Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| ||||||||
[Nummer 4]Is er godsdienstvrijheid in het huidige Rusland?
| ||||||||
[pagina 290]
| ||||||||
man van de straat', om het volk niet tegen zich te hebben in den dreigenden strijd op leven en dood. Reeds in 1934 was men begonnen waardevoller werk beter te betalen. Op de collectieve landbouwbedrijven, gaf men de boeren kleine percelen grond om ze individueel te bebouwen. Wanneer in 1937 het Poesjkin-jubileum werd gevierd, luidde het in de pers: 'Rusland is een grote natie, omdat het Poesjkin en Lenin aan de wereld heeft geschonken'. Oude nationale waarden stegen weer in koers, en zo zou ook de orthodoxe Kerk, als traditionele nationale instelling, wederom min of meer in ere worden hersteld. Toegevingen inzake godsdienst kwamen zo laat, omdat deze de regering het zwaarst vielen. In de jaren 1937/38 beproefde men nogmaals, doch te vergeefs, den tegenstrever met geweld uit den weg te ruimen. Nog na het uitbreken van den oorlog en na het bekende verdrag tussen Hitler en Stalin over de verdeling van Polen, verklaarde de leider der Kommunistische Jeugdvereniging Michailov, dat de Sowjets en de Nationaal-Socialisten beide vijanden waren van de godsdienst, dat ze gemeenschappelijke tegenstrevers hadden, waaronder de katholieke priesters. Na de intrede van Rusland in den oorlog klonk natuurlijk een andere melodie. Den 21-8-1941 richtte radio Moscou een oproep tot alle gelovigen in de door Duitsland bezette gebieden, hen aansporend de vrijheid van hun godsdienst te verdedigen. In den oproep beschuldigden zij de nazi's ervan het bestaan van het christendom te bedreigen, Christus Koning van den troon te stoten en Rosenberg's 'Mythus des XXen Jahrhunderts' in zijn plaats te willen zetten. Bij het begin van den oorlog schaarde de orthodoxe Kerk zich al dadelijk aan de zijde der Sowjets. Onmiddellijk hadden in heel het land kerkelijke diensten plaats om de zege van het rode leger af te smeken. De plaatsvervangende patriarch Sergius riep de gelovigen op ten strijd tegen de 'vijanden der orthodoxie'. Plechtig verklaarde hij den 19-8-41 dat de vrijheid der kerkelijke diensten in heel Rusland volledig was hersteld. De regering kwam tot het inzicht, dat de Kerk een waardevolle bijdrage kon leveren voor het tot stand brengen van een in oorlogstijd onmisbaar nationaal eenheidsfront. Daarbij moest de Sowjetstaat, wilde hij in het milieu van zijn demokratische bondgenoten geen gek figuur slaan, zich tenminste den schijn van een godsdienstige verdraagzaamheid gevenGa naar voetnoot1.. Bij een banket ter ere van Amerikaanse gasten, verklaarde hij den 18-12-1941: 'God moge President Roosevelt bij zijn opdracht helpen!' De strijd tegen het christendom werd afgeblazen en de anti-godsdienstige musea gesloten. Weliswaar werd, naar wij uit betrouwbare bron vernemen, in menig | ||||||||
[pagina 291]
| ||||||||
geval alleen den naam veranderd. Ook zijn vaak nog de woorden: 'Godsdienst is opium voor het volk', te lezen boven de poort van de musea die onder een anderen naam blijven voortbestaan. Het verbond der goddelozen werd ontbonden omdat het allen zin verloren had en zijn orgaan De Goddeloze hield 'wegens papierschaarste' in September 1941 op te verschijnen. De Zondag als rustdag werd opnieuw ingevoerd. Vanaf het jaar 1943 werd de gewijzigde houding van den Staat tegenover de Kerk nog duidelijker merkbaar. De regering begon de patriarchale Kerk, in onderscheid met de secten die zich van haar hadden afgescheiden en vroeger den steun der Sowjets genoten, bijzonder te begunstigen. Dit omdat ze had ingezien dat een gecentraliseerde Kerk beter te beheersen is dan een eindeloos aantal secten. In de Lente 1943 kon de patriarchale Kerk, en dan nog wel - en dat is betekenisvol - in de staatsdrukkerij, een prachtig verlucht werk uitgeven onder den titel: De Waarheid over den godsdienst in Rusland. Ook het maandblad van het patriarchaat verschijnt sinds 1944 in een zeer verzorgde uitgave op de persen van de staatsdrukkerij. Den 3 September 1943 ontving Stalin - iets ongehoords tot dan toe - in hoogst eigen persoon de primaten van de Kerk. Nu werd ook, na een weigering van achttien jaar, de toelating verleend een nieuwen patriarch te kiezen. Een bisschoppelijke synode, waarop zeventien bisschoppen aanwezig waren, verkoos Sergius tot patriarch, die tot dan toe plaatsvervangend patriarch was geweest, en bij de regering hoog in aanzien stond. Hij wordt bijgestaan door een synode. Den 13 October 1943 werd een bijzondere 'Sowjet voor de aangelegenheden der orthodoxe Kerk' in het leven geroepen. Zijn leider is G. Karpov. Den 30 Juni vormde men een gelijkaardigen Sowjet voor de andere christelijke en niet-christelijke godsdienstige genootschappen, die door Y. Polyansky wordt voorgezeten. Talrijke kerken werden opnieuw voor de goddelijke diensten geopend. Zo steeg b.v. in Moscou het aantal toegankelijke kerken van 17 in 1938 tot 40-50 in 1943. Het volgend jaar konden zelfs enkele theologische scholen geopend worden. Na den dood van den patriarch Sergius in Mei 1944, begon een theologisch Instituut in Moscou zijn werkzaamheden. Plannen zijn gereed om een tweede dergelijk Instituut in Leningrad te stichten. Ook een aantal kloosters werd weder geopend, o.a. dit van de Allerheiligste Drievuldigheid, het klooster van den hl. Sergius, en het beroemde grottenklooster in Kiew. Volgens de getallen die door den metropolitaan Nicolaus von Krititsi in September 1945 werden medegedeeld, bestaan er in Rusland 10 seminaries, één theologisch instituut, 37 kloosters, ongeveer 20.000 parochies met 30.000 priesters, 80 bisdommen. Het patriarchaat beschikt nu in Moscou over een ruim | ||||||||
[pagina 292]
| ||||||||
