| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Fr. TAYMANS D'EYPERNON, S.J., Le mystère primordial. La Trinité dans sa vivante image. - 'Museum Lessianum', section théologique no 41, Édition universelle, Brussel, 1946, 189 blz., Fr. 90.
Het mysterie van de heilige Drievuldigheid is het eerste en diepste levensgeheim van elk christen. Als het zo weinig gekend is, dan is het voorzeker omdat men het aan de gelovigen niet voldoende voorstelt als de grote werkelijkheid die geheel hun leven doordringt. Dit is nu juist het opzet van P. Taymans.
Bij lezing van dit vloeiend geschreven boek, wordt de theoloog aangenaam verrast door zijn klassiek karakter. Maar hoe solied ook, dit kader is zo rijk en fris overbouwd, dat een niet theologisch-geschoold lezer er weinig zal door gehinderd worden. Ook hij zal even aangenaam verrast zijn. Wat de theologische methode aangaat, neemt P. Taymans eerder het standpunt der Griekse Vaders in: hij gaat uit van de beschouwing der personen, veel meer dan van die der ene natuur. Vandaar dat hij vooral beroep doet op de menselijke gemeenschap onder al haar vormen, om zijn uiteenzetting te schragen. Daar vindt zijn fijne analyse zoveel rijkdom en heerlijkheid in uitgespreid en toch tot eenheid gebracht, dat dit gemeenschapsleven hem uiterst geschikt lijkt om de goddelijke levensvolheid, die alleen de openbaring ons doet kennen, in de mate van het mogelijke te doen beseffen. Wellicht zullen sommigen van oordeel zijn dat de schrijver daar te ruim gebruik van maakt. Hij weet inderdaad de sporen en afspiegelingen van Gods drieëne leven zo overvloedig te ontdekken en met zo'n treffenden eenvoud uit te werken, dat de lezer wel eens kon vergeten een ondoorgrondelijk mysterie te overwegen, ware hij daar niet steeds opnieuw aan herinnerd. Doch ook wie dit voorbehoud maakt, zal er zich over verheugen dat het hoge mysterie hier zo levensontvankelijk wordt voorgesteld. Verder is het hoofdstuk over Le Mystère et les mystères bijzonder vermeldenswaard, omdat er een zeer eenvoudige poging gedaan wordt om heel het christelijk leven trinitarisch op te vatten, een perspectief, dat de prediking en de ascese thans te weinig openen.
E. Vandenbussche.
Dr J. BUYSSCHAERT, pr., Het Jodendom in de oudheid, van de ballingschap tot Christus. Vervolg op: Israël in de Oudheid. - Beyaert, Brugge, 1946, 254 blz., Fr. 78.
Vulgarisatie is een veel misbruikt woord: men betitelt daar vaak geschriften mee, waar een vleugje wetenschap achter zit. Dit boekje is echter vulgarisatie in den echten, besten zin van het woord: wetenschap voor oningewijden, degelijk en bevattelijk van de eerste bladzijde tot de laatste. Het behandelt de geschiedenis van Israël na de Babylonische gevangenschap, d.w.z. vanaf de vie eeuw vóór Christus. Er zijn twee delen: het historische kader (9-78); en de godsdienstige ontwikkeling (79-254). Dit tweede deel is practisch een uitstekende inleiding op de boeken van het Oude Testament, en, door zijn laatste hoofdstuk, ook op de Evangelies. E.H. Buysschaert geeft blijk een uiterst kostbare schrijvershoedanigheid te bezitten: hij gebruikt weinig woorden om veel te zeggen, zonder ooit onduidelijk te zijn. Daarom bevelen wij de lezing van dit werk zeer aan aan allen die over weinig tijd beschikken, priesters, opvoeders en, nog veel meer, ontwikkelde leken.
E. Vandenbussche.
Hilarion THANS, Minderbroeder, Geestelik Onderricht, Genade en Eucharistie, 1, St-Franciscusdrukkerij, Mechelen.
Conferenties die de auteur aan kloosterzusters gaf, worden nu gebundeld en verschijnen in een nieuwe reeks: 'Geestelik Onderricht'.
Dit eerste boekje munt uit door de degelijkheid van de leer, door zijn eenvoudige taal; de concrete voorstelling door voorbeelden en anecdoten maken het tot een aangename lectuur.
We begrijpen niet waarom de S. de middeleeuwse spelling van zekere woorden verkiest boven de nu algemeen gebruikte schrijfwijze. Zo lezen we: Geestelik, dadelike genade, natuurlike, bovennatuurlik. Het is des te meer storend en slordig daar niet overal de zelfde orthographie wordt doorgevoerd.
Bij een tweede uitgave zou dit werkje best kunnen aangepast worden aan onze lekebroeders voor wie deze conferenties een goede geestelijke lezing zou wezen. Het volstaat zich tot kloosterlingen te richten en de eerste conferenties over klooster- | |
| |
zusters in een boekje met andere, beter aan hun levensstaat aangepaste instructies samen te brengen, en we hebben een oorspronkelijk geestelijk boek dat even nuttig zal zijn voor lekebroeders als voor kloosterzusters.
J.B.
Max ANDRÉ, Foyers de lumière en chrétienté. - Casterman, Doornik, 1946, 296 blz., Fr. 48.
Uit de talrijke literatuur over huwelijk en huisgezin heeft Schr. geput wat hem door zijn ervaring, als opvoeder van grote jongens, het meest geschikt toescheen. Alle citaten zijn werkelijk interessant, bijzonder de getuigenissen van hen, die de liefde idealistisch weten te beleven. Deze overvloed van aanhalingen en eigen beschouwingen is echter niet tot een volledig harmonisch geheel samengesmolten. De gedachte is niet altijd voldoende scherp, o.m. bij de uitleg over het sacramentele in het huwelijk. Maar de verheven en diepe waarheden, die hier in een vlotte, verzorgde, ja, soms dichterlijke taal, door een christelijken opvoeder, worden meegedeeld, zullen voorzeker weldoende werken in de richting van het idealisme, dat de Schr. bevorderen wil.
M.v.C.
Jos. SCHRIJVERS, C.s.s.R., De weg van het vertrouwen. Uit het Fransch vertaald door H. Schäfer, C.s.s.R. - De Kinkhoren, Brugge, 1946, 341 blz., Fr. 55.
Schrijver leidt zijn lezer langs 'de weg van vertrouwen', door deugden en gebedsbeleving, navolging van Christus en gaven van den H. Geest. Aldus weet hij vele nuttige wenken te geven, maar de gedachte van vertrouwen gaat er soms bij verloren. Bondiger en raker geschreven, in den trant b.v. van 'Ja, Vader', zou het boek ons meer aangrijpen. In H. 4. 1. beschouwt schrijver - hierin minstens eenzijdig - de studie practisch als onnuttig, zo niet gevaarlijk voor het gebedsleven. Het boek zal het vertrouwen van velen sterken.
F.R.
Gerebern MENS O.F.M., Cap., Een Vlaamsche jongensziel. Frater Eymard. - 2e vermeerderde uitg., Franciscaansche Standaard, Brugge, 1946, 155 blz., Fr. 60.
Een frisse biografie die veel goed zal stichten. Het eenvoudige geloof van Fr. Eymard, zijn wonderbaar-jeugdige heldenmoed zijn een levend bewijs van de hoogten die een naar hart en geest rijk begaafde Vlaamse jongen met Gods genade bereiken kan. Een voorbeeld voor jongens, en een aanmoediging voor hun opvoeders.
J.V.
| |
Wijsbegeerte
Dr Ant. de WITTE O.P., Analogie. - 'Wijsgeerige grondbegrippen', J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, z.j. (1946), 54 blz., Fr. 15.
In deze enkele bladzijden heeft de schrijver al het essentiële weten te zeggen over de zo belangrijke philosophische theorie van de analogie. Op de analogie van het zijn immers baseert het thomisme zijn stellingen betreffende de goddelijke transcendentie en op de analogie van ons denken de mogelijkheid om Gods bestaan te kennen en bepaalde praedicaten aan hem toe te schrijven.
P. de Witte verdedigt de 'palaeo-thomistische' opvatting van de analogie. De analogie van verhouding en de analogie van evenredigheid schijnen hem niet essentieel te verschillen daar elke analogie wezenlijk gekenmerkt wordt door een kennisafhankelijkheid. Dit was, na enkele aarzelingen, de mening van Sint Thomas. Betreffende de controverse tussen thomisten over dit onderwerp vindt men in dit werkje een voortreffelijke documentatie.
Enkele fouten: op blz. 23 wordt gesproken over 'exotische' voorbeelden, waar uiteenlopende voorbeelden of iets dergelijks bedoeld wordt. Op blz. 51 (26-28e regel) wordt een aanhaling uit Beyssens' Logica geheel onverstaanbaar voor iemand die die bepaalde uitgave niet bezit.
Tenslotte over het gebruik van de analogie in de verschillende wetenschappen worden slechts enkele definities uit verschillende handboeken gegeven. Hierover vindt men meer in Mgr de Solages, Dialogue sur l'analogie (Aubier, 1946).
F. De Raedemaeker.
Robert CAMPBELL, Jean-Paul Sartre ou une littérature philosophique. - Éditions Pierre Ardent, Collection 'Aux Sources', Parijs, 1946, 290 blz.
