| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
J. DERMINE, Religion et politique. Casterman, Doornik, 1946, 224 blz.
Aan de hand van de pauselijke en andere kerkelijke documenten, en met een bewonderenswaardige beheersing van zijn moeilijk onderwerp behandelt de schrijver in de vier hoofdstukken van zijn werk: het onderscheid tussen de souvereine machten van de Kerk en van den Staat, de christelijke politiek, de Kerk en de verschillende politieke regimes (de totalitaire, de autoritaire en de democratische), de Kerk en de politieke partijen. vooral het laatste hoofdstuk, dat zulk een brandend actuele kwestie behandelt, is een model van klaarheid en kalme bezonkenheid. We kunnen dit boek ten stelligste aanraden aan al wie zich met de politieke en godsdienstige problemen bezighoudt. Ook bij niet katholieken zal het veel vooroordelen uit den weg ruimen, vooral met betrekking tot het zgn. 'clericalisme'.
Er zijn nochtans een gering aantal bladzijden in dit overigens prachtig boek die ons minder voldoening geven. Op blz. 84-85 wordt het zedelijk probleem van de verdragen tussen Staten op onvoldoende wijze behandeld. Er wordt in de katholieke internationale leer een onderscheid gemaakt tussen de vrije economische en politieke overeenkomsten en de verdragen die na een oorlog door overwinnaars en overwonnenen getekend worden. Men had hier een verantwoorde theorie verwacht over de veranderlijkheid van deze verdragen, waarover Z.H. Pius XII nog duidelijk heeft gesproken in zijn laatste kerstboodschap (1946). Te weinig geschakeerd vinden we ook op blz. 99 wat daar wordt gezegd over de veroordeling van 'le mouvement flamand extrémiste', en we hadden ook graag iets gehoord over de veroordeling van het Waals separatisme waarover we ook na dezen oorlog nog een en ander konden vernemen. Het oordeel over het Spaans regime door den schrijver op blz. 110 en vlg. uitgesproken kan voor de enen te zacht, voor de anderen te hard klinken; de schrijver zegt echter zelf dat zijn opinie hieromtrent niet de zekerheid heeft die zijn theoretische uiteenzettingen kenmerkt. Als essentieel element van de moderne democratie beschouwt verder de schrijver het 'suffrage universel organisé' (blz. 144). Hier ook stelt hij onze nieuwsgierigheid te leur. Hij gebruikt klaarblijkelijk deze uitdrukking om niet elk algemeen stemrecht als echt democratisch te beschouwen en bijgevolg goedgekeurd door het bekend document van Z.H. Pius XII (Boodschap van 1944). Maar aan welke eisen van 'organisatie' moet het algemeen stemrecht voldoen om als echt democratisch te kunnen worden beschouwd? Aan dit zo van ethisch als van practisch standpunt zo belangrijk probleem wordt door den schrijver geen verdere aandacht geschonken. Tenslotte nog een kleine vitterij: op blz. 148 wordt gesproken over de 'Roomsche Katholiekstaatspartei'; in die enige
twee Nederlandse woorden die men in dit overigens verzorgd boek aantreft staan er drie fouten!
F. De Raedemaeker.
Gustave THILS, Théologie des réalités terrestres. I. Préludes. - Desclée, de Brouwer, Brugge, 1946, 198 blz., Fr. 60.
De Théologie des valeurs terrestres gaat uit van den kommer om alle kennen en handelen weer één te maken: één bloei in het licht van één zon. Want de jammerlijke splitsing tussen godgeleerdheid en wijsbegeerte, tussen speculatieve kennis en zedenleer, tussen religieuze en profane wetenschappen, heeft de godgeleerdheid als buiten het leven geduwd, aan de wijsbegeerte de vaste onveranderlijkheid ontnomen, de zedenleer versmald en de profane wetenschap met het geloof als tegenstrijdig gemaakt.
Als antwoord op de hedendaagse behoeften, lijnt de schrijver een theologie der aardse werkelijkheid af, gebaseerd op Gods alles omvattende schepping en verlessing. Schetsmatig maakt hij enkele toepassingen. Hij noemt zijn werk Préludes: want theologisch traktaat na traktaat dienden, naar dien geest, bij gewerkt of omgewerkt: dân pas zou bestaan hetgeen hier slechts, als mogelijk en wenselijk, wordt voorgesteld en aanbevolen.
Wij zijn den schrijver dankbaar, omdat hij een even stoute en grootse als noodzakelijke en gewenste onderneming resoluut aandurft. Het treft ons nochtans dat het hoofdzakelijk de oude, ongewijzigde kaders van de theologische wetenschap zijn waarin hij de meest vervaarlijke complexiteit wil vatten en doen leven. Mogen wij niet waarschuwen tegen de begoocheling van een abstrakte synthese en zuiver nominale oplossing; -
| |
| |
tegen een licht verstarrende zelfingenomenheid, die ons, voor andere standpunten en denkwijzen, weinig toegankelijk houdt; - tegen een neerhalen van de godgeleerdheid zelf, waarvan het leerstuk van de Heilige Drievuldigheid niet de sluitsteen zou blijven?... Wij zijn den schrijver dankbaar; maar een onderneming als de zijne kan slechts, door de meest verscheidene samenwerking, levens en levens, tot een goed einde worden gebracht.
Em. Janssen.
Dr F.A.M. VAN WELIE, Hoofdstukken van canoniek huwelijksrecht. Algemeene begrippen omtrent het huwelijk, de toestemming in het huwelijk, de scheiding van de echtgenooten. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1946, 172 blz., Fr. 95.
De Nijmeegse hoogleraar behandelt, van een louter canoniek oogpunt, twee vraagstukken van bijzonder praktisch belang aangaande het huwelijksrecht.
Maar vooraleer hij hiertoe komt, bestudeert hij eerst de natuurlijke instelling van het huwelijk volgens zijn vier oorzaken, met bijzondere aandacht voor de doeleinden van deze instelling; daarna het sakramentele karakter van het christelijk huwelijk en eindelijk de plichten en rechten van de kerkelijke en burgerlijke bestùursmacht over den band tussen christenen of niet christenen.
Het tweede hoofdstuk zet de voorwaarden, de eigenschappen en de gebreken van de toestemming in het huwelijk uiteen.
Een derde wordt besteed aan beschouwingen over de onontbindbaarheid en over de pauselijke macht om het niet voltrokken huwelijk te ontbinden of om het Paulinisch voorrecht en het voorrecht van het geloof toe te passen. In een aanhangsel, bepaalt hij in welke zeer bijzondere omstandigheden het aan een katholiek toegelaten zou zijn de burgerlijke echtscheiding aan te vragen. Ten laatste, behandelt hij de scheiding van tafel en woning.
Het boek munt uit door een duidelijke uiteenzetting, zowel van theoretisch als van praktisch standpunt. Het zal een kostbaar werktuig zijn, niet enkel voor de hoogstudenten waarvoor het bestemd is, maar verder voor de priesters en ook voor al degenen die, dagelijks, de echte katholieke leer en richtlijnen zullen moeten beleven en, door raadgevingen, mededelen. Alleen zullen zij zich dan herinneren dat dit boek voornamelijk het canoniek standpunt belicht en dat zij, door andere lezingen, hun kennis van de zo rijke en diepe katholieke huwelijksleer zullen moeten aanvullen.
G. Gilleman.
| |
Wijsbegeerte
Dr C.J. LANNOY, O.F.M. Cap., De wijsbegeerte van net communisme. Het dialectisch materialisme als grondidee van het communisme. - Firma Karel Beyaert, Brugge, 1946, 136 blz., geb. Fr. 70.
Met de ontwikkeling van het communisme in West-Europa, dat ook door vele intellectuelen wordt voorgestaan, horen we meer en meer spreken over 'dialectisch materialisme' en 'historisch materialisme', begrippen die als grondslag dienen voor de marxistische wereldbeschouwing. Velen zullen dan ook den schrijver van dit werk dankbaar zijn voor zijn duidelijke uiteenzetting van de wijsgerige grondbeginselen van het communisme. Deze uiteenzetting berust op het onderzoek van de directe bronnen die niet voor iedereen toegankelijk zijn.
