Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 407]
| |
Waarheen met de humaniora?
| |
[pagina 408]
| |
Totnogtoe hebben deze ontegensprekelijk grotendeels de geestesaristocratie van ons land gevormd. Van officiële zijde wil men ze thans grondig hervormen. We kunnen ons eerst afvragen of er wel een hervorming nodig was. Elke hervorming diende daarbij een verbetering te zijn. Nu zal na onderzoek moeten blijken dat deze hervorming een radikale ontwaarding meebrengt van de oude humaniora en er een soort hogere primaire school van maakt.
***
Men heeft het vooreerst op het Grieks gemunt. Deze 'dode' taal heeft naar de mening van de hervormers geen 'nut' voor iemand die dokter wil worden of aan wetenschap wil doen. Het thans reeds overladen programma wordt erdoor belast. Men kan de Griekse schrijvers in vertaling lezen. (Zo ongeveer de Heer Minister Vos in de Senaatszitting van 10 October 1946). 1o Wij antwoorden vooreerst dat men met dezelfde argumenten ook het Latijn uit de humaniora weren kan, eveneens een 'nutteloze' dode taal. Het is dus wel duidelijk dat de wetgevers op een verkeerd standpunt staan. De meeste echt humanistische vakken munten juist uit door hun volslagen 'nutteloosheid' voor de latere carrière. Daardoor steken de humaniora gunstig af tegen de 'beroepsscholen'. De leervakken moeten de onbaatzuchtige intellectuele leergierigheid voeden en daardoor de kracht en soepelheid van de menselijke vermogens als zodanig ontwikkelen. De 'nuttigheidsidee' moet juist totaal op het achterplan komen te staan. 2o De humaniora vormen een vastbepaald, door eeuwenoude traditie beproefd geheel. A priori dus kan men reeds voorspellen, dat wanneer een essentieel element uit dit geheel wordt weggerukt, het specifiek resultaat van het onderwijssysteem niet meer bereikt wordt. Het blijkt nu uit de ervaring dat het Grieks zo noodzakelijk is dat de oude humaniora staan of vallen met het behoud of het afschaffen ervan. De Latijns-wetenschappelijke humaniora zijn geen echte 'oude' humaniora meer. Het feit alleen reeds dat het aantal uren aan de studie van de oude talen besteed, beperkt wordt, vermindert vanzelfsprekend de specifiek-humanistische vorming. Noodlottiger is echter het gevolg dat in de ogen van den leerling de waardering voor de oude talen geweldig afneemt. De doorsnee-student is nu eenmaal een 'minimalist' die eerst voor punten en plaatsen in de wedstrijden werkt en de vorming eerder 'ondergaat'. Het belang van een vak wordt door hem gemeten naar het aantal lesuren dat eraan gewijd wordt. Wanneet hij ziet | |
[pagina 409]
| |
dat in plaats van tien uren voor de oude talen er thans slechts zes voor Latijn alleen op zijn gevuld uurrooster prijken, dan gaat hij dat Latijn als een 'bijvak' beschouwen. Aan de leraars die thans reeds zo'n last hebben om den utilitaristischen tijdgeest tegen te gaan, worden aldus hun laatste hulpmiddelen ontnomen. Hoe oppervlakkig de vorming zijn zal die van het in die omstandigheden onderwezen Latijn uitgaat, kan men gemakkelijk gissen. Zonder het Grieks kan het Latijn niet grondig onderwezen worden. De humaniora ontwikkelen bij de leerlingen door het methodisch ontleden van vorm en inhoud in de letterkundige werken de kostbare denkgewoonte naar de oorzaak en den zin van de dingen te speuren. Iedereen weet nu dat de Latijnse cultuur steeds naar de Griekse wijst. Slechts door het lezen van de Griekse schrijvers worden de Latijnse volledig verstaanbaar gemaakt: zo wijst Vergilius naar Homeros, Horatius naar de Griekse Lyrici, Cicero naar Demosthenes, Tacitus naar Thoekudides om slechts enkele voorbeelden te geven. Beide beschavingen, de Griekse en de Latijnse, zijn zo in elkaar verstrengeld, dat de ene zonder de andere niet denkbaar is. De humanistische vorming gaat dus uit van de studie van de 'oudheid' in haar geheel beschouwd, van de Griekse en