| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
G. Cuppen, G. Huizer, P. Mesters, J. Van Nieuwenhove, Armen nemen het woord, Latijns-Amerikanen over onrecht, bevrijding en geloof, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 190 pp., BF. 395,-.
Met Nicaragua en El Salvador staat Latijns-Amerika nog steeds in de actualiteit. De strijd voor meer sociale rechtvaardigheid wordt alsmaar scherper, bloediger ook, onafwendbaar. Welke plaats neemt de kerk in dit continentaal gebeuren in? Daarop trachten de auteurs een antwoord te geven, vooral door het verzamelen en degelijk inleiden van getuigenissen, documenten en reflexie. Na een beeld te hebben geschetst van de reële situatie waarin de ‘campesinos’ leven (uitbuiting, ellende, verdrukking en militair geweld) wordt uitgeweid over de eerste verwezenlijkingen: ontstaan en groei van kerkelijke basisgemeenschappen en organisatie van arbeidersbewegingen, en over de theologische bezinning (theologie van de bevrijding) zowel als over het optreden van bisschoppen (Helder Camara, Proano, Romero) in naam van het volk. Om inzicht te krijgen in het huidig Latijnsamerikaans gebeuren op sociaal, politiek en kerkelijk vlak, is dit boekje een knappe inleiding.
J.F. Du Bois
| |
John Ferguson, Encyclopedie van de mystiek en de mysterie-godsdiensten, vertaling en bewerking Simon Vinkenoog, Het Wereldvenster, Baarn, 1979, 320 pp., fl. 75,-.
Boeken over mystiek liggen goed in de markt en de uitgevers hebben daar de laatste jaren een fijne neus voor. Zo verscheen deze kleine en handige encyclopedie in een Engelse uitgave met de titel: ‘An illustrated Encyclopaedia of Mysticism and the Mystery Religions’. De auteur geeft aan de woorden ‘mystiek’ en ‘mysterie’ een zeer ruime betekenis. Toch waagt hij zich niet op de glibberige gebieden van magie en hekserij, noch op het gebied van de paranormale verschijnselen. Hij geeft feitelijke informatie over de mysterie-erediensten van de oudheid, over astrologie en alchemie, over Oosterse en Westerse mystiek en over de grote mystieke schrijvers uit alle beschavingen van de mensheid. Het zal niemand verwonderen dat de algemene kenmerken van de mystieke beleving meer aandacht krijgen dan het specifieke en eigene van elke traditie en van elk groot mysticus. De beschrijvingen van algemene begrippen als gebed, contemplatie, extase, vereniging, vergoddelijking e.a. zijn bepaald zwak en éénzijdig. De grote mystieke schrijver Origenes komt niet eens ter sprake, en evenmin zijn vertalers Hieronymus en Rufinus. Hadewijch, de roem van onze Nederlandse letteren, wordt volgens middeleeuwse zeden naar het klooster verwezen: zij wordt beschreven als priores van een premonstratenserklooster in het Pruisische Meer! Zulke baarlijke onzin over een ons bekende figuur doet wel vragen rijzen omtrent de betrouwbaarheid van de informatie over vreemde culturen. Maar kom, globaal genomen, was de Engelse encyclopedie een nuttige handleiding voor het ruime publiek van niet-ingewijden.
Dit kan helaas niet worden gezegd van de Nederlandse vertaling, die nu door Het Wereldvenster te koop wordt aangeboden. De lezer late zich niet misleiden door de bekende naam van de vertaler en bewerker! Wat hier wordt geboden, is een minderwaardig produkt: zowel uitgever als vertaler geven blijk
| |
| |
van een uitzonderlijke minachting voor de vereerde klant en koper.
Enkele feiten om die aanklacht te staven. Maximus Confessor wordt in de Nederlandse tekst Maximus de Biechtvader! Dionysius de Kartuizer heet Denys van Ryckel. De werken van John(!) Scotus Erigena en van Richard van Sint Victor - natuurlijk in het Latijn geschreven - worden geciteerd met een netjes gecursiveerde Engelse titel. De preken van Bernardus op het Hooglied worden zedenpreken genoemd. Blaise Pascal wordt voorgesteld met een (eigentijds?) fotografisch portret (van een onbekende). ‘Contemplatio infusa’ een klassieke term van de mystieke theologie, is nauwelijks te herkennen in de Nederlandse omschrijving ‘bezielde of ingegeven contemplatie’. Op vele plaatsen werd de Engelse tekst verkeerd begrepen of zeer slecht vertaald. Dit leidt tot onverstaanbare affirmaties, zoals: ‘Roemi is betwistbaar de grootste mystieke dichter in enigerlei taal’. Of de slotzin over Jezus van Nazareth: ‘De belofte van zijn voortdurende aanwezigheid wordt ruimschoots geëvenaard’.