Dit werk is bedoeld als een inleiding tot de philosophische literatuur van Sartre en bestemd voor diegenen die door de abstracties van L'Etre et le Néant zouden worden afgeschrikt. De voornaamste themata van het sartriaans existentialisme worden achtereenvolgens belicht en door goed gekozen korte uittreksels geïllustreerd. Zo komen achtereenvolgens aan de beurt de theorie van het
| |
| |
en-soi en het pour-soi, de vertijdelijking, de transcendentie en de walging, de anderen en de vrijheid, de mislukkingen in de dialectiek van het ik en de anderen, het leven der verbeelding, de kwade trouw, de vrijheid en de waarde. In het laatste hoofdstuk geeft de schrijver een interessant overzicht over de kritiek op de philosophie van Sartre, zowel van katholieke als van marxistische en cartesiaans-rationalistische zijde.
Deze inleiding tot Sartre munt uit door haar helderheid en overzichtelijkheid. Over het algemeen staat de schrijver sympathiek tegenover dit existentialisme, alhoewel hij terloops enkele fundamentele tekortkomingen aanstipt, als b.v. de afwezigheid van een theorie over het denken, afwezigheid die natuurlijk meer dan bedenkelijk is in een 'humanisme'. Zich richtend tot een niet bijzonder philosophisch gevormd publiek heeft de schrijver sommige aspecten van deze wijsbegeerte in de schaduw gelaten, als b.v. de theorie van de absolute waarde of het ideaal dat het pour-soi te vergeefs nastreeft. Ook heeft hij het tamelijk aggressief atheïsme dat in al de werken van Sartre naar voren komt zoveel mogelijk gemilderd.
F. De Raedemaeker.
Luc LEFÈBVRE, L'existentialiste est-il un philosophe? - Éditions Alsatia, Parijs, 1946, 128 blz.
Een uitgebreide kritiek op de brochure van J.-P. Sartre: L'existentialisme est un humanisme (cf. Streven, Oct. 1946, blz. 10-22). Wat den grond van de zaak betreft heeft de schrijver gelijk. Maar de toon schijnt ons te polemisch, en hier en daar is zijn refutatie-methode verkeerd. Zo b.v. waar hij tegenover het existentialistisch angst-begrip eenvoudigweg de thomistische definitie van de vrees plaatst. Om een systeem als dat van Sartre - of welk ander systeem ook - moet men zich in dat systeem verplaatsen en tonen hoe de begrippen noodzakelijkerwijze uit een eerste vooronderstelling voortvloeien. In deze vooronderstelling moet de essentiële fout van het systeem ontdekt worden. Men moet er echter rekening mee houden dat deze weerlegging uitsluitend bedoeld is op de brochure van Sartre, niet op heel zijn oeuvre. De schrijver volgt den existentialist stap voor stap en weerlegt elk onderdeel van diens uiteenzetting - we durven het niet bewijsvoering te noemen! Het antwoord van den schrijver is telkens raak en dikwijls afdoende. Niettegenstaande zijn te heftig polemischen toon is de lezing van dit boekje aan te raden aan wie zich door een of andere stoute bewering van Sartre zou van de wijs hebben laten brengen.
F. De Raedemaeker.
Robert ARON, Retour à l'éternel. - Albin Michel, Parijs, 1946, 248 blz.
Van vele zijden horen we een noodkreet opgaan: we staan voor een diepe en gevaarlijke crisis van onze beschaving, misschien voor haar ondergang. Haar redding zal afhangen van een juiste diagnose van het kwaad en van de toepassing van adaequate middelen. De diepste oorzaak, dit wordt door velen erkend, is noch van economischen, noch van socialen, noch van politieken aard. Het is een geestelijke crisis die we doormaken. Voor ons, katholieken, is het duidelijk dat het de verzaking aan God is en aan de christelijke waarden die de hedendaagse beschaving op den rand van den afgrond brengt. Het is verheugend te constateren dat ook niet-katholieken en zelfs niet-gelovigen dit gaan inzien, al is het niet met dezelfde helderheid. Robert Aron behoort tot deze 'proselyten van de poort', tot deze spiritualisten en personalisten die de waarde van enkele specifiek christelijke levensopvattingen hebben ontdekt. De oorzaak van de moderne crisis vindt hij in de scheiding tussen de rede en het geloof die verworden zijn tot een exclusief rationalisme en tot een verstard dogmatisme. De rede en het geloof, sedert Descartes meer en meer gescheiden, moeten opnieuw worden samengebracht in de harmonie van de vrije menselijke persoonlijkheid. Nu mag de schrijver aan dit 'geloof' wel een zeer vage betekenis geven, het vereenzelvigen met de geestelijke vrijheid van den mens, hij mag aan de religieuze categorieën van het mirakel en de openbaring een onaanvaardbare betekenis hechten, zijn boek is het getuigenis van een oprecht mens die, Jood van geboorte, maar blijkbaar geheel aan de Joodse dogmatiek ontgroeid, dicht bij het christelijk humanisme komt te staan. Zijn boek, met veel overtuiging geschreven, kan veel goed doen in de kringen waarin katholieke stemmen geen echo meer vinden, en die wellicht liever van R. Aron dan van ons de waarheid zullen vernemen: 'Ou bien, notre temps se réconciliera avec Dieu, ou bien, il
demeurera dissocié avec lui-même' (blz. 163).
F. De Raedemaeker.
Jean MALLINGER, Notes sur les secrets ésotériques des pythagoriciens. - Éditions Niclaus, Parijs, Brussel, 1946, 96 blz., Fr. 36.
Onder de godsdienstige secten van de Oudheid zijn de Pythagoreeërs en
| |
| |
Neo-Pythagoreeërs wel de meest sympathieke. Het zijn de spiritualisten van hun tijd, en, naast enkele wondere dingen, hebben ze heerlijke levenslessen gegeven waarvan er enkele, niettegenstaande het voorschrift van het geheim en de zeer onvolledige tekstoverlevering, tot ons gekomen zijn. Dh. Jean Mallinger, advokaat bij het hof van beroep te Brussel heeft zich verdiept in die oude teksten en bespreekt in dit lezenswaardig boekje enkele esoterische gebruiken en enkele opvattingen over leven en dood van de secte. Hij onderzoekt de betekenis van het vermaarde verbod; door sommigen aan Pythagoras zelf toegeschreven: 'blijf van de bonen af', vervolgens drie 'acousmata' of uitspraken voor de ingewijden van den Wijze van Samos: Breek het brood niet! Werp het voedsel niet in een onreine schaal! Raap niet op wat van de tafel is gevallen! De schrijver geeft van deze verboden zeer aanneembare - overigens niet oorspronkelijke, wat den grond der zaak betreft - verklaringen. De drie overige hoofdstukken handelen over de grote problemen van de menselijke bestemming: de nederdaling van de ziel in het lichaam, de geheimen van den dood, de betrekkingen tussen de levenden en de doden. Met een ware pythagoreeïsche vroomheid behandelt de schrijver die belangrijke aspecten van deze oude leer, welke zoveel eeuwig jongs bevat. In het laatste hoofdstuk vergelijkt de schrijver den dodencultus der pythagoreeërs met de christelijke leer over de betrekkingen tussen levenden en afgestorvenen. Om deze beschouwingen aan te vullen moet er op gewezen worden, dat de bovennatuurlijke 'gemeenschap der heiligen' tussen de levenden en de afgestorvenen betrekkingen van een diepte en een heiligheid verzekeren waarvan de Pythagoreeërs enkel maar een vage voorafschaduwing kenden.
F. De Raedemaeker.
SERTILLANGES O.P., La Philosophie des lois. - Éditions Alsatia, Parijs, 1946, 126 blz.
Het is steeds een genoegen een der talrijke werken waarmee P. Sertillanges onvermoeid de philosophische literatuur verrijkt ter hand te nemen. Hij bezit een hem eigen talent om den kern van de grote thomistische leerstukken uit hun middeleeuwse schaal te ontbolsteren, hem fris en levendig aan den modernen lezer voor te stellen en zijn voortreffelijkheid te laten uitkomen door vergelijking met moderne oplossingen van dezelfde problemen. In dit niet zeer uitgebreid werk zet hij op meesterlijke wijze de thomistische rechtsphilosophie uiteen. Hij handelt over de eeuwige wet, deze 'matrix' van elke gefundeerde wet, over de natuurwet, de positieve wet. In een volgend hoofdstuk wordt het probleem van den oorsprong van het gezag behandeld. Tot slot een hoofdstuk over de positieve mozaïsche wet en een over de evangelische wet. Dit laatste is een meesterstukje op zichzelf.
Op het ogenblik dat Pius XII als een der diepste oorzaken van de hedendaagse sociale ontreddering de positivistische rechtsopvatting aanklaagt komt dit helder, levendig boekje bepaald zeer gelegen, en zal het, hopen we, door velen, - vooral door onze juristen, sociologen en politici - gretig gelezen worden.
F. De Raedemaeker.
| |
Taal- en letterkunde
Hendrik VAN KERCKHOVE, Van kluizenaar tot minnezanger. Verzen. - De Pauw, Leuven, z.j., 38 blz., Fr. 45.