de Latijnse samen, en meest nog van de Griekse. Men zou nog eerder het Latijn dan het Grieks kunnen afschaffen. De intellectuele oefening die bij het aanleren van beide oude, synthetische talen, vooral in de lagere humanioraklassen, wordt aangewend en waardoor de groeiende geest zijn kracht, scherpte en soepelheid wint, is bij het meer geschakeerde Grieks nog vormender dan bij het stijvere Latijn. Doch afgezien daarvan, ontwikkelt het Grieks in hoogste mate den kunstsmaak bij de leerlingen, wat toch in eerste instantie de vrucht moet zijn van het literair onderwijs. Men herleze wat veertig jaar geleden over dit onderwerp door P.J. Van Mierlo S.J. werd geschrevenGa naar voetnoot1., bij een gelijkaardig offensief dat gelukkig toen geen gevolgen heeft gehad. Hij bewees namelijk: 'dat de Grieksche literatuur en kunst, eene mensch-vormende, eene ziel-verruimende macht bezit zooals geene enkele andere, en dat ze daardoor een verheffenden invloed, niet slechts op het individu, maar op de gansche samenleving, vermag uit te oefenen, dien het ons niet geoorloofd is te keer te gaan'. Hij betoogt dat geen enkele moderne literatuur en ook niet de Latijnse in staat is 'een soliede, veilige en zekere artistieke vorming te geven'. Geen andere literatuur is eenvoudig genoeg in haar geheel om door | |
[pagina 410]
| |
jongens op humaniora-leeftijd genoten te worden, rijk genoeg om in alle genres meesterwerken ter ontleding aan te bieden, en vooral geen enkele heeft zo'n hoogstaande, zuivere, artistieke waarde dat ze tot grondslag kan strekken aan een opleiding in de kunst. Alleen de Griekse voldoet weergaloos aan al die eisen. Door haar ongeëvenaarde oorspronkelijkheid wekt ze een onfeilbaar gevoel voor wat eeuwige en echte kunst is, ontwikkelt ze den zuiveren kunstsmaak en prent ze onbewust in de ziel dat de hoogste kunst steeds met den hoogsten eenvoud gepaard gaat. Dat men die meesterwerken ook in vertaling even goed kan genieten, zal door niemand ernstig beweerd worden: in een kunstwerk zijn vorm en inhoud zó één, dat ze van elkaar niet te scheiden zijn. Alleen het oorspronkelijke leeft van de totale bezieling van den schrijver. 3o Men zal opwerpen dat voor studenten in de geneeskunde en in de wetenschappen zulke literaire vorming overbodig, ja eerder schadelijk is. De wetenschap steunt op feiten, literatuur leeft in de wolken. Het moderne leven heeft geen aestheten en dromers nodig, maar realisten en daadkrachtige mensen. Wij antwoorden dat niet de oude literatuur, maar wel de moderne, met haar zwoele romans en fletse poëzie, de jeugd vadsig en flauw maakt. In de klassieke literatuur der ouden heeft de verwekelijkende erotiek weinig of geen plaats: dit maakt haar grotendeels voor de jeugd toegankelijk. De atmosfeer van de oude humaniora met de aesthetische vorming als grondslag wekt geestdrift voor hogere waarden als schoonheid, adel, vaderlandsliefde, godsdienst en voert op tot een hoog idealisme dat echter niet in de lucht zweeft, maar tot schone levensdaden zal omgezet worden. De platte 'realisten' van de modernste soort dromen ook wel, maar alleen van geld en carrière, en wanneer ze gearriveerd zijn, verzanden ze vanzelf in burgerlijkheid en gemakzucht. Juist de dokters en wetenschapslui, die door hun eenzijdige studie gemakkelijk naar het materialisme overhellen, hebben het tegenwicht van een sociaal gericht idealisme nodig. De dokter mag geen loutere bioloog zijn, die zijn zieken telkens als 'interessante gevallen' beschouwt, maar hij moet met verantwoordelijkheidszin 'mensen' behandelen en daarom zelf eerst tot volwaardig, onbaatzuchtig en edelvoelend mens opgevoed zijn. Zo heeft ook de ingenieur, de mathesisleraar en de loutere wetenschapsman steeds met 'mensen' te doen die hij leiden of opvoeden moet. Doch ook vanuit een zuiver intellectueel en wetenschappelijk standpunt, heeft de toekomstige dokter en wetenschapsman de studie van het Grieks nodig. Zij immers vooral moeten een volwaardige humanioravorming doorgemaakt hebben, waardoor al hun vermogens | |