Uitgevers beseffen te weinig dat een goed vertaler niet alleen de vreemde taal moet beheersen, maar dat hij ook voldoende vertrouwd moet zijn met het behandelde onderwerp. De vertaler van dit boek was niet opgewassen tegen zijn taak.
P. Verdeyen
| |
Drs. T.M. Gilhuis, ABC - '79/'80 van de Protestants-Christelijke Onderwijsorganisaties, Kok, Kampen, 1979, 196 pp.
In het Honderdste jaar, Gedenkboek Stichting Unie ‘School en Evangelie’ 1879-1979, Kok, Kampen, 1979, 260 pp.
Drs. T.M. Gilhuis, Pleidooi voor een school met de Bijbel, Kok, Kampen, z.j. (= 1979), 80 pp., fl. 10,90.
W.E. Westerman, J.H. Meesters en C.A. de Leeuw, De Nieuwe Meester, Kok, Kampen, 1979, 123 pp., fl. 15,90.
Dr. J. Verkuyl, Er zijn grenzen, Kok, Kampen, 1979, 51 pp.
Communisme en christelijk onderwijs (Reacties op het Cahier: Er zijn grenzen), Bulletin, 8e jrg., nr. 2, november 1979, uit School en Evangelie, Herengracht 366, Amsterdam, 51 pp., fl. 7,50.
Om niet geheel te verdwalen in de doolhof van protestants-christelijke onderwijsorganisaties in Nederland (en hun afkortingen!) verschijnt voor de tweede maal een gids (de eerste is van 1973), uitgegeven door de Unie ‘School en Evangelie’, die in 1979 haar honderdjarig bestaan vierde met talrijke manifestaties en het uitbrengen van een gedenkboek waarin het christelijk onderwijs in verleden, heden en toekomst van alle kanten wordt belicht. Daarnaast is de Unie ook uitdrukkelijk naar buiten getreden in een door T.M. Gilhuis geschreven Cahier, waarin hij een pleidooi houdt voor een School met de Bijbel. Tegen de door Th.G. Bolleman in zijn proefschrift Levensbeschouwelijke opvoeding en indoctrinatie van het jonge kind (Groningen, 1978), geuite beschuldigingen aan het adres van het bijzonder onderwijs stelt Gilhuis dat ongeveer 70% van de Nederlandse bevolking kiest voor bijzonder onderwijs, om welke reden dan ook. Punt voor punt bespreekt Gilhuis de tegen het confessionele onderwijs ingebracht bezwaren van o.a. Piet Grijs, Jan van Kilsdonk, C. van Duin en Joop den Uyl. Erg veel verder lijkt de discussie mij niet te komen, aangezien de klassieke loopgraven weer betrokken worden. Hoe de leerkracht in basis- en voortgezet onderwijs op deze scholen er dient uit te zien is in weer een àndere brochure van de Unie uiteengezet. De auteurs proberen vooral onder woorden te brengen dàt het zin heeft (en waarom) trouw te blijven aan de zo typerende alinea in advertenties: ‘sollicitanten dienen bewust voor het christelijk onderwijs te kiezen’. Een leraar als Jan Dirk Pronk aan het Pieter Groen College te Katwijk - lid van de CPN - past niet in dit beeld en wordt daarom ontslagen. Prof. J. Verkuyl heeft zich de ergernis van nogal wat mensen op de hals gehaald door te schrijven dat dit ontslag min of meer theologisch te rechtvaardigen valt. De reacties en ook zijn weerwoord daarop zijn gebundeld, en lezen in elk geval
prettiger dan het Cahier zelf.
P.B.
| |
| |
| |
Wegwijzer. Toelichting bij de Schriftlezingen voor de zondagen (C-cyclus), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1979, 173 pp., fl. 15,-.
Wanneer je de ‘Verantwoording’ bij dit boekje leest, dringt zich de vraag op voor wie het nu eigenlijk bestemd is. De auteur - lid van de pastorale werkgroep Oost-Gelderland, waar ook het bekende preektijdschrift De Gewijde Rede wordt samengesteld - begint wel met te zeggen dat het de lectoren een beter besef wil geven van de door hen voorgelezen teksten, maar even verder lees ik: ‘Veel pastores willen dat (toelichting of uitleg) best geven, als die uitleg maar bij de hand zou zijn...’ (p. 5), een toch wel beschamende constatering. Over de inhoud van het boekje ben ik teleurgesteld, enerzijds vanwege de uiterst globale uitleg die er van de Schriftteksten wordt gegeven, anderzijds door het totaal ontbreken van verwijsplaatsen in die uitleg. Er komt geen zgn. dwarsdoorsnede tot stand, die laat zien dat een bepaalde tekst door andere wordt gedragen of verduidelijkt. Bovendien is nergens ook maar een woord te vinden over de opbouw van de betreffende tekst of een korte indicatie gegeven van het groter geheel waarvan deze lezing deel uitmaakt.
