Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 865]
| |
[Nummer 10]Gustave Thibon
| |
[pagina 866]
| |
Het loont de moeite, menen wij, dit meer filosofisch aspect van Thibon's gedachte van naderbij te bestuderen om ten volle te beseffen hoe diep zijn leer is, en hoe menselijk zijn ervaring. | |
A. - De ondergang van het gelijkheidsideaal der moderne tijdenRevolutie en christelijke gelijkheidWanneer Thibon den ondergang van onze Westerse beschaving tracht te verklaren, beroept hij zich altijd op den invloed van de Franse Revolutie. Het ideaal van 1792 werkt steeds door in onze samenleving, waarin het een drang naar gelijkheid heeft verwekt, die nu nog op de structuur van het moderne leven een ontbindenden invloed blijft uitoefenen. Die drang naar gelijkheid hebben de filosofen van de xixe eeuw door de gelijke waarde van de mensen onderling willen verklaren, maar historisch vindt hij zijn oorsprong in den opstand van de burgerij tegen het koninklijk absolutisme, en psychologisch is hij een ressentiment dat zich in principe omzet om zich te rechtvaardigen. Al moet de gelijkheid van de menselijke natuur in de mensen filosofisch gehandhaafd blijven, ze mag nochtans niet een eis zijn van gelijke deelname van ieder burger aan het gezag en het beleid van den Staat. Die eis voor gelijkstelling van alle individuen heeft de waarde van het 'ancien régime' langzaam uitgeschakeld en de structuur van de maatschappij in korten tijd zozeer gewijzigd dat al wat reserve aan natuur- of menselijke kracht betekent, uit de nieuwe samenleving geweerd werd: traditie, erf, al wat met de jaren opkomt en groeit, ervaring, bezit en gezag, het gold als een onrecht die waarden te willen handhaven ten overstaan van het nieuw levensideaal. Om zich te verspreiden heeft de nieuwe gedachte niet alleen het verval van het oud regiem bewerkt en de Kerk van haar voorrechten beroofd, maar ze vond in een tot dan toe door-en-door-christelijke wereld een verwantschap waarop zij, hoe specieus het ons nu ook moge toeschijnen, zich met nadruk kon beroepen. Er bestaat inderdaad een christelijke gelijkheid: alle christenen hebben deel aan dezelfde verlossing, zijn tot hetzelfde doel bestemd, leven van hetzelfde leven en maken deel uit van dezelfde Katholieke Kerk; maar waar de revolutie over de ongelijkheid van talenten en vaardigheden van den concreten mens heen ziet, blijft integendeel de Kerk, naast gelijke rechten haar hiërarchie bewaren en ondervindt | |
[pagina 867]
| |
ze in haar intiemste leven hoe God uiterst willekeurig te werk gaat in de bedeling van zijn genadegaven. Die ongelijkheid in de genade is een mysterie waarop Christus zelf wees toen hij tot Nicodemus sprak en zei dat de Geest waait waar hij wil. Voor dat mysterie staat de gelovige in bewondering en roept weieens met Paulus uit: 'Quid ergo dicemus ad haec? - Wat zullen wij daarop zeggen?'Ga naar voetnoot1. en op die vraag is ook Paulus ons het antwoord schuldig gebleven. God kan gelijkheid en ongelijkheid in een mysterieus evenwicht verzoenen en rust brengen in de zielen die Zijn wil beamen; de revolutionnaire mens daarentegen moet, afgezien van alle onberekenbare afwijkingen en uitzonderingen van de natuur, een koel principe voorhouden dat streng en soms hardvochtig wordt doorgevoerd: dood en verstarring brengt hij, waar anders de mens zou opgaan in liefde tot God. Wie zich over het ideaal van de revolutionnaire gelijkheid wil bezinnen, ontdekt in dat rationalistisch uitmeten en uitdelen van gelijke rechten en plichten, in die logische en juridische gelijkstelling van alle mensen, het doorvoeren van een herhalingswet die eigen is aan quantitatieve waarden en berust op een mathematische abstractie; de mens wordt een nummer. In die ontaarding ligt de kiem van ons huidig verval. | |
