Streven. Vlaamse editie. Jaargang 47
(1979-1980)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Van Duivels, Dictatoren en Literatoren:
| |
[pagina 120]
| |
talrijke Russische uitgeverijen in het Westen. Al honderd jaar geleden zei Aleksander Herzen, één van de kopstukken van de Russische politieke emigratie, dat er twee Ruslanden bestaan: het officiële (met zetel in Petersburg), dat dood is, en het strijdende en zoekende Rusland, dat in de emigratie in Parijs of Londen zit. Zo werd drie jaar geleden, alweer in het Westen, ook het vroegere, onuitgegeven werk van Boelgakov gepubliceerdGa naar voetnoot4 en wetenschappelijke kringen zijn bezig met de editie van zijn volledig werk. Wat is het toch dat deze Boelgakov zo populair heeft gemaakt? Wat heeft hij de sovjet- en wat de westerse lezer te bieden? | |
Romans en theaterwerk: gemuilbande produktieMichail Afanasjevitsj Boelgakov werd geboren in 1891 in Kiev, waar zijn vader professor was aan de Geestelijke Academie. Michail studeerde geneeskunde en werkte als arts in de omgeving van Smolensk en Kiev, ervaringen die hij satirisch en humoristisch te boek stelde in Verhalen van een jonge arts. In 1921 verhuisde hij naar Moskou en werkte voor verschillende kranten en tijdschriften. In 1924 publiceerde hij zijn eerste roman, De witte garde, in het tijdschrift Rossija, wat het blad zijn bestaan kostte. Zijn enige gepubliceerde boek bevat 5 satirische verhalen onder de titel Diaboliade (1925). Op aandringen van het Moskouse Kunsttheater maakte Boelgakov aan de hand van De witte garde het toneelstuk De dagen der Toerbins (1926), dat na talrijke moeilijkheden toch opgevoerd werd en tot 1941 met succes bleef lopen (naar het schijnt omdat Stalin het zo graag zag); de Russische Associatie van Proletarische Schrijvers had wel gedaan gekregen dat het van 1929 tot 1932 verboden werd. Boelgakovs eerste satirische tijdsstuk, De woning van Zojkin, kon in 1926 en '27 wel opgevoerd, maar in de Sovjetunie nooit gedrukt worden. Zijn drama over de revolutie, De vlucht (1926-28), werd onmiddellijk voor de première verboden. Ondanks zijn herhaaldelijk betoonde sympathie voor de revolutie viel hij in ongenade. Door de kritiek hevig aangevallen, gebroodroofd en gemuilband, richtte Michail Afanasjevitsj zich in 1929 en 1930 tot invloedrijke persoonlijkheden als Gorki en deed hij tenslotte een beroep op De Grote Leider met het verzoek te mogen uitreizen of tenminste voor het theater te mogen wer- | |
[pagina 121]
| |
ken. Op 18 april 1930 - vier dagen na de zelfmoord van Majakovski - reageerde Stalin met een kort telefoontje: Boelgakov mocht van 1930 tot 1936 aan het Moskouse Kunsttheater werken als regieassistent (vanaf '36 aan het Bolsjoj als operalibrettist en vertaler). In deze periode schreef hij stukken over Molière, Gogol, Poesjkin en Cervantes; het door Boelgakov uitgebeelde conflict tussen Molière en de absolutistische staat was blijkbaar al te doorzichtig: het stuk werd van het repertoire gehaald. Van 1928 tot 1940 werkte Boelgakov aan zijn hoofdwerk, De Meester en Margarita; nog op zijn sterfbed dicteerde de blind geworden schrijver correcties aan zijn roman. Inmiddels was hij al uit alle literatuurhandboeken geschrapt en werd hij niet meer uitgegeven. Gelukkig heeft Elena Sergejevna Boelgakova, zijn derde vrouw, zijn nalatenschap voor het nageslacht gered. Pas na de dood van de dictator kon weer gedacht worden aan een uitgave en opvoeren van Boelgakovs werken (vooral Kaverin en Paoestovski zetten zich daarvoor in, de laatste tijd Konstantin Simonov). De Theaterroman, die in 1936-37 ontstaan was (en onvoltooid bleef), kon pas in 1965 het licht zien. In hetzelfde jaar verscheen in de Sovjetunie ook De Meester en Margarita, maar flink verminkt door de censuur. (Een volledige, ongecensureerde uitgave kwam uit bij uitgeverij Posev, Frankfurt/Main). De in 1925 geschreven verhalen Hondehart en De noodlottige eieren zijn in de Sovjetunie nog steeds niet gepubliceerd. Van een volwaardige rehabilitatie van Boelgakovs oeuvre in Rusland, het land waar hij geestelijk thuishoort, is dus nog geen sprake. De heruitgave van zijn drie romans in 1978 (in de Leningradse (!) uitgeverij Choedozjestvennaja literatoera) op 50.000 ex. is daar een duidelijk bewijs voor: 90% van de oplage gaat naar het buitenland (‘kijk eens hoe liberaal wij zijn!’) en de overige 10% wordt verspreid onder bibliotheken en leden van de Schrijversbond. Voor een Boelgakov betaalt een sovjetintellectueel nog steeds 60% van zijn maandloon. | |