Panc Beentjes
| |
Alfons Weiser, Een wonder? Wat de Bijbel onder wonderen verstaat, Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1979, 156 pp., fl. 23,90.
Tussen de betekenis van het woord ‘wonder’ in het moderne taalgebruik en dat wat in de Oudheid (en dus in de Bijbel) een wonder heet, bestaat een grote kloof. De Bijbel noemt wonderen: opvallende gebeurtenissen die door gelovige mensen als teken van Gods heilshandelen worden verstaan. De Bijbel stelt daarbij dus niet de vraag of er natuurwetten doorbroken zijn. Wonderen in de Schrift verwijzen naar iets, bewijzen doen ze niets. De wonderverhalen staan in verband met de verrijzenis van Jezus de Messias: wie goed leest merkt zelfs dat elk wonderverhaal het geloof in de verrezen Heer veronderstelt!
In een werkelijk uitstekend boek heeft Alfons Weiser deze problematiek overzichtelijk én verantwoord beschreven. Hij toont aan dat de wonderverhalen van het Nieuwe Testament dezelfde opbouw vertonen als de hellenistische wonderverhalen. Die ‘heidense’ teksten over genezingen, demonenuitdrijvingen en dodenopwekkingen worden in dit boek ook afgedrukt. De lezer kan dus zelf vergelijken tussen die berichten en de evangeliën. Zo kan hij zien dat de jonge kerk helemaal paste en sprak in het beel van de wereld rondom. Door goed te lezen - en Weiser helpt daarbij - ziet men dat het geen verslagen zijn van letterlijk zoen-zo, toen-en-toen plaatsgevonden gebeurtenissen, maar verhalen met een eigen zeggingskracht, die ten volle serieus genomen dienen te worden. Wonderverhalen spreken nog steeds en hebben ook nù een boodschap.
Naast het al even voortreffelijke ‘Lezen achter de woorden’ van Gerhard Lohfink een warm aanbevolen boek.
Panc Beentjes
| |
Filosofie
Werner Fuld, Benjamin. Walter Benjamin zwischen den Stühlen, Hanser Verlag, 1979, München, 323 pp.
Het is geen geschikt ogenblik om een W. Benjamin-biografie uit te brengen. Enerzijds is de grote ‘rage’ rond het werk van de Duitse essayist ietwat verzwakt; anderzijds (en meer doorslaggevende moeilijkheid) zijn vele van de archieven nog ontoegankelijk. Bovendien is er rond de figuur van Benjamin een soort ‘conspiratie’, die in hem een marxist wil zien of integendeel een metafysicus. De auteur van deze biografie gaat af en toe scherp te keer tegen deze verschillende clans. Als hij iets venijnigs t.o.v. de uitgevers van de verzamelde schriften kan schrijven, laat hij dit niet. Ook de KPD krijgt er voortdurend van langs. Adorno daarentegen wordt nu eens aangevallen, dan weer gespaard. Kortom er zijn heel wat passages
| |
| |
die (nutteloos?) belast en verzwaard worden door dit gepolemiseer. Ten opzichte van Benjamin zelf, heel eigenaardig, heeft Fuld een nogal neutrale houding; vaak spreekt hij zich niet uit, kiest geen partij. ‘Linksburgerlijk’ noemt hij Benjamin, en dat is waarschijnlijk ook de beste omschrijving. Een groot gedeelte van deze biografie wordt in beslag genomen door situerende beschouwingen gewijd aan het werk; over Benjamins levensloop verneemt de lezer bij wijlen slechts het hoogst nodige. Over zijn vriendschappen, zijn amoureuze relaties, blijft Fuld (noodgedwongen) discreet. Toch komt het mij voor dat de Duitse pers ten onrechte zo extreem streng is opgetreden bij de beoordeling van deze biografie... alsof Fuld kwaad bloed zette, omdat hij niet duidelijk genoeg is of, soms, al te doelgericht aanvalt. Het maakt deel uit van de controverse rond Benjamin. Het is natuurlijk niet dé grote Benjaminbiografie waar iedereen zit op te wachten, maar een heel bescheiden en lezenswaardige poging in die richting.
Eric de Kuyper
| |
Nelson Goodman, Ways of Worldmaking, The Harvester Press, Hassocks, 1978, 142 pp., £6,95.