In het eerste deel bestudeert de schrijver het dialectisch materialisme en den invloed van het goddeloos humanisme van Feuerbach van het sciëntisme van de xixe eeuw en van de dialectische logica van Hegel op de theoretische opvattingen van Karl Marx. Het tweede deel behandelt den uitbouw van het dialectisch materialisme: de toepassing nl. van dit beginsel op de anthropologie, de ethiek, de staathuishoudkunde en de geschiedenis (historisch materialisme). Tenslotte wijdt de schrijver enkele bladzijden aan de kritiek van het systeem en schetst hij het antwoord van het Christendom op de Problemen die tot de marxistische ideologie aanleiding gaven.
Gezien het korte bestek waartoe de schrijver zich heeft beperkt, - of dat hem werd toegemeten - worden de talrijke en moeilijke problemen hier aan de orde eerder schetsmatig behandeld, hetgeen vooral aan het kritisch gedeelte niet ten goede komt. 'Het is volstrekt niet onze bedoeling, zegt de schrijver, hier een weerlegging van het materialisme op te dienen' (blz. 124). Dit is ook niet noodzakelijk, daar de communisten ook het negentiendeeuws mechanistisch materialisme verwerpen. Maar wel was hier een weerlegging van het dialectisch materialisme op zijn plaats, zoals b.v. Sartre die beproefde in zijn studie Matérialisme et Révolution, in 'Temps modernes', 1946, nr 9 en 10, waar hij de interne contradictie aantoont van een materialisme dat
| |
| |
dialectisch wil zijn. We betreuren tenslotte dat de uitgever zo weinig zorg besteedde aan den druk van dit alleszins lezenswaardig boek.
F. De Raedemaeker.
Dr A. CHORUS, Ontstaan en ontwikkeling der psycho-analyse. - Mededelingen van het Opvoedkundig Instituut der R.K. Universiteit. Afdeling: Geschiedenis en Systemen, nr 2, Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1946, 54 blz., Fl. 1,75.
Door het onderzoek in de eerste Schriften van Freud toont de schrijver van dit werkje aan hoe de meester van Wenen, mistevreden met de traditionele behandelingsmethoden van de zenuwziekten en uitgaande van de hysterie, reeds in 1893 de essentiële elementen had gevonden waarop hij zijn theorie van de psychoanalyse zou opbouwen en verder ontwikkelen. Freud is blijven staan noch bij de verklaring van de hysterieën door Charcot met wien hij in 1885 te Parijs in aanraking komt, noch bij de behandelingsmethode van Bernheim met, wien hij werkte te Nancy (1889), maar ontdekte het actief onbewuste met de teruggedrongen voorstellingen en de ingeklemde affecten. De schrijver toont uitstekend aan hoe de theorie van Freud ontstond in een intellectueel midden dat materialistisch en mechanicistisch georiënteerd was en hoe de invloed van deze oriëntatie zich in de psychologie van Freud heeft laten gelden. Freud heeft in de psychologie het associationisme van de voorstellingen uitgebreid tot dat der affecten, heel het zieleleven aldus onderwerpend aan een absoluut determinisme. Deze korte maar degelijke verhandeling is van katholiek standpunt uit geschreven.
F. De Raedemaeker.
Alfred LAUB, Nervenfälle und ihre Lehren. - Verlag, anstalt Benziger und Co, Einsiedeln (Zurich), 1946, 283 blz., gen. Zw. Fr. 7,60, geb. Zw. Fr. 9,80.
Alfred Laub is een Zwitsers katholiek priester die zich sedert vijf en twintig jaar toelegt op de psychotherapie en in dit boek een dertigtal van de door hem behandelde gevallen uiteenzet. Mensen met allerlei phobieën, dwanggedachten en angsten heeft hij met groot geduld verzorgd, en dikwijls van hun psychose bevrijd dank zij de klassieke behandeling door overreding en directen invloed op het verstand, den wil en het gemoed. Terloops spreekt de schrijver zijn wantrouwen uit tegenover de psychoanalyse, die hij zelfs streng veroordeelt. Hij is wars van alle geleerddoenerij en vertelt op eenvoudige, maar verantwoorde wijze over de Symptomen van de ziekte, het verloop van de behandeling en de lessen die uit elk geval te halen zijn. Een boek dat met nut zal gelezen worden door alle opvoeders en door allen die willen leren hoe ze hun zenuwen kunnen meester worden of blijven.
F. De Raedemaeker.
G. TEISSIER et H. WALLON, Matérialisme dialectique et biologie, Matérialis-Matérialisme. Cours de philosophie, fasc. V. - Éditions sociales, Parijs, 1946, 23 blz.
Dit zijn twee voordrachten van den cursus van wijsbegeerte gehouden aan de communistische 'Cours de l'Université Nouvelle' van Parijs. Twee bekende professoren willen het dialectisch materialisme ten grondslag leggen aan twee moderne wetenschappen: de biologie en de psychologie. Zij menen in de dialektische methode een middenweg te vinden tussen het mechanicistisch materialisme en het finalistisch idealisme of de metaphysiek. Het biologisch en het psychologisch proces worden ons beschreven als een eeuwige overgang van het ene en het andere tegengestelde tot een hogere synthese, als een loutere beweging met een contradictorisch dynamisme, dat uit kwantitatieve veranderingen nieuwe kwalitatieve eigenschappen teweegbrengt. voor iemand die enigszins op de hoogte is van de philosophische problematiek betreffende het levende en het psychische zijn deze twee lessen wel interessant, maar weinig overtuigend. Ze doen ook ietwat reactionnair aan en verwijzen naar Stellingen die in de moderne biologie en psychologie schijnen voorbijgestreefd. De communistische denkers schijnen zich niet te kunnen losmaken van het darwinisme dat ten tijde van Marx wel kon indruk maken, maar dat in zijn oorspronkelijken vorm sinds enkele decennia door de echte wetenschap werd prijsgegeven.
F. De Raedemaeker.
Nicolaj BERDJAJEW, Mens en machine. Vertaling D. Horringa. - De Bezige Bij, Amsterdam, 1946, 52 blz.
Buitengewoon scherp ontleedt de schrijver den invloed van de techniek op de samenleving. Zij creëert een nieuwe werkelijkheid, een nieuw psychologisch bestaan, een nieuwe eenheid en samenwerking onder de mensen; - zij besluit de tellurische periode der geschiedenis om de planetaire in te leiden; - zij maakt dat de mens den tijd achterhaalt en het heelal als vasthoudt in een eeuwig moment.
Aan die bovenmenselijke taak gebunden, zou de mens zich ontmenselijken;
| |
| |
hij zou verzwolgen worden door de kosmische oneindigheid die zich aan hem openbaart; het bezitten van den tijd zou hem den adem benemen. In dit nieuw bestaan, dit herschapen heelal, kan hij de vrijheid slechts vinden en bewaren door, met het beeld van God boven dat der technische verovering, zichzelf tot Gods eeuwigheid als op te voeren. En dat is de taak van het Christendom.
Veel schakeringen, eerder dan correcties, dienden, voor een katholiek vooral, bij deze al te schematische voorstelling gevoegd. Maar intussen zullen weinige korte Verhandelingen ons meer en diepere vergezichten openen, meer actuele en aangrijpende problemen stellen; ons toch ook, met een schoonmenselijke heroïsche taak, dieper bevredigen.
Em. Janssen.
J. HUIZINGA, De mensch en de beschaving. - 'Lux et Humanitas', Pantheon, Amsterdam-Antwerpen, 52 blz.
Nederlandse vertaling van twee artikels van Huizinga, bezorgd door Mevr. E. Reinshagen-Huizinga. Het eerste, De mensch en de beschaving, werd oorspronkelijk gepubliceerd onder den titel Der Mensch und die Kultur in 1937 in de serie 'Ausblicke', bij Bermann-Fischer te Stockholm. Het tweede, voorwaarden voor een herstel der beschaving, werd uitgegeven onder het hoofd Conditions for a Recovery of Civilisation in The Fortnightly van April 1940.
De beschouwingen van deze twee artikels, vooral van het eerste, zijn doordringend en diep. Scherper nog dan in Schaduwen van morgen ontleedt Huizinga hier het irrationalisme en het immoralisme in onze cultuur. voor het eerste is er geen terugkeer mogelijk naar het clare et distinctum van Descartes. Doch wij zouden wel kunnen komen tot erkenning van de Rede, onder toegeving van al haar ontoereikendheid, als het betrouwbaarste geestesinstrument, als een grendel voor waanzin en chaos.
