Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het woningvraagstuk in Belgie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Hoe wordt het woningvraagstuk gesteld?Terecht heeft men er op gewezenGa naar voetnoot1. dat het woningvraagstuk kwantitatieve en kwalitatieve aspecten vertoont, die zorgvuldig uit elkaar moeten gehouden worden. Wanneer dit onderscheid niet wordt gemaakt, ontstaat gemakkelijk verwarring tussen heel verschillende verschijn- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 634]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selen als 'woningnood', waaronder gewoonlijk verstaan wordt een gebrek aan woningen, en wat gemeenlijk genoemd wordt het 'vraagstuk der krotwoningen'. Woningnood, nochtans, als een tekort aan woningen is een uiteraard voorbijgaand verschijnsel, terwijl het vraagstuk der krotwoningen verband houdt met het bestendig economisch en sociaal probleem de woningtoestanden op peil te houden met wat volgens den bestaanden levensstandaard en de culturele ontwikkeling onmisbaar wordt geacht voor de normale ontplooiing van een gezond familieleven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Het woningvraagstuk kwantitatief beschouwdWoningnood is een uitzonderlijke toestand die geschapen wordt, wanneer door een buitengewone toeneming van de woningbehoefte of door het plots wegvallen van een gedeelte der woongelegenheden, een zeker aantal gezinnen 'voorlopig' gehuisvest zijnGa naar voetnoot1.. Woningnood wordt scherp aangevoeld en lokt vanzelf reactie uit; een oplossing komt er, desnoods ten koste van de kwaliteit van de woningen: men gaat minder ruim wonen en minder degelijk bouwen. Woningnood is dus uiteraard voorbijgaand, ofschoon telkens opnieuw nieuwe oorzaken woningnood kunnen teweegbrengen. Zo zien wij dat in ons land gedurende de xixe eeuw en tot kort geleden, ingevolge den buitengewoon Snellen aangroei van de bevolking, die zich dan nog in de Steden en nijverheidscentra samentrokGa naar voetnoot2., gedurig aan in deze Steden en nijverheidscentra woningnood heerste. Eigenlijk zijn wij aan woningnood zowat gewoon geraakt. Wij kunnen ons moeilijk inbeelden dat er eens genoeg, ja zelfs teveel woningen zouden zijn. Toch blijken wij - zoals wij verder zullen zien - dienaangaande aan een keerpunt te zijn gekomen. Op dit ogenblik bestaat er ontegensprekelijk woningnood. voor het huidig woningtekort worden verschillende cijfers opgegeven, die schommelen tussen 100.000 en 350.000 woningen. Meestal wordt verzwegen hoe men tot die cijfers is gekomen. De berekening van het huidig woningtekort is ook niet zo gemakkelijk. Het aantal beschikbare woningen is ons vooreerst niet bekend. De laatste algemene telling der woningen dagtekent van October 1930. Sedertdien wordt wel elk jaar het aantal nieuwgebouwde, gesloopte en omgebouwde 'huizen' door de gemeenten voor hun grondgebied | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 635]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het Nationaal Instituut voor de Statistiek gesignaleerd. Maar dat geeft ons nog geen juist inzicht in het aantal 'woningen'. Inderdaad, onder 'huis' wordt verstaan zowel de eengezinswoning als het appartementsgebouw. vooral sedert 1930 werden veel appartementsgebouwen opgetrokken; de verhouding huis-woningen, die wij kennen voor 1930 is dus niet meer dezelfde gebleven; maar in welke mate zij gewijzigd is, weten wij niet. Aan den anderen kant is de woningbehoefte niet absoluut te berekenen; zij kan enkel op experimentele wijze worden vastgesteld. In de veronderstelling, dat er bij de telling van 1930 geen woningnood was en ook geen teveel aan woningen, kunnen wij nagaan hoe de evolutie van de bevolking de woningbehoeften is komen wijzigen. Laten wij echter onmiddellijk opmerken, dat om de evolutie van de kwantitatieve woningbehoefte na te gaan, het niet volstaat de beweging van het bevolkingscijfer te volgen over de verschillende jaren. De verdeling van de bevolking over de verschillende ouderdomsgroepen is eveneens van belang. De gezinsvorming - gezin en woning bepalen elkaar - verschilt immers vanzelf volgens de