Met een soort van spontane helderheid, die vaak lijkt op nonchalance, geeft deze filosoof-logicus zijn opvattingen weer over ‘verleden’, werkelijkheid, waarheid, feiten en dergelijke aanverwante problemen. Hij doet dit in van elkaar losstaande hoofdstukjes (zeven in totaal), met als uiteindelijke bedoeling zo iets als fundamenten voor een esthetica, of beter: wat kunst is, bloot te leggen. De stijl maakt dat deze beschouwingen vaak nogal gecondenseerd overkomen; voor velen zal het ‘relativisme’ van Goodman tevens nogal drastisch lijken. Ook voor mij is niet alles even overtuigend in dit kleine werkje: de passussen gewijd aan het probleem van de ‘werelden’, ‘feiten’ en ‘juistheid’ mogen dan al bekend zijn uit vorige werken, ze zijn in hun resumerende en zakelijke bondigheid voorbeeldig. Daarentegen vind ik de esthetische standpunten van Goodman heel wat minder overtuigend, voornamelijk omdat de relativerende me- | |
| |
thode die hij in zijn logische stukken hanteert, hier doorgaans zoek raakt. Wanneer hij het over kunst heeft (en dat viel reeds op in ‘Languages of Art’) is Goodman veel strakker. De twee werelden in elkaar doen passen is blijkbaar één van zijn hoofdbekommernissen aan het worden. Dat hij daarvoor nog niet de juiste invalshoek gevonden heeft spreekt uit ‘Ways of Worldmaking’.
Eric de Kuyper
| |
Literatuurwetenschap
Paul Claes, Het netwerk en de nevelvlek. Semiotische studies, Acco, Leuven, 1979, 168 pp., BF 290,-.
Dit boekje valt uiteen in twee delen: een eerste stuk bestaat uit een theoretische reflexie over verschillende structuralistische modellen, terwijl het tweede deel concrete semiotische analyses omvat van diverse teksttypes, zowel literaire verhalen (Herodotos, Bomans, Kafka, Poe, Robberechts), als manifestaties van andere betekenissystemen (stripverhaal, embleem, gerechtszaak, voetbal). In het methodologisch gedeelte valt de auteur de ondertussen bekend geworden Franse verhaaltheorieën (hoofdzakelijk A.J. Greimas) aan op twee punten: vooreerst is er het reductionisme (de tekst wordt herleid tot één lezing die dan in een zo eenzinnig mogelijke metataal geformuleerd wordt), en ten tweede houden deze modellen geen rekening met de sociaalculturele context waarin een discursus is ingebed. Tegenover deze rigied-formele modellen stelt de auteur dan een ander type van semiologische benadering, die hoofdzakelijk berust op de theorie van J. Kristeva en waarbij de tekst gezien wordt als een betekenende praktijk, als produktiviteit, een polyfonische textuur (weefsel) van verschillende sociale codes. Van hieruit ontwikkelt hij dan een specifieke visie op de narrativiteit: een verhaal is hoofdzakelijk een middel tot ideologievorming, waarbij op een versluierde wijze bepaalde waardehiërarchieën - eigen aan de heersende klasse - opgedrongen, aangevallen of gerecupereerd worden. Het beste staaltje van dergelijke ideologische ontmaskering vindt men in de analyses van Herodotos' Koning Rampsinitos en de dief, en E.A. Poe's De gestolen brief. Het is dan ook de verdienste van dit boekje om de complexe theorie van Kristeva, die op het kruispunt van psychanalyse (Lacan) en Marxisme (Althusser) ligt, in een uiterst helder en begrijpelijk taalgebruik te vatten en er tevens de operationaliteit van aan te tonen. Wel was het wenselijk geweest om in het theoretisch gedeelte intertextueel de bronnen wat meer in
reliëf te zetten waaraan bepaalde principes werden ontleend, dit om aan te tonen dat ook in het Nederlands taalgebied de laatste jaren intens aan reflexie op de semiologie is gedaan. Wat de toepassingen betreft, mochten enkele stukjes die teruggaan op vroegere publikaties en derhalve een ietwat verouderde indruk geven (Bomans' Erik en gedeeltelijk Kafka's Voor de Wet) beter weggelaten worden. Behalve deze enkele schoonheidsvlekjes blijft Het netwerk en de nevelvlek, dank zij zijn logische opbouw en zijn synthetiserende kracht, een belangwekkende bijdrage tot de ontwikkeling van een kritische tekstwetenschap.
Mark Adriaens
| |
Provinciaal Bestuur van Friesland/Fryske Akademy, Het Fries en Friesland vandaag.
Het Provinciaal Bestuur van Friesland en de Fryske Akademy hebben samen een keurige brochure uitgegeven over Het Fries, te verkrijgen in diverse talen. Even iets meer daarover, meer speciaal over de Nederlandse versie, die gratis verkrijgbaar is op aanvraag bij het Provinciaal Bestuur te Leeuwarden.