De moderne techniekMet de jaren is de techniek tot in de meest verscheidene gebieden van het moderne leven doorgedrongen, tot in de meest geestelijke activiteiten van den mens, tot in zijn gedachtewereld en zijn filosofie, en na jaren worden we nu pas de diepe verwantschap bewust van die moderne techniek met de theoretische basis van onze samenleving: opvallend vertonen hier het feit en de idee een parallelle structuur. Het rationalistisch gelijkheidsideaal en de beredeneerde techniek bevatten dezelfde gelijkschakeling van waarden en personen, werken met dezelfde wetten van quantiteit en mathematische abstractie en onderdrukken op dezelfde wijze den geest die ze gecreëerd heeft. Want de vooruitgang van onze techniek is een vooruitgang door herhaling van het identieke, die een geniale gedachte zoveel mogelijk bruikbaar maakt voor het individu. Die toepassingen van de meest geniale uitvindingen in het dagelijkse leven hebben de kracht van den geest gebroken en het menselijk werk gedevalueerd. Al staan onze medemensen in bewondering voor het werk en het | |
[pagina 868]
| |
genie van de grote uitvinders, en schenken ze aan hum prestaties hun hoogste waardering, toch kan men niet voldoende wijzen op de onverschilligheid waarmee de gewone mens die nieuwe krachten in zijn dagelijks leven gebruikt en vulgariseert. Telegraaf, telefoon, radio, cinema, vliegwezen - alle moderne uitvindingen, zijn tot in het meest intieme leven van den mens opgenomen onder den vorm van seriewerk, en waar seriewerk nieuwe krachten ter beschikking stelt van het individu, komt een nieuwe eis tot zogegezegde rechtvaardige, gelijke verdeling tot uitdrukking. Devaluatie van den geest, quantitatieve reproductie van dezelfde gedachte, eis tot gelijke verdeling, het zijn de blijvende kenmerken van het rationalisme en van het materialisme. | |
De nieuwe wereldeconomieMet de techniek ontstond het fabriekwezen en het kapitalisme. Hoe schrander de moderne mens in de organisatie van deze nieuwe economie ook te werk ging, hij kon niet verhinderen dat dezelfde rationalistische principes de meest spiritualistische waarden van zijn cultuur zouden aantasten. Waar vroeger het erf de enige bron van rijkdom en macht was, en niet alleen een bron van inkomen betekende maar ook een heel geestelijk patrimonium beveiligde dat de mens had weten te bergen in eigen werk en eigen haard, kwam nu langzamerhand het geld in omloop als uiterst productieve, soepele en wisselende koopkracht: de waarde van domeinen en onroerende goederen werd voorgoed gedrukt. Maar in tegenstelling met het erf, bezat het geld geen eigenlijke levenswaarde, geen persoonlijk karakter; het is en blijft de toepassing van het herhalingsprincipe waardoor een munteenheid de koopkracht van een fortuin uitmeet. Een erf werd niet geschat, een fortuin wordt mathematisch geboekt. | |
De waarde van den arbeidOok de arbeid verloor zijn geestelijke waarde: moderne arbeid wordt naar zijn handelswaarde geschat. Hij behoudt ook zijn persoonlijk karakter niet; maar vooral zijn kunstwaarde heeft hij verloren - seriestukken zullen nooit meesterstukken zijn en hebben niets van de veilige weelde van het gildewerk of van eigen creatie. Waarop kan de moderne werkman roemen en waarin steekt nu nog fierheid? Zeker, de menselijke geest blijft den arbeid leiden, maar van uit de verte, vanuit de ingenieurskamer - de geest treedt niet meer in nauw contact met de stof en meestal liggen op onze draaibanken de vervaardigde stukken als doelloze elementen voor den | |
