Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
Streven
| |
[pagina 195]
| |
Een nieuwe paus.
| |
[pagina 196]
| |
voor vandaag, een uitsluitend beroep op de traditie volstaat niet langer. Traditie kan ook een hypotheek worden, een nodeloze last die bezwaart en verknecht. Ze kan het zicht op een eigentijdse bevrijding belemmeren. Is Jan Paul II een paus voor onze tijd? En beantwoordt hij aan onze verwachting, de verwachting van mensen die nog geloven in de zending van hun kerk? Na één jaar pontificaat is het natuurlijk voorbarig, op deze vraag al een definitief antwoord te geven. Maar toch. Op zijn vele reizen, meer nog dan in zijn encycliek Redemptor Hominis, heeft de paus zijn visie op de problemen van deze tijd toch al duidelijk genoeg uitgesproken en de grote lijnen van zijn beleid omschreven. Daar zit veel goeds in. In Puebla en voor de Verenigde Naties is hij resoluut aan de kant van de armen en de verdrukten gaan staan. Hij heeft geen strenge woorden gespaard om het sociale en economische onrecht van het kapitalisme te brandmerken én de geestelijke verkrachting in de marxistische staten. Moedig was zijn veroordeling van het misbruik dat in Latijns-Amerika wordt gemaakt van de theorie van de nationale Veiligheid om schending van mensenrechten, uitbuiting en zelfs volkerenmoord te rechtvaardigen. Hij heeft het aangedurfd stelling te nemen in netelige internationale kwesties en o.m. de rechten van de Palestijnen als wezenlijk onderdeel van een vredesregeling in het Midden-Oosten bepleit. De diplomatieke taal waarin dit vaak gebeurde, moet men er nu eenmaal bij nemen, maar het getuigt van een open visie en een bevrijdende moed. Binnenkerkelijk daarentegen schijnt de paus eerder naar het traditionalisme over te hellen. Vele van zijn stellingnamen wijzen daarop. Die zijn niét bevrijdend, werken integendeel remmend, vooral wegens de radicale vorm waarin ze worden gesteld. Zo heeft Jan Paul II zich onomwonden uitgesproken tegen elke vorm van contraceptie en deze praktijk op gelijke voet gezet met abortus (Chicago). Contraceptie is in de westerse wereld iets vanzelfsprekends geworden en de veroordeling ervan door Paulus VI in Humanae Vitae heeft deze trend niet kunnen tegengaan. Natuurlijk is men gerechtigd te wijzen op de fysieke en psychische risico's van bijvoorbeeld de pil. Natuurlijk bestaat het gevaar dat geboortebeperking gewoon een vorm van egoisme en hedonisme wordt. Maar contraceptie wordt door velen terecht ook gezien als een voor hun geweten geoorloofd middel tot bewuste beheersing van de menselijke vruchtbaarheid. Indien geboortenregeling vanuit die optiek wordt benaderd en niet langer vanuit een angstreflex, kan er heel anders over worden gesproken, in termen die de opgang naar de menselijke bevrijding niet langer afremmen. Nu beoefenen zoveel miljoenen mensen de contraceptie a.h.w. en marge van de kerk en al zijn ze overtuigd dat ze | |
[pagina 197]
| |
moreel handelen, toch kunnen ze zich vaak niet van een zeker schulcomplex ontdoen. Er is ook de kwestie van het priestercelibaat. Zonder ook maar in het minst de evangelische tekenwaarde van het celibaat aan te vechten, kan toch de vraag worden gesteld of deze levensstaat gekoppeld moet blijven aan het ambt. Moet de kwestie niet o.m. ook benaderd worden vanuit de nijpende nood aan priesters, een fenomeen dat in alle landen van de wereld (en niet alleen in de katholieke kerk) onrustwekkende vormen aanneemtGa naar voetnoot1. Niemand minder dan mgr. J. Bluyssen, bisschop van 's Hertogenbosch, verklaarde hierover onlangs: ‘Het kan toch niet waar zijn dat de gelovigen de wekelijkse eucharistie moeten missen omdat de wet op het verplicht celibaat gehandhaafd blijft’. Door in afwijking van de sinds enkele jaren heersende praktijk de dispensatie voor uittredende priesters en bloc op te schorten, zoals hij op het ogenblik doet, zet de paus bovendien deze mensen vast in een onhoudbare juridische situatie. De