| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Theologie
Franz-Josef Hungs, Altenbildung - Altenpastoral, Kösel Verlag, München, 1978, 96 pp., DM. 14,80.
De auteur tracht de zorg en de pastoraal voor bejaarden te benaderen van wetenschappelijke kant. Het gevolg is dat de praktisch bruikbare opmerkingen verdrinken in zo'n vloed van vaktermen en in-crowdtaal dat men nauwelijks door het boek heen kan komen. Hiermee is niet gezegd dat de ‘Erfahrungen’ in twijfel moeten worden getrokken: de schrijver kan ze alleen slecht overdragen en dat is jammer van de goede bedoelingen.
G. Adriaansen
| |
Gerhold Becker. Theologie in der Gegenwart. Tendenzen und Perspektiven, Verlag Friedrich Pustet, Regenburg, 1978, 253 pp., DM 19,80.
De titel is alomvattend en veelbelovend. Dit program op de omslag wordt in dit boek beantwoord vanuit de heersende Duitse theologie, die overigens in deze jaren het meest de perspectieven en tendenzen aangeeft. Omdat de nadruk bovendien ligt op een theologie die zich betrokken weet op de maatschappelijke werkelijkheid en de tijdgeest, krijgen themata als het verschijnsel van een toenemende belangstelling voor de religie, de godsvraag en de verschillende benaderingen van de Christusfiguur de volle aandacht, terwijl andere onderdelen als exegese, theologie-geschiedenis, moraal en belangrijke gegevens uit de ecclesiologie bijna uit het blikveld verdwijnen. Met deze beperking in het perspectief biedt de schrijver, geïnspireerd door de gedachten van de Münchener godsdienstfilosoof Biser, zeer behartenswaardige gedachten en inzichten, die ook voor de geïnteresseerde niet-theoloog de moeite van het lezen waard zijn.
G. Wilkens
| |
Wolfgang Beinert. Wenn Gott zu Wort kommt. Einführung in die Theologie, Herder Verlag, Freiburg i. Br., 1978, 224 pp., DM 22,50.
De Bochumer dogmaticus Beinert is er ten volle in geslaagd een leesbare en inhoudrijke inleiding tot de theologie te schrijven zowel voor degenen die deze wetenschap willen gaan studeren als voor degenen die anderen hierin moeten binnenleiden. In didactisch opzicht beproefd in collegezaal en in volwassenencatechese, weet hij een overtuigende eenheid en relevantie in de theologiestudie te onthullen bij alle veelsoortige methoden en talloze probleemvelden, doordat hij erin slaagt het theologische kennen te plaatsen binnen het geheel van wetenschappelijk verstaan van de werkelijkheid, de reikwijdte van de theologische uitspraken aan te geven en de waarde van dit kennen voor de praxis te laten oplichten. Tegelijk vormt deze inleiding tot de theologie zelf reeds een theologische bijdrage, waarin een relevant antwoord op het woord van God gegeven kan worden.
G. Wilkens
| |
| |
| |
Eleonore Beck en Gabriele Miller, Ik ken U niet muur ik ervaar U, J.H. Gottmer, Haarlem, 1978, 360 pp., fl. 24,50.
Dit boekje bevat een aantal overwegingen speciaal voor vrouwen.
Ze zullen door hun eenvoud graag gebruikt worden en kunnen ook gemakkelijk met persoonlijke gedachten uitgebreid worden voor een rustig gesprek met God. Warm aanbevolen, ook aan vrouwen, die misschien nog enige schroom moeten overwinnen om eens op een andere manier dan door middel van het gebruikelijke gebed met God te spreken.
H.W. Ramakers-Klinkhamer
| |
De Bijbel (Willibrordvertaling), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel/Uitgeverij Emmaus, Brugge, 1977, 1.789 pp. (zakuitgave).