De dichter van deze verzen overleed, bijna tegelijk met zijn vrouw, den 3en Augustus 1944. Piëteitvol wordt hier zijn nalatenschap aan het licht gebracht: om zijn onbetwistbaar talent; om zijn laat en kort huwelijksgeluk, dat zo wonderbaar eindigde; om zijn edele, zachte en goede inborst.
Met zorg afgewerkt, getuigen deze verzen van een tengere, idealiserende, wat schuchtere en onzekere natuur; van een hunkeren, iets te daadloos romantisch, naar schoonheid en genegenheid. Elk stukje treft en ontgoochelt: telkens hadden wij het, in zijn prille bekoorlijkheid, zuiverder en dieper gewenst. Maar De kersenplukster blijft ons bij, méér nog De vrijgezellen, een revelerend zelfportret:
Zij hebben veel gedroomd, en kunnen niet meer aarden
in dezen mullen grond van 't dagelijksch geluk.
Zij hebben veel bemind - hun hart viel ergens stuk, -
en kunnen thans de nuchtere vrouw niet meer aanvaarden.
Gedachte en droom versmolten tot een gouden juk,
wijl zij verrukt naar 's levens vreemde verten staarden,
| |
| |
van elk ontmoeten slechts wat maneglans bewaarden,
op alle landen en alle idealen tuk.
Ze bleven groote kinderen die van boeken houden,
van eindelooze wegen en van woeste wouden,
van stille kamers met een herfstzon in het raam.
't Is mogelijk dat zij lijk gij beminnen konden,
o lezer, die 't verzaken wraakt met bittere blaam,
Doch weet: hun overvloed werd slechts door God gevonden.
Em. Janssen.
Firmin VAN DER POORTEN, De Verten scheiden niet. - 'Nieuwe stemmen' nr 2, Standaard-Boekhandel, 1946, 23 blz.
De dichter, gescheiden van iemand die hij bemint, voelt zich inniger met haar verenigd; maar dat teer doorleven wordt hem nog niet tot poëzie. Hij mist techniek; vooral ontbreken persoonlijke visie en stem. Vastberaden legt hij op een gaaf kunstwerk zich toe; wij vragen ons af of zijn toekomst, gezien het psychologisch inzicht, niet met verhaalkunst moet gemaakt worden.
Volgend voorbeeld is, woord voor woord en zin voor zin, van Van de Woestijne afhankelijk (wij cursiveren het voornaamste):
De herfst suist aan. Ons hart zwijgt moe. Verlangen dooft.
In ons vlijt zich een avond-wijd berusten.
Doorregen van een zomer bronst het beursche ooft.
Uitflokkert 't laatste laaien van de lusten (blz. 19).
En dit andere citaat verzamelt een voorbeeld van verkleurde beeldspraak (rozenhof), van onzuivere taal (afwezen, scheiden), van... proza (derde, vooral vierde vers):
Zoo schoone bloeit ge in den rozenhof van mijne droomen
en grijpdicht wijlt gij in het licht van mijn verbeiden.
In uw afwezen zult ge mij nog nader komen.
De liefde ontluikt en wordt gevoed door 't lange scheiden (blz. 4).
Mogelijk ontluikt eens, voor dezen dichter, de bloemknop der poëzie; maar stellig slaagt hij in het proza.
Em. Janssen.
Xavier ENGELHARD, Sagesse de Violaine. - La Revue des Jeunes, Parijs (voor België: Les Presses Universitaires, Brussel), 1946, 45 blz.
Deze nieuwe studie op L' Annonce faite à Marie van Paul Claudel wil ons in dit stuk den opgang schetsen van een ziel naar de heiligheid, opgang, die altijd een zegepraal betekent van de liefde op de rede, en die voor het gezond verstand iets onbegrijpelijks en dwaas blijft. Door het offer immers verzaakt de liefde aan al wat bruikbaar is en schoon, edel en menselijk. Die mystieke dwaasheid der liefde komt sterk naar voren in het drama: door haar voelt Anne Vercors zich aangezet om aan het geluk op de hoeve te verzaken en de gevaarlijke reis naar Jeruzalem te ondernemen; door haar werd vooral Violaine aangegrepen, toen zij uit medelijden den melaatse op den mond kuste en hierdoor zelf de oorzaak werd van haar vervloeking in het land der eenzamen. Daartegenover staan moeder Elisabeth en vooral Jacques Hury, die van dat alles niet veel begrijpen, en die zich laten leiden door de principes der redelijkheid en der rechtvaardigheid.
Zulk een fundamenteel conflict tussen rede en liefde was alleen mogelijk in het christelijk drama. Het is de grote verdienste van den schrijver te hebben aangetoond hoezeer Claudel verder is geraakt dan het klassiek toneel, waarin de redelijkheid en menselijke deugdzaamheid toch nog de hoofdtrekken blijven van den held. Hier daarentegen zien wij de totale omvorming van de ziel door de genade, we geraken in een andere orde waarin de normen der rede moeten wijken voor een hogere wijsheid.
Het toneel van Claudel zal nooit populair worden: daarom is het te diepzinnig-symbolisch en te christelijk. Deze poging om dat aspect van het drama beter te belichten, heeft dan ook een werkelijke verdienste.
I. de la Potterie.
Unto KARRI, Het IJs breekt. Vertaald uit het Fins door Salvador Hertog. - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 240 blz., ingen. Fr. 50, geb. Fr. 70.
Een verhaal van loutering door lijden. In een Fins stadje leeft een jonge, ongelukkige vrouw met een brute als man, en een gebrekkig, buiten-echtelijk kind. Vroeger bracht haar de lente, met de eerste dooi, en het breken en losscheuren van het ijs in de rivier, ieder jaar nieuwe blijheid en versen moed. De strijd om het bestaan schijnt haar echter gebroken te hebben; de dagen achter het buffet van haar café, de avonden met de angst voor haar man en de hopeloze zorg om haar kind, hebben alles donker gekleurd
| |
| |
Dit is een nieuwe lente: de rivier ontdooit, het ijs breekt en heel het stadje leeft met de onstuimige rivier mee; er wordt gezongen en gejuicht, de kinderen spelen bij den oever en het lijkt of de wereld gezuiverd is. Doch Aune ziet hoe haar gebrekkige jongen zijn dood vindt in het water, haar man wordt als volslagen gek opgesloten. Wanneer dan het leed van een dienstmeisje, dat ook zij dragen moet, de maat doet overlopen, springt ze in de rivier. Een houthakker die in het bos leeft redt haar en draagt de bewusteloze naar zijn hut. En terwijl de ruwe man zichzelf hervindt in een korte maar hevige strijd om zijn zelfbeheersing, keert Aune, in de zuivere atmosfeer van bos en rivier tot een nieuw leven terug.
Om enkele tonelen en toestanden vraagt dit overigens mooie boek gevormde lezers.
A.B.
G. en J. SAHLGREN, Zweedsche Volkssagen. Naar de oorspronkelijke aanteekeningen van Sven Sederström. Vertaald en ingeleid door Remy De Muynck. - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 200 blz., geb. Fr. 60.
Verscheidene van de vijftien hier gebundelde volkssagen zijn, gevariëerd, bij ons bekend; naast de meeste andere kunnen wij parallel-sagen plaatsen. Maar elke vertelling brengt ons over in het hoge Noorden, waar werkelijkheid en verbeelding, in dezelfde onontgonnen grenzeloosheid, elkander nazetten en achterhalen. Elk verhaal zal den jongeren lezer of toehoorder bekoren en verlokken; de oudere mijmert over de ervaring, de wijsheid, de verstrengelde speelsheid en ernst, telkens er in besloten. Een boek dus voor jong en oud, nooit geheel gesmaakt noch doorgrond, waarbij de vertaler een verzorgde en doordachte inleiding voegde. De illustraties van Einar Norelius moeten eenvoudig kunstwerk heten.
Em. Janssen.
Basiel DE CRAENE, Passie-Verhaal. - Unicum, Brugge, 1946, 62 blz., Fr. 48.
Dit passie-verhaal staat in het midden tussen toneelwerk en epiek: een handig regisseur zou er een avond mee vullen; niet minder een declamator, gelijk Albert Vogel destijds het passie-verhaal van Verschaeve voordroeg.
En het werk zou inslaan. In beelden en taferelen verdeeld, elk met een bijzondere stemming, brengt het de gestalte, de lering en geest, de vrienden en vijanden van den Messias suggestief naar voren. Misschien zijn bepaalde beelden (het tweede b.v.) wat schraal gebleven; te betreuren lijkt ons ook de grove verbeelding, die met evangelie- en bijbelwoorden ineens afwisselt; soms blijft door romantiek en geweld, de goede smaak even in gebreke. Maar de auteur verdient onze waardering en felicitatie; zijn werk kan in brede kringen genoten worden en goed stichten.
Em. Janssen.
Alb. F. HARDWIG, Het milde leven. - 'Volksreeks van het Davidsfonds' nr 339, Davidsfonds, Leuven, 1946, 134 blz., ingen. Fr. 24, geb. Fr. 36.
Deze middeleeuwse verbeelding volgt, voor Hertog Gwijde, voor weduwe Margareta, den zwaren tocht naar het grote geluk. Wreed en hard slaat het leven; voor wie het echter aanvaarden kan en geloven in een hogere goedheid en wijsheid (cfr. blz. 133), wordt het altijd 'het milde leven'.