leeftijdsstructuur van de bevolking. In Nederland heeft men de toekomstige woningbehoefte berekend aan de hand van het bij de volkstelling van 1930 vastgestelde aantal gezinshoofden in de verschillende leeftijdsgroepen, die dan in de toekomst worden geprojecteerdGa naar voetnoot1.. In ons land kunnen wij die methode bezwaarlijk toepassen, omdat wij het aantal gezinshoofden slechts kennen volgens drie leeftijdsgroepen: minder dan 21 jaar, van 21 tot minder dan 60 jaar, meer dan 60 jaar, wat ontoereikend is. Wij kunnen echter een ander vertrekpunt nemen, de vaststelling namelijk dat de relatieve woningbehoefte verband houdt met den mediaanleeftijdGa naar voetnoot2 van de bevolking: stijgt de mediaanleeftijd, dan stijgt ook de woningbehoefte. Wanneer wij, voor 1930, den mediaanleeftijd nagaan in de verschillende provincies en de verschillende groepen van gemeenten met de daartegenoverstaande woningdichtheid (aantal woningen per duizend inwoners), dan stellen wij vast dat wanneer de mediaanleeftijd stijgt met 1 maand, het aantal woningen per duizend inwoners stijgt met 0,93 woningen. Zo zien wij bv. dat Limburg met mediaanleeftijd 24 jaar en 2 maand, 211 woningen telt per 1000 inwoners, terwijl Henegouwen met mediaanleeftijd 33 jaar en 3 maand, 301 woningen heeft voor 1000 inwoners. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 636]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aldus wordt het ons mogelijk, wanneer wij, voor een gegeven tijdstip, het aantal inwoners kennen en den mediaanleeftijd, de woningbehoefte te berekenen. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek heeft van 1930 af en tot 1980 de toekomstige bevolking van het Rijk - het Vlaamse gedeelte van het land, het Waalse gedeelte en het arrondissement Brussel - berekend. (Zie 'Demographie van België' 1937). Ook de verschillende leeftijdsgroepen per vijf jaar worden opgegeven, zodat het mogelijk wordt met voldoende benadering de mediaanleeftijd van de toekomstige bevolking te berekenen, en vandaar ook de woningbehoefte. Aldus kunnen volgende tabellen worden opgemaakt:
Wanneer wij ook het jaar 1939 in de Iste tabel hebben laten voorkomen, dan is zulks met de bedoeling een basis te vinden voor de berekening van het huidig woningtekort. Zo wij aannemen dat in 1939, inzake dekking der kwantitatieve woningbehoefte, de toestand dezelfde was als in 1930 (en zulks mag geredelijk aanvaard worden, daar zich in die periode geen abnormale gebeurtenissen hebben voorgedaan, noch aangaande de bevolking, noch aangaande het aantal woningen), dan kan de woningvoorraad voor 1939 gelijkgesteld worden met de berekende woningbehoefte, het zij 2.636.431 woningen. Tussen 1939 en 1945 nu, volgens de jaarlijkse gegevens nopens de 'woongebouwen', is het aantal woongebouwen met 89.149 afgenomen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 637]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarin begrepen 27.473 woongebouwen, die onbewoonbaar zijn, maar herstelbaar. Als we op die woongebouwen het woningscoëfficient toepassen van 1930: 126,5536 woningen voor 100 woongebouwen, dan komen wij tot 112.821 woningen, die wij op 31 December 1945 minder hadden dan in 1939. Daar anderzijds, volgens voorgaande tabellen de woningbehoefte tussen 1939 en 1945 steeg met (2.775.622−2.636.431) = 139.191 woningen, kan het totale tekort aan woningen op 31 December 1945 op 112.821+139.191=252.012 worden geschat. Wanneer de onbewoonbare, maar herstelbare woongebouwen zullen hersteld zijn, zal het tekort nog 252.012-(27.473× 1,265536)=217.244 woningen bedragen. Vóór den oorlog groeide de woningvoorraad jaailijks aan met zowat 37.000 woningen. In acht genomen de nieuwe behoeften volgens de tabellen voor de kornende jaren, zou de woningnood, indien de bouwnijverheid eenzelfde bedrijvigheid aan den dag legt als vóór den oorlog, binnen de 8 jaar, d.i. in 1953, moeten gelenigd zijn. Bij de berekening van het huidig woningtekort, hebben wij geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gewesten van het land. Daar tot 1945 de woningbehoefte volgens de tabellen nog overal Steeg, was hiertegen niet veel