De witte garde, Hondehart, De noodlottige eierenIn zijn roman De witte garde en het daarnaar gemaakte toneelstuk Dagen der Toerbins schildert Boelgakov het drama van de Russische revolutie en de burgeroorlog nu eens niet vanuit officieel, bolsjevistisch standpunt; het werd hem dan ook kwalijk genomen dat hij te veel sympathie toonde voor ‘de witten’, de tegenstanders van de bolsjevieken. In zijn Theater-roman rekent Boelgakov satirisch af met de wereld van het Moskous theater, waar vooral de figuur van de gecanoniseerde Stanislavski, de | |
[pagina 122]
| |
dictatoriale en voor Stalin kruipende regisseur, het moest ontgelden. De m.i. belangrijkste werken van Boelgakov zijn Hondehart, De noodlottige eieren en De Meester en Margarita. In Hondehart wijdt de Moskouse topchirurg prof. dr. F.F. Preobrazjenski zich met succes aan verjongingsexpermenten en komt op een regenachtige dag op het lumineuze idee de opgerapen straathond Sjarik aan een eugenetische test te onderwerpen: Sjarik krijgt de pijnappelklier en de teelballen van een net overledene baldadige balalajkaspeler overgeplant. Het resultaat is bedroevend: de ex-hond ontwikkelt zich tot een mens, al vertoont zijn gezicht nog duidelijk de sporen van zijn hondse verleden en blijft zijn psyche zich concentreren op kattebeesten. Maar het gemoed van zijn donor, de criminele kroegenzanger, ontwikkelt zich navenant: het tot Polygraf Polygrafovitsj Sjarikov omgedoopte misbaksel slaat vulgaire praat uit (moedervloeken), begint onder invloed van de partij-ideoloog en benedenbuur Sjvonder de werken van ene Engels te lezen en komt in opstand tegen zijn ‘vader’, prof. Preobrazjenski. Als de proletarische, sadistische hondmens de professor uiteindelijk uit de hand dreigt te lopen, ziet de humanist Preobrazjenski zich genoodzaakt zijn laboratoriumprodukt terug te transformeren tot zijn oorspronkelijke toestand van straathond. Als wetenschapsman mag de chirurg dan al gefaald hebben, als mens is hij in staat de enig aanvaardbare consequentie uit zijn mislukt experiment te trekken: de mensheid moet worden gered van wangestalten als de agressieve, marxistisch-leninistische leuzen spuiende proletariër namens Sjarikov. In De noodlottige eieren heeft Boelgakov deze problematiek verder uitgewerkt, zij het niet zo diepgaand en niet zo satirisch. Professor Persikov ontdekt door een toevallige samenloop van omstandigheden dat een rood lichtstraaltje in zijn microscoop in staat is amoeben monsterachtig te laten groeien. Samen met zijn assistent bouwt hij een camera, waarin dat straaltje vergroot kan worden. Het experiment wordt toegepast op kikkers en levert reuzekaters op. Een gewiekst en gewetenloos journalist maakt dit wereldkundig. Op dat ogenblik breekt een hoenderpest uit: de hele pluimveestapel van de Radenrepubliek (Sovjetunie) crepeert. Hier doet de partijman RamppGa naar voetnoot5 zijn intrede. Hij weet het Kremlin te overtuigen van het belang van het experiment en Persikov ertoe te bewegen zijn camera over te dragen aan Rampp, die het experiment gaat toepassen op kippen in een | |
[pagina 123]
| |
staatsboerderij in Witrusland. Persikov weigert halsstarrig, maar het Kremlin geeft zijn fiat aan het experiment van kameraad Rampp. Door een vergissing krijgt Rampp een zending slange- en krokodille-eieren toegestuurd, zodat een paar dagen later al drie gouvernementen onder de voet gelopen worden door horden monsters die zich zienderogen vermenigvuldigen, de hele streek terroriseren en oprukken naar de hoofdstad. Het land is verloren, als niet snel wordt ingegerepen. In de paniek die ontstaat, wordt prof. Persikov, de onschuldige, maar wereldvreemde geleerde, door de woedende massa in zijn instituut doodgeknuppeld. Alle bestrijdingsmiddelen blijken nutteloos te zijn, maar de definitieve catastrofe blijft uit, doordat in augustus onverwachts de winter zijn intrede doet. Daartegen blijken de agressieve monsters niet bestand. Persikovs opvolger, zijn vroegere assistent, slaagt er niet meer in de straal nogmaals op te wekken; het rampzalige experiment behoort definitief tot het verleden.