gebouw en over een drukkerij. Twee theologische tijdschriften en andere uitgaven zijn in voorbereiding. Na den dood van den patriarch Sergius, werd de metropolitaan Alexis van Leningrad door een groot nationaal concilie, waarop bijna alle orthodoxe kerken vertegenwoordigd waren, als zijn opvolger aangeduid. Wanneer men dit alles hoort, zou men geneigd zijn te denken dat er inderdaad voor de Russische Kerk een nieuwe tijd van vrijheid is aangebroken. Men moet echter goed toezien hoe de verhoudingen zijn. Er is zeker geen vervolging meer. De priesters worden niet meer in gevangenissen of concentratiekampen opgesloten enkel en alleen wegens het uitoefenen van hun ambt. Wie ter kerke gaat, stelt zich daardoor niet meer bloot aan plagerijen van allen aard. Naar aartsbisschop Germanos, exarch van den patriarch van Konstantinopel, in West- en Oost-Midden-Europa, die in 1945 ter gelegenheid van het concilie in Moscou vertoefde, wist mede te delen, kunnen nu zelfs leden van de kommunistische partij, de kerk bezoeken. Maar met de mogelijkheid den eredienst te celebreren en bij te wonen, is nog niet de vrijheid toegestaan die de Kerk nodig heeft. Vrijheid van eredienst alleen is niet voldoende. De Kerk moet vooral, als we van godsdienstvrijheid willen spreken, de opdracht die Christus haar gegeven heeft, nl. het Evangelie aan alle mensen mede te delen, zonder hinder kunnen volbrengen. Zij moet de vrijheid hebben gans het Evangelie te verkondigen zonder onderscheid, dus ook de waarheden over staatsinrichting en gemeenschapsleven; zij moet de vrijheid hebben de jeugd in den geest van het Evangelie op te voeden. Verder moet zij vrij naar het Evangelie kunnen handelen, d.w.z. ze moet haar liefdewerk ongehinderd kunnen uitoefenen. Hierin juist legt de Sowjetregering de Kerk aan banden en beperkt ze haar werkzaamheid tot het eenvoudige uitoefenen van den eredienst. Heeft er zich een wezenlijke verandering in deze wetgeving voorgedaan? Dat is de fundamentele vraag die wij te beantwoorden hebben. Karpov, de voorzitter van den sowjet voor de aangelegenheden der orthodoxe Kerk, verklaarde op het concilie van Moscou in Februari 1945, dat het decreet van 1918 over de scheiding van Kerk en Staat, en de bepalingen van het decreet van Stalin over de betrekkingen tussen beiden, ook voortaan onaantastbare principes zouden zijn. Doch de scheiding van Kerk en Staat, die door de wet van 23 Januari 1918 werd vastgelegd, is niet, zoals in Amerika, een minnelijke scheiding van beide machten, zij is tegen de Kerk gericht. Artikel 11 van deze wet verbiedt het opleggen van kerkbelastingen en het nemen van kerkelijke strafmaatregelen. Een ministerieel rondschrijven van 18 November 1920 verklaarde iedere activiteit van de leiding der bisdommen als onwettig. Zo werd heel het organisme der Kerk | ||||||||
[pagina 293]
| ||||||||
stukgeslagen. Anderzijds werd er den 10 Augustus 1922 een decreet uitgevaardigd, volgens hetwelk iedere kerkelijke gemeenschap en ieder priester die zijn ambt uitoefent zich moet laten registreren. Dit bracht de Kerk onder de volledige controle van den Staat. Scheiding van Kerk en Staat betekent niet in Rusland: vrijheid, maar verslaving. Dat dit ook nu nog van kracht is, zal de verdere uiteenzetting aantonen. Wat het wetsbesluit van Stalin betreft, komt artikel 124 in aanmerking, dat luidt: 'om de gewetensvrijheid van de burgers te vrijwaren, is in de U.S.S.R. de Kerk gescheiden van den Staat, en de school gescheiden van de Kerk. De vrijheid van den eredienst, en de vrijheid van anti-godsdienstige propaganda zijn voor alle burgers gewaarborgd'. Hier is vooreerst het begrip der gewetensvrijheid zeer kenschetsend. Om de gewetensvrijheid te waarborgen, moet de Kerk zoveel mogelijk aan banden gelegd en haar invloed uit de school verbannen worden. Gewetensvrijheid wordt hier verstaan als vrij zijn van iedere dogmatische gebondenheid. De Kerk met haar aanspraak op het uitsluitend bezit der waarheid, bedreigt deze vrijheid. Het artikel laat de Kerk vrij den eredienst uitoefenen, maar dat is ook alles wat haar geoorloofd is. Alleen anti-godsdienstige propaganda is toegelaten, godsdienstige niet. Artikel 4 van de verordening van Lenin sprak nog over de vrijheid zowel der godsdienstige als der anti-godsdienstige propaganda, doch dit artikel werd reeds door de wet van 8 April 1929 over de godsdienstige verenigingen in dien zin veranderd, dat alleen nog anti-godsdienstige propaganda toelaatbaar werd geacht. Deze wet die nu nog van kracht is, bepaalt zeer nauwkeurig hoe dit verbod van religieuze propaganda bedoeld is. Het is verboden mutualiteiten op te richten, tehuizen voor bedevaarders, armenhuizen, begrafeniskassen, enz., te organiseren, godsdienstige verenigingen voor boeren en werklieden te stichten, het geld dat voor den eredienst ter beschikking staat voor andere doeleinden aan te wenden. Het is verboden bidstonden te beleggen voor kinderen, jongelieden en vrouwen of literaire werkgemeenschappen op te richten, omdat die zouden kunnen dienen tot het geven van godsdienstonderricht. Het organiseren van patronaten of kindertehuizen, het openen van bibliotheken of leeszalen, het stichten van ziekenhuizen en het verlenen van geneeskundige hulp, is eveneens verboden. In één woord, iedere activiteit met uitzondering van het eenvoudige uitoefenen van den eredienst, is aan de Kerk ontzegd. Het is betekenisvol dat in een brochure, Godsdienst en Kerk in de U.S.S.R. van de hand van F. Fedorov, die in 1944 in Moscou in verscheidene talen verscheen, de wet van April 1929 wel wordt geciteerd, maar deze bepalingen, die de activiteit van de Kerk aan banden leggen, eenvoudigweg worden verzwegen. Zo kan men natuurlijk bewijzen | ||||||||
[pagina 294]
| ||||||||