bezwaar. Wat de toekomstige woningbehoefte echter betreff, is het opvallend dat de woningbehoefte verschillend evolueert in de onderscheiden landsstreken. Zo zien wij dat in het Vlaamse gedeelte van het land de woningbehoefte, tussen 1945 en 1980, nog stijgt met ruim 300.000 woningen, terwijl zij in het Waalse gedeelte van het land en in het arrondissement Brussel afneemt onderscheidenlijk met 750.000 en 500.000 woningen. Op het eerste gezicht heeft het zelfs geen zin een algemene tabel op te maken voor gans het land: inderdaad, compensatie tussen stijgende en afnemende behoefte in de verschillende gewesten is niet mogelijk: woningen zijn niet verplaatsbaar. Toch moet opgemerkt worden dat de voorgaande bevolkingstabellen, waarop onze berekeningen van de woningbehoefte gesteund zijn, geen rekening houden met de interne en externe migraties van de bevolking. Het is nochtans vanzelfsprekend, dat het arrondissement Brussel b.v. verder mag rekenen op een inwijkingsoverschot ten koste vooral van het Vlaamse gedeelte van het land, hoewel het weinig waarschijnlijk is dat het Waalse gedeelte van het land verder een belangrijk inwijkingsoverschot zou vertonen, terwijl er anderzijds veel kans toe bestaat dat de natuurlijke aangroei van de bevolking van de Kempen nog versterkt wordt door inwijking. Eigenlijk is dus geen enkele tabel een volledig trouwe weergave van de werkelijkheid. Toch vinden wij in die tabellen enkele aanduidingen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Io Van 1950 af is expansie van de woningbehoefte niet meer algemeen: alleen aan den plaatselijken aangroei van de bevolking moet nog het hoofd geboden worden, namelijk voor het Vlaamse gedeelte van het land. Dienaangaande doet zich de toestand thans helemaal anders vóór dan na den oorlog 1914-18. Inderdaad, tussen 1920 en 1940, steeg de woningbehoefte met 743.815 woningen; tussen 1945 en 1965 stijgt zij slechts met 79.598 woningen. De noodzakelijkheid om een grote uitbreiding te voorzien van onze Steden valt dus weg. Ik meen zelfs dat vele uitbreidingen, die vroeger voorzien werden, nutteloos zullen blijken; meer nog, dat de Steden eerder een neiging zullen vertonen om te krimpen. Inderdaad, vóór den oorlog reeds zagen wij dat de appartementsbouw meer en meer in trek kwam. Het kleine gezin, dat meer en meer regel wordt, leent zich best daartoe. In Antwerpen b.v. worden de ééngezinswoningen, die vermeid werden, opnieuw opgebouwd met twee of meer appartementen. Op dezelfde bouwoppervlakte is er dus middel om twee- of meermaal zoveel woningen te voorzien. In de Steden is er van nu af aan ten minste zoveel ombouw als nieuwbouw. 2o De gemiddelde leeftijd stijgt, met als gevolg de aangroei van de leeftijdsgroepen boven 65 jaar (778.985 in 1930, 1.084.906 in 1970). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Het woningvraagstuk kwalitatief beschouwdDe kwaliteit der huisvesting wordt wel uitzonderlijk beïnvloed door den voorraad aan woningen. Het spreekt vanzelf dat woningnood aanleiding geeft tot noodwoningen en overbevolkte woningen. Toch wordt de kwaliteit der huisvesting normaal gedetermineerd door factoren, die met het aantal der woningen geen rechtstreeks verband houden. Het gaat met de huisvesting, zoals met de andere economische behoeften. Wanneer de kledingstoffen door een of andere buitengewone omstandigheid Schaars worden, zoals tijdens den laatsten oorlog, heeft die schaarste wel invloed op de kwaliteit van de kledij; normaal echter is het niet de schaarste aan kledingstoffen die de kwaliteit van de kledij bepaalt, maar wel de levensstandaard in het algemeen en het belang dat aan de kledij wordt gehecht, evenals de stand der techniek van de kledingnijverheid. Laten wij even die drie elementen onderzoeken inzake huisvesting. De algemene levensstandaard is sedert de opkomst van het machinisme voor het geheel van de bevolking, ook voor de werkende klasse, fel gestegen. Dit had ook zijn terugslag op de kwaliteit van de huisvesting. De huisvesting is er zeker ook op vooruitgegaan. Toch moet hierbij opgemerkt worden dat er normaal een zeker 