De in 1975 verschenen standaardeditie van de Willibrordvertaling is in 1977 gevolgd door een schooluitgave (die inmiddels aan een vierde druk toe is) en een zakuitgave, waarin het meest opvallende verschil met de grote editie is, dat de voetnoten niet onderaan de pagina staan afgedrukt, maar onverkort achterin de uitgave zijn opgenomen. Op het eerste gezicht dus een identieke editie, maar bij nader toezien ontbreekt een belangrijk element uit de standaarduitgave, namelijk de verwijsplaatsen in de marge, hetgeen juist de gevoeligheid bij roomskatholieken voor parallellen in de Bijbel doet stimuleren. Bovendien is het zéér kleine lettertype bijzonder vermoeiend. Men moet zelf maar oordelen of het voordeel van een kleiner, lichtgewicht boekje tegen de genoemde bezwaren opweegt.
G. Adriaansen
| |
Literatuur
Julio Cortàzar, Der Verfolger, Suhrkamp, Frankfurt a/M., 1978. 342 pp., DM. 36,-.
Idem, Façons de perdre, Vertaling van Laure Guille-Bataillon, (Du monde entier) Gallimard, Parijs, 1978, 185 pp.
In 1976 heeft Julio Cortàzar zijn hele verhalenproduktie (van Bestiario - 1951 - tot zijn voorlaatste bundel Octaedro - 1974) in drie groepen ingedeeld: Riten, Spelen en Overgangen. Dat zijn drie stadia van de via unitiva, die leidt naar de ‘de deur van opaal en diamant, waarachter je begint te zijn wat je echt bent maar wat je niet wil zijn, wat je bent zonder het te weten, wat je niet kunt zijn.’ (Rayuela, 61) Cortàzar zit achter iets aan dat hij nog nooit geheel bevredigend beschreven heeft, zoiets als het spoor van een vlucht wilde ganzen.
Het ligt hem ook aan het inherent tekort van wie met woorden speelt. Maar in zijn beste verhalen bereikt Cortàzar een verbijsterend evenwicht tussen vakmanschap en fascinatie door het mysterie. De lezer huivert, omdat hij zichzelf - of zijn schaduw - herkent. Je verliest immers altijd in dit schaakspel met het ‘andere’, dat je toch onweerstaanbaar aantrekt. In het geval van twee mensen is het samenleven een waaier van ‘façons de se perdre’, zoals in het verhaal ‘Eclairages’ (Cambio de luces, verandering van belichting). Een acteur speelt in luisterspelen altijd de onsympathieke rollen, omdat hij er de stem naar heeft. Hij krijgt een brief van een meisje, dat beweert àchter zijn masker te kunnen kijken. Je bent helemaal anders dan je stem, schrijft ze. Hij vormt zich een beeld van zijn correspondente, zoals zij van hem. Hoe gevaarlijk die schijnbaar onschuldige fantasieën zijn, blijkt uit het volkomen onverwachte slot van het verhaal, dat hier natuurlijk niet verklapt mag worden. Suspense is immers een van Cortàzars sterke zijden.
Deze novelle uit Façons de perdre (Alguien anda por ahé-1977-zijn laatste bundel) is karakteristiek voor zijn hele produktie, waarvan Der Verfolger een uitstekend beeld geeft. De bloemlezing werd trouwens door de auteur zelf samengesteld. Het kan dus geen toeval zijn dat die verhalen waarin hij fantastiek en engagement tracht te combineren (‘Das zweite Mal’ bv.) er bijna volledig uit geweerd zijn. Net zoals zijn
| |
| |
‘politieke roman’ Boek voor Manuel overtuigen zij nauwelijks.
G. Posson
| |
Joâo Ubaldo Ribeiro, Sergent Getúlio, Vertaald uit het Braziliaans en van een voorwoord voorzien door Alice Raillard, (Du monde entier) Gallimard, Parijs, 1978, 163 pp.