De brochure geeft allereerst en voornamelijk een overzicht van wat het Fries betekent voor de inwoners van Friesland, hoe hun taal in de tong gebrand is en in welke mate zij hun moedertaal nog gebruiken.
De taal wordt gesitueerd binnen de groep der westgermaanse talen en de verwantschap met andere germaanse talen wordt op een eenvoudige manier aangetoond. Ook een korte geschiedenis van het oud naar het
| |
| |
nieuw Fries geeft een overzicht van de evolutie van de taal.
Belangrijk is de bijdrage over tweetaligheid, meer speciaal in Friesland, en de status quaestionis: in verband met diverse parameters wordt aangegeven wie nog Fries verstaat, spreekt (83%), leest (73%), schrijft, enz.
Zeer veel aandacht wordt in Friesland besteed aan de organisatie van het onderwijs in en van het Fries, in kleuterschool, lagere school en naschoolse opleiding of voortgezet onderricht. De AFUK (Algemiene Fryske UnderrjuchtKommisje) verzorgt vooral kursussen voor de vorming buiten schoolverband en verschaft syllabi, leermiddelen, opleiders en diploma's.
Het is ook niet oninteressant te vernemen in welke mate het Fries belangrijk is en verder leeft buiten de Rijksgrenzen, zoals o.m. in de Verenigde Staten en Canada, in Duitsland. Ook wordt de waarde en de dimensie van het Fries onderzocht in diverse sociale domeinen, zoals daar zijn de handel en industrie, de culturele sector, de massamedia (televisie, radio, lectuur, literatuur), wetenschap, bestuur en rechtsverkeer, en dgl. meer. Aandacht wordt vooral besteed aan de Friese Beweging die allerlei organisaties groepeert.
De taalplanning van deze Friese Beweging bestaat erin eerst en vooral het corpus van de taal te beschermen en daarnaast dit corpus zo intens mogelijk te doen gebruiken om het aldus actief te bewaren.
Deze volksgemeenschap die in het Koninkrijk der Nederlanden woont, aan de Noordzee, met zowat een half miljoen mensen, spreekt een eeuwenoude taal en heeft een even oude cultuur: ze moeten bewaard blijven en respect kunnen afdwingen buiten Friesland: de publikatie van deze brochure draagt daar zeker toe bij.
Drs. Alex M.S. Vanneste
| |
Literatuur
Pol Hoste, De veranderingen, Elsevier-Manteau, Brussel/Amsterdam, 1979, 94 pp., BF. 250.
Dit boek is een merkwaardig debuut wegens de geslaagde verbinding van een experimentele stijl met een persoonlijke en sociale thematiek. Het is een tegelijk vervreemdende en nuchter realistische weergave van een persoonlijkheidscrisis tegen de achtergrond van de huidige maatschappelijke crisis met zijn fabriekssluitingen en bezettingen, stakingen, betogingen, krantenfusies, uitbreiding van de ordehandhaving, enz.
De vervreemding wordt o.m. bewerkt door de volledige afwezigheid van eigennamen. Behalve de hoofdfiguur met de symbolische naam Achternet (achter het net gevist?) komt er nog slechts één naam in voor, die van zijn werkgever Vandecasteele, bij wie hij een tijdje als hulpmagazijnier gewerkt heeft. Verder is er alleen het lidwoord dat de omgeving en de mensen nader bepaalt. Het gaat om de stad met het station, de klinieken, de kathedraal, het slachthuis, de haven. En om de conciërge, de vrouw, de verre kennissen van vroeger, de voorzitter, enz. Achternet, een links revisionistisch kleinburgerlijk intellectueel genoemd, heeft als student pamfletten uitgedeeld aan de fabriekspoorten bij de havenstaking en mee gemanifesteerd. Gesuggereerd wordt ook dat hij bij de personeelsdienst een handvol steekkaarten heeft ontvreemd. Daarvoor wordt hij opgepikt en zit 61 dagen in voorarrest. Na zijn vrijlating keert hij totaal ontredderd naar de stad terug, zijn hoofd vol ondergangsvisioenen. De bewustzijnsstroom waarin Achternet dit in de derde persoon geschreven relaas van ‘de veranderingen’ meedeelt bevat ook korte verwijzingen naar schoolherinneringen, toestanden van foltering en repressie elders in de wereld, een nauwkeurig weergeven van de verschuivingen tussen lichten donker. In het begin luidt het: ‘Vanuit het raam zag hij de rode zon boven de wolken opkomen’ (p. 6) en aan het
| |
| |
slot: ‘De regens sleepten de zon mee tussen de wolken. Het werd langzaam donker.’ (p. 94). Achternet, die als student aansluiting zocht bij de arbeidersstrijd analyseert wat hem overkomen is en komt tot het besluit: ‘De werelden waren in toenemende mate door elkaar beginnen schuiven. Het verwijderde hem van de anderen’ (p. 91). Pijnlijk en fascinerend proza.