'décalage' | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaat tussen een vooruitgang van den algemenen levensstandaard en de kwaliteit van de huisvesting, waar de vooruitgang uit den aard der zaak trager van stapel loopt; de woonhuizen zijn berekend op één of meer generaties (men neemt over het algemeen aan voor onze streken dat een huis 70 jaar staat). Veranderingen aanbrengen aan een gebouw om het aan te passen aan de nieuwe eisen van den tijd, is niet zo gemakkelijk en vooral kostelijk. Er is ook een zekere aanpassing nodig bij de bewoners, die slechts geleidelijk kan geschieden. De verschillende evolutie van algemenen levensstandaard en huisvestingsvoorwaarden heeft als gevolg dat het gedeelte van het inkomen, aan de huisvesting besteed, in de zogenaamde 'oudere' landen betrekkelijk laag is in vergelijking met de 'nieuwere' landen. Nauwkeurige en helemaal betrouwbare cijfers daaromtrent bezitten wij niet; veelal worden volgende cijfers opgegeven:
Het lage percentage van het inkomen dat aan de huisvesting wordt besteed in verschillende landen, is ook te wijten aan de maatregelen die na den anderen oorlog gedurende lange jaren van overheidswege werden genomen in zake huurprijzen, die kunstmatig laag gehouden werden. In verband met de krotwoningen moet er op gewezen worden dat indien de meeste krotbewoners over abnormaal geringe inkomsten beschikken, anderen, met normale inkomsten, het belang van een gezonde huisvesting niet inzien en liever een zeer lage huur betalen, of, wanneer zij eigenaar zijn, tegen de kosten van verbeteringswerken of de huur van een betere woning opzien. Over het algemeen moet worden gezegd, dat de meeste mensen het belang van de huisvesting voor de lichamelijke gezondheid, de culturele ontwikkeling, de morele gaafheid en vooral voor de ontplooiing van een gelukkig gezinsleven, niet voldoende beseffen. Dat de huisvesting achter staat bij den vooruitgang die op andere gebieden werd bereikt, is ook nog te wijten aan het feit dat de bouwnijverheid niet in dezelfde mate kon worden gemechaniseerd als de andere takken van de industrie en de landbouw. Het bouwen van een woning vergt nog bijna evenveel werkuren als vóór 100 jaar. De werkuren nu zijn duurder dan vroeger; de woningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus ook; vanzelf moet een betrekkelijk groter gedeelte van het inkomen gaan naar de huisvesting. Daarin zal niet zo heel spoedig verbetering komen: de praefabricatie inzake woningbouw is nog een groot vraagteken; voor definitieve woningen schijnt ze beperkt te zullen blijven tot onderdelen, ramen en deuren, sanitaire installaties, enz. die kunnen genormaliseerd worden; de baksteen blijkt niet zo gemakkelijk te kunnen vervangen worden door een andere bouwstof, die dezelfde kwaliteiten bezit. Welk is de huidige toestand van ons woningkapitaal? Wij bezitten zowat 2.300.000 woningen, verdeeld over 2 millioen woongebouwen. De statistieken verstrekken ons geen inlichtingen nopens den toestand van die gebouwen; alleen hebben wij enkele inlichtingen over het aantal plaatsen en dan nog slechts voor de woningen in de gemeenten met 10.000 inwoners en meer. De toestand daaromtrent is veel verbeterd in de laatste tijden; toch werden er in 1930 in de grote agglomeraties Brussel, Gent, Antwerpen en Luik nog 22.139 woningen opgetekend met 1 plaats voor twee of meer bewoners. Wij kunnen ons moeilijk een idee vormen van den ouderdom der woningen, ofschoon wij kunnen nagaan in welke mate het aantal woongebouwen telken jare steeg, omdat wij tot 1930 niet weten hoeveel woningen er werden gesloopt of grondige veranderingen hebben ondergaan. 30 p.c. van de woningen zijn betrekkelijk jong en dateren van na den oorlog 1914-18. Inzake ouderdom der woningen bestaat er groot plaatselijk verschil: op het platteland is het percentage der oude gebouwen veel hoger dan in de stad; een groot verschil ook van Streek tot Streek. In de Ardennen werd na 1900 nog slechts weinig gebouwd; de aangroei der woongebouwen van 1900 tot 1940 beliep slechts 20 p.c. voor de Provincie Luxemburg tegen 90 p.c. voor de Provincie Antwerpen. Zijn er nog veel krotwoningen? 