Het belangrijkste werk zou dan echter nog ongedaan blijven: de morele genezing van onze beschaving. In inspirerende bewoordingen toont Huizinga ons hier dat het immoralisme in onze cultuur slechts mogelijk was omdat zij het contact met het heilige verloren had. 'Hoevelen, zo schrijft hij, die niet tot een kerkelijke gemeenschap behoorden of die er geen philosophisch geformuleerde wereldbeschouwing op na hielden, hebben niet het pad der gedachte een eindwegs gevolgd, om ten slotte, nadat zij het beeldend karakter van al onze voorstellingen erkend hadden, de meeste bevrediging te vinden in de Christelijke ethiek en in de religieuze begrippen van genade en verlossing.'
Wij kunnen hier alleen aan toevoegen dat de religieuze begrippen van genade en verlossing maar betekenis hebben in den zin van een persoonlijken God, die zich over het dolende mensdom heeft nedergebogen. Nadat de Rede op een eindpunt is uitgelopen en plaats heeft gemaakt voor een existentieel denken, staan er voor onze cultuur maar twee wegen open: een gelovend beamen van deze genade of een ondergaan in oppervlakkigheid en wanhoop.
B. Boeyckens.
| |
Taal- en letterkunde
Dr G.w. HUYGHENS, De Nederlandsche auteur en zijn publiek. Een sociologisch-litteraire studie over de ontwikkeling van het letterkundig leven in Nederland sedert de 18e eeuw. - Van Oorschot, Amsterdam, 1946, 227 blz.
Dit boek is een verkenningstocht door onze literaire geschiedenis vanaf de XVIIIe eeuw, op zoek naar de wisselwerking tussen sociale verschijnselen en letterkundige vormen of gestalten. Eens voedde de klassieke literatuur de elite van den geest; in de XVIIIe eeuw dook de burgerij op, die de XIXe beheerste om dan plaats te maken voor een bredere volksgemeenschap, - en de literatuur verlichte, bepreekte, amuseerde, vleide of prikkelde deze burgerij; tot, na de Tachtiger-beweging, de gehele volksgemeenschap en de officiële letterkundigen dichter bij elkander kwamen. Maar geen literatuur bevredigt tegelijk de elite en den breden lezerskring: er bestaat dus volkslectuur; er bestaat 'een semiofficiële literatuur voor de zich uitbreidende geestelijke middelstand' (blz. 222); er bestaat een ware literaire kunst voor een heel beperkt publiek.
Ieder belangstellende kan hier zeer veel leren; vooral de eerste acht hoofdstukken stellen literaire verschijnselen, genres, perioden en werken in een nieuw licht. Daarbij werd een aanzienlijk mate-riaal van feiten en gegevens nauwgezet verwerkt. Ons hinderen bij den schrijver: het aesthetisch agnosticisme, dat de verhandeling zuiver beschrijvend heeft gehouden, nergens normatief; de nogal beperkte horizon, zodat buiten de sociale verschijnselen haast niets lijkt te teilen; de hautaine zelfzekerheid, die, zonder
| |
| |
schakeren, veel vonnist en afwijst; de ongelovige zelfingenomenheid zelfs, die gemis aan ontwikkeling en vroomheid zo wat synoniem maakt (zie vooral blz. 129)... Veel hebben wij aan het boek; maar het mist bezinning, ruimte, Caritas, godsdienstigheid. En een Noord-Nederlander mocht, van Zuid-Nederland, toch iets méér afweten.
Em. Janssen.
W. KRAMER, Vondel als barokkunstenaar. - 'Maerlantbibliotheek', nr 18, De Sikkel, Antwerpen, 1946, 92 blz., gen. Fr. 95, geb. Fr. 120, per reeks van 6 deeltjes Fr. 85 en 110.
De fijnzinnige stijl-ontleder, W. Kramer, heeft, uitgaande van Wölfflin's en B. Croce's vorsingen naar de kenmerken van de barok, een poging gedaan om daarlangs dieper in Vondels stijl door te dringen. En, in zover hij dit soort Stilforschung zuiver toepast, en langs de barokke eigenaardigheden van de stijl: het emphatisch pathetische, het dynamische, het schilderende en allegorische, beter inzicht verschaft in de stijl van 's lands oudste en grootste poëet, verdient deze Studie allen lof: van W. Kramer konden we niets anders verwachten. Terecht werden hier al die eigenaardigheden samengebracht, die Vondel inderdaad grondig onderscheiden van een P.C. Hooft, de typische Renaissance-mens.
Minder juist, of liever onvolledig, lijkt ons de beschouwing over Vondels verhouding tot de klassieken en over het antithetische levensgevoel. Het gaat hier direct om den inhoud. Heeft de dichter, vooral tussen de jaren 1622-1635 vanwege de klassieken niets meer overgenomen dan de vorm? Kramer's synthese lijkt hier iets te weinig genuanceerd. En een antithese zien tussen enerzijds de vrij zinnelijke bruiloftsgedichten, en zoveel diep religieuze poëzie anderzijds, zouden we liever in het licht beschouwen van het innig christelijke dan uitsluitend in de antithese van de barok; daar is wellicht meer christelijke synthese dan barokke antithese. Deze bemerkingen doen weinig af aan de degelijke waarde van de voorhanden Studie.
Ook 's schrijvers conclusie zal dan niet door iedereen volkomen beaamd worden; over de uitnemende pracht en glans van Vondels taal zullen allen het eens zijn, alleen niet in die mate 'dat zijn woord glansde van zulk een pracht dat men vergat wat hij wilde uitdrukken'.
J. Noë.
Anton VAN DUINKERKEN, Het erfdeel van de Vreugdebloem. - 'Lux et Humanitas', nr 2, Pantheon, Veen, Amsterdam-Antwerpen, 1946, 77 blz.
Anton van Duinkerken bundelt hier drie opstellen: van 1928, van 1937, van 1941; naar aanleiding van het verschijnen van een schoolboek, van een (Duits) verbod op de kunstkritiek, van de inrichting der Nederlandse Kultuurkamer. Drie opstellen van bezinning, over kunst en samenleving, met propagandischen en polemischen inslag, met telkens dezelfde grondgedachte: de literatuur hoort bij het diepe, het spontane leven der ziel; een maatschappelijke tussenkomst mag dat leven alleen bevorderen, voorlichten en richten, het nooit geweld aandoen of het verwringen.
Hij noemt dezen bundel het erfdeel van de Vreugdebloem, omdat hij zich als erfgenaam beschouwd van de Bergenop-Zoomse rederijkerskamer De Vreugdebloem; van haar belangstelling, in de zestiende eeuw, voor het letterkundig kunstwerk, voor de schoonheid in de samenleving.
Em. Janssen.
Léopold LEVAUX, Religion et littérature. - 'Bâtir', reeks: La Religion, nr 5, Casterman, Doornik, 1946, 114 blz., Fr. 24.
Even belezen als peilend, even ruim denkend en soepel als vast overtuigd en oprecht, wil de bekende Luikse Professor, binnen een heel kort bestek, de veelvuldige verhouding vastleggen tussen godsdienst en literatuur. De literatuur, meent hij, komt van het leven voort; maar zij verwezenlijkt datgene waarvan het leven slechts gefragmenteerde schetsen kan aanbieden. Als zodanig, afhankelijk van den tijdgeest, splitst zij zich thans, volgens de totale levenshouding van de schrijvers, in een geheel gelaïciseerde en in een godsdienstig doordesemde kunst, - en de godsdienstige zuurdesem, geen proselytisme noch dogmatisme, maakt van de kunstenaars wel geen doctoren of profeten, doch stellig allerverdienstelijkste bouwers aan de godsstad hierbeneden.
Deze samenvatting suggereert echter niets van den rijkdom in onderhavige brochure besloten: aanhalingen, gezichtspunten, schakeringen, lichtflitsen allerhande, gelijk alleen een jarenlange professionele arbeid ze verzamelen, schiften en ordenen kan. Nochtans lijkt ons het synthetisch inzicht noch helder noch voltooid, en moet de auteur, met nogal disparate voorbeelden en teksten, veel vage ontoereikendheid bedekken en verbergen. Zulk onderwerp behelst overigens een levenstaak.
Intussen kan ieder van ons, in deze korte verhandeling, heel veel leren.