hele aanpak is des te bedenkelijker daar deze celibaatswet volgens velen op geen enkel evangelisch argument berust. In dezelfde samenhang komt ook het probleem van de vrouw in de kerk en de vrouw in het ambt ter sprake. Wat allang in de kerkgemeenschap leeft, werd in Washington in aanwezigheid van de paus kordaat en toch bescheiden-eerbiedig verwoord door zuster Therese Kane, voorzitster van de conferentie van vrouwelijke religieuzen (V.S.A.), die sprak over ‘het intense lijden en de pijn van menige Amerikaanse vrouw’ die zich nog altijd als tweederangsburger behandeld voelt en vroeg dat de kerk ‘de mogelijkheid onder ogen zou zien om vrouwen in alle kerkelijke bedieningen op te nemen’. Ter plaatse ging de paus op deze bede niet in. Maar pas terug in Rome wees hij in een toespraak tot religieuzen elke dialoog over dit thema uitdrukkelijk van de hand. Het verheugende van deze interventie in Washington was dat ze zo publiek gebeurde en door de media, vooral de TV, zo werd geamplifieerd. Hier gebeurde iets dat door het TV-optreden van Paus Woytila zelf werd uitgelokt. Hij zoekt contact met het volk, hij wil met mensen praten. Wat is er dan normaler dan dat iemand uit dat volk ook eens iets anders tegen hem wil zeggen dan ‘We love you’? Maar pijnlijk wordt het als daar dan alleen een stoere afwijzing op volgt, zonder enige ernstige argumentatie. En als | |
[pagina 198]
| |
dat antwoord dan luid toegejuicht wordt door in vervoering gebrachte massa's die zich weer eens in hun aloude zekerheden gestijfd voelen. Dat brengt ons dicht bij wat deze paus tot nog toe zoal gezegd heeft over de theologen. Aan de katholieke universiteit in Washington onderstreepte hij het belang van het theologisch onderzoek dat in vrijheid beoefend moet worden in dienst van de waarheid. Maar hij voegde eraan toe: dat onderzoek moet zijn inspiratie zoeken in de Schrift en de Traditie zoals die door het leergezag worden geïnterpreteerd en vooral: ‘De gelovigen hebben het recht, niet in verwarring gebracht te worden door theorieën en hypothesen waarvoor zij niet deskundig zijn om ze te beoordelen of die door de publieke opinie gemakkelijke gesimplificeerd worden voor doeleinden die strijdig zijn met de waarheid’. Wat houdt zo'n uitspraak in? Bedoelt men ermee dat men geen theologie als wetenschap in de openbaarheid mag brengen? Maar wetenschap in het geheim beoefenen heeft toch geen zin: alleen de uitwisseling van ideeën en inzichten maakt denken mogelijk. Zal men dan angstig vermijden aan nieuwe theologie te doen uit vrees de mensen in verwarring te brengen? Zal men de theologie laten verarmen en verschrompelen, de mensen klein en onwetend houden? Komt dan zodoende het recht op vrije meningsuiting in de kerk niet in het gedrang? In dit verband maken wij ons bijvoorbeeld uitermate bezorgd over wat er op het ogenblik weer met de Nijmeegse theoloog E. Schillebeeckx aan het gebeuren is, vooral over de nog altijd geheime procedure waarmee een dergelijk onderzoek wordt voorbereid en geleid. Schillebeeckx is een theoloog die de interpretatie van de evangelische boodschap omzet naar de hedendaagse mens toe en daarvoor zoekt naar nieuwe formuleringen die geen traditionele citaten meer zijn maar antwoorden op de vragen van de tijd. Dat juist hij op het matje wordt geroepen (en hij is blijkbaar niet de enigeGa naar voetnoot2) duidt op een pijnlijke discrepantie tussen de levende theologie en de verstarde denkwereld van de vaticaanse officiales. Zal de paus hen steunen? Nog vele andere problemen zouden we hier kunnen vermelden. Alleen nog dit. In grote lijnen is het wel duidelijk geworden hoe Jan Paul II zijn taak als hoofd van de katholieke kerk ziet en hoe hij zijn beleid krachtdadig weet te omschrijven. Opvallend hierbij is wel dat hij zich opwerpt als de | |
[pagina 199]
| |