'Krotwoning' is een zeer relatief begrip. Het is nogal kwestie van appreciatie; zeer uiteenlopende getallen worden opgegeven: 30 à 100.000. De krotwoningen in de steden zijn meestal resten van de oude stad, zoals deze er in de volkswijken tot 1860-70 moet hebben uitgezien: die krotwoningen staan meestal samen, in steegjes of 'koeren', die goed gekend zijn. Op het platteland zijn de krotwoningen niet zo gemakkelijk te herkennen; zij liggen veel meer verspreid en meestal afgelegen: de overgang, krotwoning - gezonde woning, is er ook niet zo scherp. Wel kent iedereen de lernen hut uit de Kempen, die stilaan verdwijnt, ofschoon zij nog meer voorkomt dan men wel denktGa naar voetnoot1.; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar daarnaast ligt de ganse variatie van zeer oude hofsteden en zogenaamde 'kortwoonsten'. De Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom die op het platteland opereert, heeft het loffelijk initiatief genomen een technische formule op te maken waarbij het mogelijk wordt op forfaitaire wijze een bepaling te geven van een 'krotwoning', een 'ongezonde' en een 'overbevolkte woning'. Wellicht zal eerlang volgens die formule een eerste algemene telling gehouden worden van de krotwoningen en de ongezonde of overbevolkte woningen op het platteland. Bedoelde telling, die om de 10 jaar zal gehouden worden, zal het mogelijk maken na te gaan welke de juiste toestand is, en daar de antwoorden op de telkaart, die voor elke woning opgemaakt wordt, in feite een korte beschrijving geeft van de woning, zal die telling tevens een instrument aan de hand doen om den strijd tegen de krotwoningen en andere ongezonde woningen op systematische wijze te voeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. WoningpolitiekMaatregelen kunnen getroffen worden van overheidswege, hetzij om den woningnood te verhelpen, hetzij om de standing der woningen te verhogen, meer bepaald om de krotwoningen op te ruimen, de ongezonde woningen te verbeteren en de overbevolking der woningen te voorkomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. - WoningnoodWij hebben boven gezien dat woningnood een uiteraard voorbijgaande toestand is, waarbij vanwege de belanghebbenden zelf (gezinnen voorlopig gehuisvest) onmiddellijk en heftig gereageerd wordt. De taak van de Openbare Besturen kan er zich dan ook bij bepalen de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen zichzelf te behelpen om een nieuwe woning op te bouwen en het privaat initiatief, dat namelijk kapitaal zoekt te plaatsen in woningbouw, te controleren, te leiden en aan te moedigen. Maatregelen in dien zin zijn b.v. het ter beschikking stellen van goedkoop kapitaal aan geringe lieden die een eigen huis of een klein landeigendom willen bouwen: bouwpremies werden vroeger toegekend. Het administratief onderzoek, dat de toekenning van de premies noodzakelijk voorafgaat heeft voor gevolg dat de uitkering ervan te laat komt en haar effect van aanmoediging mist. Daarom geven wij de voorkeur aan een verruiming van de kredieten, die door Openbare Instellingen verstrekt worden, door staatswaarborg voor een gedeelte van de lening, zoals thans reeds voor de mijnwerkers is voorzien; de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weldoende actie van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en van de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom kan aldus worden uitgebreid. Maatregelen worden tegenwoordig ook getroffen om de beschikbare bouwmaterialen en arbeidskrachten voor te behouden voor den woningbouw: het bouwen wordt onderworpen aan een vergunning; bij het toekennen dier vergunningen wordt een prioriteit in acht genomen ten voordele van bepaalde categorieën van aanvragers, b.v. geteisterden. Deze soort van rantsoenering van den nieuwbouw is theoretisch te verantwoorden: sociaal kan men er ook voor uitkomen dat ook de mindere man in de gelegenheid moet zijn om te bouwen in een tijd waar de grote vraag voor gevolg heeft dat de materialen en de werkkrachten zeer duur worden. In feite echter zal zulks voor gevolg hebben dat de woningnood langer zal aanslepen omdat er