| |
| |
| |
Streven
juli 1979
| |
| |
| |
Het EMS en de eenmaking van Europa
Jean-Jacques Rey
Een paar maanden vóór de Europese verkiezingen is het Europees Monetair Systeem (EMS), met zijn blikvanger de ECU (European Currency Unit), dan toch van de grond gekomen. Het EMS was allerminst het eerste initiatief van die aard binnen de Europese Gemeenschap. Reeds in 1969 had de eerste top van de Europese staats- en regeringshoofden beslist de economische en monetaire eenmaking van Europa stapsgewijze te realiseren. Op dat moment had men er geen flauw vermoeden van hoe grondig weldra het internationale monetaire systeem ontregeld zou worden en welke pijnlijke weerslag dat zou hebben op de wisselkoersen tussen de Europese staten onderling.
Vroeger reeds was de Europese Betalings-Unie (1950-1959) een opmerkelijk model van Europees monetaire samenwerking. Zij beoogde nog geen specifiek Europese integratie, maar wilde de Europese landen slechts in staat stellen hun individuele positie te bevestigen binnen het internationale monetaire systeem, door middel van de fameuze ‘terugkeer naar de convertibiliteit’. Het succes van die onderneming was zo groot, dat men ze in 1958 kon opdoeken! Tegen het einde van de jaren zestig echter waren de economische divergenties en de monetaire verstoringen binnen de Gemeenschap zo ernstig geworden, dat men de noodzaak begon in te zien van een reorganisatie van Europa's monetaire toekomst. Een aantal pogingen in die richting liep uit op hele mislukkingen of halve successen. De vraag is nu: biedt het EMS betere kansen om de Europese Gemeenschap een stevige monetaire stabiliteit te garanderen? Die vraag kan worden opgesplitst in drie deelvragen: 1) Welke doeleinden wil het EMS realiseren? 2) Welke ‘troeven’ zitten er in het systeem om de leefbaarheid ervan te verzekeren? 3) Welke ‘externe’ voorwaarden dienen vervuld te zijn om van het systeem inderdaad een instrument te kunnen maken dat tot een grotere monetaire en economische eenheid bijdraagt?
| |
Drie doeleinden
De werkelijke doeleinden van het EMS zijn niet zo gemakkelijk te achterhalen. Om indruk te maken op de publieke opinie hebben de politici het b.v. over een ‘zone van stabiliteit’, maar waaruit bestaat die stabiliteit?
| |
| |
Of de ECU wordt ‘de pijler van het systeem’ genoemd, maar zij zeggen er niet bij hoe lang het nog kan duren voor wij over een echt Europese munt zullen beschikken.
De werkelijke doeleinden van het EMS kunnen m.i. worden gegroepeerd rond drie fundamentele overwegingen, die overigens niet noodzakelijk door alle promotoren van het systeem in gelijke mate worden voorgestaan. De eerste overweging is van uitgesproken politieke aard: het EMS moet bijdragen tot de politieke cohesie van de Gemeenschap. Eigenlijk zou de monetaire eenmaking hier slechts een voorwendsel zijn: het is nu eenmaal het best voorbereide terrein om een nieuwe stap te zetten op weg naar ‘de steeds hechtere eenheid van de Europese volkeren’ (voorwoord van het Verdrag van Rome). Deze (politieke) bedoeling was weliswaar veel duidelijker uitgesproken in de intentieverklaring van tien jaar geleden. In de resolutie van de Raad van Europa van 5 december 1978 - het charter van het EMS - is er van een economische en monetaire unie expliciet geen sprake meer. Dat wil niet zeggen dat er geen politieke visie op langere termijn in zit. De Europese Gemeenschap was tenslotte weinig gebaat met de ‘beslissing’ van de Parijse top van oktober 1972, ‘dat de economische en monetaire unie in 1980 voltooid moest zijn’. Wat meer realisme ter zake sluit nog niet noodzakelijk een toekomstvisie uit. Toen Jenkins, de voorzitter van de Commissie, in oktober 1977 in Florence nog eens pleitte voor de monetaire eenmaking, was een van zijn argumenten de dienst die het EMS aan de politieke integratie van Europa zou kunnen bewijzen. Overigens, het mandaat van de Raad van Europa, om binnen de twee jaar een Europees Muntfonds op te richten, wijst erop dat het EMS in zijn structuren verder moet kunnen evolueren en dat het proces van versteviging van de stabiliteitszone de aanwezigheid veronderstelt van een (politieke) instelling die er het dynamisme van verzekert.