Em. Janssen.
| |
| |
Jan VERCAMMEN, Getijden te Brugge. Daan BOENS, Het hart der wereld klopt. - 'De Spiegel', 2e jaargang, nr II en 12, Moderne uitgeverij, Hoog-straten, 1946, 19 en 20 blz.
I. In acht verzen bezingt de dichter zijn liefde tot een vrouw, te Brugge. Zij is hem Zomer en Winter, nabijheid en verte, aards genot en godsdienstig gevoel, dronkenheid en wijsheid, - en hij meent het ernstig als hij zegt:
Er is geen voller eeuwigheid dan deze
vol-aardsche, ons verblijf met de bestendig-
der slerrenbeelden, van elkaar steeds onge-
daar ik slechts uw, gij mijn geloof belijdt.
Vercammen verpoëtiseert een ontmoeting en liefde; zo ontlaadt hij ze van haar werkelijke poëzie. Eens heeft hij de dromende vokalise met de dichtkunst verward; nog kan hij van de bedwelming der klanken niet los, behalve dat, hier en daar, iets als een schampere, een onnatuurlijke hardheid dien ijlen tover thans verbreekt. Hij moét zich vernieuwen; maar het zal een moeizame weg zijn, met, bij den aanvang, een ernstige bezinning over poëzie en leven beide.
II. Het meest verbaast, bij Daan Boens die zijn veertienden bundel uitgeeft, de onvastheid in smaak, techniek en inspiratie. Wel heeft hij - men voelt het - veel prosodische oefening achter den rug: een niet doorgezette oefening dan, die de vaardigheid tot kunstzinnigheid niet opvoerde. Hij bundelt hier tien onderling verscheiden gedichten; hij grijpt poëtische thema's aan en beproeft plastisch uitbeeldingen: nergens geheel overtuigend. Wij zien niet goed welke 'menschelijke waarden' door bundeltjes als deze bewaard blijven, noch hoe 'de vriendschap der dingen' er door bereikt wordt.
Volgende aanhef bij voorbeeld van een nog wel 'herbewerkt' sonnet, is toch plastisch noch gaaf noch gelukkig (de gehele strophe sluit niet; wij cursiveren de zwakkere uitdrukkingen):
De nacht is als een grot gebeiteld in 't heelal,
De wereld en de zee verdwijnen beide verre,
Het duin verliest zijn weg tusschen de
In 't dof geluid van mijlen diepen water-
W.A.P. SMIT, Dagboek onder het kruis. - Uitgeverij W. Van Hoeve, Den Haag, 1946, 29 blz.
Deze verzenbundel, geheel in terzinen geschreven, beeldt de eenzame pijn uit van een onderduiker in de oorlogsjaren; hij bezint zich over zijn lotgevallen; dankbaar herdenkt hij zijn bewaarde vrijheid; sterk en vertrouwvol bidt hij voor de stofielijke en geestelijke bevrijding van zijn volk.
Onmiddellijk treft ons het stoere geloof van dezen protestant; voor wien plicht en kunst, trouw en strijd, teerheid en vertrouwen, geloof en vaderland één graniet uitmaken: onwrikbaar en zwaar, kunstig gepolijst en diep van gloed. Hij, de onmiddellijke erfgenaam van het aloude Calvinisme, dient zich als een moderne Revius aan; milder misschien en menselijker; maar met een soortgelijke poëtische volheid en overtuigende kracht, in denzelfden rechtlijnigen vorm vaardig en beheerst.
Als sluikpoëzie - want dat was deze bundel toch vooreerst, - verdient hij, om zijn religieuze, vaderlandse en artistieke gedegenheid en ernst, zoveel meer onze bewondering.
Em. Janssen.
STIJN STREUVELS, Doodendans. - Derde druk, 'De Lijsternestreeks', nr 4, Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1946), 222 blz., gen. Fr. 75, geb. Fr. 105.
Stuk voor stuk ontvangen we, in de 'Lijsternestreeks', voornaam uitgegeven, telkens met een foto versierd en sober geïllustreerd, de werken van den grootmeester van het Vlaamse proza. De schetsenbundel Doodendans, waarvan de derde druk verscheen op den vijf-enzeventigsten verjaardag van den schrijver, bevat van zijn alleroudste proza ('Noorsche liederen'). Maar het meest is hij ons dierbaar om 'Een speeldag' en 'In de weide'. Moet 'Een speeldag', samen met 'Lente' (Lenteleven) en met 'De oogst' (Zonnetij), niet voor een meesterstuk doorgaan van de eerste productie, - en heeft de schrijver ons zijn rakkerstijd te Heule ooit zo nabij gebracht?
Em. Janssen.
Angelo GATTI, De Zonneventer. Vertaling uit het Italiaansch van Mevr. M. De Gelder-Jansen. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, (1946), 365 blz., geb. Fr. 169.
Onwillekeurig en niet zonder humor denkt de lezer, bij het dichtslaan van dit boek, aan het fijne epigramme van een Fransen edelman op Richelieu: 'Il m'a fait trop de mal pour en dire du bien, il m'a fait trop de bien pour en dire du mal'.
Veeleer dan een roman krijgen wij hier een reeks genretaferelen in vrij losse en brede compositie, naar Engelsen trant: de 'Comédie humaine' van Balzac met
| |
| |
al het landelijke van een Pascoli en het zacht optimisme van Angelo Gatti, nu en dan toch wat irreëel - maar is de droom geen essentieel element van elk literair optimisme?
De hoofdfiguur, die zijn wijze levensblijheid gans het boek door verspreidt, en waarachter de auteur zelf zich nogal scherp profileert, is niemand minder dan de heer markies Cuordileone van Villalta en Mirabocco - excusez du peu - wellicht verwant met den ingenioso Hidalgo Don Quichotte de la Mancha, of is het met Don Abbondio? Rond dezen 'zonneventer' een bonte wemeling van fijn getypeerde personages, die zich bewegen in een schitterend beschreven milieu. Er steekt enorm veel atmosfeer in dat boek; zowel psychologisch als poëtisch mag het ongetwijfeld zeer geslaagd heten. De rake weergave van het detailwerk en de gemoedelijke licht-humoristische gezegden wisselen af met de diepzinnige en toch weer bijna aetherische klanken van deze hedendaagse idylle.
Hoe Jammer dan ook dat de vertaling nu en dan in gebreke blijft. Wat te denken b.v. van een mooie jonge gravin, die schijnt te zweven op de. zuilen van haar benen - of van een hond, die springt als met een onzichtbaren draad aan haar ogen hangend, waarheen ze ze ook wendde - of van een opgedroogde waterval van klanken - of van vandaag is mijn positie sinds eergisteren veranderd - of van een kapelaan, die met één oog op zijn brevier staat, het tweede in de rondte speurend - of van opeengedrongen huizen, die een enkele maal een adderengebroed kweken - of van de oude Lucia, een zevenmaands kind - of van het voor den dag komen - of van een bediende met een lillend buikje - of van een hond, die praatte tegen de neusgaten der ossen? Men krijgt zin om te antwoorden: ''Nou, en wat antwoordden die neusgaten?
Drukfouten - of zijn het wel allen drukfouten - storen ook te vaak een gecultiveerd lezer: embrio, Berlion, een verkeerde datum, 'boule de neive', Gardantua, enz. En dan die opeenvolgingen van 'je je', 'het het', 'die, die', 'om, om', of nog: getjilper, getriller, cavallerie (verliest m.i. een '1' tussen Italië en Nederland). Sommige zinnen zijn daarbij onbegrijpelijk: 'Ik houd van muziek en van de manier leren van dien jongen ook' (blz. no) of nog 'Wie kan me beter achter de vodden zitten en me dag voor dag als een wekker opwinden of omdat ik anders stiltsta?' (blz. 132).
Overigens toch alleszins een lezenswaardig boek vol frisse mildheid en serene overgave.
A. van de Walle.
Bernhard NORTH, De strijd van het gedacht Pälsson. Vertaling uit het Zweedsch door S. en E.M.v.d. Noordaa-Fromzén. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 457 blz., geb. Fr. 182.