dat de Kerk in Rusland vrij is, wanneer men alles wat in zijn kraam niet past, eenvoudigweg doodzwijgt. De noodlottigste uitwerking van het verbod van elk godsdienstige propaganda, is het verbod van het godsdienstonderwijs. Volgens artikel 121 van het strafwetboek (zoals art. 132 van het STWB van 1926) wordt het geven van godsdienstonderwijs aan minderjarigen onder de achttien jaar, met een jaar dwangarbeid gestraft. Dit artikel is ook nu nog van kracht. In de praktijk werden de voorziene straffen niet zelden overschreden. Het tijdschrift Investija bericht van een geval in Maart 1922, waar een onderwijzer in Moscou tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld wegens het geven van godsdienstonderwijs. Naar den tekst van de wet, is enkel het geven van godsdienstonderricht aan personen onder de achttien jaar strafbaar - hiermede wordt echter niet bedoeld, dat onderricht aan personen boven de achttien jaar zou toegelaten zijn. Dit zou in strijd zijn met de grondprincipes van de scheiding der Kerk van de school. De jongste rechtsliteratuur breidt daarom deze verbodsmaatregel uit tot het geven van godsdienstonderwijs aan volwassenen. Aldus verbiedt de officiële commentaar op het strafwetboek van 1939 (p. 435 vv.) godsdienstonderwijs aan volwassenen in officiële en private onderwijsinstellingen, met uitzondering alleen van de bijzondere theologische instituten voor de opleiding der geestelijkheid. Dergelijke inrichtingen voor de priestervorming bestaan echter slechts wederom sinds 1944, zodat tot dan toe het godsdienstonderwijs aan volwassenen alleen in niet bestaande scholen was toegelaten. Aan personen die zich niet tot het priesterschap voorbereiden, dus aan de overweldigende meerderheid der gelovigen, mag ook nu nog geen godsdienstonderwijs worden verleend. De wet van 8 April 1929 verbiedt, zoals reeds vermeld, het vormen van kringen en verenigingen met als doel godsdienstonderwijs te geven (art. 17, alinea 1, punt c). Daardoor is ieder godsdienstonderricht ook aan volwassenen, zelfs buiten de school onmogelijk gemaakt. Anderzijds verbiedt art. 13, al. 1 van de schoolwet van 19 October 1933, ieder godsdienstonderwijs in de scholen. Volgens artikel 18 van de wet van 8 April 1929, is alleen het privaat godsdienstonderwijs aan groepen van hoogstens drie kinderen toelaatbaar. Dergelijk privaatonderwijs kon men ook nauwelijks verbieden. Maar zelfs deze kleine toegeving werd tot voor korten tijd, overal waar het enigszins mogelijk was, beperkt. Nu lijkt ze evenwel effectief te zijn. Ieder geval van privaat godsdienstonderwijs moet, krachtens de verordening van 23 April 1927 (art. 1, al. 2, en art. 2) nauwkeurig in het oog gehouden worden, en den volkscommissaris voor Onderwijs medegedeeld. De toelating tot het geven van godsdienstonderricht werd meermaals wederrechtelijk geweigerd. Vaak | ||||||||
[pagina 295]
| ||||||||
werden de kinderen aan hun ouders ontrukt of de ouders gestraft. Hierin schijnt er wel werkelijk een ommekeer te zijn tot stand gekomen. Een Amerikaans diplomaat, die in het voorjaar van 1945 bij den patriarch Alexis een bezoek aflegde, vroeg hem waarin hij nu meer godsdienstvrijheid had dan vroeger, en de patriarch antwoordde: 'We worden nu niet meer gestraft wanneer we, op verzoek, de kinderen in familiekring godsdienstonderwijs verlenen.' De diplomaat vroeg dan of er in Rusland, zoals in Amerika, Zondagsscholen voor godsdienstonderwijs bestonden. Alexis antwoordde ontkennend. Zo is het ook nog op den huidigen dag, alleen het absoluut, ontoereikend onderricht in heel kiemen kring wordt toegelaten. Een afgevaardigde van de New-York Times stelde in Augustus 1944 aan Karpov dezelfde vraag over de Zondagsscholen. Hij kreeg als antwoord, dat tot hiertoe de vraag nog niet was opgerezen. Zolang deze wetgeving die elke werkzaamheid der Kerk zozeer aan banden legt, bestaat, kan er van ware godsdienstvrijheid geen sprake zijn, al geven de onder controle der Sowjetregering staande prelaten nog zo hoog van deze vrijheid op. Welsprekender dan al deze woorden is het zwijgen van den patriarch in het zoeven vermelde interview met den Amerikaansen diplomaat, dat ons uit absoluut betrouwbare bron bekend is. Hoe het van Moscou onafhankelijke deel der Russische emigranten over de godsdienstvrijheid in Rusland denkt, toont ons een verklaring van het bisschopsconcilie der Russische orthodoxe kerken, dat in München van 26 April tot 9 Mei 1946 plaats greep. Op dit concilie waren zestien bisschoppen aanwezig en tien hadden een afvaardiging gezonden. Een verklaring van dit concilie zegt: 'We weten wel, dat de Sowjetregering na den oorlog aan de Kerk een paar van de haar ontroofde vrijheden heeft moeten teruggeven. Maar de vrijheid aan de Russische Kerk toegestaan is uiterst beperkt en meer schijn dan werkelijkheid. Als de kommunistische regering werkelijk haar hoogachting voor de Kerk wil tonen, en haar de normale werkmogelijkheden wil verschaffen, moet ze haar de volledige vrijheid in het vervullen harer zending waarborgen. De regering moet op de eerste plaats de gevangenissen en concentratiekampen openstellen en de bisschoppen en priesters bevrijden, die daarin nog zuchten en echte martelaren zijn van het orthodoxe geloof. Zij moet de geestelijkheid volledige vrijheid verlenen om in woord en schrift Gods Woord te verkondigen; zij moet de godsdienstige opvoeding der jonge generatie toelaten (C.I.P., 5 Juni 1946). Een andere stem, uit het kamp der Parijse emigranten, die den patriarch Alexis erkennen, L.A. Sande, professor aan het Russisch theologisch instituut te Parijs, schrijft in de Bode van het kerkelijk Leven, het tijdschrift der Russische emigranten aldaar (no 3, Juli 1945): 'De Kerk wordt door den Staat | ||||||||
[pagina 296]
| ||||||||