J. Gerits
| |
Paul Koeck, Berthold 1200, Elsevier-Manteau, Brussel/Amsterdam, 1979, 261 pp., BF. 360.
In zijn nieuwe reportage-achtige roman heeft Paul Koeck ingespeeld op de beroering rond de problemen van de kernenergie en de gevaren van radio-actieve besmetting. Het is een aanklacht tegen de bureaucratie, die gepaste maatregelen via het bekende paraplusysteem uitstelt, en tegen de ondemocratische besluitvorming die zich verschuilt achter argumenten van de ingewikkeldheid van de materie. Daardoor mogen een handvol specialisten, echte of vermeende, beslissen over de levenscondities van alle anderen, die niet-specialist zijn. Als Maurice Hervé, officier van het Belgisch leger en specialist in de nucleaire oorlogsvoering op een dag constateert dat het leidingwater in zijn woonplaats, Visé, ontzettend radio-actief is, spaart hij geen moeite om de oorzaak daarvan aan het licht te brengen. Maar hij ervaart al zeer vlug hoe perfect de ene persoon of dienst de andere afschermt. Uiteindelijk zal hij, zelfs ten koste van de vrede in het eigen gezin, zijn slag thuishalen, maar een tweede offensief, gericht tegen de bouw van een kerncentrale mislukt volkomen. Ook de door hem opgerichte progressieve ‘groene’ partij kan bij verkiezingen niet doorbreken. Als een kluizenaar trekt hij zich terug in het vervallen kasteel in het Hertogenwald waar zijn vader, eveneens een verzetsheld, maar dan in de Tweede Wereldoorlog, jachtopziener geweest is. De duidelijke thesis die de auteur in dit boek naarvoor brengt, wordt wel afgezwakt door het heterogeen karakter van deze roman. Koeck raakt er heel wat problemen in aan, maar laat ze ook onmiddellijk weer los: de relatie man-vrouw in een gezin waarin de man alleen nog voor zijn ideaal leeft, de mogelijke conflicten met de volwassen geworden kinderen, misstanden in de politiek en de administratie, gaande van afluisterpraktijken tot intimidatie en regelrechte chantage. Heterogeen is het boek ook door de vermenging van genres: er zijn SF-elementen, historische gedeelten over het verzet en de concentratiekampen in
de Tweede Wereldoorlog, lange documentaire passages met zeer gedetailleerde en technische beschrijvingen van de gevolgen van radio-actieve besmetting en karakteristieken van het dagboek in de mededeling dag na dag van de feiten.
De roman verliest zijn scherpte o.m. door de boy-scout-achtige voorstelling van het hoofdpersonage, die absoluut zijn goede daad wil stellen, en die, als het hem niet gelukt, zich gefrustreerd terugtrekt in het bos van zijn jeugddromen.
J. Gerits
| |
Anton van Wilderode, En het woord was bij God. Vijfhonderd religieuze gedichten uit de Nederlandse letterkunde, Lannoo, Tielt/Amsterdam, 1980, 608 pp., BF. 990.
In deze bloemlezing religieuze gedichten valt de klemtoon vooral op de poëtische produktie uit de laatste honderd jaar. Wat aan 1897 - het jaar van Gorters ‘School en Poëzie’ en Gezelles ‘Rijmsnoer’ - voorafging, kreeg maar een vijftigtal gedichten toegewezen, omdat er al zovele anthologieën aan die periode werden gewijd. Van Wilderode stelt dat de ‘waarachtige religieuze poëzie’ altijd ‘ontstaat uit een besef van deemoed, dat is: uit het gemoed van de dienaar (hoe dichtbij of hoe véraf ook van de Eeuwige tot wie hij of zij het woord richt). Staande in het heilige der heiligen of in de wildernis van de wereld’. Dit kan je onderschrijven als ook plaats wordt geruimd voor de jubelhymne en de liefdesverhouding tussen God en de mens. In die gevallen immers kan de afstandservaring verdwijnen door de opgang in de extase. Bij het lezen van deze rijke en fijne oogst, maak je wel enkele bedenkingen. In de Nederlanden is religieuze poëzie zonder meer identisch met chris- | |
| |
telijke poëzie. Andere godsdiensten of wijsgerige houdingen kwamen nog niet aan het woord. Verder is het opvallend dat de religieuze poëzie van onze tijd expressie is van heel persoonlijke religieuze belevingen, wat de gedichten voor liturgisch gebruik ongeschikt maakt (in tegenstelling met de psalmen b.v.). Tenslotte dient opgemerkt dat deze gedichten een pre-conciliaire geest vertolken met vooral nadruk op schuldbesef, onmacht en het al of niet ‘verdienen’ van de zaligheid. Al met al een prachtige verzameling met heel wat nieuwe pareltjes erin. Ik begrijp best dat de auteur uit bescheidenheid geen eigen gedachten opnam. Toch vind ik het jammer.