[pagina 869]
| |
arbeider die ze zag ontstaan. Zo werkt de grote massa van onze werklieden; de geest van een eeuw wordt gedragen door de massa: die massa is gebonden in haar geestelijke originaliteit door de tirannie van het herhalingswerk, het seriewerk van de moderne techniek. | |
Arbeid en vreugdeEen werk dat doelloos of onaf blijft, boeit niet: daar vindt de werkman zijn vreugde niet! Werken betekent voor hem geld winnen en waar vroeger eigen werk deel uitmaakte van een gelukkig bestaan, van een creatief leven, is het nu geworden tot een oorzaak van inwendig verzet. De werkman vlucht het atelier. Zo nu werk en vreugde gescheiden zijn, dan is het de techniek en het geld die de diepe kloof tussen beide gedreven hebben door alle persoonlijk karakter aan het werk te ontnemen. Terecht zal men zeggen dat niet het werk maar de vrijheid van een mens zijn persoonlijkheid bevestigt. Wie vrij werkt, wie de volle verantwoordelijkheid over eigen arbeid en bestemming behoudt, kan zich opwerken en bewust blijven van eigen waarde, maar ten overstaan van het werk, dat in de fabriek den werkman wordt opgelegd, is er geen sprake meer van vrijheid of verantwoordelijkheid. En die vrijheid wil de werkman nu terugvinden: medezeggingschap in het bestuur, vaststelling van eigen loon, controle der uitgaven en winsten, lidmaatschap in het bedrijf: zoveel tekens van den mens die roept om vrijheid en verantwoordelijkheid. Totnogtoe stond één domein nog open voor den volksmens om een eigen initiatief te nemen: zijn plezierleven. Daar is plaats voor vrije keuze, daar ligt ook de enige uitweg die nog een vrije wilsbeschikking mogelijk maakt. Maar in die laatste vrije keuze getuigt de werkman zeer dikwijls van de inwendige slavernij die hij onderging: zijn plezierleven is een ontlasting, een vlucht. Afgejakkerd zal hij grijpen naar wat verstrooit, en zijn vermoeide ziel kan het lome lichaam niet beteugelen: de geest reageert hier evenmin als op de fabriek voor het mechanisch werk dat hij urenlang moet aanzien. Daarom leidt zulk plezierleven niet zelden tot een morele ontaarding en verwording. En het is ook ver van huis dat de werkman zijn plezier zoekt. Zelden kan hij in zijn eigen familiekring de rust vinden die hij verlangt. Zijn familie is een last, een eis naar werk en geld, de bron van zijn sociale onzekerheid, een blijvende bekommernis. Zijn familie is niet de levende cel van die gemeenschap die hij verder uitbouwt, en zijn aandeel aan de groei van die gemeenschap is dan ook zelden wat het moet zijn: rustige, trage bloei van diep-menselijke waarden. | |
[pagina 870]
| |
Bedienden en ambtenarenThibon heeft niet alleen den toestand van den werkman willen aanklagen, ook de bedienden ondergaan, volgens hem, de tirannie van de stof: het bureelwerk dat hen per uur wordt toegemeten en vergoed, de vele bureelformulieren, alles slaat den geest aan banden en hoeveel van onze afgestudeerden worden niet in de administratie aan dit gemechaniseerde leven onderworpen? Niet alleen de bediende, ook de ambtenaar is het slachtoffer van de gelijkheid en haar nivelering - Thibon die nog gelooft in de rol van de elite, ziet hier met ontzetting hoe die elite verschrompelt en door dezelfde ontbindende krachten wordt aangewreten - in de ambtenaren wordt de elite aangetast, want waar ligt juist de grens tussen het vrije beroep en het 'ambt' in onze moderne samenleving? De moderne administratieve instellingen hebben alle originaliteit en verantwoordelijkheid verkracht door hun systematisatie: originaliteiten van het bestuur zijn alleen maar gunsten of onregelmatigheden, en waar geen voorkeur of onrecht geschiedt, loopt de zaak volgens de sleur van de burelen tot ze haar beslag krijgt in een 'formulier-oplossing'. Dit systematisch bureelwerk heeft daarbij nog de centralisatie van de administratie en van het gezag zozeer bevorderd, dat het al zeer moeilijk wordt te weten wie de volle verantwoordelijkheid draagt van het staatsbeleid. De ambtenaar is gebonden aan zijn werk, aan zijn loon, aan zijn taak; zijn leven is al even onpersoonlijk als zijn werk. Wanneer het ambt zijn menselijke waarde verloor door het verlies van eigen verantwoordelijkheid - morele verantwoordelijkheid, die niets gemeen heeft met geldelijke boete wegens onnauwkeurigheid of nalatigheid - werd het hoger ambt zelf tot erepost of functie herleid: posten die renderen zonder den last van de verantwoordelijkheid: een titel, een wedde, zodat met de jaren het gezag door de 'techniek van het bestuur' onder den invloed geraakt van enkele onbekende, soms troebele en onpersoonlijke machten. Bij die laatste beschouwingen dient het volgende als conclusie: een kleine groep mensen denkt en handelt nog vrij en in volle verantwoordelijkheid en die groep leidt wellicht de wereld niet. Ver van hem verwijderd en soms verwaarloosd leeft de grote massa die onder den domper van de stof langzaam op geestelijk gebied gedoofd wordt. Waar de geest zich nu nog vrij uitspreekt, oefent hij kritiek uit of veroordeelt hij de gemeenschap die hem gebonden heeft en haar leiders die hun verantwoordelijkheid hebben verloochend. De geest zit gevangen in het raderwerk van de moderne samenleving en alleen de eisen van de massa - want langer kan ze niet verknecht blijven | |
[pagina 871]
| |
aan de stof - zullen eens die monotonie van het moderne leven onderbreken. | |
Het politieke levenHet moderne politieke leven berust op het algemeen stemrecht: de laatste grote overwinning van het gelijke recht van alle individuen; gelijke deelname aan de leiding en het beleid van den Staat. In den grond betekent het alweer een verknechting van den geest aan de stof. Herhaling van slagwoorden, onpersoonlijke gedachten, massavergaderingen door de techniek van de propaganda opgedreven, hebben het ideaal van de gelijkheid verlaagd tot een dictatuur. Nooit heeft een mens gemakkelijker afstand gedaan van zijn vrijheid dan wanneer hij zijn stem uitbracht en zich verbond, niet aan een volksvertegenwoordiger, maar aan een partij. Een partij wordt alras een dictatuur. Een dictatuur kan de onmacht en de eisen van een volk vertolken: een noodtoestand. Zodra hij de geesten bindt, ontneemt hij aan de menselijke vrijheid haar originaliteit en eigen verantwoordelijkheid en laat hij, zo niet de massa en de quantiteit overwinnen, dan toch de kracht en het geweld die zij ophopen... en een tijdlang wordt een volk in bedwang gehouden en verdrukt door dengenen die zich voorhield het te bevrijden. | |
B. - Opbouw van een nieuwe wereld in harmonische ongelijkheidTerug naar de werkelijkheidGeen droeviger beeld van het ontbindingswerk van de materie dan deze geschokte wereld: spontaan rijst de vraag in ons op: 'Kan de geest nog ooit zegevieren?' Tot nu toe schoot het geestelijk element ongetwijfeld te kort aan zijn zending of was althans te zwak om den vooruitgang van de techniek te leiden naar hogere spiritualisatie. De geest immers heeft, onbewust als het ware, de ontbindingskracht van de materie verhoogd en verscherpt: hij staat verantwoordelijk voor het materialisme waarvan hij zich nu wil onttrekken. Toch betekent heel onze beschaving geen failliet van de geestelijke waarden: de menselijke geest wordt nimmer aan banden gelegd, steeds werkt hij vrij en daarvan getuigen de moderne uitvindingen, de wetenschappen: techniek is ook geest; maar wellicht moet de geest, bij het vormgeven aan de stof, die zelfbeheersing herwinnen | |
