zelfden Tay Garnett. Knap, maar zielloos werk. Het is allemaal slechts een voorwendsel om het paar uit Mrs. Miniver en Madame Curie, Greer Garson en Walter Pidgeon, een derde maal in reliëf te brengen. Walter Pidgeon blijft een beheerst, gewetensvol acteur. Maar Greer Garson weet geen maat meer te houden en doet vreselijk aan 'cabotinage'. Typisch voorbeeld van een door Hollywood verknoeide actrice. Welke tegenstelling met Ingrid Bergman, die haar persoonlijkheid zo schitterend wist te handhaven!
Van den grootmeester der film-komedie. Ernst Lubitsch, weer twee films: To be or not to be, door hemzelf geproduceerd en verwezenlijkt, en A Royal Scandal (Czarina), waarvan hij enkel de 'supervisie' waarnam. De eerste is nogmaals een werkje waaraan de scherpste satire - hier, op het Nazi-régime - ten grondslag ligt; de tweede is minder geestig dan hetgeen men van hem gewoon is en vraagt een streng moreel voorbehoud, al is de eerste precies niet 'voor allen'.
Verder, voor wat Amerika aangaat, nog immer, in overvloed, in schreeuwerigen technicolor gefabriceerde show-films en een tamelijk lange reeks weerstands- en oorlogsfilms met de beste bedoelingen ter wereld op touw gezet, maar die ons, Europeanen, door hun verregaande naïeve-teit enigszins doen versteld staan.
Uit Engeland de prachtige film over het epos van Arnhem: Theirs is the Glory (De Roem behoort hun toe!). Het is een recompositie van uitzonderlijk gehalte: buiten foto's opgenomen tijdens den slag, werden de meeste tonelen een jaar later op de plaats zelf gedraaid en door de 2.000 overlevenden der 10.000 uitgezondenen vertolkt. Meer dan op het spectaculaire wordt het accent op het zuiver men-selijke gelegd, ja zelfs op het religieuze. Daardoor is de film zo ontroerend, zo verheffend. De Engelse film bhjft in haar geheel bekoren door haar diep-menselijkheid. Nochtans is in de productie der laatste twee maanden niets buitengewoons te vermelden, tenzij misschien Kolonel Blimp, die op fijn humoristische manier de tegenstelling tussen de Duitse en de Engelse mentaliteit afschildert.
Ook uit Frankrijk kwam niets sensationeels. Één werkelijk grote film slechts en die dan nog, ondanks onloochenbare hoedanigheden, alles bi elkaar een mislukking werd: Les Portes de la Nuit, van Marcel Carné. Het is zeker het minste dat wij van hem zagen. En met leed zien wij hem naar de demoraliserende thema's van vóór den oorlog teruggrijpen. Vandaar die teneerdrukkende atmosfeer, weliswaar treffend gesuggereerd, maar waarbij toch niemand iets te winnen heeft. Zoals steeds bij Carné is alles op den uiterlijken vorm afgestemd. De beelden zijn dan opnieuw van een weergaloze schoonheid. Maar het gegeven, eens te meer van Prévert, is lediger dan ooit. Carné blijft een dichterkineast van formaat, wellicht Frankrijk's meest eminente kineast van het ogenblik, maar hij moet ten allen prijs de harmonie verwezenlijken tussen inhoud en vorm. Dan mag van hem een authentiek, een volledig kunstwerk verwacht worden.
Uit Rusland kwamen een paar films die de goede middelmaat niet overschrijden.
Uit landen waarvan de film-activiteit minder gekend is, kwamen ons ook werken toe. Van alle werd tot hiertoe alléén de Tsjecho-Slowaakse Mannen zonder Vleugels in gewone voorstellingen gegeven: het is nogmaals een weerstandsfilm waarvan de directe stijl en het echte accent dadelijk opvallen. De andere werden nog maar enkel in persvoorstelling vertoond, maar zullen weldra uitgebracht worden en wellicht reeds op het programma voorkomen wanneer deze bespreking verschijnt. Het betreft enerzijds de Zweedse films Dag der Gramschap van den krachtigen Carl Dryer (herinneren wij zijn Jeanne d'Arc) en De Dienstmeid en de Duivel, waarvan de beelden van een onmiskenbare plastische waarde getuigen, doch waarvan de stijl wat verouderd begint aan te doen en die, door de vermenging van heidense en religieuze motieven, niet van gevaar ontbloot zijn; anderzijds, de Mexikaanse Maria Candelaria, ook een te Cannes bekroonde film, een zuiver liefde-poëma, waarvan de beelden insgelijks wondermooi zijn en die, om dezelfde redenen als de zo-juist geciteerde Zweedse films, voorbehoud vergt.
Onze nationale filmproductie werd aangevuld met een, in samenwerking met Franse elementen gemaakte, bewerking van Crommelynck's befaamd toneelstuk, Le Cocu Magnifique, die ver beneden het oorspronkelijk werk blijft. Om dit overzicht te sluiten, moet de poging van den jongen Vlaamsen kineast, Jos. Jacobs, vermeld die met zijn Jongens die een vlag kunnen dragen naar een scenario van Pater Van de Maele S.J., volgens het gelijknamig boek, verleden maand hier besproken, een prent geleverd heeft die geestdriftig zal ontvangen worden in de middens der Vlaamse Katholieke Studenten-Actie voor wie zij ten andere gemaakt werd.
30-4-47
Pieter-Emmanuel Oyen.