minder kapitaal, vooral dan privaat kapitaal, zich aan den woningbouw gaat interesseren. Dit is vooral waar wanneer zekere maatregelen van aard zijn om het privaat kapitaal af te schrikken: de wetten nl. op de huis- en landpacht waarbij een huurstop wordt voorzien, huurstop met huurprijzen die veel lager liggen dan de overige officiële prijzen. Huurstop is niet alleen een handicap bij nieuwbouw van woningen, waarvoor geen voldoende privaatkapitaal meer gevonden wordt (dit is vooral waar in de steden, waar de eigen woning zeldzamer is; minder op het platteland waar de eigenaar meestal de nieuwe woning zelf gaat betrekken), maar werkt ook rechtstreeks den woningnood in de hand. Inderdaad, normaal is er in de bezetting der woningen een voortdurende wederaanpassing; grotere gezinnen zoeken een ruimere woning op, kleinere gezinnen verkiezen een appartement. Door de huurstop nu, blijft iedereen zoveel mogelijk waar hij is, uit schrik in een andere woning een 'zwarte' huur te moeten betalen. Wanneer het privaatkapitaal wordt opgehouden, is men er tenslotte toe genoodzaakt - zoals na den oorlog 1914-18 - den Staat zelf te laten bouwen. Tussen 1919 en 1930 heeft aldus de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen 50.000 woningen en appartementen opgetrokken, bijna evenveel als het privaat initiatief. Tussen 1930 en 1939 heeft de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen nog 10.000 woningen gebouwd, het privaat initiatief daarentegen 200.000. Staatsbouw van woningen was in het verleden over het algemeen noodlottig. Grote complexen werden gebouwd, voor gezinnen met identiek denzelfden levensstandaard. Zo ontstonden de zogenaamde 'cité's' en de 'huurkazernes'. Verwerpelijk is het de gezinnen te seriëren: de werkman heeft iets te leren van den burger, en omge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keerd; beiden hebben er zij alles bij te winnen elkaar van dichtbij te leren kennen. Anderzijds volgde na staatsbouw veelal staatsbeheer of politiek beheer: plaatselijke maatschappijen voor goedkope woningen, in handen van socialistische leiders, verzetten zich principieel tegen het te koop stellen van de hun toevertrouwde woningen. Aldus wordt een ernstig beletsel gesteld aan de deproletarisatie van een groot aantal werkmansgezinnen; deze deproletarisatie moet toch beginnen met het verwerven van een klein eigendom, en dan bij voorkeur van een eigen woning. Alles wijst er op dat na dezen tweeden oorlog dezelfde politiek zal worden gevolgd, nl. door huurstop en nu ook nog door een systeem van vergunningen, te beletten dat het privaat kapitaal zich met woningbouw gaat inlaten, om dan, ingevolge den aanhoudenden woningnood, de Staat zelf te laten bouwen. Toch menen wij, dat gezien de algemene expansie van de woningbehoefte, zoals wij boven zagen, uitgedeind is, voor nieuwbouw van woningen, hetzij door den Staat, hetzij door de particulieren, geen grote perspectieven meer openstaan. Wel zal de huisvesting van de alleenstaande ouderlingen of ouderparen op leeftijd een speciaal probleem worden. Van nu af aan reeds worden onderwijsinrichtingen omgevormd tot tehuizen voor ouderen van dagen. Men denkt er aan speciale woningen te bouwen voor de ouderen van dagen. Inderdaad, hoe langer hoe meer ouderlingen zonder kinderen of door hun kinderen verlaten, moeten het stellen met hun ouderdomspensioen; wanneer zij geen eigen huis bezitten, gaan zij last ondervinden met het betalen van een normale huur; niet zelden, bij ziekte of andere moeilijkheden, zijn zij aangewezen op de Commissie van Openbaren understand. Eigenlijk is er dan ook niets tegen dat kleinere complexen zouden worden gebouwd speciaal bestemd voor ouderen van dagen, waar dezen, benevens aangepaste huisvesting, ook op sociale hulp zouden kunnen rekenen. Het ware te wensen dat de katholieke Caritas genoeg vooruitziende zou zijn en benevens de eigenlijke tehuizen voor ouderlingen, die reeds bestaan en grotendeels in katholieke handen zijn, speciale woningcomplexen zou inrichten met sociale diensten voor ouderparen op jaren. Het succes is verzekerd en kan niet anders dan aangroeien van jaar tot jaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. - Krotwoningen en ongezonde of overbevolkte woningenDe huurstop was mede oorzaak in Frankrijk dat de huisvestingsvoorwaarden er zo erbarmelijk zijn. Inderdaad, de huurstop bleef daar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