In een opmerkelijk zuivere en gevoelige taal, schreef de debuterende auteur deze half verdroomde half realistische vertelling, deze legendarische geschiedenis. Nog mist hij de vaste hand en den stouten greep, de directe uitdrukking en de bezwerende evocatie; maar alles wordt onbetwistbaar gewaarborgd, - en de romantisch-tengere, edel voelende, poëtisch en psychologisch begaafde kunstenaar belooft ons veel méér dan hij reeds geeft, al zal ook zijn eerste gave veel lezers (vooral jongere) aangenaam verrassen en bekoren.
Em. Janssen.
Jean VAN NOORDHOVEN, De moeilijke keus. - 'Volksreeks van het Davidsfonds' nr 343, Davidsfonds, Leuven, 1946, 203 blz., ingen., Fr.30, geb. Fr. 42.
Dit boek, zonder letterkundige pretentie, berust op het standenverschil in onze Vlaamse dorps-milieu's. Daardoor doet het wel vertrouwelijk aan, maar ook soms banaal. Toch was het verhaal, reëel en rijk van conceptie, geschikt om diepten te laten peilen en aldus - wat blijkt uit het laatste deel - gestalten en verwikkelingen scherp te omlijnen. Waar de psychologie wél uitgewerkt wordt, zoeken we meestal tevergeefs naar het persoonlijk opgemerkte, direct weergegevene. Toch zal de rijke thesis, het vertrouwde milieu en de werkelijkheid van het gegeven, van dit boek een aangename lectuur maken voor veel volksmensen.
K. Heireman.
| |
| |
Felix PERSOONS, Sta op en wandel. - Jeugdreeks van het Davidsfonds' nr 50, Davidsfonds, Leuven, 1946, 152 blz., Fr. 16.
Van een evangelieverhaal, dat daartoe weinig aanleiding scheen te geven werd hier gebruik gemaakt om in een oosters gekleurde stijl een jeugdboek te schrijven. Het jeugdige ligt dan ook eerder in de secundaire intrigues en in het aanpassen van de psychologie, die handig den preektoon kon vermijden en zelfs in sommige tafereeltjes een frisse en delicate eenvoud wist te leggen.
K.H.
C.J. STAES, De Slokop. - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 216 blz., ingen. Fr. 60, geb. Fr. 80.
De slokop - het verhaal van den ondernemenden Jef Stappers, die na veel dwaalwegen eindelijk het goede pad vindt - verdient onder het volk een ruime verspreiding. Literaire waarde heeft het werk niet, al wilde de auteur het ook verfraaien: de gestalten blijven te systematisch vooropgezet, de verwikkelingen te rechtlijnig, de stijl te opgeschroefd; maar de structuur imponeert, en de ontroerd-moraliserende toon klinkt aangrijpend en overtuigend. Wie dan, voor eenvoudige lezers, een boeiend boek zoekt dat heilzaam zou nawerken, kieze De slokop; niemand zal hij ontgoochelen.
Em. Janssen.
A.E. CORN, Zonen van Neptunus. Een bundel verhalen van de zee. - De Sikkel, Antwerpen, 1946, 139 blz., ingen. Fr. 60, geb. Fr. 80.
Twaalf verhalen uit de zeevaart-geschiedenis vanaf de zeventiende eeuw tot op heden. Sommige schetsen behandelen beroemde onderwerpen, o.m. Jan Bart, Het vlot der Meduse, Het vroegere schoolschip l'Avenir. Andere vertellen de avonturen van onbekende Vlaamse zeelui. Bij het lezen krijgt men de indruk dat de schrijver heeft geput in oude, originele scheepsjournalen en reisverslagen, doch ook dat hij wat al te slaafs deze documenten heeft gevolgd, in plaats van zijn helden in levenden lijve ten tonele te voeren. De taal, die op stuk van zeevaartgebruiken en -terminologie merkwaardig mag heten, blijft toch niet vrij van onnauwkeurigheden. De illustraties zijn overvloedig en vrij goed geslaagd.
L. Mestdagh.
W. TULLOCH, De idealist. - Voorland, Brugge, 1946, 190 blz., Fr. 100.
Voor jongens van 17-18 jaar een stevige schets van een idealist: advokaat Peelaars geeft alles prijs om zijn ideaal te bereiken; eeuwige twijfelaar tussen zijn wetenschappelijke zending en studie enerzijds en de liefde anderzijds, weigert hij tot driemaal toe in te gaan op een beginnende liefdesverhouding; hij meent tenslotte het best zijn theorie van de rassenvermenging te kunnen bewijzen door zelf te huwen met een halfbloed meisje uit de Farewell-eilanden. - Geen diepgaande psychologische ontleding; de thesis ligt er nogal dik op. Als reisverhaal echter geslaagd: boeiend en vlot verteld met keurige tafereeltjes vol afwisseling in toestanden en personen.
H. De Clercq.
B.H. ERMES, Henk. - De Zonnewijzer, Turnhout, z.j. (1946) ingen. Fr. 60, geb. Fr. 75.
De Schrijver kent de jeugd en het jongstudentenmilieu. Zijn Henk is een heerlijke jongen, die - zoals hij uitgebeeld is met zijn oprecht karakter en zijn levendig temperament, in zijn conflicten met zijn leraren, kameraden en zichzelf - ons waarlijk sympathiek werd.
Maar een overvloed van paedagogische en psychologische bedenkingen, een opeenhoping soms van nutteloze en overtollige details, en meerdere malen een ietwat houterige, stroeve stijl schaden den gang van het verhaal, remmen de vaart ervan en breken de spanning, zodat niet weinig jongens, voor wie het boek dan toch bedoeld werd, hierdoor, en terecht, zullen afgeschrikt worden.
Nochtans moeten wij Henk aanbevelen. Aan onze edelmoedige knapen, die het kùnnen lezen zal het ongetwijfeld veel goed doen.
P.V.d.M.
Hendrik CONSCIENCE, Rikke-tikke-tak. Blinde Rosa. De grootmoeder. 164 blz. Baas Ganzendonck. 137 blz.
De oom van Felix Roobeek I en II. 131 en 168 blz. - De Sikkel, Standaard-Boekhndel, Antwerpen. Per deeltje: ingen. Fr. 38, geb. Fr. 55 (bij intekening op de vijftien deeltjes: Fr. 34, Fr. 50).
Wij verheugden ons reeds om de nieuwe uitgave, in verbeterden tekst, van de voornaamste werken van Conscience (Streven XIV, blz. 186). Nu ontvangen we, na De loteling, de drie andere meer bekende landelijke schetsen; waarbij, naast twee korte vertelsels, een groter roman. Wij hoeven die werken niet te ontleden; maar de oude romanticus, goedhartig, idealiserend en gevoelig, kan aan jongere auteurs nog leren vertellen, - en elk van zijn landelijke verhalen, van uit een ontmoeting of een ervaring gemaakt, met een lach en een traan,
| |
| |
een atmosfeer en een zedeles, blikkert als een bedauwd spinrag in de morgenzon: licht, trillend, broos, kunstvol, betoverend. Het volk en de tijd, het genre en de geest, de techniek en de trant van dezen meester-verhaler zijn lang voorbij; maar elke terugkeer tot de ongerepte landelijkheid van zijn mooiste idyllen is voor ons, gelijk voor den schrijver eens elk verblijf in de Antwerpse Kempen, een moeilijk te evenaren rust en vernieuwing.
Em. Janssen.
Prof. Dr J. VAN MIERLO S.J., Magister Nivardus' Isemgrimus, het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden. - Vertaald door Dr J. Van Mierlo S.J., verluchtingen van Désiré Acket, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 232 blz., ing. Fr. 280, geb. Fr. 330, Luxe-uitgave op geschept hollands h, ing. Fr. 480, geb. Fr. 650, Weelde-uitgave met de hand gekleurd, ing. Fr. 1480, geb. Fr. 1780.
P. Van Mierlo heeft den verdienstelijken, bewonderenswaardigen moed gehad om de 3287 disticha van den Isengrimus in Nederlandse alexandrijnen om te zetten; het is geen vrije omwerking, doch een echte vertaling, die het Latijn op den voet volgt, en daarbij nog in twee-aan-twee rijmende verzen, om aldus beter de gebondenheid van de Latijnse disticha te benaderen. Deze vertaling liet de schrijver voorafgaan door een uitvoerige studie over dit 'Vroegste dierenepos in de geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden', opgenomen in de Verslagen van de Kon. Vlaam. Academie (1943) en daarna afzonderlijk uitgegeven door de Standaard-Boekhandel.
Magister Nivardus schreef zijn Isengrimus omstreeks het midden van de XIIe eeuw, dus geruimen tijd vóór de Reinaert ontstond, waarvan het Latijnse epos ook vrij veel verschilt. De Isengrimus is één felle satire tegen de hebzucht van de monniken, abten, prelaten en pausen, terwijl de Reinaert veel meer echt in de dierenwereld speelt, iets wat we bij Nivardus nauwelijks gewaarworden. Diens Latijn, zeer rijk en verscheiden, geput uit de beste klassieke bronnen, en tegelijk zeer persoonlijk gehouden, schrikt ook hen af die slechts met het gewone Latijn bekend zijn! De taal van Ovidius en Cicero was voor dien humanistischen middeleeuwer immers nog een levende taal. terwijl ze voor ons goed en wel dood is. P. Van Mierlo bekent zeer eenvoudig dat het hem getroffen heeft bij een eerste en tweede herziening van zijn vertaling, hoe hij zich totaal vergist had, zelfs bij ogenschijnlijk zeer eenvoudige verzen.