nu als bruikbaar beschouwd, geduld en zelfs gesteund. Er is vrijheid van eredienst, maar dat betekent nog niet vrijheid van prediking, noch vrijheid van onderwijs of van drukpers. Onder prediken verstaan we niet het houden van een kleine toespraak bij den eredienst - dat is toegelaten - maar het geheel der werkzaamheden van de Kerk om het leven te heiligen en om te vormen. Als we van onderwijs spreken, dan hebben we niet de technische vorming der kandidaten voor de theologie op het oog, maar met het onderwijs der Kerk bedoelen we den invloed die de Kerk op de jeugd in en buiten de school uitoefent. Zulke invloed is in strijd met de basiswet der U.S.S.R., de scheiding van Kerk en Staat, het verbod van kerkelijken invloed op de school, op jeugdorganisaties, enz. Kerkvroomheid is in Rusland toegelaten, maar een orthodoxe cultuur is verboden. Als men alleen vrijheid van eredienst heeft wordt de liturgie gemakkelijk een voorwerp van de archeologie. Voor de brede goddeloze lagen van het volk, is zulke liturgie niets anders dan een overblijfsel, dat van hogerhand, als een volksverdwazing, nog wordt toegelaten.' Deze man ziet zeer goed hoe de vrijheid van eredienst voor de Kerk absoluut ontoereikend is, wanneer haar geen enkele mogelijkheid tot propaganda wordt gelaten. Karpov zelf, de Sowjetvoorzitter voor aangelegenheden der orthodoxe Kerk, schijnt de godsdienstvrijheid voor de Russische Kerk als niet bestaande te beschouwen, want in zijn rede op het concilie van Moscou stelt hij deze vrijheid pas voor de toekomst in het vooruitzicht. Een afgevaardigde van het tijdschrift America vroeg aan Polyansky, de Sowjetvoorzitter voor godsdienstaangelegenheden, of iemand die als gelovige bekend stond, het tot een leidende functie in Rusland kon brengen. Polyansky gaf het ontwijkende antwoord, dat godsdienstvrijheid in Rusland gewaarborgd was (The catholic...). De kommunistische partij, die den Russischen Staat schraagt is, zoals voorheen, fundamenteel atheïstisch. Godsdienst wordt nog steeds beschouwd als een bijgeloof dat, door gepaste opvoeding dient uitgeroeid. Stemmen verheffen zich in kommunistische regeringskringen, die zich over een al te grote tolerantie inzake godsdienst beklagen, ofschoon de bewegingsvrijheid der Kerk toch waarlijk reeds genoeg aan banden werd gelegd. Buitenlandse reizigers, die hun ogen niet in hun zak hielden, beoordelen de Russische godsdienstvrijheid zeer negatief. In het begin van dit jaar bracht de Britse jeugd een bezoek aan Rusland. Jones, de secretaris der christelijke Engelse studenten-vereniging, berichtte over dit bezoek, dat de Kerk weliswaar vrij is in het uitoefenen van den eredienst, maar dat ze hoegenaamd geen propaganda mag voeren. Vergaderingen buiten de kerk en jeugdverenigingen zijn er onmogelijk. De Kerk heeft niet den minsten invloed op de jonge generatie en de sociale | ||||||||
[pagina 297]
| ||||||||
orde (Humanitas, Mei 1946, p. 492). Zelfs de metropolitaan Nicolaus von Krititsi, een der trouwste aanhangers van het Sowjetregiem, moest bij zijn bezoek in Parijs in September 1945 toegeven dat slechts privaat onderwijs aan een klein aantal kinderen binnen den familiekring mogelijk was. De instituten voor theologie zijn enkel gemachtigd jongelieden boven de achttien jaar te aanvaarden. Wel mogen de kinderen aan de godsdienstoefeningen deelnemen, maar de metropoliet bewaart het stilzwijgen over het godsdienstonderricht in de kerk. Wij weten dat dit niet mag. Zo is de werkzaamheid der Kerk nog steeds bij iedere schrede geremd. Het ergste echter is, dat ze, ondanks de scheiding van Kerk en Staat, die op papier bestaat, tot in het kleinste van den atheïstischen Sowjetstaat afhankelijk is. Het concilie van Januari-Februari 1945 gaf de Kerk een nieuw statuut, waarin haar afhankelijkheid stevig is vastgelegd. Dit statuut stelt in het vooruitzicht een Kerkconcilie dat regelmatig zou worden bijeengeroepen, en een conferentie van de bisschoppen die op bepaalde tijdstippen zou samenkomen. Beide kunnen slechts met toelating der regering vergaderen. De bisschoppen worden door de patriarchen, in verstandhouding met de synoden, benoemd. Naar het Engels tijdschrift The Tablet, wordt de kandidaat door Karpov voorgesteld (Tablet, 23 Maart 1946). Zoals de patriarchen, worden al de bisschoppen door een sowjetcommissaris bijgestaan. (Tablet, 16 Februari 1946). Het statuut bepaalt ook dat voor het oprichten van een parochie de toelating van de regering nodig is. De Staat stelt de parochie gratis een kerkgebouw en de noodzakelijke benodigdheden ter beschikking. Onregelmatigheden in het beheer der goederen moeten door den bisschop aan den Sowjet voor zaken der orthodoxe Kerk medegedeeld worden. In een nota die aan het statuut werd toegevoegd, besloot de raad der volkscommissarissen voor aangelegenheden der orthodoxe Kerk, dat aan het patriarchaat, het beheer der diocesen, de parochies en de kloosters, welbepaalde rechten worden toegekend tot het kopen en verkopen van onroerende goederen, maar dat voor elke verhandeling, de toelating van den gevolmachtigde van den raad voor kerkelijke aangelegenheden moet worden ingewonnen. Zo staan de kerkelijke organismen volledig onder de controle der regering. Terloops vernemen we hier ook nog dat Karpov in elk district zijn ondergeschikte ambtenaren heeft. Evenals in den Tsarentijd is de staatscontrole tot in de kleinste bijzonderheden georganiseerd. (vgl. Bode van het kerkelijk Leven, Febr. 1946). In een commentaar van de hand van Prof. Eremin, professor in het kerkelijk recht aan het Russisch Theologisch Instituut van Parijs, beklaagt deze er zich over in een Parijs emigrantenblad, dat de wet die uitgevaardigd werd onder de Sowjets zich bijna niet stoort aan de | ||||||||
[pagina 298]
| ||||||||