paus van de collegialiteit en de dialoog. Maar maken zijn duidelijk omlijnde uitspraken een gesprek bij voorbaat niet onmogelijk? In 1980 zal in Rome een bisschoppensynode gehouden worden over het gezin. Wie de toespraken van de paus doorneemt, kan zich terecht afvragen welk nut het heeft bisschoppen van over de hele wereld samen te roepen als nu reeds quasi definitieve stellingnamen in verband met de gezinsethiek worden geformuleerd, en er over vele knelpunten in dit verband het ‘non possumus - wij kunnen niet’ wordt uitgesproken. In welke mate hier de collegialiteit nog aan haar trekken kan komen, blijft een open vraag. De gestelde problemen - die ongetwijfeld behoren tot wat de mens en de gelovige vandaag beklemt - moeten natuurlijk niet noodzakelijk met een ‘ja, dat kan’ worden beantwoord. Maar is er nog ruimte voor een bevrijdende uitspraak? Is de dialoog hierover nog op gang te brengen? Heeft de basis dan niets meer in te brengen? Is de ervaring van de gelovigen in het concrete leven, is de ervaring van wat leeft in de kleine kerk die elk bisdom toch is, van geen gewicht? Zo de morele inzichten en de traditionele opvattingen niet voortdurend getoetst worden aan wat de veranderde levensomstandigheden voor de hedendaagse mens betekenen, blijven ze abstract en inhoudsloos. Dergelijke uitspraken kunnen de crisis in de kerk alleen maar verscherpen. Morele en binnenkerkelijke standpunten worden het best vanuit het leven zelf verwoord, willen ze echt een antwoord geven op de noden van de tijd. Abrupte formuleringen van theoretische beginselen veroorzaken veeleer onrust en vertwijfeling. Het gevaar is niet denkbeeldig dat velen de pauselijke verklaringen gewoon naast zich neer zullen leggen en wel gelovig blijven maar nog verder aan de rand van de kerk zullen gaan leven. Zo komt er geen proces van bezinning op gang, minder nog een vernieuwde moraal. Strakke formuleringen kunnen wel oprecht en duidelijk overkomen. Maar ongenuanceerd als ze zijn, raken ze de levende mens in zijn concrete noden niet. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Wanneer Mother Theresa, aan wie zo pas de Nobelprijs voor de vrede werd toegekend, zich uitspreekt tegen contraceptie en abortus, dan stemt ons dat wel tot nadenken. Mother Theresa spreekt vanuit haar jarenlange ervaring in de sloppen van Calcutta. Zij heeft gezien en meegemaakt op welke mensonterende wijze de contraceptie in India wordt toegepast. Zij weet hoe mannen en vrouwen soms onder dwang gestereliseerd worden en nadien met een handvol geld of een transistor naar huis worden gezonden. Zonder enig oog voor de psychologische en morele gevolgen van een dergelijke ingreep. Daartegen kan men niet anders dan rebelleren. Het is best mogelijk dat Jan Paul II met een zekere voortvarendheid is | |
[pagina 200]
| |
opgetreden, nog voor hij de westerse mens en zijn beangstigende vragen ten volle heeft ontmoet. Paus Woytila is een open mens. Zijn eerste toespraken in Puebla waren ook ontgoochelend. Zij waren immers in Rome - ver van de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid opgesteld. Na enkele dagen tussen de Latijns-Amerikaanse mensen te hebben geleefd kon hij het er niet langer bij laten. Hij riep enkele prominente figuren van de bisschoppenconferentie (onder wie kardinaal Lorscheider en mgr. Helder Camara) bij zich en verklaarde onomwonden dat hij in Rome verkeerd was ingelicht. Het is algemeen geweten dat hij zelf toen vele van zijn toespraken heeft herschreven. Een dergelijke handelwijze getuigt van oprechtheid en is hoopgevend. Daarom is het ook verantwoord dat wij deze bedenkingen neerschreven. Niet om een rekwisitoor op te stellen maar om uit te spreken wat bij velen leeft. Alleen omdat mensen werkelijk begaan zijn met de levende kerk in een moeilijke wereld, mogen dergelijke zaken worden gezegd. In de hoop dat niet alle deuren zullen dichtvallen, en dat dichtgeklapte deuren nog altijd geopend kunnen worden voor het welzijn van de gelovigen, voor een levensechte vertolking van de evangelische boodschap. Een boodschap van bevrijding. |
|