Hiermee staat een belangrijk en authentiek stuk van de Literatuur der Nederlanden voor iedereen toegankelijk, ongetwijfeld een mooie en nuttige prestatie, ja een baanbrekend werk. 'Wat mij vooral aanmoedigde, aldus de vertaler zelf, was de gedachte dat op die wijze, door een volledige vertaling, Isengrimus, dat tot nog toe, om zijn, wel voldoende klassiek, maar toch zeer moeilijk, Latijn als een verzegeld boek was geweest, ook ten dienste van de Nederlandse filologie zou komen te staan.'
Wat de Nederlandse vertaling als zodanig aangaat, die lijdt wel een weinig onder het Latijnse model, maar ze is alleszins vlot en zeer leesbaar, in een klassieke sobere taal geschreven; een zekere gewrongenheid en enkele duisterheden zullen wel onvermijdelijk geweest zijn voor iemand die niet een omwerking maar een getrouwe omzetting wilde leveren.
J. Noë.
Dr Robert ANTONISSEN, Een Abel spel vanden Winter ende vanden Somer. Naar het Hulthemsce handschrift uitgegeven, ingeleid en verklaard. - 'Klassieke Galerij', nr 28, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 95 blz., Fr. 25.
Onder alle opzichten werd de uitgave van dit abel spel goed verzorgd. De lezer wordt voldoende ingelicht omtrent alle aspecten van het onderwerp: enkele bladzijden over de plaats van dit spel in ons middeleeuws toneel, over den inhoud, de opvoering, de waarde, de verstechniek en de wijze van uitgeven; bovendien een degelijke bibliographie. Een uitstekende schooluitgave. Wel ware het te wensen geweest dat de overigens rijke woordverklaring meer het verband aangaf tussen het oude woord en zijn moderne transpositie. Tenslotte dient er gewaarschuwd dat dit abel spel zo maar niet in handen moet komen van al te jonge lezers, omwille van zijn al te vrij, middeleeuws realisme.
J. Noë.
Dr C.B. VAN HAERINGEN, Kramers' Nederlands woordenboek. - G.B. Van Goor Zonen's uitgeversmij, 's Gravenhage, 1946, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 988 blz. geb. Fr. 175.
Dit nieuwe woordenboek, dat de Kramers-reeks komt vergroten, werd uitsluitend van een practisch standpunt uit beschouwd. Men zoeke er een korte verklaring in van ongekende woorden en uitdrukkingen, de juiste spelling en de uitspraak. Een grote plaats werd ingeruimd
| |
| |
aan bastaardwoorden en vreemde woorden die niet al te technisch zijn. Etymologie of uitgebreide verklaring moet men er echter niet in zoeken.
Alles samen, een zeer bruikbaar, handig en betrouwbaar boekje, bijzonder geschikt voor scholieren. Voor de betrouwbaarheid volstaat reeds de naam van den Utrechtsen hoogleraar, die jaren aan dit werk heeft gearbeid.
J.N.
Dr PRICK VAN WELY, Kramer's Frans Woordenboek, Frans-Nederlands en Nederlands-Frans. - Zeventiende druk, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1942), 1222 blz., geb. Fr. 175.
Op enkele wijzigingen na is de 17e druk van dit bekend woordenboek gelijk aan de vorige. Doch deze vorige, in 1941, was op zijn beurt herzien. Een aantal verouderde woorden waren toen weggevallen, terwijl nieuwe aandacht geschonken werd, vooral aan de techniek: radio, luchtvaart, automobilisme enz. Het doordringen van een heel stel dezer technische woorden in het dagelijkse leven vereiste genoemde herziening.
Bij de spelling van het Nederlands werd rekening gehouden met de jongste voorschriften. Een handig en nuttig woordenboek dat zijn gebruiker zelden in den steek laat!
J.N.
Dr H.W.J. KROES, Kramers' Duits woordenboek, Duits-Nederlands en Nederlands-Duits. - 15e vermeerderde druk, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 1347 blz., geb. Fr. 175.
Het is van belang op te merken dat deze nieuwe druk van het uitstekende woordenboek met 125 blz. is vermeerderd; minder gebruikelijke, verouderde woorden werden geschrapt, terwijl een groot aantal nieuwe opgenomen werden, vooral ontleend aan de moderne gevulgariseerde techniek. Kort en klaar, met verduidelijkende voorbeelden gaat dit woordenboek te werk en ontwijkt de moeilijk weer te geven schakeringen niet. Voor zover we het met enige steekproeven van dichterbij beschouwden, liet het zijn onderzoeker een besten indruk.
J.N.
PRICK VAN WELY, Kramers' Engels woordenboek, Engels-Nederl., Nederl.-Engels. - 18e druk, G.B. Van Goor Zonen's uitgeversmij, 's Gravenhage, 1946, De Nederl. Boekh., Antwerpen, 1236 blz., geb. Fr. 175.
Tegenover den vorigen druk heeft deze achttiende slechts zeer geringe wijzigingen ondergaan, door het opnemen van enkele nieuwe woorden en de verbetering van een aantal drukfouten. Hier dient echter aan toegevoegd dat het woordenboek pas enkele jaren geleden, in 1938, tamelijk grondig herzien werd, toen het namelijk voor de eerste maal in de gewijzigde spelling verscheen. Bij die gelegenheid werd heel wat nieuw materiaal ingelast, en voor een betere aanpassing gezorgd van het Engels-Nederlandse deel bij het Nederlands-Engelse. Het werk verdient allen lof, en behoort ongetwijfeld tot de beste Engels-Nederlandse woordenboeken die in Nederland en België verschijnen.
J.N.
E. FLEERACKERS S.J., Rhetoriek. Ten gebruike der klassieke humaniora. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1946), 102 blz., Fr. 35.
Een zeer systematische uiteenzetting van wat rhetoriek is. De schrijver bedoelt niet verrassende of ongewone aspecten te belichten, maar leerling en leraar behulpzaam te zijn met een klare ontwikkeling, met een goed schoolboek. En daarom heeft het alle verdiensten. De talrijke korte verwijzingen naar bekende voorbeelden, uit de klassieke auteurs vooral, illustreren en verrijken het werk. Een goed en zeer bruikbaar handboek.
J.N.
Dr C. DAENEN, Oefeningen bij de Practische Nederlandsche spraakkunst. - Van In, Lier, 1946, 211 blz., Fr. 49.
Die Practische Nederlandsche spraakkunst verscheen in 1945, en was bestemd voor de drie laagste klassen van Athenea en Colleges, en voor de middelbare afdeling der Middelbare Scholen. Hierbij sluiten deze oefeningen aan. Het is degelijk en verzorgd werk, klaar en methodisch. Achtereenvolgens komen spelling, zin en de verschillende woordsoorten aan de beurt; terwijl de onvermijdelijke dorheid gebroken wordt door korte verhaaltjes. Practisch en bruikbaar, gesteld in een zuivere en correcte taal.
J.N.
J. CAUBERGHE, Nederlandsche taalschat. Deel I Spreuken en spreekwoorden; II Spreekwijzen, uitdrukkingen, gezegden; III Synoniemen, antoniemen, homoniemen, en paroniemen; IV Citaten en gevleugelde woorden. - Brepols, Turnhout, 1946, 293, 314, 415 en 305 blz.
'Dit werk wil een overzicht geven van den volledigen rijkdom onzer taal.' Hier is nuttige arbeid gepresteerd; het was een goed idee al die spreuken en spreekwoorden te rangschikken naar het gebied waaraan ze ontleend zijn: mens,
| |
| |
dieren, planten, handel, enz..., bovendien ook de rijmspreuken en de zei-spreuken (b.v.: 'n groot bezwaar, zei Suske, en hij woog honderd en tien!).
Aldus bevat het eerste deel 3520 spreekwoorden en spreuken; - het tweede niet minder dan 6055 spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, volgens hetzelfde systeem gerangschikt; natuurlijk steeds met de nodige, bondige verklaring, doch zonder historische of wetenschappelijke toelichting. Daarvoor dient immers de uitgave van Stoett.
Het derde deel biedt vooral een rijke keus van synoniemen, een kleinere hoeveelheid antoniemen, en tenslotte een hoofdstukje homoniemen en paroniemen. Het kapittel over de synoniemen zal zeer welkom zijn, daar het Nederlands niets uitgebreids van recenten datum op dat gebied bezit. De leraren van het middelbaar onderwijs zullen hier ongeveer alles vinden wat ze wensen.
En eindelijk werden in het laatste boekje een zesduizend citaten en gevleugelde woorden samengebracht; niet enkel het voornaamste uit onze Noord- en Zuidnederlandse schrijvers, maar ook een groot aantal Franse, Duitse, Engelse en Latijnse citaten. 'Hierbij hebben we ons voornamelijk bepaald tot die citaten, welke een erkende waarheid of zedeles inhouden.'
Een keurig uitgegeven werk, ook voor niet-specialisten de moeite waard, en niet alleen voor leraren.
J. Noë.
| |
Geschiedenis
Renée DOEHAERD, L'Expansion économique belge au moyen âge. - La Renaissance du Livre, collection 'Notre Passé', Brussel, 1946, 120 blz.