rechten die, volgens de traditionele voorschriften aan de Kerk toekomen. Men zou zich de vraag moeten stellen of de kerkelijke autoriteiten niet hun bevoegdheid zijn te buiten gegaan met, op verlangen der Sowjetregering, de verplichting op zich te nemen de Sowjetwetgeving in de kerkaangelegenheden te herkennen, en of dit geen verraad zou betekenen tegen Gods wetten. In het algemeen kader der afhankelijkheid van de Kerk aan den Staat is het dan ook niet te verwonderen dat voor de opening der geestelijke scholen de toelating der regering nodig is. Daarbij is het programma dezer scholen zeer beperkt. Ze mogen geen philosophie en profane geschiedenis en absoluut geen profane leervakken onderwijzen. Het doel blijft steeds de mogelijkheid aan de priesters te ontnemen om invloed uit te oefenen op de intellectuele kringen (Tablet, 16 Nov. 1946). Niet voor niets is de Staat zo toegevend geweest tegenover de Kerk. Hij wil ze in de hand hebben als willoos werktuig voor zijn binnen- en buitenlandse politiek. De Kerk heeft het beetje vrijheid dat men haar had toegestaan, met haar verslaving aan den atheïstischen Staat moeten betalen. Met recht kan men zich de vraag stellen of deze prijs niet te duur was. Ook de onafhankelijke Russische emigranten beklagen dezen toestand van verslaving der Kerk aan den Staat. In een door de Russen in Amerika uitgegeven tijdschrift Rassiga (New-York) wordt in een artikel van Nikolai Rikalov diep geklaagd over het feit dat de goddeloze regering in Rusland de Kerk als haar slavin uitbuit en ze als een blind wapen voor haar kommunistische politiek gebruikt. (Rassiga, 16 Maart 1946). Er zijn symbolen voor dit nauw samengaan. Ter gelegenheid van allerhande feestelijkheden marcheert de patriarch samen met de volkskommissarissen en maarschalken op de rode plaats te Moscou, het dagblad Isvestija drukt de herderlijke brieven af die zich echter minder tegen de zonde dan wel tegen de anti-kommunistische politiek richten. Ze kanten zich niet tegen den duivel maar tegen de reactie en houden zich meer met het rijk van Stalin dan met het hemelrijk bezig. (Tablet, 23 Nov. 1946). Soms zelfs nemen de Sowjetafgevaardigden bij officiële aangelegenheden, aan den eredienst deel. Zo nam b.v. de heer Karpov, tezamen met den gevolmachtigde voor aangelegenheden der orthodoxe Kerk in Oekraïne, Chodtschenko, op Pasen 1945 deel aan een liturgische plechtigheid die door den patriarch samen met den metropolitaan der stad te Kiew werd gecelebreerd. De regering stelde de buitenlandse prelaten, die voor het concilie naar Moscou kwamen, vliegtuigen voor de reis ter beschikking, zorgde in Moscou voor auto's, verschafte hun winterkledij en onderdak en onderhoud. (Ibid., no 5). Men zou zich bijna in den tijd van Konstantijn den Grote wanen. Ook aan de patriarchen en andere | ||||||||
[pagina 299]
| ||||||||
kerkvoogden die als agenten der sowjetregering in het buitenland reisden, stelde de regering vliegtuigen en al wat ze nodig hadden ter beschikking. Volgens een bericht in het patriarchaal tijdschrift (1945, no 5), toonde Stalin bij een ontvangst van den patriarch en zijn bijzonderste medewerkers, levendige belangstelling voor de behoeften der Kerk, vroeg inlichtingen over het kerkelijk leven, over de ondernemingen en plannen, toonde zich zeer welwillend en hartelijk en beloofde zijn steun voor de toekomst. Bij dit alles stelt men zich onwillekeurig de vraag: Wat wil de Sowjetstaat dan wel van de Kerk wanneer hij tegenover haar plotseling een zo welwillende houding aanneemt? Want dat Stalin en zijn trawanten zich zo zeer voor het rijk Gods gaan interesseren, zal ook de naiefste wel niet geloven. De Staat verwacht van de Kerk eerst en vooral verhoging van zijn prestige in de ogen van het gelovige deel van het Russische volk. Dit was vooral tijdens den oorlog van belang om de nationale eenheid te verstevigen. De hoge en hoogste vertegenwoordigers van de Kerk overladen de Sowjetregering in het algemeen en Stalin in het bijzonder met loftuigingen. In een artikel, 'Het verloren en het teruggewonnen Paradijs', uit het patriarchaal tijdschrift (1945, no 6) wordt het Russisch patriarchaat vergeleken met het paradijs dat het Russische volk door de hervorming van Peter den Grote verloor en haar door de goedheid der Sowjetregering werd teruggeschonken. Daar de voorwaarden tot het verwerven van het hemelrijk met het opnieuw invoeren van het patriarchaat, voor de kinderen der Russische Kerk verbeterd zijn, heeft de atheïstische regering grote verdiensten verworven voor het zielenheil van haar onderdanen. Stalin wordt gevierd als de leider van God gezonden voor het Russische volk en het rode leger en dit op een wijze die niet moet onderdoen voor de gebruikelijke loftuigingen voor den 'Führer' of den 'Duce' in de fascistische landen. In Januari 1944 schreef in het patriarchaal tijdschrift de metropoliet Nikolaus von Krititsi over Stalin als 'den meest geliefden leider van ons volk, den genialen hoogsten aanvoerder van ons leger, door God aangesteld om in dezen tijd van beproeving ons volk te dienen'. De metropoliet Sergius drukte de gevoelens van alle orthodoxe Russen uit, wanneer hij zegde: 'Van harte groet ik in Uw persoon den leider van onze militaire en culturele machten, door God verkozen en die ons voert naar de zegepraal over den inval der barbaren, naar den vreedzamen bloei van ons land en naar een lichte toekomst voor zijn volkeren'. Nikolaus gaat verder: 'De gelovige Russen zien in den persoon van den hoogsten leider van de natie, den vader van hun volk hun door God geschonken en bidden vurig tot God | ||||||||
[pagina 300]
| ||||||||