[pagina 872]
| |
die hem de volledige overwinning verzekert en, naast het verstand, moet de morele kracht van den mens opnieuw borg staan voor het evenwicht van zijn activiteit. De strijd is vooreerst inwendig. Waar zullen dan de krachten gevonden worden om rationalisme en materialisme te bekampen? Waar heeft Thibon zelf die levenswijsheid opgedaan die hem dat zuiver inzicht over de wereld schonk? Het gaat er om de eisen van onze natuur recht te doen wedervaren. Die eisen van de natuur heeft Thibon aangevoeld in de natuur zelf: bij het werk op den akker en in de wijngaarden heeft hij de wetten van het echte leven beleefd: de trage bloei, de natuurlijke reserven, de wisselvalligheden van tijd en seizoenen, de gehechtheid aan erf en werk, de fierheid op de familie en haar traditie, de overgave aan God. Hij leefde in een milieu dat contact hield met God en de natuur, en brengt ons nu de zuivere boodschap van een geest die in de stof, 'receptaculum spiritus', als in een schrijn de weerslag las van Gods wetten en van de menselijke ervaring: de materie moet ons redden, uit het materialisme. Het is niet zonder betekenis hier de woorden van de Kerk te herhalen: 'ut carne carnem liberans'Ga naar voetnoot1. om in deze hymne op den Verlosser de analogie te vinden voor dit werk van vernieuwing en sanering van onze huidige wereld. | |
Het 'Realisme' van ThibonGeen poëtische idylle, dat leven in Gods natuur, maar het contact met de volle, harde werkelijkheid: daar ontdekt ThibonGa naar voetnoot2. de wet van de ongelijkheid en beschouwt hij de diepe harmonie van de schepping. Realisme betekent dus eerst en vooral 'l'idée d'une relation organique et d'équilibre vital'Ga naar voetnoot3. In die werkelijkheid, in de ongeschondene volheid van de materiële wereld, van de aarde, van al het biologische, het dierlijke, ontdekt hij de juiste proportie van de wisselwerking tussen geest en stof. Die ervaring is voor hem een echte bevrijding. Het geldt hier een paradoxe waarop Thibon heel zijn gedachte heeft gebouwd want hij is ervan overtuigd dat geen idealistisch beeld van de wereld ons redden kan: de materie zal ons redden uit het materialisme. Zodat nooit de vergeestelijkende waarde van de stof zo sterk naar voren gebracht werd als hier: de materie veropenbaart zich als een bivalent principe: het omvat leven en dood. Al te dik- | |
[pagina 873]
| |
wijs werd ze als een hinderpaal beschouwd, welke de menselijke daad overwinnen moest, en men vergat allicht dat zij bewerkt is geweest door God en door de mensen, dat zij het 'receptaculum spiritus' is gebleven waar generaties hun levenservaring hebben in neergelegd, dat zijzelf een eigen leven heeft waaraan de mens zich niet zonder schade onttrekken kan, dat ze in ongeschonden grootheid de zuivere proportie van Gods eerste werk behield en dat ze alzo een openbaring mag heten. Newman heeft de serene taal van de ongeschonden, gave natuur zo dikwijls beluisterd en wellicht heeft Thibon haar zuiverende kracht in een onmiddellijk contact nog dieper mogen ondergaan; hij getuigt: 'Des démons habitent l'homme qui n'habitent pas la natureGa naar voetnoot1.'. | |