Een zeer gelukkige idee was het in de uitstekende reeks 'Notre Passé' een deeltje te wijden aan de economische expansie van onze gewesten in de Middeleeuwen. Aldus werden de vele alom verspreid liggende gegevens samengebundeld in een degelijke en over het algemeen uiterst bevattelijke synthese, al schaadt o.i. de overvloed van details hier en daar wel aan de overzichtelijkheid. Na een bondige inleiding over onzen handel tijdens de Romeinse overheersing volgt een reeds uitgebreider voorstelling van de economische en commerciële bedrijvigheid in het domaniale tijdperk; veel uitvoeriger echter wordt nadien gehandeld over het ontstaan en den buitengewonen opbloei van de stedelijke handelsexpansie in haar twee vormen: de verspreiding van onze kooplui en de verspreiding van onze producten; - twee vormen welke niet noodzakelijkerwijze samenvallen, bijzonder sedert de XIVe eeuw wanneer de handel hoofdzakelijk door vreemdelingen wordt gedreven. Terloops vernemen we ook nog iets over de uitwijking van onze soldaten, kruisvaarders, pelgrims, kolonisten en ambachtslui.
Terecht beperkt de Schr. zich niet tot de huidige staatsgrens, maar worden de gewesten besproken gelijk ze een economisch geheel uitmaakten: Vlaanderen, Brabant, het Maasgebied... Sommige uitlatingen en kleine onnauwkeurigheden (blz. 17, 18, 32 waar de Schr. het heeft over den derden kruistocht in 1147, 33 waar Sint Anscharius een Vlaamse monnik geheten wordt, 43, 53...) doen helemaal geen afbreuk aan den rijken inhoud. Waardevol is het werk bovendien door zijn vele bibliographische gegevens. Bij de algemene werken diende natuurlijk ook Prof. J.A. van Houtte's Schets van een economische geschiedenis van België (1943) vermeld.
Zeer wenselijk ware het dat er in de zelfde reeks ook een deeltje gewijd werd aan de culturele expansie van onze gewesten in de Middeleeuwen waarover de Schr. op het einde even gewaagt.
J. Andriessen.
Pierre HOUART, La Belgique depuis cinq siècles, 1446-1946. - Éditions de la Revue Nationale, Wolume-Sint-Lambertus, 1946, 69 blz.
In 1446 werd door hertog Philips den Goede de Grote Raad opgericht; ter herdenking van dit feit dat de geboorte van den Boergondischen staat symboliseert en aan onze gewesten voor het eerst een hechte staatkundigeverbondenheidschonk, schetst de Schr. in een zestigtal bladzijden (van klein formaat) de algemene lijn en enkele voorname aspecten uit ons verleden. Misschien zou men zijn voorstelling hier en daar wat vollediger of meer geschakeerd wensen: over den opstand in de XVIe eeuw (blz. 26-31), over Waterloo (blz. 47)... Naast de opkomst van de democratische stroming in de xixe eeuw moest toch ook even de Vlaamse Beweging worden aangestipt. Soms sloop een kleine vergissing in den tekst: Karel II werd b.v. pas in 1660 koning van Engeland (Aanhangsel II). Doch dit blijven geringe tekorten bij de vele interessante bijzonderheden die aan de lezers ondanks de beperkte plaatsruimte worden aangeboden. Vermeld zij vooral de dubbele poging: om het verleden te zien in het natuurlijke eenheids-complex van de hele Nederlanden, en om de nationale grootheid te beklemtonen op moreel, cultureel, economisch en militair gebied.
J. Andriessen.
| |
| |
Dr Heinrich GUENTER, Das Deutsche Mittelalter. - Herder, Freiburg i.B., 1943, 2e druk, Band I: Das Reich (Hochmittelalter), 376 blz. en Band II: Das Volk (Spätmittelalter), 304 blz., met tabellen, kaarten, stamtafels en een uitvoerig register.
Het lezen van deze 600 bladzijden gedrongen druk over de Duitse geschiedenis van 900 tot 1500 stemt tot nadenken. In deze studie laat Dr H. Günter, professor aan de universiteit van München, den economischen, kulturelen en godsdienstigen factor bijna volledig buiten beschouwing om zich tot den politieken en politiek-kerkelijken te bepalen. Wat dit historisch werk van alle andere over deze periode onderscheidt, is wel de voortdurende aandacht van den auteur voor de 'reformatio imperii' van den keizer: 'het herstel en de uitbouw van het christelijk rijk van vrede, de Duitse macht als bescherming van de christenheid' (Voorwoord, Band II). Hoe dapper en hoe wijs en vroom verscheidene keizers ook geweest zijn, een bevredigend resultaat hebben zij nimmer bereikt, totdat het einde der Middeleeuwen een volslagen ontgoocheling bracht.
De tragiek van deze zeshonderd jaar geschiedenis ligt hierin. Enerzijds zijn de Duitse vorsten bekommerd om het prestige en de macht van het Heilig Rooms Keizerrijk van Germaanse Natie, en de keizer zelf, als eerste onder de christen vorsten, is zich ten volle zijn grote verantwoordelijkheid tegenover de christenheid en het Duitse volk bewust: zo geven die eeuwen lang gevoede grootheidsdromen van de Duitse machtshebbers, die steunden op een door iedereen erkenden rechtstitel, een blijvend kenmerk aan de 'Duitse Middeleeuwen'. Anderzijds hebben de ligging van het rijk en het karakter van het volk een groot en innerlijk sterk imperium onmogelijk gemaakt. Polen en de Baltische Staten, Bohemen en Hongarije in het Oosten leken als aangewezen voor Duitse expansie; in het Westen waren de rijke Nederlanden en Boergondië grotendeels, en Lotharingen volledig rijksgebied, terwijl het zonnige Italië met Rome, de hoofdstad van een duizendjarig rijk, al te sterk den Germaan over de Alpen lokte. En in Duitsland zelf zorgden de vorsten toch eerst en vooral voor eigen belang, en kozen wel eens een zwakken keizer om zijn inmenging in hun eigen vorstendom niet te moeten vrezen; in de Late Middeleeuwen zouden de opkomende handelssteden en de gevreesde roofridders de bijl leggen aan het povere keizerlijk gezag dat nog restte.
Zo zien wij de Middeleeuwen door - en tot op den dag van heden - hoe in het Duitse volk twee tegenstrijdige krachten werken, die om de beurt tot gelding komen: de liefde voor de heimat met de zorg voor het eigen gewest, tot nadeel van het rijk, en dan weer een samenbundelen van alle krachten met iets onnatuurlijks en opgedrongens, omwille van het Duitse imperium. Het zou aan de koningen van Pruisen voorbehouden zijn, om door hun organisatie en tucht en militaire kracht de middelpuntzoekende strevingen in Duitsland tot een sterken drang naar de grootmacht samen te smeden. Aldus heeft het meesterlijk boek van Dr Günter over de tragiek der Duitse Middeleeuwen, in de tragische jaren die wij beleefden, een uiterst actueel karakter.
M. Dierickx.
J. DE CUYPER, pr., Idesbald van der Gracht. - 'Heiligen van onzen stam', De Kinkhoren, Desclée, De Brouwer, 1946, 205 blz., geb. Fr. 65, gen. Fr. 55.
Vroeger werd reeds in dit tijdschrift op het halfslachtige der reeks 'heiligen van onzen stam' gewezen: noch wetenschappelijk noch vulgariserend. Dit boek vertoont er al de nadelen van.
Voor een intellectueel die zich niet bizonder om de middeleeuwse geschiedenis van het graafschap Vlaanderen interesseert, is het eenvoudig niet leesbaar. En, alhoewel anderzijds veel wetenschappelijke arbeid achter deze studie steekt, is dit boek toch niet gemakkelijk hanteerbaar en meteen ook minder dienstig voor de wetenschap, omdat de voorstelling niet gebeurde volgens de algemeen aangenomen regels.
Ons inziens had de schrijver veel beter gedaan een strikt wetenschappelijk werk over zijn heilige uit te geven. Het had een belangrijke bijdrage kunnen worden. De manier b.v. waarop de auteur de identiteit van Idesbald vastlegt, is vanuit het standpunt der historische methodiek merkwaardig en knap. Het verwondert ons nochtans dat bij de bibliographie over de Vlaamse burggraven, het werk van Blommaert, Les châtelains de Flandre, niet wordt vermeld. Spijtig ook dat de stijl zo slordig en de taal niet altijd correct is.
B. Boeyckens.
Cte X. CARTON de WIART, La jeunesse du Taciturne, 1533-1559. - Office de Publicité, Brussel, 1945, 80 blz.
Dit boekje komt een leemte aanvullen in onze nationale historiografie. Willem de Zwijger immers is ons vooral bekend als de leider van den Nederlandsen opstand tegen Spanje; van zijn jeugd weten wij veel minder. Het interessantste in
| |
| |
het jeugdleven van den prins is wel zijn bevelhebberschap over de keizerlijke troepen in de streek van Givet-Philippeville. Schrijver weet goed aan te tonen hoe Oranje, die door Geyl werd voorgesteld als een middelmatig veldheer, de Fransen door zijn strategisch beleid op afstand weet te houden. Daarmee wordt niet alleen een leemte aangevuld, maar ook iets recht gezet.