Een tweede reeks overwegingen cirkelt rond wat men ‘het behoud van de verworvenheden van de Gemeenschap’ pleegt te noemen. De Europese Gemeenschap moet vooruitgaan; stilstaan is achteruitgaan. M.a.w. er is een fundamentele behoefte aan coherentie in de opbouw van een geïntegreerde, economische ruimte. Wat voor zin heeft het, alle hinderpalen voor het vrije verkeer in Europa uit de weg te ruimen, als de schommelingen van de wisselkoersen tussen de lidstaten dat vrije verkeer voortdurend kunnen verstoren en de concurrentievoorwaarden scheeftrekken? Blijft dat gebeuren, dan zit de kans er zelfs dik in dat, in een begrijpelijke reflex van verweer, die andere hinderpalen opnieuw opduiken. Wat dit punt betreft, is er trouwens een wezenlijk onderscheid tussen het EMS en het vroegere regime van de, al dan niet gecontroleerde, schommelingen van de wisselkoersen. In het nieuwe systeem wordt een wijziging van de wisselkoersen, ten bate van één land, gesanctioneerd door een overeenkomst onder àlle leden van het systeem, en het land in kwestie verplicht zich, zowel tegenover zijn partners als tegenover de markt, de stabiliteit van de overeengekomen nieuwe spilkoers te verzekeren.
| |
| |
De behoefte aan coherentie kan met twee duidelijke voorbeelden worden geïllustreerd. Het eerste betreft het landbouwbeleid van de Gemeenschap. De mechanismen waarop dat steunt, vooronderstellen een muntstabiliteit binnen de Gemeenschap en het uitblijven daarvan heeft die mechanismen ontredderd. Zo zagen de landbouwers zich wel verplicht een beroep te doen op de kunstgreep van de ‘compenserende bijdragen’ om de gevolgen te neutraliseren van de uiteenlopende niveaus van de gewaarborgde prijzen. Met verloop van tijd is echter gebleken dat die ‘monetaire compensaties’ niet alleen ongelijkheden wegnamen, ze riepen er nieuwe in het leven. Zolang de Gemeenschap haar landbouwpolitiek blijft funderen op de organisatie van de markt én de gewaarborgde prijzen voor de hele Gemeenschap, zal de stabiliteit van de wisselkoersen of, nog beter, de totstandkoming van één unieke munt, het onontbeerlijke complement zijn van een goed functionerend landbouwbeleid.
Het tweede voorbeeld betreft de overheveling van fondsen naar de minst welvarende landen van de Gemeenschap, die een integrerend deel uitmaakt van het EMS. Economen zullen allicht zeggen dat er tussen de stabiliteit van de wisselkoersen en overhevelingen van fondsen geen enkel verband bestaat. Stabiliteit veronderstelt dat de inflatieritmen min of meer gelijklopen en dat de betalingsbalansen in de hand worden gehouden. Overheveling van fondsen kan men rechtvaardigen door de zorg om het levenspeil in de lidstaten min of meer op hetzelfde niveau te brengen, maar hoeft niet a priori deel uit te maken van een monetair evenwicht. Als de twee nu toch aan elkaar gekoppeld worden, dan moet dat gezien worden in het kader van een politieke strategie van ‘globalisering’ van de problemen, met het oog op de verwachte wederzijdse toegevingen. In minder fraaie termen uitgedrukt: een politiek van marchanderen. Ongetwijfeld is in dat soort onderhandelingen enig marchanderen, op korte termijn, onvermijdelijk. Maar er staat wel meer op het spel. De Gemeenschap moet inderdaad geleidelijk over de instrumenten beschikken om de structurele onevenwichtigheden te kunnen opvangen die op tweeërlei wijze veroorzaakt of verergerd kunnen worden: 1) doordat sommige economische activiteiten, gebruik makend van de geünificeerde markt, naar elders verhuizen; 2) doordat maatregelen op korte termijn onvermijdelijk zijn om de monetaire stabiliteit te verzekeren. In dat perspectief kan de Gemeenschap haar monetaire ‘persoonlijkheid’ niet ontwikkelen, zolang zij op budgettair vlak onderontwikkeld blijft. Het gemeenschapsbudget bedraagt thans minder dan 1% van het gezamenlijk Bruto Nationaal Produkt. Het grootste deel daarvan wordt zo besteed, dat het niet per se tot een betere herverdeling van de inkomens noch tot een verbetering van het gemeenschappelijk produktie-apparaat bijdraagt. Volgens een recent rapport zou het gemeenschapsbudget tot
op 5% van het gezamenlijk BNP moeten worden opgetrokken om een efficiënt instrument van de economische en monetaire eenmaking te zijn en het zou er zo moeten uitzien, dat het zijn macro-economische en herverdelende functie waar kan maken.
| |
| |
Legt men in dat perspectief een verband tussen overheveling van fondsen en het EMS, dan is dat een stap vooruit in de richting van een coherente, economische en monetaire ruimte voor de Gemeenschap.