na den anderen oorlog in voege, ook wanneer de woningnood reeds lang van de baan was. Intussen was men er aan gewoon geraakt zeer lage huren te betalen, zodat het rendement van de bestaande woningen zeer laag bleef, wat vanzelfsprekend de verbetering der woningen en nieuwbouw van woningen in den weg stond. Tenslotte, is een te ver gedreven en een te lang volgehouden huurstop het type van een demagogischen maatregel: om den minderen man momenteel te bevoordeligen ziet men zijn blijvende belangen over het hoofd. Soms hoort men de mening uiten dat het privaat initiatief zich vanzelf al minder en minder met het bouwen van woningen, vooral dan van volkswoningen, gaat inlaten. Inderdaad, zegt men, bouwen is duur en van overheidswege worden hoe langer hoe meer verplichtingen opgelegd inzake hygiëne, aesthetiek, en zo meer, zodat ten langen laatste nieuwbouw van woningen niet meer renderend is en de woningbouw aldus, althans de volkswoningbouw, volledig door den Staat zal moeten waargenomen worden. Zulke bewering is in strijd met de ondervinding en is ook theoretisch onverantwoord. Wij hebben kunnen vaststellen in de periode onmiddellijk vóór den oorlog, dat door het privaat initiatief zeer veel werd gebouwd en genoeg om in al de noodwendigheden te voorzien. Verder is het, a priori, een begoocheling te menen dat wat niet meer renderend is voor het privaat initiatief voor den Staat niet bezwaarlijk zou zijn. Tenslotte, is de Staat maar zo rijk als zijn onderhorigen, daar toch alle staatsuitgaven en -initiatieven door allen moeten gedragen en geschraagd worden. Wel kan de Staat een gedeelte van het nationaal inkomen voor speciale doeleinden aanwenden ten koste van de bevrediging van andere behoeften, en aldus b.v. de arbeiderswoning speciaal verzorgen. Maar aan dit alles zijn grenzen: ook de staatsmiddelen zijn niet onuitputtelijk. Het is juist daarom dat wij in principe gekant zijn tegen staatsbouw van woningen, omdat de krachtsinspanningen en uitgaven, die de Staat zich daarvoor getroost - en die toch even goed of beter door het privaat initiatief zouden kunnen gepresteerd worden - veelal onttrokken worden aan een ander domein, waar de Staat zou moeten tussenbeide komen en waar hij zulks totnogtoe veel te weinig deed; ik bedoel de bestrijding der krotwoningen. Van de 60.000 woningen die door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen werden opgetrokken, zijn er officieel slechts 7.000 die als vervanging van krotwoningen zijn bedoeld. Laten wij nog aannemen dat er inderdaad 7.000 krotwoningen werden gesloopt en dat de 7.000 huisgezinnen, die in die woningen leefden, een goedkope woning zijn gaan betrekken: 7.000 krotwoningen dus op 20 jaar tijd. Intussen werden er zowat 15.000 noodwoningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouwd door de 'Fonds du Roi Albert' die nog steeds overeind staan. De bemoeiingen van den Staat in het verleden inzake woningbouw blijken dus 'magni passus sed extra viam' te zijn. Wij menen dat niettegenstaande de grote krachtsinspanningen en de geldopofferingen die de Staat zich na den eersten oorlog getroost heeft inzake woningbouw, het probleem der krotwoningen - het echte probleem - nagenoeg onaangeroerd bleef. Het vraagstuk der krotwoningen is weliswaar geen gemakkelijk probleem. Het volstaat inderdaad niet veel nieuwe woningen te bouwen, zelfs niet de krotwoningen te slopen en te vervangen door nieuwe woningen, zo er niet op gelet wordt dat de krotbewoners feitelijk die nieuwe woningen gaan betrekken en zich aanpassen aan hun verbeterde huisvestingsvoorwaarden. In verband met de krotwoningen spreekt men dikwijls van a-socialen. Inderdaad, sommige krotwoningen worden bewoond door gezinnen waarvan de ouders min of meer erfelijk belast zijn. Naar aanleiding daarvan werd soms de wens geuit dat de kinderen