Alhoewel de Science-Fiction-fan en liefhebber van satire hier ruim aan zijn trekken komt, liggen in deze verhalen ook zwaarwegende filosofische en politieke implicaties vervat. Het volgende lijkt me namelijk evident. In Hondehart is prof. Preobrazjenski (een veel voorkomende Russische naam die ‘hervormer’ betekent) het type van de burgerlijke topman-intellectueel die gewaagde eugenetische proeven uitvoert, zoals ook Lenin het voor Rusland onrijpe en vroegtijdige experiment van totale transformatie van de hele maatschappij tegen alle evidentie in er doorkrijgt. De resultaten van de een en van de ander zijn noodlottig. Ze zijn niet meer te controleren. In die zin zou je Hondehart kunnen beschouwen als een ‘Absage’ aan de Russische revolutie. De noodlottige eieren evenwel zijn universeler: de geïsoleerde vakidioot Persikov brouwt een experiment uit, dat in de handen van gewetenloze carrière-zoekers uitgroeit tot een catastrofe voor de hele mensheid. Het hoeft, me dunkt, geen betoog dat in onze tijd van neutronenbommen en kernenergie dit verhaal nog aan actualiteit wint. Dat Boelgakov deze problematiek al vijftig jaar geleden heeft uitgewerkt, wijst bovendien op zijn genialiteit als sociaal geëngageerd schrijver. | |
De Meester en MargaritaBoelgakovs meest gecompliceerde en veelzijdige roman is ongetwijfeld De Meester en Margarita. Om een suggestie te geven van de rijke inhoud ervan, volstaat het niet te zeggen dat in deze roman de duivel Moskou | |
[pagina 124]
| |
terroriseert. Er is veel meer. Ergens in de jaren dertig zitten de dichter Bezdomnyi en de voorzitter van de literatuurvereniging Massolit Berlioz een gesprek te voeren in een Moskous park; Berlioz had de dichter opgedragen een antireligieus dichtwerk te schrijven over Jezus Christus, maar is helemaal niet tevreden met het resultaat: Jezus wordt veel te levendig voorgesteld en dat was nou net niet de bedoeling. Ene professor Woland mengt zich ongevraagd in hun gesprek over het bestaan van God. Hij vertelt de twee atheïstische literatoren het verhaal over het gesprek tussen Pontius Pilatus en Jesjoea (Jezus) bij diens ter dood veroordeling. Als de twee ook dan nog niet in het bestaan van God willen geloven, wil Woland hen ervan overtuigen dat tenminste de duivel bestaat. Berlioz krijgt het benauwd en wil de veiligheidsdienst gaan opbellen, maar onderweg glijdt hij uit, komt onder een tram terecht en verliest zijn hoofd - precies zoals Woland net tevoren voorspeld had... De dichter zet de achtervolging in op Woland en de inmiddels opgedoken kater Behemoth; helemaal van streek belandt hij in het eethuis van de Moskouse literatoren, die niets begrijpen van Bezdomnyjs verward relaas en hem naar een psychiatrische inrichting brengen. Ondertussen krijgt Lichodejev, de directeur van het Moskouse Variététheater, bezoek van Woland & Co, die hem het contract voorleggen voor hun optreden in zijn theater; een paar ogenblikken later zit de weigerachtige en met stomheid geslagen directeur op het strand van Jalta... Wolands trawanten betrekken het appartement van de weggetoverde directeur. In de psychiatrische inrichting komt Bezdomnyj geleidelijk tot rust, na vruchteloos gepoogd te hebben aan de militie een samenhangende verklaring te geven over de mysterieuze dood van Berlioz. 's Nachts krijgt hij bezoek van zijn buurman, de Meester. De Meester had een roman over Pontius Pilatus geschreven, maar die werd door de uitgeverijen afgewezen en er volgden dreigende artikelen in de pers (‘een militant oudgelovige’, ‘neemt het op voor Jezus Christus’, ‘pilatisme!’ e.d.m.). Dan leert hij Margarita kennen, maar de meester wordt waanzinnig en tenslotte wordt hij verklikt door iemand die op zijn woning uit was en beweerde dat de meester illegale literatuur in huis zou hebben. De Meester wordt opgenomen in een psychiatrische kliniek, waar hij nu al vier maanden zit; zijn roman heeft hij verbrand, zin om nog meer te schrijven heeft hij niet meer. In de kliniek voelt hij zich helemaal rustig. Ondertussen voeren Woland & Co een séance van zwarte magie op in het Variététheater: ze toveren geld en kleren te voorschijn. De conférencier die communistische prietpraat komt verkopen met het doel de zwarte magie te ontmaskeren, maaien ze zijn hoofd af, maar zetten het dan weer | |