Een derde reeks overwegingen reikt verder dan de Gemeenschap en zou kunnen leiden tot een uitbreiding van het systeem buiten haar grenzen. Het gaat hier om de nieuwe inzichten in het recente fenomeen van de ‘stagflatie’: met name de weerslag van de schommelingen van de wisselkoersen op de problemen van aanpassing en groei waarmee de hele Gemeenschap sinds de jaren zeventig geconfronteerd wordt. Men heeft uit dat recente verleden drie lessen geleerd.
De eerste les betreft de weerslag van een verandering van de wisselkoersen zowel op prijzen en kosten als op het (produktie)volume. Tot voor kort zag men het zo: hoe minder een waardevermindering van de munt de prijzen opdrijft (doordat zij de exportgoederen goedkoper en dus competitiever maakt), des te efficiënter draagt ze bij tot een correctie van het buitenlands deficit en een reductie van het eigen tewerkstellingstekort. Sinds enkele jaren heeft men echter geconstateerd dat het niet altijd zo gesmeerd loopt. Het effect op de prijzen is heel snel en dringt diep in de nationale economie door, terwijl de verschuivingen van de produktieve activiteit naar de exportsectoren uitblijven of pas optreden nadat strenge maatregelen zijn genomen om de binnenlandse vraag te beperken, maatregelen die hadden volstaan om die verschuivingen te doen optreden. De waardevermindering van de wisselkoersen, die vroeger beschouwd werd als het ultieme geneesmiddel tegen bepaalde kwalen, blijkt in feite die kwalen slechts te sanctioneren en er nieuwe in het leven te roepen.
De tweede les hebben de landen geleerd die hun munt lieten zweven en dan merkten hoe moeilijk de wisselmarkt te controleren was. Zij hadden verwacht dat de - met de koersschommelingen verbonden - risico's de speculatie zouden ontmoedigen, zodat zij, bevrijd van alle drukkende verplichting om een bepaalde wisselkoers te handhaven, volledig autonoom hun monetaire politiek zouden kunnen voeren. Maar vaak bleek juist het tegenovergestelde te gebeuren: de bewegingen van het schier onvatbare kapitaal brachten de wisselkoersen vaak op een niveau dat helemaal niet meer overeenkwam met de fundamentele condities van de met elkaar geconfronteerde economieën. In die omstandigheden is het voeren van een autonome, monetaire politiek (die wil verhinderen dat dergelijke ontsporingen de eigen economie blijvende schade toebrengen) natuurlijk een illusie.
De derde les betreft de reactie van de ondernemerswereld op de onvaste wisselkoersen. De ongeordende schommelingen van de wisselkoersen - of alleen maar het vooruitzicht daarvan - zetten de ondernemingen onder de zware druk van onvoorspelbare risico's, die onverenigbaar zijn met een gezond investeringsklimaat. In de internationale ondernemingswereld heeft die toestand tot twee typische reacties geleid. Men ging de veiligheidsmarge verbreden, wat erop neerkwam dat men de kosten en de
| |
| |
prijzen opdreef en zo de inflatie bevorderde. Men ging een zeer omzichtige politiek van investering en activiteitsuitbreiding voeren, waar dan tenslotte de tewerkstelling onder leed.
In het licht van de drie voornoemde ervaringen is men het herstel van een internationaal aanvaarde tucht in het beheer van vaste, desgevallend voor aanpassing vatbare muntpariteiten gaan zien als een onmisbare voorwaarde voor een terugkeer naar een klimaat van vertrouwen, dat zowel de economische activiteiten van de privé-sector als het voeren van een adequate, economische politiek mogelijk moet maken.
Resumeren wij nog even de drie invalshoeken van waaruit men m.i. de objectieven van het EMS dient te beoordelen: het EMS is een hulpmiddel voor de politieke integratie, een element van de onmisbare coherentie van de gemeenschappelijke markt en een bijdrage tot het scheppen van een gunstiger klimaat om efficiënt de ‘stagflatie’ te bestrijden.
| |
Bevrijding van de dollar-voogdij?
Daarmee heb ik nog met geen woord gerept van een mogelijk ander objectief van het EMS: de bevrijding van de drukkende voogdij van de Amerikaanse dollar. En inderdaad, bepaalde karakteristieken van het systeem, met name de klemtoon op de rol van de ECU, kunnen de indruk wekken dat ook die intentie heeft voorgezeten.