Harmonische ongelijkheidDie natuur spreekt ons van ongelijkheid. In haar structuur staat de ongelijkheid als harmonisch principe gevat dat, voor wie de stoffelijke wereld van naderbij beschouwt, die wet natuurlijk en aanneembaar maakt: het is de wet van iedere gave. Ongelijkheid is hier geen onrecht maar gave en daar de wereld een gave Gods is, lezen wij in het rhythme van haar leven diezelfde wetten van Gods almacht en vrijgevigheid. Ook de mens is een gave Gods. Voor hem geldt diezelfde wet. Het verschil dat onder de mensen bestaat berust verder op hun eigen wezenheid: een dubbel levensprincipe ligt aan den grondslag van hun zijn, stof en geest. Naar die levensprincipes zullen hun handelingen veelvuldig en verschillend zijn: agere sequitur esse. Tot zelfs in de daad zullen de vele aspecten van ieders persoonlijke gaven doorbreken: verschil in geestesgaven, morele kracht, levenslust en handigheid. Alles getuigt van de ongelijke en onvoorziene vrijgevigheid van den Schepper. Op het plan van het individuele leven wordt dit al niet gemakkelijk genegeerd; toch valt het ons soms lastig het te moeten aanvaarden. Maar wie van het individueel plan tot de gemeenschap overgaat, ontdekt er diezelfde wet van de ongelijkheid onder den vorm van voorkeur, voordeel en voorrang. De aanvaarding van die schijnbare onrechtvaardigheid is heel wat moeilijker; ook heeft Thibon ons eerst doen inzien hoe ongegrond de eis tot volledige gelijkheid is: gelijkheid veronderstelt voor ieder mens een nieuw begin: het is of ieder mens heel het beschavingswerk hervatten moest zonder te mogen delen | |
[pagina 874]
| |
in wat zijn voorvaderen aan ervaring en levenskrachten verzamelden. Ervaring, bezit, levenskracht zijn pas veilig geborgen als ze in persoonlijke voortreffelijkheid worden gehandhaafd. En Thibon wijst hier terecht naar een biologische analogie: indien de erfelijkheidswet op het ontstaan van het leven haar invloed doet gelden, moet ze in het verder verloop van dit leven, in de daad, doorwerken: meteen aanvaardt de mens de standen, het privaateigendom en het erfelijk gezag als bestanddelen van een gestructureerde maatschappij. De kracht van die ongelijkheid wordt nochtans niet alleen ex absurdo bewezen; ze is een eis van de menselijke natuur, een wet van het volle leven: het leven moet kunnen bogen op reservekrachten om bestand te zijn tegen alle wisselvalligheden van zijn verloop; een reserve veronderstelt een oorspronkelijken overvloed; overvloed is er in de generatieve activiteit van alle wezens, maar moet ook bewaard blijven in de volle ontplooiing van die initiale krachten. Welnu overvloed, omdat het reservekrachten bergt, zal erfelijk zijn: een vorig geslacht groëit met de kinderen die het voortbracht; voor die kinderen is het leven een gave, geen onrecht; hun eigen leven berust op wat de voorvaderen bij mekaar brachten: eigen stand, erf, gezag. Die individuele krachten zijn het machtspotentieel van de gemeenschap, en de gemeenschap zelf, zo zij de wetten van de natuur niet verloochent, berust in de ongelijke verdeling van het leven. | |
Waar ligt de weerstand tegen de vernieuwing?Wat de natuur uitwijst, zal de rationalistische wereld moeilijk aanvaarden omdat haar politiek in conflict komt met deze grondwetten van het mensdom. Het huidig politieke leven is de bittere vrucht van het rationalisme, van de egalitaire rechtsopvatting: die theoretische stellingen die de feiten en de practijk verloochenen, zijn door de logische deductie van het werkelijke leven afgeweken: logische eisen zijn voor een tijd sterker dan de reële levenswetten: een verbitterde wordt vaak een geobsedeerde die van zijn inwendige wereld leeft en geen oog heeft voor de werkelijkheid. Wellicht zal ons politiek leven nog lang die terugkeer naar gezonde levenswetten verhinderen: dit éne is ons hier klaar en duidelijk gebleken, dat rechtvaardigheid niet op gelijkheid gebouwd wordt en dat een politiek leven dat groot gaat op zijn logische structuur zichzelf veroordeelt; dat een grondwet die meer een abstractie van het verstand is dan de levende structuur van een gemeenschap den dood brengt. Een levende gemeenschap blijft trouw aan haar geschiedenis, aan haar traditie en aan de diepe wetten van de natuur. | |