[pagina 411]
| |
ontwikkeld werden: die krijgen ze niet - we bewezen het boven - zonder het Grieks. Het verschil tussen een primair erudiet en een grondig geleerde is dat de ene ordeloze stoffen opstapelt, terwijl de andere er een synthese uit bouwt; de ene ziet alleen de bomen, de andere ook het bos; de ene wordt door de materie overstelpt, de andere overschouwt en voorziet. Een dokter moet toch een juiste diagnose kunnen stellen, oorzaken en verloop van de ziekte naspeuren, een ingenieur moet een bedrijf beheersen, een wetenschapsman een systeem opbouwen. 4o Men kan tenslotte nog opwerpen dat de leerlingen moeten voorbereid worden tot de examens op de universiteit! Doch de beste voorbereiding bestaat ook thans nog, of beter thans vooral, in een volwaardige humanioravorming. Het is immers duidelijk dat de huidige overmaat van universitaire stof een klare en sterke kop vereist die een synthetische lijn kan trekken doorheen de duizenden details. Men bereidt de leerlingen niet voor, vooral niet tot de wetenschappelijke carrières, met de humaniora te ontwaarden tot beroepsscholen, door het geheugen der leerlingen met allerlei wetenswaardigheden vol te proppen die hun inzicht versuffen en hun geest afstompen. We moeten 'den weg terug'. We moeten den ballast van de te uitgebreide wetenschappen uitwerpen en meer wetenschappelijk inzicht geven: we moeten eerst de capaciteit van de vermogens verruimen, in plaats van ze voorbarig te vullen en aldus hun groei te remmen: we spannen den wagen vóór de paarden. Het moge paradoxaal klinken: we mogen het Grieks niet afschaffen, maar het integendeel in ere herstellen, het versterken, opdat het weer zijn volledig-vormende kracht kunne ontwikkelen op de humaniora.
***
In het licht van bovenstaande beschouwingen kunnen we thans bondig de structuurhervorming van de humaniora door het Ministerie van Openbaar Onderwijs ontworpen, beoordelen. De humaniora zouden voortaan uit twee cyclussen bestaan, een lagere en een hogere. Eerst een driejarige oriëntatie-cyclus met drie afdelingen, een (Grieks-) Latijnse, een moderne en een prae-technische met een soort eenheidsprogramma om de overgang van de ene naar de andere afdeling mogelijk te maken; daarna een driejarige specialisatie-cyclus met niet minder dan vijf afdelingen: een Grieks-Latijnse, een Latijns-wiskundige, een handelsafdeling, een afdeling Latijn-wetenschappen en ten laatste Latijn-moderne talen. Men ziet dadelijk dat er van de oude echte humaniora practisch niets meer overschiet. Voor de Grieks-Latijnse afdeling zou men zelfs | |
[pagina 412]
| |
het Latijn willen uitstellen tot de 5e en het Grieks tot de 3e. De lagere humaniora worden aldus een voortgezet lager onderwijs en de hogere een beroepsschool. Ook de Universiteit moet trouwens tot een hogere beroepsschool ontaarden. Men begrijpt volkomen de reactie van de Nationale Federatie van het Vrij Middelbaar Onderwijs die op 30 April jl. een protest-motie stemde. De 'Classici Ex-Lovanienses' formuleerden ook scherp hun grievenGa naar voetnoot1.. Doch ook vanwege talrijke leden van het Openbaar Middelbaar Onderwijs, inspecteurs, studieprefecten en leraars in een vergadering op 25 Juli jl. 'ter verdediging van het humanisme en van de artistieke en letterkundige belangen in het middelbaar onderwijs', werd met klem betoogd dat de humaniora slechts secundair op de universiteit mogen ingesteld zijn en dat het Grieks moet behouden blijven 'om een algemene, menselijke, humanistische vorming te geven'. Moge deze protest-beweging een krachtige uitbreiding nemen over heel het land, om de fatale devaluatie van de oude humaniora en dus van onze cultuur nog tijdig tegen te houden. |
|