[pagina 125]
| |
op. Het publiek is in extase, de stad in rep en roer door de geruchten. Na de séance, eens op straat, worden de toeschouwers voor schut gezet: de tien-roebel-briefjes veranderen in vodjes papier, de vrouwen die zich met de voorgetoverde kleren opgedirkt hebben, staan er opeens naakt bij. Wolands knechten jagen de financieel directeur van het theater de stuipen op het lijf, hij vlucht met de eerste trein naar Leningrad. Op de duur is heel het Variététheater zodanig behekst, dat ze allemaal naar de psychiatrische inrichting gebracht moeten worden. Azazello, Wollands trawant, spreekt Margarita aan in het park: hij stelt haar voor op het bal van satan (Woland) op te treden als koningin, waarvoor ze rijkelijk zal worden beloond. Margarita gaat hierop in en vliegt als een heks, helemaal naakt, over Moskou naar het bal; ze ‘vliegt’ even binnen in de woning van de literair criticus die de roman van de Meester zo brutaal afgekraakt had en slaat er alles aan diggelen. Op het bal doorstaat Margarita de beproeving en als beloning laat Woland de Meester verschijnen. Inmiddels heeft Pontius Pilatus in het raamverhaal berouw gekregen van zijn doodvonnis over Jezus; hij heeft vernomen dat volgelingen van Jezus van plan zijn Judas te vermoorden, wil dat voorkomen, om het zelf te kunnen doen maar dat lukt niet. In Moskou hebben de wandaden van Woland hun hoogtepunt bereikt en een Moskouse instantie (‘die dag en nacht werkt’) ondervraagt alle slachtoffers en getuigen. Tenslotte wordt een hele bende gewapende agenten op de verblijfplaats van Woland en zijn handlangers afgestuurd, maar het stel kan ontsnappen. Eerst steken ze nog een deviezenwinkel en het Schrijvershuis in brand. De volgeling van Jezus, Mattheus Levi, komt Woland vragen (in naam van Pontius Pilatus, ‘die het werk van de Meester gelezen heeft!’) de Meester en Margarita rust te schenken. Azazello komt beiden uit hun keldervertrek halen, in de psychiatrische inrichting laat hij de papieren van de Meester verdwijnen en samen met Woland en de kater vliegen ze door de ruimte de vrijheid tegemoet. De meester bevrijdt Pontius Pilatus (die ten eeuwigen dage gedoemd was aan slapeloosheid te lijden) en Woland leidt de Meester en zijn geliefde naar ‘hun huis voor alle eeuwigheid’ om er, zoals Margarita zegt, ‘te genieten van dat wat ze je tijdens je leven niet gunden - de stilte’. De Moskouse autoriteiten evenwel staan voor een volslagen raadsel; de officiële uitleg die aan heel het gebeuren gegeven wordt en waarmee de zaak als geklasseerd beschouwd wordt, is dat een bende knappe hypnotiseurs de stad voor een tijdje geterroriseerd heeft. Het leven in Moskou kan weer z'n gewone gang gaan... | |
[pagina 126]
| |
Schrijver en maatschappijWat weer z'n gewone gang kan gaan, is ten eerste de officiële ideologie. Op het alle irrationele elementen uitsluitend materialisme levert Boelgakov directe kritiek: de van beroepswege atheïstische materialisten Berlioz en Bezdomnyi moeten hun onwil om te geloven in God en in boze krachten duur betalen: Berlioz met de dood, de dichter met krankzinnigheid en verzaken aan de literatuur (in de inrichting zweert hij heilig nooit meer gedichten te schrijven). Samen met alle andere leden van het Variététheater, die steevast geloven in de optimistische leer van de mens als heer en meester van de schepping, worden ze het slachtoffer van het halsstarrig vasthouden aan dit geloof, in weerwil van de evidentie van het tegengestelde - de machteloosheid van de organen tegen de terreur van de satanische krachten. Een tweede onderwerp van kritiek en satire in Boelgakovs roman zijn de Moskovieten. Ze worden voorgesteld als een uniforme massa, die uit is op geld en materieel profijt en die gekenmerkt wordt door seksuele losbandigheid; daartegenover staat