Het ware zelfbedrog te geloven dat het EMS de internationale rol van de dollar vermag aan te tasten; of dat de ECU, in zijn huidige gedaante, ook maar de pretentie kan hebben die rol ten dele naar zich toe te halen; of zelfs dat de invoering van het EMS op zich volstaat om de Europese munten te vrijwaren van eventuele, nieuwe verstoringen op de dollarmarkt. Dat de Gemeenschap zich zou kunnen opsluiten in een monetair isolement was een illusie die slechts enkele weken standhield, nadat in maart 1978 de muntslang eindelijk het licht had gezien. De Europese landen hadden toen de dure eer gezworen de hechte binding tussen hun munten te handhaven, wat er ook met de dollar gebeuren mocht. Op heel korte tijd, en nog vaker nadien, is ten overvloede gebleken hoe innig de ontwikkelingen op de Europese wisselmarkt verbonden blijven met de evolutie van de dollar.
Wel is het juist dat de snelle waardevermindering van de dollar in 1978 de Europese autoriteiten staafde in hun overtuiging dat een nieuw concept van de wisselverhoudingen dringend nodig was, zonder daarvoor te wachten op de instemming van Amerika. De Europeanen waren dan ook aangenaam verrast, toen zij op 1 november 1978 vernamen dat ook de V.S. tot een forse wending in hun monetaire politiek waren overgegaan en met spectaculaire middelen een ordelijker waarde van de dollar op de wereldmarkt gingen verdedigen.
| |
| |
| |
De erfenis van de muntslang
De wissel-, krediet- en regelmechanismen van het EMS zijn grotendeels ontleend aan die welke reeds in de muntslang voorkwamen. Laat ik die even samenvatten alvorens in te gaan op wat er in het EMS nieuw is. Het stabiliseringsmechanisme van de wisselkoersen is een getrouwe kopie van de wisselmechanismen van de muntslang. De munten van het systeem zijn met elkaar verbonden volgens een ‘pariteitenrooster’, in dit geval de ‘bilaterale spilkoersen’ genoemd. De wisselkoersen kunnen vrij zweven binnen vooraf bepaalde afwijkingspercentages, boven of onder de vastgelegde spilwaarde (tussen de ‘rug’ en de ‘buik’ van de slang). Die toegelaten afwijkingspercentages werden voor alle munten vastgelegd op 2,5%, met uitzondering van de Italiaanse lire, die ten opzichte van elke andere munt tot 6,5% van de aangegeven spilwaarde mag afwijken. Worden de uiterste afwijkingspercentages door een bepaalde munt bereikt, dan komen de centrale banken tussenbeide: zij verkopen de hoger gewaardeerde munt en kopen de lager gewaardeerde aan tegen de hoogste wisselkoers; zij voldoen tevens aan elke marktvraag, zonder beperking van de vereiste bedragen.
Ook het kredietmechanisme werd aan de muntslang ontleend. De centrale banken lenen elkaar de bedragen uit die door de interventies worden vereist. De centrale uitlenende bank stelt aldus haar geld ter beschikking van elke andere centrale bank die genoopt wordt geld te verkopen. De centrale bank die geld aankoopt op de markt, verleent tijdelijk krediet aan de uitlenende bank. Wat het bedrag betreft, zijn die kredieten onbeperkt, maar ze dienen wel op korte termijn teruggestort te worden. Voor die terugstorting beschikken de schuldenaars over hun eigen wisselreserves, of kunnen zij een beroep doen op zgn. overbruggingskredieten, waarvan de Europese Gemeenschap zelf twee vormen heeft ingesteld: de monetaire steun op korte termijn en de financiële hulp op halflange termijn. Het systeem is strikt in deze zin, dat het volstrekt uitgesloten is dat één centrale bank zich onvoorwaardelijk en voor onbepaalde duur in de schuld zou steken, terwijl haar geld zich in de reserves van een andere bank ophoopt.
Wat tenslotte het regelmechanisme betreft: het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking staat in voor de boekhouding van de schulden en vorderingen en centraliseert de afwikkeling van de operaties.
De drie hier in het kort geschetste mechanismen geven blijk van een grote operationele deugdelijkheid en werden door het EMS integraal uit de muntslang overgenomen. Het nieuwe systeem heeft er echter enkele originele elementen aan toegevoegd, die de hoop wettigen dat men voortaan beter zal opgewassen zijn tegen de wisselvalligheden van de economische toestand. Die elementen kan men door drie trefwoorden karakteriseren; het zijn de ‘barometer’, de ‘spaarpot’ en de ECU.
| |
| |
| |
Drie troeven: barometer, spaarpot en ECU
De zgn. barometer moet het bovenvermelde pariteitenrooster (dat de maximale afwijkingspercentages tussen de munten vastlegt) aanvullen met een tweede systeem van vergelijking, dat het mogelijk maakt de relatieve posities van de onderscheiden munten nauwkeuriger te situeren. In het pariteitenrooster leest men, op grond van de bilaterale wisselkoersen, de afstand af die tussen twee munten is ontstaan en kan men de kans evalueren dat in een nabije toekomst de maximale afwijkingspercentages bereikt worden. De nieuwe barometer - de ‘divergentie-indicator’ - situeert daarentegen de positie van één munt binnen de ‘gewogen’ gemiddelde waarde van het geheel van de munten van het systeem. Die evaluatie steunt op de waarneming van de ECU, die juist de ontwikkeling van het ‘gewogen’ gemiddelde van alle munten samen weerspiegelt.