den Heer voor zijn gezondheid en een lang leven. In onzen leider erkennen de gelovigen samen met het ganse land, den grootsten van alle mensen die ons land ooit heeft voortgebracht, een man die in zijn persoon alle eigenschappen van onze heldhaftige grote legeraanvoerders uit het verleden verenigt. Zij zien in hem de menswording van al het goede en schone dat het heilig geestelijk erfgoed van het Russische volk uitmaakt en hun door de voorvaderen is overgeleverd'. In een verslag van 10 April 1945 over het bezoek van den patriarch en zijn medewerkers aan Stalin, spreekt dezelfde metropoliet Nikolaus over 'het grote geluk hem te aanschouwen, wiens naam met liefde en verering wordt genoemd, niet enkel in alle streken van ons land, maar ook in alle landen die vrijheid en vrede liefhebben'. (Par. Zt., 1945, no 5). Hij noemt Stalin de grootste man van het huidige tijdperk. Zo steunde de Kerk het staatsbestuur gedurende den oorlog, ze versterkte den strijdlust door haar propaganda. In zijn rede op het concilie van Moscou, dankt Karpov, in naam der regering, de Kerk uitdrukkelijk voor haar propaganda-werkzaamheid in de herderlijke brieven en predikaties en ook voor haar niet geringe materiële hulp in den strijd tegen den vijand. Zoals men weet stelde de Kerk het rode leger een volledig uitgeruste pantserkolom ter beschikking. Volgens getallen die de metropoliet Nikolaus in September 1945 te Parijs mededeelde, collecteerde de Kerk gedurende den oorlog meer dan 300 millioen roebel voor het rode leger (Bode van het kerkelijk Leven, Parijs, no 4, Nov. 1945). Het concilie van Moscou richtte een oproep tot alle volkeren der wereld om te strijden tegen het fascisme. Zelfs hoge prelaten predikten den haat tegen den vijand. Zo schrijft de metropoliet Nikolaus in het patr archaal tijdschrift van Januari 1944: 'De vrouw, die van nature zelf ertoe geroepen is het leven aan anderen te schenken, nam het geweer in de hand en stond naast de mitrailleuze, omdat nu de branding van de liefde voor het vaderland en van de haat tegen het fascistisch monster, boven alle andere gevoelens in de Russische ziel staat'. (p. 17). De aartsbisschop Lukas van Tambov schrijft in Februari 1944 in hetzelfde tijdschrift: 'Kan men, wanneer men van de afschuwelijke Duitsers spreekt, nog aan aan het heilige gebod van Christus: 'Bemint uwe vijanden', denken? Neen, neen, in geen geval kan men dat! Men kan het niet omdat deze liefde geheel en volstrekt onmogelijk is, niet alleen voor de mensen maar ook voor de engelen en voor den God van de liefde zelf, omdat ook God het kwade haat en de boosdoeners verdelgt. De afschuwelijke Duitsers zijn niet slechts onze vijanden, maar ook Gods vijanden en wie durft spreken van liefde voor Gods vijanden?' (p. 28). | ||||||||
[pagina 301]
| ||||||||
Om de Sowjetregering aangenaam te zijn verloochent de Kerk hier in haar officieel tijdschrift, het fundamentele gebod van het Christendom. Zover gaat haar slaafsheid tegenover de atheïstische regering! Ook na den oorlog wordt het verkondigen van den haat voortgezet. In een artikel over het proces van Nürenberg schrijft een priester, M. Sernow: 'Er zijn daden op aarde die van dien aard zijn dat er geen vergiffenis meer voor bestaat. De Verlosser bad voor zijn beulen omdat ze niet wisten wat zij deden. Onze vijanden wisten zeer goed wat zij deden. Daarom verdienen zij geen vergiffenis' (Patriarchaal tijdschrift, December 1945). De Sowjets gebruiken verder de Kerk ook als werktuig voor hun buitenlandse politiek. De Russische Kerk staat in goede betrekking met de Anglikaanse Kerk en maakte zo het verbond met de Russen in Engeland aannemelijk. Reeds voor hij tot patriarch verkozen werd, wenste de metropoliet Sergius den nieuw gekozen aartsbisschop van Canterbury, Dr. Temple, geluk. In zijn toespraak noemt hij hem 'beminde broeder', een titel die slechts voor hoogwaardigheidsbekleders der orthodoxe Kerk gebruikt wordt. In September 1943 verbleef de Anglikaanse bisschop van York in Moscou en in Juni 1945 kwam Nikolaus von Krititsi naar Londen een tegenbezoek afleggen. In zijn redevoeringen te Londen drukte de metropolitaan den wens van de Russische Kerk uit, vriendschappelijke betrekkingen met de Anglikaanse Kerk tot stand te brengen. Hij wees op het gemeenschappelijk lot in den oorlog en op de anti-fascistische gezindheid der beide Kerken. Hij overhandigde een gouden kruis met edelstenen als geschenk van den patriarch Alexis samen met een gelegenheidsschrijven aan den aartsbisschop van Canterbury. Op 18 Juni had te Londen een ontvangst plaats bij den Sowjet-gezant Gustov. (Patr. Tijdschrift, 1945, no 8). De orthodoxe Kerk steunde de machtsdroom van Moscou's buitenlandse politiek. Reeds in 1944 schreef de metropoliet Sergius in het patriarchaal tijdschrift (Februarinummer) een betekenisvol artikel over de vraag of Christus in de Kerk een plaatsvervanger had. Hij verwerpt deze katholieke opvatting maar besluit toch dat de Kerk wel een enig hoofd zou kunnen hebben dat dan de voorzitter der hiërarchie en van het algemeen concilie zou zijn. 'Niets is onmogelijk, zelfs niet dat dit hoofd de bisschop van een of andere wereldhoofdstad zou zijn'. Wie denkt dan niet aan Moscou! Als de patriarch van Moscou aan het hoofd van de gehele orthodoxe Kerk zou staan, dan ware, in het wereldlijke geprojecteerd, de politieke hegemonie van Rusland de toestand die daaraan beantwoordt. Oude tsaristische dromen van Moscou als het tweede Rome, worden daarin weer levendig. De uitnodiging van alle orthodoxe kerken, de Bulgaren uitgezonderd | ||||||||
[pagina 302]
| ||||||||