in zulke gezinnen aan het ouderlijk gezag zouden onttrokken worden, ook al zijn de voorwaarden van de wet van 1912 op het vervallen-verklaren van het ouderlijk gezag niet vervuld. Wij menen dat in die zaken zeer voorzichtig moet opgetreden worden en dat hier maatregelen dienen getroffen om het gezin in zijn geheel op te beuren. In Nederland heeft men het beproefd de a-socialen te groeperen in een gebouwencomplex, speciaal met dat doel gebouwd. Allengs echter kreeg men den indruk voor een soort gevangenis te staan. Naar onze opvatting moet juist in tegenovergestelde richting gewerkt worden; de krotbewoners moeten verspreid worden, zodat zij het contact met elkaar verliezen en den weldoenden invloed ondergaan van hun nieuw milieu. Dit is natuurlijk niet van aard de taak van den socialen dienst te vergemakkelijken, maar tenslotte moet zulks betere resultaten opleveren. Een Commissie van Openbaren understand van een stad van enig belang moet dus als politiek hebben verspreide woningen te bezitten om de krotbewoners te herbergen, en vooral een degelijken socialen dienst organiseren, speciaal belast met het bewaken der huisvesting en huishouding van haar beschermelingen. Op het platteland kan de bestrijding der krotwoningen niet op het gemeentelijk plan geschieden; de meeste kleine gemeenten zijn daartoe noch technisch, noch financieel voldoende uitgerust; de werking moet gewestelijk opgevat worden. Onze kantons zijn, spijtig genoeg, geen administratieve lichamen met eigen bevoegdheid en vermogen. Wellicht zullen de toekomstige regionale urbanisatiebureau's, in samenwerking met de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom, die werking kunnen uitoefenen. Op het platteland ten andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal in den brede moeten gewerkt en geijverd worden voor de verbetering der ongezonde woningen. Een speciale wetgeving, die toelaat den eigenaar der ongezonde woning eventueel te Verplichten, de voorgeschreven verbeteringen aan te brengen, met daarmee gepaard gaande ruime subsidiëring en kredietverschaffing, zal moeten voorzien wordenGa naar voetnoot1.. Een speciaal probleem wordt gesteld door de overbevolkte woningen. Wanneer een woning gewoon te klein is voor een doorsnee gezin, kan zij aangezien worden als een ongezonde woning en kunnen dezelfde maatregelen onder ogen genomen worden als voor de verbetering, in casu vergroting, van de woning. Maar een normale woning kan voor een kroostrijk gezin te klein worden. In werkelijkheid, aangezien over het algemeen de gezinnen kleiner geworden zijn, zijn ruimere woningen in voldoende aantal voorradig; maar het zijn meestal oudere woningen, waarvan de huur tamelijk duur is. Veel eigenaars zien er ook tegen op kroostrijke gezinnen als huurders op te nemen. Als oplossing stellen wij voor dat aan den eigenaar van een woning die door een kroostrijk gezin betrokken wordt, en daartoe geschikt is, een subsidie zou worden toegekend. Aldus zou voorkomen worden dat, zoals thans reeds zoveel gebeurt, grotere huizen in appartementsgebouwen worden omgebouwd; appartementen zijn immers niet geschikt voor kroostrijke gezinnen.
***
Dit alles zal moeten samengevat en gecoördonneerd worden in een 'woningwet' die alle maatregelen in verband met het woningvraagstuk tot een volledig statuut samenordent als onderdeel of in samenhang met een algemene wetgeving over de urbanisatie en dorpsaanleg. Dienaangaande staan wij ook nog aan het eerste begin; als men bedenkt dat geredetwist wordt over krotwoningen en ongezonde woningen, terwijl toch de meeste gemeenten niet eens een bouwreglement bezitten en andere gemeenten technisch niet bij machte zijn om een bouwreglementering practisch te doen naleven, zodat nog gedurig aan met veel geld en kosten onhygiënische en aesthetisch niet verantwoorde woningen worden opgetrokken. Onze wens is het, dat in plaats van de bouwbedrijvigheid te nationaliseren, de Staat en de Openbare Besturen, hun eigenlijke rol indachtig, hun beste krachten zouden inspannen om leiding te geven, aan te moedigen en aan te vullen, daar waar het privaat initiatief te kort schiet. |
|