De ECU als nieuwe rekeneenheid en nieuwe spil berust op de zgn. ‘korf’, waarin de nationale valuta volgens vaste, overeengekomen verhoudingen werden samengebracht. De relatieve bijdrage of het ‘gewicht’ van elke munt in die korf verschilt van land tot land, maar eveneens met verloop van tijd, volgens de wisselkoersen van de nationale valuta t.o.v. vreemde munten als b.v. de dollar. Die gewichten, in % uitgedrukt, zagen er b.v. tussen 1975 en 1978 als volgt uit:
|
3/3/1975 |
8/12/1978 |
DM |
27,5 |
32,9 |
Fr.fr. |
20,9 |
19,9 |
£ |
16,3 |
13,1 |
Lire |
13,1 |
9,8 |
fl. |
9,3 |
10,5 |
B.fr. |
8,2 |
9,2 |
Lux.fr. |
0,3 |
0,4 |
Iers £ |
1,4 |
1,1 |
Deense kroon |
3,0 |
3,1 |
(gegevens ontleend aan Tijdschrift Bank en Effektenbedrijf, februari 1979).
Met het eerste pariteitenrooster blijft automatisch de verplichting tot interventie verbonden, zodra de afwijkingspercentages de grens van 2,25% of 6% (voor de lire) hebben bereikt. De barometer van zijn kant geeft slechts de raadzaamheid van een of andere te ondernemen actie aan, zodra een munt daarin haar divergentiedrempel overschrijdt. De aanbevolen interventie hangt af van de omstandigheden en dient nog afgewogen te worden. Vanwaar dit verschil?
Een bepaalde munt kan om heel goede redenen gaan afwijken van de andere, b.v. omdat het land in kwestie een lager inflatieritme kent. In zo'n geval is de aangepaste reactie natuurlijk niet: de prijsstijging aanwakkeren! Maar niets doen is ook geen oplossing: dat zou de spanning zo opdrijven dat het bewuste land zich toch verplicht ziet op de markt
| |
| |
tussenbeide te komen, liquide middelen vrij te maken en zo tenslotte toch de inflatie te voeden. Dit ene voorbeeld illustreert duidelijk hoe de overschrijding van de (nieuwe) divergentiedrempel velerlei acties kan rechtvaardigen: een interventie op de markt, eventueel over verschillende munten gespreid; een aangepast monetair beleid of andere maatregelen van het land in kwestie; of overleg tussen alle lidstaten, die de hele situatie onder ogen zien en desgevallend de spilkoers wijzigen.
De divergentie-indicator zal zijn deugdelijkheid in de praktijk nog moeten bewijzen. Men kan echter nu reeds zijn onbetwistbare verdiensten aangeven: hij dringt aan op een oplossing van potentiële spanningen, nog vóór die spanningen al omgezet zijn in grote en voortgezette schulden, en hij dient het belang van de landen met een sterke evengoed als van die met een zwakke munt.
Het tweede nieuwe element dat in het EMS werd ingebouwd, is de gevoelige uitbreiding van de kredietmechanismen, die reeds was aangekondigd door de beslissing van de Raad van Europa (Bremen, juli 1978) om het kredietvolume op te trekken tot 25 miljard ECU: de ‘spaarpot’, zeggen de deskundigen. Deze mechanismen slaan niet alleen op het beschikbare financieringsvolume maar ook op de duur van de kredieten op korte termijn. Het EMS heeft deze willen verlengen, ten einde beter de periode te overspannen, die nodig is om de speculatiebewegingen tot rust te laten komen zonder aan het niveau van de wisselkoersen te moeten raken. Wat is de reden van deze maatregel? Bepaalde omstandigheden, die de wisselkoersen niet fundamenteel aantasten, kunnen toch speculatiebewegingen uitlokken, die de autoriteiten dwingen massief tussenbeide te komen op de wisselmarkt. Indien de autoriteiten vastberaden aan die speculatiedruk weerstaan, dan gaan de kapitaalbewegingen meestal, na enkele weken of maanden, opnieuw de omgekeerde richting uit en kunnen op de markt middelen worden gevonden om de eerder aangegane schulden te vereffenen. Dat heeft men b.v. in België meermalen ervaren. Vanzelfsprekend zal het weerstandsvermogen tegen dergelijke accidentele verstoringen van de wisselmarkt groter zijn, als men inderdaad over voldoende middelen én tijd beschikt om de speculatiebewegingen tot rust te laten komen.