B. Boeyckens.
A. SIMON, L'archiduchesse Isabelle. Son temps et son âme. - Éditions Universitaires, Les Presses de Belgique, 1946, 57 blz.
Dit boekje is de uitgave der lijkrede uitgesproken bij het overbrengen van het stoffelijk overschot van aartshertogin Isabella naar Sint-Goedelen. Ondanks het genre zijn deze bladzijden strikt-historisch en wordt iedere bewering verantwoord door een verwijzing naar de bronnen. Isabella is een edele en waardige figuur in de rij der Nederlandse vorstinnen: engel van de vrede, heeft zij ons land geregeerd gedurende de twaalf jaren van het Bestand, die zoals geen andere overvloeiden van activiteit, schoonheid en katholieke cultuur. Men kan dit werkje moeilijk beter wensen.
B. Boeyckens.
F. PRIMS, Jan de Gaverelles. Een figuur uit de katholieke Renaissance. - 'Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor wetenschappen, letteren en schoone kunsten van België, Klasse der letteren', Jaarg. VIII nr 2, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 20 blz., Fr. 24.
Enige historische mededelingen over een vooraanstaand figuur der katholieke restauratie, de Gaverelles was secretaris en pensionaris te Antwerpen, toen deze stad de burcht werd van de katholieke tegenaanval. Als vertrouwensman van de aartshertogin heeft hij er toe bijgedragen om tijdens den twist tussen Gommaristen en Arminianen deze laatsten te winnen voor de Spaanse en de katholieke zaak. Later werd hij admiraal van de Vlaamse vloot en koninklijk raadsheer te Madrid. Hij trad in dienst van den kardinaal-infant Ferdinand en volgde hem met zijn leger door het Duitse Rijk. Tenslotte wordt hij benoemd tot erestaatsraad, om zich dan terug te trekken uit deze ambten en uit de politiek en zijn leven te eindigen als priester.
Een heerlijke loopbaan, sprekend voor den geest der Contra-reformatie: durvend, zelfbewust en veroverend; ingrijpend in het wereldgebeuren, maar dan toch altijd ervan bewust dat de eigenlijke zin van het leven aan gene zijde gelegen is. Van het slag der Gaverelles waren er velen. Wij zouden hun leven van dichtbij willen kennen.
B. Boeyckens.
| |
Politiek-sociologie-economie
Prof. Ir W. SCHERMERHORN, De positie van de lage landen aan de zee. - 'Leuvensche bijdragen tot rechtsen staatswetenschappen', Actueele Studiën, reeks B: Internationale voorlichting, Standaard-Boekhandel, 1946, 37 blz., Fr. 18.
De Oud-Premier van Nederland hield in Mei 1946 aan de Hogeschool van Leuven een rede waarvan ons hier de tekst meegedeeld wordt. Wie een behandeling der economische unie verwachtte zag zijn geduld op de proef gesteld: slechts bij het einde zijner rede snijdt de spreker dat onderwerp aan. En terecht: hij wilde eerst den grondslag leggen door aan te tonen op welke basis moet gebouwd worden. De mechanisatie van den geest en de ontpersoonlijking van de massa moeten krachtdadig bestreden worden en wel met doeltreffende middelen. Het 'liberale capitalisme' en 'het communistische collectivisme' werken de aangeklaagde ontpersoonlijking in de hand; daartegenover staan, in Nederland, 'twee verschijningsvormen, die, uit geheel verschillende hoek komend, toch tusschen deze beide krachten een vergelijkbare en verwante functie kunnen vervullen. Ik denk hierbij op grond van zeer bepaalde strekkingen, die in de pauselijke encyclieken zijn neergelegd, aan de radikale vleugel in de Roomsch-Katholieke wereld en aan de andere zijde aan die vorm van socialisme, die in Nederland democratisch of nog beter personalistisch socialisme wordt genoemd... Beide groepen hebben in den grond het personalistische gemeenschappelijk'. De spreker verwacht veel van de werking van beide groepen in Nederland en suggereert een dergelijke werking in België, evenwel met de wijze opmerking 'gij zult uw situatie zelf het beste aan mijn beschrijving kunnen aanpassen'. Hij acht echter dat de tolunie en de economische unie 'tot op den duur houdbare resultaten zullen kunnen voeren' enkel indien 'in beide landen een politieke oplossing wordt gevonden, die eenigermate vergelijkbaar is, d.w.z. dat zoowel socialistische als katholieke partijen zich tegenover collectivisme eenerzijds
| |
| |
en kapitalisme anderzijds op vergelijkbare wijze verhouden en hun personalistisch karakter als gemeenschappelijke krachtbron tot uitdrukking weten te brengen'.
Wij verheugen ons erover beklemtoond te zien dat, om vruchtbare samenwerking te bekomen, ook geestelijke en culturele overeenkomst vereist is en dat deze moet gelegen zijn in een feitelijk ontwikkelen der persoonlijkheid door het scheppen van levensomstandigheden die voor deze niet dodend werken. Wij betreuren het echter dat bij ons van socialistische zijde tot heden toe slechts weinig uiting gegeven werd van een daadwerkelijk verlangen om in die richting te werken. Moge de kentering, die zich reeds hier en daar bij hen aftekent, zich verder ontwikkelen!
K. du Bois.
Georges RIPERT, Aspects juridiques du capitalisme moderne. - Librairie générale de droit et de jurisprudence, Parijs, 1946, 348 blz.
Hier is een rechtskundige aan het woord. Hij wil streng-juridisch de toestanden beschouwen en aantonen hoe de economische evolutie verhoudingen in het leven heeft geroepen die niet langer passen binnen het kader door het recht, inzonderheid door de Code Napoléon, voorzien. Zijn bewijstrant is spitsvondig, en wel eens moeilijk om te volgen. Nochtans lezen wij hem met nut omdat hij bijzonder scherp alles ontleedt om den nadruk te leggen op hetgeen onvermijdelijk volgt uit bepaalde toestanden en verhoudingen; op gevolgen waarvoor wij wel eens liefst de ogen gesloten houden. Dit geldt in het bijzonder voor ons hedendaags dirigisme en voor het huidig statuut der grote onderneming, inzonderheid wanneer ze de vorm van naamloze vennootschap aannam. Waar hij het heeft over het dirigisme verwijten wij aan den Heer Ripert dat hij bijna uitsluitend handelt over de leiding die rechtstreeks van den Staat uitgaat. Met volle recht laat hij de nadelen ervan uitkomen. Maar waarom er niet op gewezen dat ook een dirigisme denkbaar is dat uitgaat van de georganiseerde producenten zelf, onder toezicht van den Staat? Dat dirigisme kan vruchtbaarder werken en met minder nadelen. In de kapitalistische onderneming ziet de Schrijver een instelling (institution) waarin én het kapitaal én de werkkrachten moeten geïntegreerd worden. Dit schept nieuwe verhoudingen voor de leiding en een nieuw recht voor de arbeidskrachten. Interessante aanwijzingen die ons evenwel nog niet rijp schijnen voor practische verwezenlijking, en nog verder moeten uitgediept worden. Het laatste hoofdstuk L'esprit et le droit de la société capitaliste geeft ons een rake ontleding van de hedendaagse mentaliteit. Hoe kan deze veranderd? Door onze wetten over het eigendomsrecht, de vennootschap en de onderneming te wijzigen. Enkel hieruit kan een nieuwe geest ontstaan. 'L'oeuvre du juriste est la seule qui demeure
quand le tumulte des révolutions est apaisé.' Op dezen zin, waarmee het werk eindigt, antwoorden wij dat de jurist voorzeker moet optreden; dat zijn optreden evenwel nutteloos zal blijven indien niet ook de mentaliteit gewijzigd wordt. Zijn werk zal dan een duidelijker en bestendiger vorm moeten geven aan hetgeen de inwerking op de mentaliteit verwezenlijkte of althans voorbereidde. Wisselwerking tussen verbetering der zeden en vooruitgang in de wetgeving zal wellicht wenselijk blijken; eenzijdig of het ene of het andere te betrachten zal integendeel nutteloos, zo niet noodlottig, zijn.
K. du Bois.
NEDERLANDSCHE STUDIEGROEP NEW-YORK, De Economische, finantieëele en sociale ontwikkelingsgang van de Vereenigde Staten van 1940 tot 1945. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1946, 120 blz.
Korte, kernachtige studies van Nederlandse specialisten die onder den oorlog in de Verenigde Staten verbleven. Als eerste inleiding, die tot nader onderzoek aanzet, zijn ze uitstekend; ze zijn voor het groot publiek bestemd en eisen geen speciale scholing op sociaal, economisch of financieel gebied.
K.B.
Jan Wilbert HOOGAERT, Gezond verstand voor Europa. - 'Noodhoornreeks' nr 1, Uitgeverij Oranje, Gent, 1946, 35 blz., Fr. 18.
Europa wordt hier tot verzoening op christelijken grondslag aangezet. Anders valt het onder de dwingelandij van het communistische Rusland of van de kapitalistische Verenigde Staten. Die wens is in den grond loffelijk. Enkele modaliteiten ervan klinken nochtans wat vreemd; de middelen en wegen aangeprezen om hem te verwezenlijken zijn vrij utopistisch en de minachting voor de Verenigde Staten is overdreven en eenzijdig.
K.B.