J.F. Du Bois
| |
Gerard Walschap, De heilige Jan Mus, Elsevier-Manteau, Brussel/Amsterdam, 1979, 295 pp., BF. 385.
In de gesprekken met Westerlinck heeft Walschap verklaard dat hij zijn roman van 1968, Het avondmaal, als het eindpunt van zijn geestelijke levensreis beschouwde. Met zijn nieuwe roman heeft hij er zich niet van kunnen weerhouden dat eindpunt nog eens over te doen. De roman bevat jeugdherinneringen, reminiscenties aan zijn ambtenarenloopbaan en aan vroegere romans (zoals Oproer in Congo) in een nieuw geheel samengevoegd ter bevestiging van zijn oude thesis ‘dat in gans de schepping geen oneindigheid bestaat of kan bestaan’ (p. 19) en dat men uitsluitend dient te geloven in de wereld die men ziet bouwen en de mens die hem bouwt. De lange gesprekken in deze roman van Jan Mus met een jeugdvriend en later met zijn broer Fons, een Witte Pater, moeten nogmaals Walschaps behoefte bevredigen aan discussiëren en polemiseren op een profetische, messiaanse toon. In die gesprekken toont Walschap zijn belezenheid, zijn interesse voor de filosofie, de literatuur en de wetenschap, ook voor de politieke actualiteit en voor de veranderingen in de katholieke kerk. De argumenten van neopositivistische en soms ronduit grof positivistische signatuur, waarmee Walschap nog eens stormloopt tegen het geloof van zijn jeugd, zijn bekende en vaak gehoorde simplifiëringen. In het katholieke hoofdpersonage, Jan Mus, getrouwd met een dochter uit een oud en welstellend liberaal en vrijzinnig geslacht, heeft de auteur zijn eigen geestelijke ontwikkeling naar een humanisme met een boodschap van geluk voor de mens in de erkenning en aanvaarding van zijn gedetermineerd bestaan, nogmaals gestalte proberen te geven. Jan Mus is een gepensioneerde Houtekiet geworden. Wellicht zal de lezer meer genot beleven aan het herlezen van dat boek dan aan de woordenvloed waarin Jan Mus zich ontpopt tot aspirant-heilige van wat Walschap humanisme noemt.
J. Gerits
| |
Kunst
Die Kunst der Photographie, Electa/Klett-Cotta, Stuttgart, 1979, 404 pp., DM. 48,-.
Op initiatief van de Unesco werd de nu jaarlijkse biënnale van Venetië 1979 gewijd aan de kunst der fotografie. De catalogus ligt hier voor. Een prachtig werkinstrument. Een reeks grote artiesten worden hier voorgesteld: Lewis W. Hine, Robert Capa, Henri Cartier-Bresson, Alfred Stieglitz, Francesco Paolo Michetti, Eugène Atget, W. Eugene Smith, Robert Frank, Diane Arbus. Ook enkele verzamelingen zoals die van Alfred Stieglitz en Sam Wagstaff leren we beter kennen. Andere hoofdstukken zijn gewijd aan bepaalde genres zoals de fotografie van de dans, het landschap, het mensenbeeld. Ook zijn er enkele delen waarin de fotografiekunst in enkele landen wordt voorgesteld: Japan, Latijns-Amerika, de VS en Europa. Zonder op volledigheid te bogen. De tentoonstelling kan niet anders dan maar een bloemlezing aanbieden. Rijk genoeg om de fotografie als kunst te introduceren. De keuze platen is verrassend rijk en verantwoord. De technische gegevens vormen een betrouwbare informatiebron. Een boek dat je niet nalaat voortdurend ter hand te nemen.
J.F. Du Bois
| |
| |
| |
DuMont's Grosser Kunstkalender 1980, DuMont Buchverlag, Köln, 1980, DM. 25,80.
Laat op het jaar ontvingen we DuMonts jaarkalender 1980. Weer een prachtige reeks kleurenplaten met werken van Kokoschka, Miro, Kandinsky, Picasso, Klimt, Macke, Mueller, Gauguin, Munch, Feininger, Nolde en Klee. Hier wordt het nuttige aan het schone gepaard. Een weelde om huis of bureel mee op te vrolijken.
