloten, niet zo spectaculair als men aanvankelijk dacht en al zijn vele lutheranen niet zo gelukkig met de lage belijdenisstand van deze overeenkomst, toch zullen de contrahenten haar niet ongedaan maken. De bemoeiingen om de CA moeten zich dus vroeg of laat tot alle protestantse belijdenisgeschriften uitbreiden. Terecht vraagt Prof. A.J. Bronkhorst: ‘Wat zou een RK-erkenning van de katholiciteit van de CA voor de kerken der Geneefse Reformatie impliceren?’Ga naar voetnoot28. Onlangs stelde prof. H. Schütte, die ook sterk voor de erkenning van de CA geijverd heeft, voor ook de Heidelbergse Katechismus in het oecumenisch gesprek te betrekkenGa naar voetnoot29. Wegens haar centrale plaats, ook nu nog, in de lutherse kerken overstijgen de bemoeiingen om de Augsburgse Geloofsbelijdenis de actualiteit van een jubileum. Toch mag zulk jubileum niet ongebruikt voorbijgaan. De viering en de herdenking moeten stof aanbrengen voor verder vruchtbaar werk, die het mogelijk maakt dat deze tekst eindelijk een bijdrage wordt tot het herstel van de christiana concordia - de christelijke eensgezindheid, die velen in Augsburg verlangd hebben en die toen zo nabij leek. |
|