Het geslacht Pässon, oorspronkelijk Lars Pälsson en zijn vrouw Britta, later ook de kinderen, is de eerste ontginnende groep geweest, vanaf 1852, van het wilde Marsliden in het Noorden van Zweden. De bovenmenselijke inspanning en gevaren van den aanvang; de nooit rustende strijd met Lappen en lotgenoten, met wolven, veelvraten en beren, met honger, onweer en onstandvastigheid; de hoge morele hoedanigheden van bezetter en kinderen, welke, meer dan lichaamskracht en verstandelijke aanleg, het onmogelijke mogelijk maken en een hopeloze onderneming doen slagen; de bijna onuitputtelijk verscheiden avonturen en heldendaden...: zij verheffen dit boek tot een waar epos, wonderlijk en boeiend, begeesterend en sterkend; een bijna afgunstige hulde aan het reuzengeslacht van ontginners en kolonisten.
Veel meer dan Hamsun, Gulbranssen of Gullväg, voert North ons tot over den rand der wildernis; in het niemandsland dat zwervende groepen, enkele bezetters en wilde dieren elkander bloedig betwisten. Zoveel meer berust zijn werk op een vrij elementaire psychologie, religieus besef en moreel aanvoelen, artistieke structuur en kouze van avonturen; zoveel sterker grijpt het veel lezers, zoveel gezonder werkt het op hen in. Van onzen kant verdient het, met zijn grote daden en zijn grootse natuur, een heel warme aanbeveling.
Em. Janssen.
Emmy HENNINGS, Helga speelt het leven. Vertaling Jaap Romijn, naar de derde druk der Zwitsersche uitgave. - Bergmans, Tilburg, 1946, 282 blz., geb. Fl. 4,90.
Het leven voert ons langs paden die we veelal niet voorzien. Onbezorgd gaat de jonge Helga het leven in tot ze de liefde ontmoet, die al dadelijk een ontgoocheling blijkt te zijn. Want in haar huwelijksleven moet ze ervaren dat haar ongelovige man haar tot zijn ongeloof wil overhalen, en zonder God kan zij niet leven. Zij wordt lid van een reizende toneelgroep. En doorheen een reeks van verbazende avonturen, waarin ze voortdurend poogt de kloof te overbruggen tussen 'het uiterlijke leven en het hoogere waarop ons verlangen gericht is', komt Helga tot het verrassende inzicht, dat die brug niets anders zijn kan dan de liefde die is 'een klein straaltje van de onbegrijpelijke liefdeszon die ons allen verlichten wil'.
A. Boone.
| |
| |
| |
Wetenschap
Prof. Dr Raymond CHARMET en Prof. Dr Louis DE BROGLIE, De Toekomst der wetenschap. - A.A.M. Stols, 's Gravenhage, 1946, 174 blz.
Dit boek bevat de Nederlandse vertaling van L'Avenir de la science waarin een lange (130 blz.) bijdrage van Prof. Charmet over de ontwikkeling der Franse wetenschap sinds Descartes. Een parallel wordt gemaakt tussen den ondergang van de Griekse beschaving en de toekomst van den Fransen geest. Evenals de eerste zich in het verderf stortte door een al te grote conceptuele, zuiver verstandelijke, formalistische ontwikkeling, zo wordt ook de laatste bedreigd door zijn overdreven intellectualisme, zijn speien met den vorm. Onder motto's als deze: 'De ziel van een volk is zijn moraal' en 'de critische geest is niet de gehele geest' pleit de auteur voor een vernieuwing van de Franse philosophie door het denken niet te richten op het betrekkelijke en uiterlijke, maar op het absolute en innerlijke. In zoverre kunnen we deze zienswijze volledig bijtreden. De uitgerafelde analyse echter, de overlading met citaten en het gebrek aan evenwicht tussen het negatieve critische deel (125 blz.) en het opbouwende positieve (5 blz.) schaden ten zeerste aan de waarde van deze bijdrage.
De tweede is die van Prof. de Broglie, Nobelprijs voor de physica. Zij behandelt de vooruitzichten van de natuurkunde en op de eerste plaats de toekomst der kernphysica. Verder worden ook even de toekomstmogelijkheden aangeraakt van de metapsychische en biologische verschijnselen. Als voorzichtig wetenschapsman beperkt de auteur zich voor deze laatste onderwerpen wijselijk tot zeer vage 'mogelijkheden' zonder op den grond van de zaak in te gaan. Het is tenslotte een mooie, zakelijke academische rede, veel nieuws brengt zij ons echter niet.
Opvallend is vooral het verschil tussen beide delen van het boek. Het eerste is nogal hautain, oratorisch, overladen; het tweede kenmerkt zich door de bezadigde, voorzichtige en wijze houding van een hoogstaand man der wetenschap.
Alb. Raignier.
W.B. CANNON, La sagesse du corps. - Éditions de la nouvelle revue critique, Parijs, 1946, 276 blz.
Door deze Franse vertaling van de hand van Prof. Z. Bacq van de Luikse Universiteit, wordt ons westers publiek in contact gebracht met een van de laatste werken van den bekenden Amerikaansen physio-loog van de Harvard University (overleden in 1945). Het is een meesterlijke en in al haar eenvoud en objectiviteit boeiende hoge vulgarisatie over de physiologie van het menselijk lichaam gezien vooral in zijn onvergelijkelijk mooie organisatie als labiel evenwichtssysteem. De wijze waarop deze ingewikkelde structuur zich verzet tegen ziekte, warmte, koude, tegen een eventueel gebrek aan water en voedsel wordt met een even verbazende als innemende kennis van zaken uiteengezet. Als regulatorische inrichtingen worden beschreven de functies van het hart, de longen, de nieren, het inwendige vochtigheidsmilieu, en vooral de rol van het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel. Het boek is uiterst rijk aan feiten waarvan er zeer vele door de auteur zelf werden ontdekt. De vertaling die werd ondernomen door een eerste-rangs vakman, is perfect. Door ieder intellectueel die belangstelt in het menselijk lichaam en zijn wonderbare inrichting zal dit boek geestdriftig en met veel nut gelezen worden. Alleen jammer dat zo'n mooi werk niet beter uitgegeven werd.
In een 'épilogue' doet de auteur een bescheiden poging tot analogie tussen de stabilisatie-factoren van het organisme en die welke onze politiek-maatschappelijke structuur tot evenwicht zouden moeten brengen. Deze algemene beschouwingen zijn natuurlijk van zelfsprekend maar een verre analogie, en hechten, naar onze mening te weinig belang aan de geestelijke en morele waarden.
Alb. Raignier.
A. DELARUELLE en Dr A.T. CLAES, Beginselen der moderne chemie. Deel I: Anorganische chemie. - Achtste en geheel omgewerkte druk, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 340 blz., Fr. 85.
In deze achtste uitgave van zijn werk geeft ons de auteur meer dan een loutere herdruk. Het is een nieuwe bewerking die de pedagogische en wetenschappelijke waarde van het handboek nog heeft doen toenemen.
Deze pedagogische bruikbaarheid volgt niet alleen uit de heldere en logische behandeling van de stof, maar ook uit de 'genetische' uiteenzetting die werd aangewend waar het mogelijk was. Op treffende wijze wordt naar voren gebracht hoe de echt wetenschappelijke opvatting van de scheikunde zich uit de alchemistische mythologie losmaakte en verder opgroeide onder de stuwing van zoekers met soms tegenstrijdige inzichten.
| |
| |
De wetenschappelijke waarde van het boek is onloochenbaar. In het hoofdstuk over de chemische reactie waar o.a. de 'oxydatie-reductie' behandeld wordt, bewijst de auteur volledig op de hoogte te zijn van de moderne theorieën. Terecht bleef Brönsted's zuur-base-theorie achterwege.
We mogen den auteur oprecht gelukwensen om de vruchtbaarheid en de degelijkheid van zijn wetenschappelijk-pedagogische prestatie in Viaanderen.
F.E.
Dr Ernest VAN CAMPENHOUT, Elemente de génétique, science de l'hérédité. - 'Lovanium', Casterman, Doornik, 1946, 196 blz., Fr. 60.
De reeks waartoe dit boek behoort, en de firma die het uitgeeft, beogen onder het zogezegd grote intellectuele publiek de speciale verworvenheden van de afzonder-lijke wetenschappen beter bekend te maken, ten einde het gemiddelde peil van de kennis te verbogen onder diegenen welke er prat op gaan een stukje cultuur te vertegenwoordigen. Een van de wetenschappen waar algemene belangstelling voor bestaat, is de erfelijkheidsleer. De sociologie, de criminologie, - en zagen wij het niet? - ook de politiek, leggen er beslag op; zij verdedigen Stellingen die ten dele aan de erfelijkheidsleer ontnomen zijn, bouwen hypotheses op die bij de ontwikkelingsleer aanleunen of leiden conclusies af waarvan de genetica de premissen levert.