[pagina 875]
| |
Terugkeer naar GodHet volstaat niet de ongelijkheid als levenswet te ontdekken: ze moet zowel door den enkeling als door de gemeenschap worden aanvaard. Ze wordt aangenomen wanneer het leven dragelijk is, in harmonie en evenwicht zich verder ontplooit, rustig en geleidelijk. Omdat de wereld alleen dragelijk is, wanneer ze met God verbonden leeft, aanziet Thibon Gods tegenwoordigheid in het heelal als een eis naar volledig evenwicht en rust. De natuur brengt rust in de zielen en verheft ze naar hun Schepper: die opgang der ziel is nog niet zo sterk dat het ons vestigt in een intieme en blijvende tegenwoordigheid Gods. Daarvoor zou ieder mens bewust moeten blijven van zijn schepsel-zijn en die afhankelijkheid moeten aanvoelen tot in de minste details van zijn leven. Wie echter de ongelijkheid van het leven te dragen heeft, beroept zich op Hem die de wereld leidt: die roep naar God brengt harmonie in de wereld, want in dat intiem contact met den Heer ondervindt de mens de proporties van zijn bestaan: ieder mens als persoon staat hier afhankelijk van God en van God alleen. Die fundamentele relatie sterkt ons en brengt ons af van het schepsel en alle menselijke berekeningen. 'Voyez ces hommes, zegt Thibon, leur sottise et leur malheur viennent de ce qu'ils ne cessent jamais de se comparer à, leurs semblables... Quand done apprendront-ils à ne plus se juger à travers les autres, à se considérer comme uniques? Là est l'aurore de la saine humilité. Qu'as-tu besoin de te comparer avec tes frères? Ne te suffit-il pas d'être fils de Dieu?Ga naar voetnoot1.' Het moet niet zijn een traag voortschrijden naar God; het is een worp naar Hem: een uiterste beweging van ons geloof: 'Fides ultima: Je croyais en Dieu et main-tenant je ne crois plus qu'en DieuGa naar voetnoot2.'. In die laatste verhouding tot God wordt alle menselijk egalitarisme opgelost - de mens wordt uniek, persoonlijk - en alle schijnbare ongerechtigheid valt weg. God stelt aan ieder mens ongelijke eisen. | |
Theocentrisch wereldbeeldNaast die intieme benadering van God 'le seul être aimé avec lequel on puisse être pleinement, misérablement soi-même',Ga naar voetnoot3. heeft Thibon zelf God zien groeien in zijn eigen wereldbeeld, en jaar na jaar, in het voorwoord van zijn opeenvolgende publicaties den vooruitgang van zijn beleving alzo genoteerd. | |
[pagina 876]
| |
In een van zijn eerste aphorismen getuigde hij: 'on n'échappe pas à Dieu...Ga naar voetnoot1.'; na die eerste ervaring, in Februari 1943, schrijft hij: 'Notre oeuvre ne veut pas être autre chose qu'une humble tentative de retour à la santé. Or qui dit santé, dit aussi liaison: un membre malade est un membre isolé... nous luttons pour la restauration des attaches vivantes entre l'homme et les divers éléments de sa destinée... nous avons insisté surtout ici (in zijn boek: Retour au Réel) sur les liens naturels: terre, travail, cité, etc. Nous croyons qu'un minimum de santé terrestre est nécessaire pour rejoindre Dieu. Mais nous croyons aussi que toute harmonie terrestre reste fragile et menacée si elle ne s'appuie sur le coeur divin qui crée et conserve le monde. Aussi est-ce un témoignage chrétien que nous voulons porter dans ces pages: Dieu, s'il n'y est pas toujours nommé, n'en est jamais absentGa naar voetnoot2.'