Dat zulke ruime financiële middelen ter beschikking worden gesteld, heeft natuurlijk de verdenking doen ontstaan, dat het nieuwe systeem de inflatie zou bevorderen. Een andere verdenking luidde: dat het systeem al te zeer de druk verlicht die op de deficitaire landen uitgeoefend dient te worden om tot de nodige correcties van hun betalingsbalans aan te sporen. Er is heel wat te antwoorden op die opwerpingen. Merkwaardig is vooreerst dat men het systeem ook al verweten heeft de deflatie in de hand te werken! Buitenstaanders hebben al te vaak de neiging aan te nemen dat het de mechanismen zijn die een economische politiek bepalen, terwijl het veeleer de politiek is die de mechanismen gebruikt om haar bedoelingen te dienen. Vervolgens mag men niet vergeten dat er in het EMS wel degelijk
| |
| |
twee mechanismen zijn ingebouwd om druk uit te oefenen op het land dat zijn munt op peil dient te brengen. De divergentie-indicator van de barometer is een waarschuwing voor de verantwoordelijke instanties om iets te ondernemen, nog vóór de divergentiedrempel overschreden wordt. De kredietverlening op korte termijn heeft een uitgesproken voorwaardelijk karakter: ongeveer de helft van de spaarpot wordt niét ter beschikking gesteld, tenzij het land in kwestie zich tot wel omschreven maatregelen verbindt om de oorzaken van zijn kwaal aan te pakken. Tenslotte hebben wij ook al van de ervaring geleerd: hoe ruimer de middelen zijn die ter beschikking staan, des te minder is het in veel gevallen nodig er een beroep op te doen.
De innovatie die het meest tot de verbeelding sprak, was ongetwijfeld de rol van de ECU in het systeem. De ECU wordt de gemeenschappelijke noemer van de munten voor de bepaling van hun spilkoers. De ECU dient als grondslag voor de divergentie-indicator. De ECU wordt de rekeneenheid, waarin de schulden en vorderingen van de verschillende financieringsmechanismen worden uitgedrukt. En tenslotte, de tegenwaarde van de ECU, die in de reserves van de centrale banken wordt opgeslagen, is samengesteld uit een deposito bij het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking van 20% van de goud- en dollarreserves van alle deelnemende landen. Die reserves kunnen worden gebruikt voor de transacties tussen de centrale banken.
De ECU heeft ongetwijfeld een symbolische waarde. Daarom vooral werd eraan vastgehouden, ondanks de technische moeilijkheden, voortvloeiend uit het feit dat hij gedefinieerd werd op grond van de hele ‘korf’ van de samenstellende munten, terwijl één ervan (de Britse) tot nader order nog niet aan het wisselmechanisme deelneemt. De ECU brengt een uitgesproken element van solidariteit in het systeem. De mathematische karakteristieken ervan impliceren o.m. dat het niet langer mogelijk is de spilkoers van één munt te wijzigen, zonder dat alle andere munten in tegenovergestelde zin mee moeten veranderen. Doordat schulden en vorderingen in ECU worden uitgedrukt, wordt de weerslag van de monetaire schommelingen op de nationale munt voortaan gespreid over de schuldeiser met hoger en de schuldenaar met lager gewaardeerde munt.
| |
Geen Europese munt, geen ersatz-dollar
De ECU is evenwel nog geen aanloop tot een echt Europese munt, en evenmin een vervangingsmiddel voor de dollar of een ernstige rivaal daarvan.
Waarom is de ECU geen aanloop tot een echt Europese munt? De verantwoordelijke instanties hebben helemaal niet voorzien dat de ECU door economische privé-instanties gebruikt zou kunnen worden en niet eens door de monetaire instanties van landen buiten de Gemeenschap. Het EMS beoogt alleen een coherenter en stabieler beheer te verzekeren van
| |
| |
de nationale munten binnen de Gemeenschap. Het is helemaal niet de bedoeling de nationale, monetaire soevereiniteiten te onderwerpen aan een soort Europees leenheerschap.