Over tien hoofdstukken legt schrijver - hoogleraar in de anatomie en in de ontwikkelingsleer aan de universiteit van Leuven - het essentieelste en het voor den intellectuelen geneeskundigen leek zo moeilijk te begrijpen kernprobleem van de erfelijkheidsleer bloot. Enkele grepen uit de historiek dienen tot inleiding om het oude en het nieuwe tot hun recht te laten komen. De moderne erfelijkheidsleer neemt een aanvang met den augustijnermonnik Gregor Mendel (1822-1884) die, in 1865, de resultaten van zijn kruisingsproeven met erwten bekend maakte. Sindsdien is in de Germaanse landen, doch vooral in Amerika door T.H. Morgan, de vorsing haar gang gegaan en is zij tot een imponerend lichaam van vaststaande feiten, doctrines, hypotheses en theorieën aangegroeid.
Uit dit complex doet Van Campenhout een zeer strenge keus. Hij ontleedt tot op het been achtereenvolgens de kenmerken van de erfelijke eigenschap, de wetten van de Mendelse overerving, het mechanisme van de Mendelse overerving, de chiasmatypie of het crossing-oververschijnsel met haar betekenis en haar waarde, de theorie van de chromosomische overdraging van de erfelijke eigenschappen in verband met de cytologie, het opstellen van de chromosomische landkaarten, de erfelijke bepaling van het geslacht. Tot daar gaat het theoretisch biologisch gedeelte van het boek. Dit deel is correct, en ondanks de vrij ingewikkelde en voor een niet biologisch scherp ingestelden geest moeilijk te volgen disciplines, toch in een helder voortschrijdenden betoogtrant gehouden. De laatste drie hoofdstukken handelen over: de Mendelse overerving bij den mens, enkele practische toepassingen van het probleem, enkele bijuitzichten van de erfelijkheid. Het zijn deze drie hoofdstukken die meest zullen inslaan; zij kunnen zelfs zo gelezen worden door iemand die in de stof van de voorafgaande hoofdstukken minder goed thuis is. De menselijke eugenetica is een aantrekkingscentrum voor velen die daar als het ware een stukje van hun ziel en van hun lichaam hebben laten liggen, en eens graag tussen de vezels van hun eigen weefsels van gemoed en vlees gaan rafelen. Het is gezonde nieuwsgierigheid over gezonde dingen waarvan sommigen menen dat zij op het randje van het ongezonde liggen en, derhalve, de belangstelling prikkelen. De richtlijnen die van uit wetenschappelijk standpunt te recht-vaardigen zijn, worden door schrijver aangestipt. Huwbezwaren uit eugenetische beweegredenen, eugenetische wetgeving, huwverbod, consultatiebureau's voor praenuptiale raadgeving, belering van huwenden en gehuwden worden van uit een eugenetisch standpunt uiteengezet met zorg om biologische verantwoording.
Het boek van Van Campenhout brengt niets nieuws. Het was er den schrijver eerst en vooral om te doen de Mendelse erfelijkheidsleer in een voor den leek begrijpelijken trant uit te stallen. Hij zelf zegt daaromtrent: 'Haar interpretatie door een chromosomiaal mechanisme is en blijft tot op heden, ondanks het enorm aantal gedane opzoekingen in de vele sectoren van het dierenrijk, een hypothese'. Hij eindigt met de vaststelling: 'Ondanks de talloze door de genetica opgetekende feiten, moet verder gevorst, zelfs al moest de Chromosomentheorie in het erfelijkheidsonderzoek opgegeven worden, wanneer een ander mechanisme, op zekeren dag, onder het oog zou dienen genomen te worden'.
Een boek van hoge vulgarisatie dat waardering en aandacht verdient.
L. Elaut.
| |
| |
| |
Politiek-sociologie-economie
C.P.M. ROMME, De onderneming als gemeenschap in het recht. - Urbi et Orbi, Amsterdam, 1946, 284 blz.
Comment sauvegarder l'entreprise privée? - Association professionnelle des Industriels, Montréal, 1946, 143 blz., $1,00.
In het Februarinummer van Streven bespraken wij Aspects juridiques du capitalisme moderne van Georges Rippert. Wij merkten op dat de Fransman de eis stelt de onderneming (vooral de grotere, in naamloze vennootschap georganiseerd), tot een institution te maken, d.w.z. tot een samenhangend geheel waarin alle deelnemers, niet het minst de arbeiders, waarlijk geïntegreerd zijn terwijl tegenwoordig enkel een contract ze er als het ware van buiten uit mee verbindt. Diezelfde strekking brengt Mr Romme in zijn stevig opgebouwde juridische studie sterk naar voren. Ook hij is in de eerste plaats bekommerd om de juridische achteruitstelling van den arbeider: 'de werkelijkheid, wat betreft vestiging en voortbestaan van de macht van den directeur der n.v. (is) niet als redelijk te erkennen, omdat de kapitaalverschaffer meer invloed erop heeft dan de arbeider. Benoemingsrecht en ontslagrecht moeten berusten bij de ondernemingsvergadering, die de drie elementen der onderneming (leidende arbeid, uitvoerende arbeid, kapitaal) omvat, met een beroepsrecht van besluiten dier vergadering op een boven-partijdige instantie' (blz. 55). Gelijkstelling van de verschillende elementen der onderneming zal bekomen worden vooral door aanstelling, en desgevallend afzetting, van den ondernemer niet door de aandeelhouders alleen maar door een vergadering waarin én leiding, én uitvoerende arbeid, én kapitaal een gelijke invloed uitoefenen. Dit schijnt de hoofdbekommernis van den schrijver te zijn, zoals ze uitkomt én in zijn theoretisch betoog én in de breedvoerige 'Schets van een ontwerp van wet op de onderneming' waarin hij zijn opvattingen concretiseert. Over een regeling van bestendig contact tussen leiding en uitvoerend personeel door een raad, treffen wij hier integendeel niets. Dit zal wellicht bij ons wat verwonderen nu de inrichting van ondernemingsraden aan de
orde van den dag Staat. Eindelijk stellen wij vast dat én de ten beste gegeven beschouwingen, én de 'Schets' aan de openbare macht zulke uitgebreide bevoegdheid toekennen dat velen bij ons die staatstussenkomst overdreven zullen achten. Wij worden feitelijk teruggebracht tot vóór 1873, toen een naamloze vennootschap enkel met de goedkeuring der uitvoerende macht mocht opgericht worden.
Op haar eerste Congres heeft de pas ontstane Kanadese Association Professionnelle des industriels moedig het vraagstuk van de toenadering tussen werkgever en werknemer onderzocht, o.m. dat van raden in dezelfde richting als bij ons de christelijke werkgeversorganisatie het deed. Het probleem der medezeggenschap in de onderneming is alom actueel!
K. du Bois.
R. VANDEPUTTE, Inleiding tot het verzekeringsrecht. - 'Leuvensche bijdragen tot de rechtswetenschap'.
Het werk van Prof. R. Vandeputte heeft een zeer bescheiden oogmerk: het wil een korte samenvatting geven van het verzekeringsrecht, zoals het tot op dit ogenblik ontwikkeld is. Het leunt aan bij het in 1937 verschenen werk van M.W. Van Eeckhout, Inleiding tot de Verzekering, en vervolledigt aldus onze in het Nederlands gestelde verzekeringsliteratuur.
Na een uiteenzetting over het begrip verzekering, ontleedt schrijver achtereenvolgens de verschillende aspecten van het verzekeringscontract. Hij behandelt op een meer uitvoerige wijze de levensverzekering en de verzekering tegen de arbeidsongevallen.
Prof. Vandeputte behandelt dit alles met de hem eigene klaarheid. Men treft in het werk geen rechtspraak aan. Ook de voorstellen tot wijziging van ons verzekeringsrecht, door Prof. Van Dievoet in zijn magistraal werk over de verzekeringen uitgewerkt, worden niet behandeld. Dit is o.i. spijtig. Een bondige samenvatting van de door Prof. Van Dievoet voorgestelde wijzigingen, zou onmiddellijk een breed perspectief bij den lezer geopend hebben.