. Op 24 September 1945, in het voorwoord op zijn boek, Ce que Dieu a uniGa naar voetnoot3., geeft hij ons in een wonderbare, sobere tekst heel zijn gedachte weer: 'La création, dans sa diversité infinie, forme un ensemble harmonieux dont toutes les parties sont liées entre elles et vivent les unes par les autres... rien n'existe seul ni pour soi. ' Dieu n'a créé qu'en unissant. Le drame de l'homme, c'est de séparer... Il n'est pas d'autres moyens de salut que le retour à l'unité dans la diversité... Pour cela, il importe avant tout de comprendre que, même dans l'ordre le plus temporel, il n'est pas de plénitude humaine possible, dont Dieu ne soit pas l'âme et le centreGa naar voetnoot4.'. Zo wordt alles op God gecentreerd, alles verwijst naar Hem en in Hem kunnen de krachten groeien die onze wereld zullen redden. God is de sluitsteen van Thibon's gedachte: God, eenvoudig woord dat rustig klinkt, maar de allerrijkste werkelijkheid dekt. Daarom is Thibon wellicht zo kalm en zo raak, zo lastig soms om te begrijpen... Dat laatste inzicht is niet de vrucht van een systeem, de uitkomst van een deductie, maar de deelname aan Gods eigen leven, een genade. | |
BesluitZo zijn we één van de hoofdgedachten van Thibon gevolgd en geleidelijk aan dichter bij God gekomen, bron en einddoel van alle zijn. In dit licht komen ons de principes klaar voor den geest te staan, het is of in die sfeer de wereld helder werd, onze daad rustiger, onze taak duidelijk omschreven en concreet. Dat licht verblijdt als een dageraad: het begin van hernieuwing. | |
[pagina 877]
| |
Over den huidigen toestand heeft Thibon noch overdreven pessimistische uitlatingen noch opgewonden, declamatorische affirmaties: het gaat om een inwendige houding, een strijd om geestelijke waarden. Die strijd wordt door de daad uitgestreden: verschillende generaties zullen, volgens hem, in stilte en verborgenheid, in trouwe naleving van hun plichten, de basis van het leven herstellen om uit die diepe fundamenten van het mensdom, van uit de harten der mensen en de intimiteit van hun familieleven een nieuw gemeenschapsleven te doen opwellen. Hoe mooi de opdracht, hoe zwaar het offer van hun verborgenheid en stilte ook zijn, reeds nu moeten we even verder zien en over wat Thibon ons zeide, doordenken: Het offer der jongeren mag niet steriel blijven: het nieuw leven, wanneer het traag opkomt en openbloeit, mag niet in de kiem gedoofd worden of verwoest omdat de structuur van onze samenleving door de logge administratieve en economische kaders alle vernieuwing stremt. De techniek bewaart haar invloed en nooit zal men haar eigen kracht breken: maar of ze zo diep mag ingrijpen in het leven van de massa is een andere vraag. Wanneer die massa eigen macht en eigen zending bewust wordt, wanneer zij denken gaat en plannen smeedt, wordt zij gedreven door eigen bestaan en eigen leven. De elite denkt niet meer voor de massa; de elite, wil ze nog een heilzamen invloed op deze eeuw uitoefenen, moet een daad stellen, een daad die den werkman bevrijdt van de techniek en haar overweldigende machtGa naar voetnoot1.. In de huidige conjectuur schijnt dat het probleem van de toekomst te worden, wil men de spiritualistische waarden redden van onze Westerse, christelijke beschaving. Moge die daad worden gesteld: een daad die bevrijdt en in de gemeenschap van morgen den opbloei van de natuurlijke waarden verzekert alsmede den opgang van het mensdom naar God. |
|