Om die reden heeft de Europese Liga voor Economische Samenwerking, bij monde van Robert Triffin, het voorstel gelanceerd, de ECU te bevorderen tot een bruikbaar instrument van de financiële operaties van de privé-sector. Dat initiatief beantwoordt volkomen aan de inspanningen van de Liga ten bate van de economische en monetaire eenmaking van Europa. Het voorstel van de Liga dient duidelijk onderscheiden te worden van de zgn. ‘strategie van de parallelle munt’, zoals die door sommigen - niet de Liga - wordt voorgestaan: de verantwoordelijken voor de economische politiek zouden de noodzakelijke economische toenaderingen bewerken, totdat de nationale munten geheel kunnen versmelten. De strategie zou hierin bestaan: dat men dadelijk een Europese munt, met bijzonder aantrekkelijke eigenschappen, in omloop brengt, die met de nationale munten concurreert. Het spreekt echter vanzelf dat de arbitrage op de geldmarkt tussen die parallelle en de nationale munten een bron van bijkomende verstoringen zou zijn. Europa heeft niet méér, maar minder munten nodig.
De ECU zoals hij in het EMS is geconcipieerd, is evenmin een vervangingsmiddel van de dollar. De in het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking gedeponeerde dollars doen deze laatste niet verdwijnen. Ze blijven trouwens eigendom van de deponerende instanties, ook al werden ze in de balansen van de centrale banken door ECU's vervangen. De ECU kan wel dienen als een reserve-instrument voor de afzonderlijke Europese landen bij hun onderlinge transacties, maar kan nooit het reservebezit zijn van de Gemeenschap als geheel. De vervanging van de dollar door een authentiek internationaal instrument veronderstelt een aanzienlijke evolutie van het internationale monetaire systeem, en behelst o.m. een gevoelige uitbreiding van de rol van de zgn. ‘bijzondere trekkingsrechten’. Het Internationaal Monetair Fonds kreeg reeds de opdracht een studie in die zin te wijden aan een mogelijke ‘substitutie-rekening’.
| |
Externe voorwaarden: economisch, politiek
Het succes van het EMS hangt in hoge mate af van omstandigheden en gedragingen waarop het systeem zelf geen vat heeft. De voornaamste zijn: het monetair beleid, de economische politiek en de politieke visie op de toekomstige ontwikkeling van de Europese Gemeenschap.
Het monetair beleid omvat m.i. vier belangrijke actieterreinen, waarvan het eerste de politiek van de intrestvoeten en de liquide middelen betreft. De invoering van het EMS brengt vanzelfsprekend niét met zich mee dat alle verantwoordelijke instanties van vandaag op morgen een volstrekte prioriteit gaan verlenen aan de onomkeerbare stabiliteit van de wis- | |
| |
selkoersen, ten nadele van andere objectieven als: prijsbeheersing, tewerkstelling en economische groei. Wat het EMS wel tot uitdrukking brengt is een zekere overtuiging dat al die andere objectieven meer gebaat zullen zijn met een overeengekomen en vast systeem van wisselverhoudingen dan met de chaos van de onregelmatige koersschommelingen. Dat verworven inzicht impliceert een betere beheersing van de kapitaalbewegingen die de wisselkoersen ongunstig kunnen beïnvloeden, en meer begrip voor de moeilijkheden waarmee bepaalde lidstaten op dit vlak te kampen kunnen hebben. Dat maakt een betere coördinatie van het monetair beleid zo belangrijk.
Een tweede actieterrein van het monetair beleid heeft te maken met de voort-durende verschillen in inflatieritme tussen de lidstaten. Men mag niet van meet af aan de mogelijkheid uitsluiten dat de spilkoersen ooit bijgestuurd dienen te worden. Het EMS heeft trouwens dat geval voorzien en de beslissing daarvan doen afhangen van een akkoord onder alle lidstaten. De deugdelijkheidstest van het systeem mag geenszins het hardnekkig vasthouden aan irrealistisch geworden spilkoersen zijn, maar dient veeleer de aanpassing ervan te worden, ten gepaste tijde, in relatief bescheiden verhoudingen en los van elke speculatiekoorts. De ervaringen die daaruit de laatste jaren in de ‘kleine’ muntslang werden opgedaan, tonen dat dergelijke beslissingen genomen kunnen worden zonder politieke trauma's op te roepen of de speculanten te laten triomferen.
Een derde actieterrein gaat de centrale banken aan, die hun interventiepolitiek met behulp van een vreemde munt - in de praktijk de dollar - beter op elkaar dienen af te stemmen. In de muntslang is dat probleem vaker zeer acuut geweest, maar het laat zich aanzien dat het EMS daarvan minder hinder zal ondervinden, niet omdat zijn eigen kenmerken het daarvoor behoeden, maar omdat de Amerikanen een andere houding aangenomen hebben t.a.v. de koersschommelingen van de dollar.