In ieder geval een werk, dat zeer vlot leest en dat aan de Studenten, aan de beoefenaars van de verzekeringspractijk en zelfs aan de rechtsbeoefenaars veel nut zal bewijzen.
M. Duerinck.
N. MIKHAILOV, Rusland's glorie. Vertaling van Mevr. P. Kapteyn-Schröder. - De Librije, Haarlem, 1946, 160 blz.
Een kenschetsend werk. De schrijver hemelt Rusland's glorie op en geenszins uitsluitend die van Sowjet-Rusland. Vóór een tiental jaren was alles uit Rusland van vóór 1917 uit den boze bij de nieuwe bewindvoerders en vooral de tsaren kregen het hard te verduren! Hier wordt
| |
| |
Peter de Grote om zijn werk opgehemeld en de roemrijke geschiedenis van Rusland de eeuwen door herdacht. Een enkel hoofdstuk laat wel uitkomen dat de revolutie van 1917 eindelijk gelijkheid en vrijheid bracht waar er vroeger dwang was. Maar daarbij is de toon geenszins geweldig en verbitterd; de schrijver handelt daarover ongeveer zoals een Fransman ons over het roemrijk beleid van Lodewijk XIV zou onderhouden. De prachtprestaties van het Sowjet-Regime op het gebied van de economie en op dat van de toegepaste wetenschap, b.v. het omtoveren van Woeste, koude en onbewoonde gebieden in landbouwgewesten met een talrijke bevolking, worden geestdriftig beschreven; maar wij vernemen eveneens dat reeds voor 1917 veel gedaan werd om de economische ontwikkeling van het land te bevorderen. Eindelijk rept de schrijver niet over de roeping die Lenine aan Sowjet-Rusland geopenbaard had, nl. zijn taak de wereld-revolutie van het proletariaat te verwezenlijken. Van den anderen kant valt het ons op hoezeer naar voren gebracht wordt dat Rusland de eeuwen door hard moest strijden, niet enkel tegen een weerbarstige natuur, maar wellicht nog meer tegen vijandige volken die het schier aanhoudend aanvielen en meermalen dreigden ten onder te brengen tot den heldenmoed der bevolking het vaderland redde. Kortom wij vernemen hier andere klanken dan wij gewoon waren. Is het opportunisme of een eerste aanduiding van een gelukkige kentering?
Meer orde en methode in de voorstelling van al hetgeen Rusland's glorie uitmaakt, waren welkom geweest.
K. du Bois.
Kan. E. BROECKX, Rerum novarum en Quadragesimo anno. - Zesde druk, De Vlijt, Antwerpen, 1946, 344 blz.
Hier wordt ons de vertaling aangeboden van de twee sociale encyclieken, door een breedvoerige Inleiding voorafgegaan (blz. 13 - 257). In deze Inleiding krijgen wij eerst een zeer korte schets van de economie, daarna een breedvoerige uiteenzetting van de voornaamste vraagstukken in de encyclieken behandeld. Deze uiteenzetting is duidelijk en over het algemeen eenvoudig. Enkele betwiste vraagstukken (b.v. over het absoluut en het relatief gezinsloon) worden wel wat uitvoerig behandeld. Wij hadden ook gaarne een en ander vernomen over de latere documenten waarin Z.H. Pius XII het economisch en het sociaal vraagstuk aangeraakt heeft en die een nadere toelichting zijn van de leer in de twee grote sociale encyclieken bevat.
De schrijver heeft gemeend aan de algemene economische leer slechts enkele bladzijden te moeten besteden. Wie daarover meer wenst raadplege het uitmuntend werk van Dr A. Luwel, Inleiding tot de economie (Brepols, 206 blz., Fr. 70), dat wij in Streven, nr 5 (Februari 1947) bespraken. Het commentaar van Kan. Broeckx en die Inleiding vullen elkaar aan.
K. du Bois.
Het krediet ten dienste van de natie. - Belgische Vereeniging der Banken, 1946, 87 blz.
Le crédit au service de la nation. - Belgische Vereeniging der Banken, 1946, 77 blz.
Deze propaganda-brochures zijn interessant: ze zetten duidelijk en eenvoudig uiteen waarin de bedrijvigheid der banken bestaat, een bedrijvigheid die inderdaad voor het land onmisbaar is. Vanzelfsprekend zal men hier geen kritisch onderzoek vinden naar de wijze waarop de banken zich van hun taak kwijten.
K.B.
Ph. DE SOIGNIE, Mystique chrétienne et ascension ouvrière. - Casterman, Doornik, 1946, 124 blz., Fr. 33.
Deze brochure leert ons wat de M.P.F. (Mouvement Populaire des Familles) bedoelt, nl. de alzijdige christelijke verheffing van het arbeidermidden in Wallonië door een vooral culturele actie op het gezin gecentreerd. Om duidelijk de noodzakelijkheid dier actie te doen aanvoelen, begint de schrijver met ons een treffend beeld voor te houden van den betreurenswaardigen toestand van het arbeidersgezin, vooral wanneer het vele kinderen telt.
K.B.
Le pape Pie XII et la guerre. Exposé des actes de S.S. Pie XII relatifs à la guerre et à ses lendemains. Extrait de la 'Nouvelle Revue Théologique'. Cahiers de La Nouvelle Revue Théologique, I. - Casterman, Doornik, 1946, 123 blz., Fr. 42.
De hier gebundelde artikels verschenen van Maart tot Juli 1945. Ze geven ons geen commentaar; met opzet beperkten zich de redacteurs der revue tot het 'groeperen en ordenen' der voornaamste documenten. Deze toch spreken door zichzelf: ze laten duidelijk uitkomen hoezeer de Paus zich beijverde om de strijd te beperken, en vooral hoe Hij, voorzichtig maar toch moedig, de gelovigen de nodige zedelijke lessen over de woedende oorlog en de daarna te bewerken rechtvaardige vrede voorhield. Een waardig begin van de 'Cahiers' waarvan wij hier het ontstaan begroeten.
K.B.
| |
| |
| |
Filmbespreking
Van de ons tijdens de laatste twee maanden vertoonde Amerikaanse films van superieur gehalte verdient Hoe groen was mijn dal! (How green was my valley!) de ereplaats. Het is een verfilming van een op dit ogenblik veel gelezen boek van Richard Llewellyn, waarvan ook een ander boek op niet onaardige wijze verfilmd werd: None but the lonely heart. De verfilming van How green was my valley draagt de handtekening van John Ford. Alle filmkenners weten dat hij een der grootmeesters van 'de zevende kunst' is. Hij is dit zeldzame in de filmwereld: een persoonlijkheid. Elk werk van hem is een monument van compositie. Het is eens te meer het geval met How green was my valley. Men weet niet wat het meest te waarderen valt: de heerlijke vormgeving, de atmosfeervolle beelden, de forse montage of de homogene vertolking. Men staat hier voor een film die in den vollen zin van het woord 'af' is. In tegenstelling met zovele verfilmingen van beroemde boeken hebben wij thans geen 'illustratie', maar een werkelijke 'transpositie'. Alles werd door Ford in authentieke filmtaal herschreven, zonder dat aan den schrijver ooit tekort gedaan wordt. Zoals het boek is de film tevens een requisitoir tegen de sociale wantoestanden van het begin dezer eeuw en een verheerlijking van den familiegeest: het tweede element is echter sterker beklemtoond dan het eerste. Met een verbazende juistheid worden ons de verschillende leden van een mijnwerkersgezin in het land van Wales in rake psychologische trekken geschetst. De muziek speelt ook een belangrijke rol in de film, al blijft, zoals het hoort, de primauteit aan het beeld, dat van een ongewone suggestieve kracht getuigt. Er gaat van deze film een indruk van grootsheid uit, - van grootsheid in den eenvoud, in het diep menselijke. zichier eindelijk een film die zo goed als volledig, zowel ethisch als aesthetisch, voldoet,
daar de verheven inhoud in een onmiskenbaren artistieken vorm gegoten werd. Men mag terecht van een 'meesterwerk' spreken. In alle opzichten verdient How green was my valley de warmste aanbeveling.