de harmonie in de relatie tussen de Meester en Margarita (de enige normale relatie die in het boek voorkomt) en de vrolijke bende van Woland. In feite zijn de Moskovieten demonischer dan de bezoekers uit de onderwereld. Het centrale thema in De Meester en Margarita evenwel is de relatie tussen schrijver en maatschappij. Zoals Boelgakov in zijn biografie over Molière het conflict blootlegt tussen de literator en de autoriteiten, zo behandelt hij hier de botsing tussen de tegen de wereldse macht opruiende Jezus en de vertegenwoordiger van die macht, Pontius Pilatus (in de Pilatus-roman speelt Jezus de rol van de Meester, Pontius Pilatus die van diens critici). De procurator van Judea is hier de incarnatie van de Romeinse staat; als staatsman verwerpt hij Jezus' boodschap en veroordeelt hij hem ter dood, maar als privépersoon is hij bereid die boodschap te accepteren. Zo krijgt deze Pilatus-figuur tragische trekken. Het door elkaar verstrengelen van de Jezus-geschiedenis en het Moskou-verhaal maakt duidelijk dat Boelgakov de Pilatus-fragmenten gebruikt heeft om aan sociale kritiek te doen: het is in die fragmenten dat Boelgakov zijn kritiek op de politiestaat, die door Woland geterroriseerd wordt, verwerkt heeft. Daarom ook wijkt hij af van het bijbelverhaal: hij laat Judas geen zelfmoord plegen, maar wil hem laten vermoorden door de geheime politie van Pilatus - een ideale gelegenheid om ongestraft zijn hart te luchten over de politiepraktijken in de Sovjetunie. In het Moskou-verhaal is de veiligheidsdienst alomtegenwoordig en onpersoonlijk, | |
[pagina 127]
| |
concrete vertegenwoordigers worden ironisch voorgesteld, hun verschijnen jaagt iedereen meteen de schrik op het lijf. De literaire wereld en het literatuurbedrijf in Sovjetrusland worden door Boelgakov, die daar toch biezonder vertrouwd mee was, genadeloos op de korrel genomen. De namen van de schrijvers bevatten stuk voor stuk associaties met dieren of hebben een negatieve bijklank; de officiële literatoren tonen alleen belangstelling voor materiële rijkdom, zijn vervreemd van hun beroep en maken deel uit van de geprivilegieerde high society, waar de gewone man geen toegang toe heeft, terwijl ze juist in naam van die proletariërs literatuur plegen (hun vereniging heeft ‘massolit’, d.i. massaliteratuur die van hogerhand besteld en betaald wordt). De Meester daarentegen is representatief voor de schrijver die zich niet aan het systeem geconformeerd heeft en niet wil meelopen met de partijpraat verkopende schrijvelaars. Het verblijf in de psychiatrische inrichting, de beloning voor zijn nonconformisme, heeft hem echter volledig gekraakt, zodat hij nog slechts door een bovennatuurlijke kracht kan worden gered. Dit laatste kan Boelgakov misschien als een zwak punt aangerekend worden, maar zijn eigen precaire situatie en het regime van totale terreur onder Stalin (onder wiens bewind volgens Chroesjtsjov zeshonderd schrijvers verdwenen zijn!) konden hem moeilijk op andere, meer optimistische gedachten brengen. De Meester en Margarita is niet alleen een satire op de sovjetmaatschappij van de jaren '20 en '30, die door de duivel (Woland - een anti-Stalin?) geterroriseerd en met behulp van groteske en fantastische elementen ontmaskerd wordt als een ontmenselijkte en gebureaucratiseerde samenleving, waar angst en wantrouwen heersen, het is ook een hartstochtelijke lofzang op het individualisme dat het ten lange leste haalt op de totalitaire staatsmacht. Dat deze overwinning én vlucht uit de sovjethel slechts mogelijk is door de ingreep van demonische krachten, stemt tot nadenken. Een kwarteeuw na het voltooien van zijn roman behaalde Boelgakov een overwinning ten gunste van zijn sovjetlezer: toen zag de eerste (gecensureerde) uitgave van De Meester en Margaritha het licht. De sovjetuitgave van 1973 en 1978 brengt de volledige, onverkorte versie, maar de export ervan naar het buitenland lijkt er op te wijzen dat de sovjetautoriteiten Boelgakovs boodschap vooralsnog alleen voor de westerse lezer geschikt achten. |
|