J.F. Du Bois
| |
Wilhelm Gall, Malerei des 20. Jahrhunderts, Sammlung Landesgirokasse, W. Kohlhammer, Stuttgart/Berlin/Köln/Mainz, 1979, 187 pp., 70 kl. ill., DM. 31,20.
In twintig jaar tijd heeft de Landesgirokasse Stuttgart een merkwaardige verzameling moderne kunst opgebouwd, bestaande uit werken van kunstenaars die in de deelstaat Baden-Württemberg zijn geboren. Ook enkel artiesten uit Beieren, Oostenrijk en Zwitserland werden opgenomen. In dit werk worden de kunstenaars en hun oeuvre voorgesteld, telkens begeleid door een prachtige kleurenillustratie van een werk. Bekende namen als die van W. Baumeister, Otto Dix, H. Antes komen erin voor. De meesten zijn hier te lande nog geïgnoreerd. Toch is de kennismaking boeiend: een levende traditie die in een beperkt deel van de Bondsrepubliek de persoonlijke internationale tendensen weet te verwerken. Hier vinden we geen echt vernieuwende of revolutionaire trends, maar een schilderkunst met kwaliteit en geestelijk gehalte.
J.F. Du Bois
| |
Echart Kästner, Bekränzter Jahreslauf. Ein festlicher Kalender für alle Zeit, Insel Verlag, Frankfurt, 1979, DM. 9,80.
Een prachtig zakkalendertje dat alleen de dagen vermeldt zonder aanduiding van concrete weekdagen. Zo kun je dit handig boekje in om het even welk jaar gebruiken. En meteen genieten van de mooie afbeeldingen genomen uit een Vlaams gebedenboek dat zich in de Bibliotheek van Dresden bevindt.
J.F. Du Bois
| |
Emery Kelen, Leonardo da Vinci, Zeichnungen, DuMont Buchverlag, Köln, 1979, 261 pp., DM. 22,80.
Niet minder belangrijk dan de schilderijen voor de kennis van da Vinci's oeuvre, zijn de tekeningen en de geschriften van deze Renaissancekunstenaar. Wat da Vinci aan bedenkingen optekende, is een ware inleiding in het denken en in de nieuwe wijsgerige en esthetische opvattingen van de XVe eeuw in Italië. Deze uitgaven brengen die geschriften naar een ruimer publiek toe. De inleider heeft de teksten naar themata gerangschikt, geïllustreerd met da Vinci's tekeningen en voorzien van een kort biografisch-historisch commentaar. Jammer dat hij hierbij uitgaat van een voorbijgestreefde opvatting dat kunst alleen maar doelt op een zuiver esthetische ervaring. Ik denk dat kunst heel wat meer is.
J.F. Du Bois
| |
Film
Robert Vrielynck, Aspekten van de Filmindustrie, Desclee de Brouwer, Brugge, 1979, 349 pp. (geïll.), BF. 450.
Dit is een zeer ambitieus werk, meer echter voor wat de om vang en verscheidenheid van de aangesneden probleemgebieden betreft, dan voor de uitdieping of de nuancering ervan. Zoals vaak ook met gelijkaardige ambities kan men het slechts voor de helft geslaagd noemen. De geslaagde helft betreft de kwantiteit: over alle min of meer aanverwante problemen van de filmindustrie kan de gewone lezer - maar ook de professioneel - wel iest vinden. Over verzekeringen bv., auteursrecht, recht op privacy, naast de meer klassieke problemen van de film als industrie, zoals financiering. Het verve- | |
| |
lende is echter dat de informatie niet altijd correct is, onvolledig of achterhaald. De filmeconomie en de studie daarvan zijn juist het laatste decennium pas goed in beweging gekomen, voor wat de studie ervan dan betekent, en dat geeft nogal eens wat dissonanten. Storend in een werk dat juist zo allesomvattend wil zijn en een zakelijk en nuchter overzicht wil geven. Er ontbreekt hier een zekere (professionele?) distantie: tussen wat verteld of geschreven staat over of in de filmindustrie en wat er in feite gedaan wordt bestaat altijd een enorme afstand. Dat men niet altijd dit evenwicht tussen (economische mythe) en (zakelijke) realiteit kan schetsen is weer eens inherent aan de sector; maar men zou op z'n minst in de schriftuur, in het presenteren van de ‘feiten’ een soort van relativering kunnen hanteren die hier nauwelijks of nooit aan bod komt. Kortom meer nog dan elke andere industrie is de filmindustrie een ‘façade’ en dienen alle gegevens met een korrel zout gepresenteerd te worden. Het boek van Vrielynck geeft zich voor als de nieuwe Bijbel! Ook een ‘nuttig’ boek, maar dat men ‘geïnspireerd’ dient te lezen.
Eric de Kuyper
|
|