‘Bij Rio de janeiro werden de gemartelde lijken gevonden van 13 jongelui, veelal zwarten en kleurlingen. Het blad Estado de Sao Paulo meldt dat een jongeman zag hoe de slachtoffers eerst gemarteld werden, waarbij o.m. hun oren werden afgesneden.’ (De Standaard, 21-22/4/79) Bij zo'n bericht voel je enkel afschuw tegen de sadistische beulen, en medelijden met hun slachtoffers. (Het illustreert ook hoe moeilijk het is voor auteurs en lezers afstand te nemen van de Zuidamerikaanse realiteit!)
Kan je nu het verhaal van een van die onmensen schrijven zonder pamflettair te worden, d.w.z. zonder de lezer te dwingen zich te identificeren met de gefolterden? ‘In dit verhaal brengt sergeant Getúlio een gevangene van Paulo Alfonso naar Barra dos Coqueiros. Dit is een verhaal over deugd’, luidt het motto van Ubaldo Ribeiro's boek (1971). Kan deze nog jonge (1941) auteur dat waarmaken zonder gevaarlijk te gaan esthetiseren?
Getúlio's ‘deugd’ bestaat in een soort hondetrouw aan zijn chef. Omdat hij overtuigd is van zijn gelijk, voelt hij zich een nieuwe cangaceiro, een van die legendarische bandieten van de sertao, de Braziliaanse vlakte. Dat waren bepaald geen koorknapen, maar ze hadden wel een op de spits gedreven gevoel van eigenwaarde en een daaruit voortvloeiende erecode. Ook Getúlio voert zijn (soms zeer gevaarlijke) opdrachten uit ‘omdat ik anders mezelf niet meer ben’. Zijn monologen (= het boek) zijn eigenlijk altijd dialogen met zichzelf, waarin hij -soms vruchteloze-pogingen doet om zijn woorden in overeenstemming te brengen met zijn daden.
Via derden verneemt hij dat hij zijn ge- | |
| |
vangene moet vrijlaten ‘omdat de situatie veranderd is’. De chef laat Getúlio gewoon vallen. Dat kan de sergeant niet verwerken, en dus gaat hij door. In zijn daden is hij nu consequent met zijn woorden. Hij weet dat het hem z'n kop zal kosten - maar hij zal sterven als een held: ‘Ik ben ik, Getúlio Santos Bezerra, en mijn naam is een vers dat altijd zal gezongen worden. Nu weet ik wie ik ben!’. Zijn tragische aliënatie is een striemende aanklacht tegen de machthebbers, een aanklacht die des te efficiënter is naarmate ze impliciet blijft. Een meesterwerk van point-of-view-techniek, in een vertaling die de minste nuances van Ubaldo's verbazende empathie met zijn personage grandioos weergeeft.
G. Posson
| |
Theater
Edgar Lohner - Rudolf Haas (Hrsg.), Theater und Drama in Amerika. Aspekte und Interpretationen, E. Schmidt, Berlin, 1978, 394 pp., DM. 45,-.
Günter Ahrends, Traumwelt und Wirklichkeit im Spätwerk Eugene O'Neills, C. Winter, (Anglistische Forschungen H. 123), Heidelberg, 1978, 286 pp., geb., DM. 64,-, br., DM. 48,-.
De formule waarmee experten op deelgebieden samen een verantwoorde doorsnede aanbieden, werkt andermaal voortreffelijk. In het 1e deel wordt de theaterontwikkeling in hoofdzakelijk de 20e eeuw doorgenomen, zonder verwaarlozing echter van de aanvang waarin de aanzet tot cultuur binnen een beweeglijke opbouw van de natie uitgewerkt worden: het historische drama, het documentarisme (met het sociale theater en de Living Newspaper), het proletarische drama, de musical, het recente kleurlingendrama en Off-Off-Broadway. In het 2e deel staat het drama centraal, met aandacht voor de debuutstukken telkens opgehangen aan een auteursanalyse (W. Dunlap, J.N. Barker, W.V. Moody) en daarna E. O'Neill, Th. Wilder, T. Williams, A. Miller en, wat verrassend, T. Capote. De recente dramatiek wordt voorbeeldig geïnterpreteerd, dramatisch en receptie-actueel, met J. Baldwin, E. Albee, L. Hansberry en A. Kopit, waarbij toch opvalt dat de Off-Off-dramatiek niet voorkomt. G. Ahrends heeft een erg beperkte thesis (het onbehagen met de werkelijkheid leidt O'Neills personages tot toenemende ontvluchting wat dramatisch een dubbele-bodem-structuur én waarde met zich brengt) voorbeeldig gedemonstreerd; ontgoochelend is enkel zijn wankele omgang met psycho-analytische gegevens die, terwijl ze niet methodisch-principieel ingezet worden, incidenteel toch operationeel worden gebruikt, wat op interpretatorisch opportunisme neerkomt.