die dan nog als schismatieken doorgingen, wijst in dezelfde richting. De patriarchen van Alexandrië, Antiochië en Georgië waren persoonlijk aanwezig. Na den oorlog reisden verscheidene prelaten, met den patriarch zelf aan het hoofd, naar het buitenland met het doel om alle Russische emigranten aan de patriarchale Kerk te onderwerpen, en de orthodoxe kerken in de bezette gebieden van Rusland of de onder Russischen invloed staande, zo mogelijk te bewegen aan te sluiten bij het patriarchaat van Moscou. Het ligt voor de hand dat op die manier de politiek der Sowjets gediend wordt. De prelaten verschenen bij deze zendingen minder als kerkvoogden dan wel als de vertegenwoordigers der Sowjetmacht. Dezen indruk gaf b.v. Nikolaus von Krutitsi bij zijn bezoek te Parijs. Hierover schrijft L.A. Sander in het blad der Russische emigranten: 'De metropoliet Nikolaus kwam naar Parijs, niet enkel als Hiërarch der Russische Kerk, maar ook als hoogwaardigheidsbekleder der Sowjetregering. De gezant ontving hem, hij woonde in het gezantschapsgebouw, enz.' (no 4, Nov. 1945, p. 3). De patriarch reisde einde Mei naar het nabije Oosten. De regering stelde hem een vliegtuig ter beschikking. Karpov begeleidde hem tot op het vliegplein. Het vliegtuig bracht hem naar het Heilig Land, Syrie en Libanon. De patriarch hield o.m. in het huis van den metropoliet van Beiruth een toespraak waarin hij zegde: 'God geve dat de banden die onze volkeren binden steeds steviger worden. Uwe achting voor ons rode leger en voor onzen geliefden leider, Jozef Stalin, die alle noodlijdenden helpt, ontroert me zeer. Ik hoop dat deze reis niet de laatste zal zijn.' (Patr. Tijds., 1945, no 9). Hij kwam per vliegtuig naar Moscou terug, waar Karpov hem reeds op het vliegplein afwachtte. Nikolaus von Krititsi reisde in Augustus-September 1945 naar Frankrijk. Daar gelukte het hem de Russische emigranten onder den metropoliet Eulogius en ook den vertegenwoordiger van de richting van Karlovtsi, den metropoliet Seraphinus, tot vereniging met Moscou te bewegen. Den 2 September celebreerden Eulogius en Seraphinus samen met Nikolaus. De meeste der Karlovtsi-gezinde bisschoppen zijn echter terug in de oppositie tegen Moscou. Hun hoofd, Anastasius, heeft zich met andere bisschoppen te Geneve teruggetrokken en leidt van daaruit den weerstand tegen Moscou. Het verbond dat in Parijs gesloten werd is zeer problematisch. Van de gewichtige dogmatische meningsverschillen die tussen de Eulogianen, de Karlovtsiërs en de patriarchale Kerk bestaan, werd hoegenaamd niet gesproken. Men zag ze eenvoudigweg over het hoofd. Het ligt voor de hand dat het verbond door politieke beweegredenen werd ingegeven. De patriarch | ||||||||
[pagina 303]
| ||||||||
Alexis ging in October 1945 naar Georgië, om aldaar de 'Katholicos', die op het concilie van Moscou aanwezig was, een tegenbezoek te brengen. In September-October van hetzelfde jaar, werd de metropoliet Gregor van Leningrad, door den patriarch naar Finland gestuurd, 'om de goede betrekkingen tussen de beide Kerken te herstellen', met andere woorden, om de Finse Kerk aan de Russische ondergeschikt te maken, zoals dit vóór de Russische revolutie het geval was. De metropoliet werd in Helsinki door afgevaardigden der Sowjetmissie in Finland ontvangen, evenals door het Fins-Russisch genootschap en de medewerkers van de Sowjetcontrolecommissie. Op den avond der aankomst werd de metropoliet door Orlov, den gezant der Sowjetunie in Finland, ontvangen. De gezant had een lang onderhoud met den metropoliet en 'maakte hem op vriendelijke wijze met de plaatselijke omstandigheden bekend'. Dit wil zeggen, dat hij orders gaf voor zijn opdracht. De Finse Kerk drukte den wens uit 'in de moederlijke omarming der vergeten moederkerk van Moscou terug te keren'. Tot den patriarch Alexis werden verzoekschriften in dezen zin gericht. De Finse aartsbisschop Germanos verklaarde zich principieel tot vereniging met Moscou bereid. Eerst moest hij nog de goedkeuring van den patriarch van Konstantinopel inwinnen. De beslissing zou vallen op een Fins concilie, dat in het begin van 1946 zou bijeen geroepen worden. Germanos beloofde voor de hereniging te zullen werken. De metropoliet Gregor bracht bij deze gelegenheid een bezoek aan de monniken die uit Valaam (Ladogameer) naar Papin-Nijenir uitgeweken waren. Met klem predikte hij de boete en versterving en drukte hun op het hart dat het voor hen een plicht was zich aan de moederkerk van Moscou te onderwerpen. Den 5 October nam hij deze monniken wederom in den schoot der moederkerk op. (Patr. Tijds., 1945, no 11). Aartsbisschop Photius van Orlov en Briansk reisde in October naar Wenen en Tsjecho-Slowakije. In Wenen, waar hij vanzelfsprekend per vliegtuig aankwam, werd hij door de afgevaardigden der Russische militaire macht ontvangen. In een der beste Weense hotels werd hij met zijn begeleiders gehuisvest. Maarschalk Konjev zelf ontving den aartsbisschop en beloofde hem zijn hulp tot het wederopbouwen van de vroegere Russische gezantschapskerk. In Wenen werden de aangelegenheden van de aldaar verblijvende Russen geregeld. Er moest daar weldra een bisschop worden aangesteld. Den 5 October vloog de aartsbisschop naar Praag. De plaatselijke Russische bisschop Sergius en de gevolmachtigden der Tsjecho-Slowakische orthodoxe Kerk, ook afgevaardigden van het Tsjecho-Slowakisch leger en leden van het Sowjetgezantschap waren bij de ontvangst op het vliegplein aanwezig. De bisschop Sergius stelde zich zonder | ||||||||
[pagina 304]
| ||||||||