De verfilming door den handigen Sam Wood van Hemingway's: voor wien de klok luidt (For whom the bell tolls) is meer een 'illustratie' dan een 'transpositie', maar dan een 'illustratie' van uitzonderlijk gehalte, gewetensvol zoals weinige, behendiger dan die van Of Mice and Men. De specifieke ruwheid van het boek wordt goed weergegeven en de personages treffend vertolkt. De film is wel lang; men mag evenwel niet van langdradigheid spreken: het wil ons voorkomen dat de cineast de eentonigheid heeft willen in beeld brengen van mensen teruggetrokken levend in de bergen. Evenmin als het boek, dat ons een episode uit den Spaansen burgeroorlog verhaalt, wordt een politiek pleidooi betoogd: men blijft voortdurend op een zuiver menselijk plan. Het is te betreuren dat de kleuren niet altijd mooi zijn; aldus verliezen de beelden iets van hun evocatie-vermogen. Personen die niet tegen horten en stoten bestand zijn dient deze film natuurlijk niet aangeraden, maar aan rijper ontwikkelden, die met de vitalistische Stromingen der hedendaagse Amerikaanse literatuur vertrouwd zijn, verschaff zij een avond van hoogstaand genot.
Sedert jaren droomt Hollywood ervan Oscar Wilde's Portret van Dorian Gray te verfilmen. Het is er tenslotte van gekomen. Men kon zich aan het ergste verwachten. Het is nogal meegevallen. Met intelligentie werd de befaamde roman verfilmd door Albert Lewin, wiens filmische hoodanigheden ons bekend waren door zijn verfilming van Somerset Maugham's The Moon and Sixpence. Het boek blijft vanzelfsprekend machtiger, maar, door de bescheiden manier waarop te werk gegaan werd, levert de film minder moreel gevaar op, hetgeen niet wil zeggen dat het een familie-spectakel is. Kinderachtig doet aan het per se in kleuren willen zetten van het portret, waar de film in haar geheel in wit en zwart is. Typisch verschijnsel van toegeving aan de ziekelijke sensatiezucht van een zeker publiek.
Van den specialist der filmkomedie, Ernst Lubitsch, kregen wij twee films: Laten wij scheiden (That uncertain feeling), van 1941 daterend, en De Hemel kan wachten (Heaven can wait), van 1943. De eerste is het allerminste dat wij ooit van Lubitsch zagen, maar in de tweede film vinden wij hem weer op zijn best. Het betreff een satire op het kleinburgerlijke van een Amerikaans gezin op het einde der vorige eeuw. Met geestigheid, doch ook met de ironie en het cynisme zonder welke men geen werk van Lubitsch kan indenken, worden ons de lotgevallen van een 'bourgeois Don Juan' in beeld gebracht. En zoals immer bij Lubitsch is de atmosfeer zwoel en op het randje van het wulpse: alles wordt nochtans met tact voorgesteld. Zijn komedies blijven aan een gevormd, ja geraffineerd publiek voorbehouden door hetwelk zij ten andere slechts ten volle zullen genoten
| |
| |
worden. voor het overige blijft de eens zo bloeiende Amerikaanse komedie aan bloedarmoede lijden. In de lange reeks ontsnapt enigszins aan de middelmatigheid: Gelegenheidsechtgenote (Guest Wife); het zal wel aan Sam Wood's degelijk vakmanschap te danken zijn.
Het geestigste dat ons de laatste jaren uit Amerika komt is doorgaans aan vreemdelingen te danken. Wij citeerden zojuist het geval van Lubitsch die Oostenrijker is van afkomst. De bevoegdheid van den Italiaan Capra hoeft niet meer onderlijnd. De bijdrage van den Fransman, René Clair, is niet geringer. Wij zagen nu zijn vierde en laatste Amerikaanse film: Tien kleine Negers (And then there were none), een bewerking van Agatha Christie's politieroman waaruit reeds een toneelstuk getrokken werd. Het is niet de beste film van Clair, maar het is nog altijd een film die hem waardig is, door de fijn-poëtische behandeling van dit eerder macaber gegeven. Weinig vermaakfilms vertonen zulke voornaamheid.
Wat verder nog vermeid uit de jongste Amerikaanse productie? Misschien Toewijding (Devotion), een technisch knappe, maar lome biografie der gezusters Brontë, alsook een niet beter geslaagde biografie van den Amerikaansen componist, George Gershwin, genaamd naar zijn meest bekend muziekstuk: Rhapsody in blue. Van de reeds eerbiedwaardige reeks psycho-analytische gevallen - Hollywood's laatste hobby! - is niets bijzonders te melden: Experiment perilous is een flauw afkooksel van Gaslight. Wonderman reveleerde ons een nieuw komisch acteur, Danny Kaye, die de plaats tracht in te nemen van Harold Lloyd en Buster Keaton. Over de Chopin-film: A Song to Remember (Het Lied der Herinnering), kan alléén gezegd dat het het onzinnigste is sedert de Bevrijding vertoond: thema op belachelijke wijze ontwikkeld, slechte bezetting, lelijke kleuren.
De Engelse film blijft bekoren. Een pretentieloos werkje als It happened one Sunday (Het gebeurde op 'n Zondag) vertoont door haar tegenstelling tussen de harde werkelijkheid en de sprookjeswereld, een charme waaraan men moeilijk ontkomt: een voor het groot publiek weldoende film. Minder gelukkig is They were sisters, waar wij de Engelse film van haar minst gunstige zijde zien. Maar de synthese van gans de Engelse productie is de te Cannes tweemaal bekroonde: Brief Encounter (Korte Ontmoeting). Het is een meesterwerk van eenvoud: eenvoud van thema, eenvoud van uitwerking, eenvoud van vertolking. Het is een filmisch prototype van hetgeen Racine noemde 'faire quelque chose de rien'. Misschien nooit zagen wij een film met zulke fijngevoeligheid en zulken zin voor impressionistische nuancering gemaakt. Paradoxaal voor dezen existentialistischen tijd, deze heel en al op gevoelsmotieven gebaseerde film. Een mirakel van soberheid en beheersing. Een voorbeeld van gedepouilleerden filmstijl.
Uit de Franse productie der laatste twee maanden valt weinig te melden. Het is daar een droevige toestand. Buiten de spectaculaire, maar holle en, wat de finale geldt, wansmakelijke Affaire du Collier de la Reine, worden ons een hele reeks films vertoond - Macadam, Un Revenant, La Foire aux Chimères - waarvan sommige wel interessant zijn in zake presentatie, maar die in een hopeloos demoraliserende, decadente atmosfeer baden. Gance's verfilming van Théophile Gautier's Capitaine Fracasse is onevenwichtig zoals alles van Gance, maar vertoont weer een paar stoute beelden die alléén door een cineast van formaat kunnen aangedurfd. Roger la Honte, met haar vervolg La Revanche de Roger la Honte, is een puur melodrama, doch niet zonder filmische verdiensten door André Cayatte verfilmd. Het sympathiekst zijn nog twee eenvoudige films: Le Visiteur, een minder frisse, maar dramatisch meer geaccentueerde Cage aux Rossignols, nogmaals door Jean Dréville verwezenlijkt en waarin 'les petits chanteurs à la croix de bois' opnieuw optreden, en Le Père tranquille, een Weerstandsfilm zonder uiterlijk vertoon door Noël-Noël ontworpen en door hemzelf vertolkt op de hem eigen discrete wijze.
Naast een over het algemeen niet zeer geroemde verfilming van Manzoni's Verloofden schonk Italië ons een merkwaardige film, Rome, open stad, die eveneens op het Film-festival te Cannes geprimeerd werd. Het is, met La Bataille du Rail en De Rode Aarde, het beste op het gebied der Weerstandsfilms. Met de brutaliteit en het geweldige realisme, die de huidige Italiaanse films kenmerken, wordt ons een onvergetelijk beeld voor ogen gespiegeld van de onmenselijke behandeling der bezetters. De folter-scène is zeker het hardste ooit op het zilveren scherm getoond. Maar de film bracht ons waarschijnlijk nimmer een prachtiger priesterfiguur als die van dezen nederigen, heldhaftigen Godsdienaar. Wij zijn ver van Bing Crosby's Father O'Malley! - Rome, open stad is een indrukwekkend filmdocument. Het is van een onverbiddelijke echtheid.
Rome, open stad, Brief Encounter en How green was my valley zullen wel de 'nec plus ultra' zijn der laatste twee maanden.
28-2-47
Pieter-Emmanuel Oyen.
|
|