C. Tindemans
| |
Heinz Geiger - Hermann Haarmann, Aspekte des Dramas, (Grundstudium Literaturwissenschaft Bd 7), Westdeutscher Verlag, Opladen, 1978, 182 pp., DM. 10,-.
Het is zeer de vraag of met ideële (meer nog, ideologische) intenties de onderscheidbaarheid van het drama als (literair) genre afdoende omschreven kan worden; beide auteurs wagen het erop omdat zij koste wat kost hun marxistische stellingen willen bevestigen. De eigenlijke dramaturgische uiteenzetting (handeling, structuur, scenische vorm, ruimte, tijd, episering) groeit niet uit boven een selectief mozaïek van V. Klotz, P. Pütz, P. Szondi, e.a.; essentieel tekort is beslist de afwezigheid van enige informatie i.v.m. het personage. Enige functie kan de beperkte anthologie van historische theorieteksten (van Aristoteles en Horatius via Gottsched en Lessing tot Piscator en Brecht) niet ontzegd worden.
C. Tindemans
| |
| |
| |
William T. Stanley, Broadway in the West End. An index of Reviews of American Theatre in London, 1950-75. Greenwood Press, Westport, Conn.-London, 1978, 206 pp., £17.50
25 jaar (grillige) aanwezigheid van het Amerikaanse drama op de Londense podia wordt hier systematisch in tabellen opgevangen die de kritische verwerking door de Britse theaterpers bibliografisch registreren. Als materiaal voor nog uitstaande analyse bedoeld, kan je nu al uit personen, titels en frequentie opmaken welke receptie kwantitatief werd gehaald. Dit werkinstrument dat je je voor vele andere gebieden in even grondige aanpak wenst, beantwoordt in alle opzichten aan de eisen van schikking, indeling, overzichtelijkheid en bronnencorrectheid.
C. Tindemans
| |
Geschiedenis
E. Crankshaw: Winterpalast. Die Vorgeschichte der Russischen Revolution: 1825-1917, Paul List Verlag, München, 1978, 429 pp., DM. 36,-.
E. Crankshaw: In de schaduw van het Winterpaleis. Rusland op weg naar de Revolutie 1825-1917, Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1977, 456 pp.
In 1917 viel het doek over Nicolaas II de laatste tsaar aller Russen. De bekende Britse historicus en Ruslandkenner Edward Crankshaw gaat uitvoerig in op de factoren die deze revolutie mogelijk maakten. Het levensverhaal van de revolutie vangt aan in 1825, het jaar waarin de eerste werkelijk politieke actie - de opstand van de decembristen - tegen het tsaristische autocratische systeem werd gevoerd. Vanaf dat moment zou de dynastie van de Romanovs voortdurend onder druk komen te staan totdat zij uiteindelijk werd weggevaagd. Crankshaw schildert in dit zeer boeiend geschreven en wat de Duitse editie betreft voortreffelijk geïllustreerd boek een panoramisch overzicht van het negentiende eeuwse Rusland waarin dynastieke, militaire, diplomatieke, economische en sociale geschiedenis tot één samenhangend geheel zijn verweven.
L.L.S. Bartalits
|
|