Dr A. LUWEL, Inleiding tot de economie. Handboek voor schoolgebruik en zelfstudie. - Brepols, Turnhout, z.j., 206 blz., ingen. Fr. 70, geb. Fr. 80.
Er wordt ons hier een uitmuntend elementair handboek aangeboden. De
| |
| |
schrijver streeft naar volledigheid eerder dan naar diepte. Vooral van de betwiste vraagstukken (b.v. waarde, munt, conjunctuur) geeft hij enkel de hoofdtrekken der meest gangbare opvatting. Wij menen echter dat zijn methode voor een handboek de beste is. Zijn 'Inleiding tot de economie' geeft een duidelijk algemeen overzicht. Wie verlangt op een of ander verder in te gaan, grijpe naar uitgebreider studies. De leraar zal best enkele vraagstukken - inzonderheid op sociaal gebied - zelf verder uitdiepen om zijn lessen meer vormend te maken.
K. du Bois.
Madeleine LEGOET, Pr Étienne Pernet, een voorlooper van het sociaal huishoudelijk dienstbetoon. Uit het Fransch vertaald door G. De Keersmaeker, pr. - 't Groeit, Antwerpen, z.j., 167 blz.
'Lang vóór de eerste 'pioniersters'... het type van de thans zoo algemeen gekende en gewaardeerde sociale assistenten in 't leven riepen, had Pater Pernet onder den sluier van het Zusterken van Maria-Hemelvaart een waarachtige gespecialiseerde sociale werkster aan 't werk gezet en haar een vorming, een techniek en methodes meegegeven, waarvan zeventig jaar praktijk de deugdelijkheid hebben bewezen.' Hier worden wij omstandig ingelicht over den geest en de werking der congregatie door P. Pernet opgericht; wij hadden echter gaarne wat meer vernomen over den stichter zelf. Een vlotter vertaling ware welkom geweest.
B.V.
Paul MAHIEU, Organisatie en reorganisatie. Bedrijfsorganisatorische Studiën II. - 1946, 106 blz. en 5 schemas.
Paul MAHIEU, De organisatie der correspond ntie. Bedrijfsorganisatorische Studiën III. - 1946, 97 blz.
Paul MAHIEU, De organisatie van den inkoop. Bedrijfsorganisatorische Studiën IV. - 1946, 102 blz.
Paul MAHIEU, De organisatie der personeelafdeeling. Bedrijfsorganisatotische Studiën V. - 1946, 150 blz., Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Elk Fr. 60.
Professor Mahieu bezorgde ons, in samenwerking met Prof. Colard, een keurige studie van algemenen aard: De organisatie van het personeel in de onderneming; daarna ging hij over tot het publiceren van werken van meer technischen aard, zijn Bedrijfsorganisatorische Studiën. Hier vinden wij, evenals in De organisatie van het personeel klaarheid, methode, en meer bijzonder een sociale bezieling, die evenwel steeds gezondrealistisch blijft. De technische raadgevingen zijn nauwkeurig, wel eens wat angstvallig-nauwkeurig zelfs. De ondernemers zullen, door die wenken voorgelicht, moeten besluiten wat praktisch door hen kan verwezenlijkt worden, rekening houdend met de veranderende wenselijkheden en mogelijkheden.
K.B.
INTERNATIONALE STUDIEKRING VOOR SOCIALE VRAAGSTUKKEN, Sociaal handboek. Grondlijnen voor een katholiek program. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 126 blz., Fr. 40.
De eerste uitgave dezer vertaling verscheen in 1936. Ze wordt hier 'ongewijzigd herdrukt', evenwel 'nagezien en verbeterd door Z.E. Prof. Dr Kors, O.P.'. Uit een vergelijking der teksten van 1936 en 1946 blijkt het dat de 'verbetering' de eerste tekst praktisch onveranderd liet.
Sedert 1936 kwamen ons uit het Vaticaan zeer belangrijke documenten toe - o.m. de wereldbrief Divini Redemptoris over het 'goddeloos Communisme' en talrijke radio-toespraken van Z.H. Pius XII. - Wij zien met belangstelling uit naar een verwerken van hetgeen ze ons aanbrengen in een nieuw Handboek.
K.B.
| |
Varia
Onze kolonie en de kolonisatie. Voordrachten en lezingen gehouden in het Koloniaal Universitair Centrum, tijdens de akademische jaren 1939-1940 tot en met 1943-1944. - Standaard-Boekhandel, 1946, 594 blz., geb. Fr. 198.
Een boek dat welkom is: we vinden er - in een typographisch waarlijk verzorgde uitgave - degelijke koloniale lectuur voor ontwikkelden... wat broodnodig is, want 'indien wij een duurzame beschaving voor Kongo willen optimmeren dan vallen ons ook zuiver wetenschappelijke verplichtingen ten laste' (blz. 23). Het interessante van dit werk is dat het ons in één band korte en keurige uiteenzettingen biedt over tal van belangrijke koloniale vraagstukken: de algemene kolonisatie problemen, de zo netelige kwestie van het blanke kolonaat, sommige sociale toestanden (demo- | |
| |
graphie, slavernij, arbeiderskwestie), het onderwijs voor zwarten, België's koloniaal beleid (zijn evolutie en zijn actuele strekkingen), het probleem van den landbouw in de kolonie, daarbij nog een paar lezingen over de geschiedenis van Kongo en over koloniale literatuur, enz. Dit alles wordt ingeleid door een boeiende conferentie van Prof. G. Van der Schueren, Voorzitter van het Koloniaal Universitair Centrum, over de mogelijkheden voor universitairen om een koloniale loopbaan aan te vangen.
Meerdere van die samengebrachte conferenties werden gehouden door bevoegde Kongokenners o.m. Ch. Monheim, Mgr Cuvelier, J. Jorissen, V. Jacobs, E. De Jonghe, G. Craen, enz.
Het zijn suggestieve en, tot in 1940, goed gedocumenteerde studiën, die het ingestudeerde probleem juist stellen en in het algemeen raak oplossen, ofschoon men wel eens te zeer merken kan dat bij een of ander auteur de practische ervaring aangaande Kongo te kort schiet; ook zal natuurlijk niemand verwachten dat in zo korte bladzijden elk probleem helemaal zou uitgediept worden.
Sommige bijdragen geven misschien een mindere juiste kijk op de zaken o.m. die over het koloniaal beleid van Kongo Vrijstaat. Ons inziens wordt het verslag van de onderzoekscommissie (1904-1905) veel te eenzijdig voorgesteld. Moest schrijver de kritische waarde van dat verslag niet meer nuanceren? Moest die commissie niet beter in haar historisch kader geplaatst worden met 's konings handelwijze vollediger toe te lichten? Op het einde van zijn studie had schrijver moeten aanstippen dat die Commissie zich vergist heeft in een paar essentiële punten.
De studie over de verstandelijke ontwikkeling van de zwarten getuigt zeker van een werkelijke kennis van de inboorlingen, maar zou de schrijver niet tot andere conclusies gekomen zijn, had hij als vertrekpunt van zijn argumentatie de intellectuele elite onder de zwarten genomen en niet de massa. Dat recht heeft hij want hogere studies blijven toch het aandeel van die elite. In zo'n studie had men ook de vraag moeten aanraken of ons onderwijs genoeg aangepast is aan hun mentaliteit.
Jammer ook dat geen rijkere bibliographie aan elke bijdrage werd toegevoegd.
Deze enkele desiderata verminderen in het geheel de waarde van het boek niet, dat waarlijk een bron blijft van inlichtingen en gedachten. Wij wensen het dan ook het succes dat het ruimschoots verdient.
V. Mertens.
Dr J. WOUTERS, De atomen en de atoomenergie. - 'Katholieke Vlaamse hoogeschooluitbreiding' nr 387, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 90 blz., Fr. 27.
Ofschoon geschreven met een vulgariserende bedoeling, munt dit boekje uit door een degelijkheid die op elke bladzijde tot uiting komt. Geheel de bouw van de materie wordt verklaard, voor zover dit tot het begrijpen van kernreacties noodzakelijk is. Wie geen specialist is in het vak en wat meer over dit zo belangrijk onderwerp wil weten, kan hier heelwat uit leren, ofschoon men zich niet aan wiskundige bewijsvoeringen moet verwachten.
F. Bertiau.
Chr. MONHEIM, Boula-Matari Stanley, le Briseur de roches. - Éditions coloniales, Zaïre, Antwerpen, 1946, 96 blz., Fr. 60.
In deze korte levensbeschrijving laat de schrijver ons eerst de droevige jeugd van Stanley kennen om ons aldus beter het geheim te onthullen van zijn latere succesvolle loopbaan als reporter en ontdekkingsreiziger. De reuzengestalte van 'Bula-Matari' blijkt gebouwd te zijn op een stalen wilskracht en een onoverwinbaar levensoptimisme dat steunt op Gods voorzienigheid. De laatste levensjaren bij zijn vrouw en zijn aangenomen kind openbaren ons tevens het menselijke in dezen groten man.
Geschreven voor de jeugd, is het boek soms wat ingewikkeld voor jongere lezers. Spijtig ook dat de reuzentocht doorheen Afrika en het verder vestigingswerk in Congo zo bondig worden beschreven.
Toch blijft het boek warm aanbevolen aan de jeugd... en aan alwie vatbaar is voor het grootse.
A. Cauwe.
|
|