meer onder het gezag van Moscou en nog andere Russische bisschoppen volgden zijn voorbeeld na. Photius sprak ook tot de orthodoxe Tsjechen en drukte de hoop uit dat de Tsjecho-Slowakische orthodoxe Kerk met Moscou zou verenigd worden. Hij zegde dat in principe iedere natie het recht op kerkelijke zelfstandigheid had, maar dat bij de Tsjechen de voorwaarden daartoe nog niet vervuld waren. Daarom was de vereniging met Moscou geboden. Ook hier had een ontvangst bij den Sowjetambassadeur plaats. (Patr. Tijds., 1945, no 11). De Russische emigranten uit de Russische invloedszonen hebben zich allen wederom aan het patriarchaat van Moscou onderworpen: d.i. in de Russische zone van Duitsland, Bulgarije, Jougoslavië; en in het Oosten van Mantsjoerije. In China zijn de Russische emigranten onderling gescheiden: een deel erkent Moscou, een ander deel blijft er tegen gekant. In Amerika wil men weliswaar tot de Russische moederkerk behoren, maar men weigert zich te schikken naar de eisen van den patriarch. Een concilie, in Mei 1945 te Chicago gehouden, verwerpt het bevel door Moscou gegeven tot het samenroepen van een panamerikaans concilie, weigert de Sowjetvlag in de kerken op te stellen, een nieuwen metropoliet te kiezen en hem den titel toe te kennen van Exarch van het Moscovitische patriarchaat. De synode wilde niet dat de huidige Russische bisschoppen door nieuw gestuurde uit de Sowjetunie zouden vervangen worden. Verder weigerde ze haar besluiten aan de bekrachtiging van Moscou te onderwerpen. (Bode van het kerkelijk Leven, Parijs, 1946, no 5, Februari). De Kerken van de gebieden die vroeger aan Rusland behoorden en onlangs weder geannexeerd werden, zijn nu terug aan de Russische Kerk onderworpen, waarvan zij zich hadden losgescheurd. Zo heeft de Estlandse Kerk om vergiffenis gevraagd aan den patriarch van Moscou om haar afscheuring van de moederkerk en hem verzocht haar weder op te nemen. Zo werd ook de Litause Kerk terug aan Moscou onderworpen. Ook op de orthodoxe Kerken in de gebieden die door de Russische troepen bezet zijn of direct onder Russischen invloed staan, is de invloed der Russische Kerk zeer groot. De plaatselijke orthodoxe Kerken moeten zich aan de Russische politiek onderwerpen. Ook de orthodoxen van Achter-Karpatië, van Tsjecho-Slowakije afgescheurd en bij Rusland geannexeerd, sloten zich zonder meer bij Moscou aan. De Roemeense en Bulgaarse Kerken pasten zich zeer snel aan deze nieuwe verhoudingen aan en steunden de nieuwe links-gerichte regeringen. Einde Januari 1945 verklaarde de metropoliet Stephanus van Sofia zijn solidariteit met de nieuwe Russisch-gezinde regering. Hij beklemtoonde de vriendschap met de Slavische broeders en bevrijders en met het broedervolk der Joego- | ||||||||
[pagina 305]
| ||||||||
slaven onder zijn leider Tito. Hij gaf tevens lezing van een vriendelijken brief aan Alexis. In Juni 1945 ging Stephanus naar Rusland. Op 29 Juni werd hij in Moscou ontvangen door den heer Karpov in het bijzijn van den patriarch Alexis en van alle leden van den Sowjet voor aangelegenheden der Russische orthodoxe Kerk, verder door de afgevaardigden der Bulgaarse regering en der panslavische commissie. Er werd een gemeenschappelijk souper aangeboden waarop Karpov en de metropoliet Stephanus een redevoering hielden. De metropoliet en de bisschoppen die hem begeleidden, namen den 3 Juli deel aan de zitting der heilige synode in Moscou. Den 4 Juli had weer een bijeenkomst bij Karpov plaats, waarna allen dan samen naar Leningrad reisden. In het Moscou-station werden de gasten verwelkomd door de gevolmachtigden van den Sowjet voor aangelegenheden der orthodoxe Kerk van stad en district Leningrad. Stephanus hield er een redevoering waarin hij verklaarde: 'Ik ben gelukkig dat ik mij in de grote stad van Alexander Newskij en van Peter de Grote, in de stad van den grondlegger van het Sowjetregiem, van Lenin, bevind. Wij zijn uw kinderen, kinderen van moeder Rusland die ons tweemaal van de slavernij heeft bevrijd.' Den 14 Juli kwamen de Bulgaarse gasten naar Kiew. Aldaar werden ze door den bisschop van Lemberg, Macharius, en door den gevolmachtigde van den Sowjet voor aangelegenheden der orthodoxe Kerk voor Oekraïne, ontvangen. Merken we terloops op dat het schisma tussen de Kerken van Bulgarije en van Konstantinopel, klaarblijkelijk op aansturen van Rusland, ondertussen uit den weg werd geruimd. De eucumenische patriarch erkende den 26 April de autokephalie van de Bulgaarse Kerk en deelde dit aan den patriarch Alexis mede. De metropoliet van Bulgarije voert nu ook den titel van exarch van gans Bulgarije. Uit dit alles blijkt hoezeer de Russische kerk en haar invloed de doeleinden van de buitenlandse politiek van Moscou dienden. Het is duidelijk dat de Sowjetregering de Kerk onder deze omstandigheden laat leven, ja zelfs op zekere gebieden begunstigt. De nieuwe godsdienstpolitiek geeft zonder twijfel aan de Kerk meer bewegingsvrijheid dan vroeger. Maar de kommunistische regering, die zoals voorheen nog steeds anti-godsdienstig en atheïstisch is, liet aan de Kerk niet toe een godsdienstige propaganda te voeren, vooral niet bij de jeugd, noch invloed op de sociale verhoudingen uit te oefenen. De nieuwe godsdienstpolitiek wordt bepaald door de tegenwoordige omstandigheden die haar als opportunistisch doen voorkomen. Evenals van de nieuwe economische politiek van Lenin werd afgezien, zou men ook aan deze nieuwe godsdienstpolitiek eens vaarwel kunnen zeggen, eens dat dit aan de Sowjet-machthebbers dienstig zou blijken. | ||||||||
[pagina 306]
| ||||||||
De Kerk is tegenwoordig voor het Sowjetregiem geen gevaar meer omdat ze voldoende verzwakt en genivelleerd is. Eva Curie, die onlangs Rusland bezocht, vat haar indrukken in het boek Unter Kämpfern samen als volgt: 'De oorlog tegen den godsdienst is gewonnen, en de overwinnaar kan zich het genoegen van een wapenstilstand veroorloven.' (Bode van het kerkelijk Leven, 1945, no 3). Het is moeilijk te geloven dat de atheïstische regering andere verhoudingen tegenover den godsdienst zou aangenomen hebben wanneer wij de onoverbrugbare tegenstellingen tussen kommunisme en Christendom bedenken. De werkelijke toestand en gebeurtenissen in het huidige Rusland spreken dit in alle geval tegen. | ||||||||
Literatuur
|