Een vierde actieterrein tenslotte betreft de aandacht die Europa moet blijven opbrengen voor de verdere uitbouw van het internationaal monetair systeem. Het EMS is lang geen wisseloplossing voor de hervormingen die nog dienen doorgevoerd te worden om, in het raam van het Internationaal Munt Fonds, de stabiliteit van de internationale monetaire betrekkingen te verstevigen. De bevordering van het DIS (Deposito Bijzondere Trekkingen) tot het voornaamste reserve-instrument van het internationaal monetair systeem, blijft een van de dringendste opdrachten op dit vlak.
Men heeft er reeds tot in den treure op gewezen dat stabiele wisselkoersen een behoorlijke convergentie van de economische politiek van de onderscheiden landen veronderstellen. Dat betekent vooral dat hun inflatieritmes voldoende gelijklopend moeten zijn. Het optimale convergentiepunt zou vanzelfsprekend een zero-afwijking zijn. Op dat vlak werd reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt, wat juist wat meer vertrouwen gaf in dit
| |
| |
nieuwe wisselmechanisme. Nemen wij b.v. de stijging van de consumptieprijzen in de Europese Gemeenschap: in 1975 varieerden die nog van 6% tot 24%, in 1978 slechts van 2,5% tot 12,5%. De drie landen met een zwakke munt hadden in 1978 alle drie een behoorlijk overschot op hun betalingsbalans en hadden tegelijk hun wisselreserves wezenlijk vergroot. Die gunstiger perspectieven kunnen evenwel niet verhelen dat de ongelijkmatige inflatieritmen blijven bestaan of zelfs opnieuw verder uit elkaar liepen. Een verdere indijking van de inflatie blijkt in alle landen op zeer grote moeilijkheden te stoten. Het is evenwel alsmaar duidelijker geworden dat de aanzienlijke wijzigingen van de wisselkoersen in de jaren zeventig niet uitsluitend het resultaat waren van een ongelijke ‘verdraagzaamheid’ van de regeringen ten opzichte van de inflatietendensen. Die wijzigingen hebben zelf ook het hunne bijgedragen tot een vergroting van de ongelijkheden, doordat zij in de landen met hoger gewaardeerde munt de prijsstijgingen temperden, terwijl juist het tegenovergestelde gebeurde in de landen met lager gewaardeerde munt. De invoering van het EMS in een economische context die op het vlak van de convergentie nog onbevredigend is, stelt niet alleen een gedurfde uitdaging voor, maar drukt tevens de overtuiging uit dat een betere tucht op de wisselmarkt gunstiger voorwaarden schept om de economische objectieven, met inbegrip van de inflatiebestrijding, tot een goed einde te brengen. Belangrijk is dus wel dat die overtuiging zich ook in de gevoerde economische politiek vertaalt. Het succes van de hele onderneming hangt tenslotte ook af van de politieke totaalvisie op de toekomst van Europa. Het EMS is, ondanks enkele kortsluitingen onderweg, in feite voortgekomen uit de onverdroten inspanningen van de Raad van Europa. Men mag dat resultaat beschouwen als een van de opmerkelijke prestaties van die instelling, welke overigens niet altijd boven alle
kritiek verheven is. Nu het kind eenmaal geboren is, mogen de ouders hun aandacht beslist niet afwenden en zijn verdere ontwikkeling verwaarlozen. De onderhandelingen met het oog op de instelling van een Europees Munt Fonds moeten een belangrijke test van die volgehouden aandacht worden.
Het ware evenwel een illusie te geloven dat de invoering van het EMS samen met de gewijzigde dollarpolitiek ons voor altijd een onbewolkte hemel waarborgen boven het internationale monetaire landschap. Er zullen nog andere economische mutaties met verreikende monetaire consequenties optreden. Alles dient in het werk te worden gesteld om te vermijden dat die schokken opnieuw middelpuntvliedende reflexen uitlokken, zoals dat het geval was ten tijde van de dollarcrisis en van de stijgingen van de olieprijzen in de jaren 1973-1974. Men dient er veeleer over tewaken dat de ter beschikking staande mechanismen van solidariteit en soepele aanpassing zo optimaal mogelijk benut worden.
Het EMS mag evenmin worden beschouwd als een mechanisch apparaat dat volgens voorafbepaalde automatismen afloopt. Het systeem zal voortdurend beheerd moeten worden, op het vlak van de deskundigen, op
| |
| |
het vlak van de centrale banken én op het vlak van de gemeenschappelijke, Europese instanties. Wat dit laatste betreft, zijn zowel een betere werking van de instellingen van de Gemeenschap als een grotere beslissingsbevoegdheid van de Raad van Europa van groot belang. In de mate waarin de verkiezing van het Europees Parlement tot een grotere politieke rijpheid van de Gemeenschap bijdraagt, is dat parlement een bijkomende troef voor het EMS.
|
|