Filmbespreking
Over de Fransche films der laatste twee maanden valt bitter weinig te melden. Er is een stilstand in de Fransche kinema: de materieele moeilijkheden, door den oorlog in het leven geroepen, zijn daar haast niet te overzien. Meldenswaardig is alléén een mooie documentaire, La Grande Épreuve: de oorlog door een Franschen bril bekeken, soms op wel wat chauvinistische wijze, maar met een voortdurend doordringen tot de ziel van het gebeuren. Jammer voor La Grande Épreuve dat zij juist uitgebracht wordt op hetzelfde oogenblik als de ongeveer in gelijkaardigen geest opgevatte, maar sterkere Amerikaansche documentaire, True Glory, waardoor zij in de schaduw wordt gesteld. Wat de speelfilms betreft, valt er niet veel op te sommen, want de Viviane Romanceries en de lange reeks vaudevilleachtige lorren gaan wij liefst voorbij. Wij willen enkel een uitzondering maken voor L'Aventure est au coin de la rue, een rhythmische 'comédie policière' naar Amerikaansch model en Jean Gremillon's ongelijke doch verdienstelijke Lumière d' Été die, te Brussel, om belachelijke commercieele redenen vertoond werd onder den titel die er feitelijk geen is: Le Film sans Nom.
Van Engelsche zij de is er ook niet veel te melden. Aan de lijst van vorige bespreking wenschen wij slechts toe te voegen: Millions like us, nog een zeer eenvoudig, sympathiek filmpje over het weerstandsvermogen van het Engelsche volk tijdens den oorlog, en Lady Hamilton, een pompeuze verwezenlijking van Korda.
Uit Rusland, ook al heel weinig. Enkel Het Proces van Kharkov, een reportage die vakkundig niet altijd onberispelijk is.
Duitschland en Italië liggen natuurlijk stil: allengs begint men zich daar te reorganiseeren. In Nederland, hoezeer men er ook onder de bezetting te lijden heeft gehad, wordt reeds flink gewerkt, vooral op documentaristisch gebied. Bij ons kwam een nieuwe speelfilm tot stand, Forçats d'Honneur, nog een hulde aan den weerstand. Er is vooruitgang op Soldats sans Uniforme, Barak Nr 1 en Baas Gansendonck, maar de zwakke plek blijft het scenario.
Amerika staat onder technisch oogpunt, meer dan ooit, aan de spits, maar het lijdt aan gemis aan inspiratie. Emil Ludwig bekloeg er zich reeds over, éénige maanden terug. Inderdaad, Hollywood is misschien nooit oppervlakkiger geweest: schitterende kleuren, onfeilbare techniek, virtuositeit in overvloed, doch magere inhoud en geestelijke armoede. Een reactie dringt zich op. In afwachting, gaat Amerika verder, zooals vóór den oorlog, ons te overstelpen met 'superproducties': Boom-Town, een episode uit de geschiedenis der ontginning van de petroleum; A Woman's Face, een veramerikaniseerde bewerking van Francis de Croisset's Il était une fois; Waterloo Bridge, een uiterst sentimenteele verfilming van een tooneelstuk van den in Broadway populairen dramaturg, R.E. Sherwood; Dragon Seed, naar het boek van Pearl Buck, aan The Good Earth herinnerend zonder deze film te evenaren; een nieuwe, steeds grootsch opgevatte Tarzan; een niet minder grootsch opgevatte nieuwe versie van The Sea-Hawk; en verder een eindelooze reeks music-hall en swingfilms waarvan, helaas, maar weinigen de degelijkheid van Two Girls and a Sailor bezitten en die natuurlijk de massa aantrekken.
Uit Amerika zond de eens wereldberoemde Duitsche kineast, Frits Lang, de man van De Niebelungen en Metropolis, ons een psychologische détective-film: The Woman in the Window. Zij is streng beoordeeld geweest door sommige onzer 'film-aestheten'. Ten onrechte, onzes inziens. De sobere vormgeving, de beeldverzorging en de beheerschte, stijlvolle ontwikkeling van het gegeven verraden den meester. Van een ander eens beroemd Duitsch kineast, Robert Siodmak, kwam ons insgelijks uit Amerika (en niet uit Engeland zooals wij verkeerdelijk in onze vorige bespreking zegden) een waardevolle film toe: The Suspect. Hoewel de hoofdvertolker, Charles Laughton, de bijna volledige aandacht van den toeschouwer voor zich opeischt, zullen de specifiek filmische kwaliteiten van The Suspect toch niet aan het oog van den waren kenner ontgaan. Siodmak verloor zijn persoonlijkheid niet te Hollywood. Men beweert dat Renoir, een van de grootheden der Fransche kinema, die insgelijks tijdens den oorlog in Amerika verbleef, de zijne niet behield, maar wij willen er zelf over oordeelen, want men heeft het over René Clair ook gezegd, vooral nopens zijn Flame of New Orleans. Zeker, The Flame of New Orleans is niet van het gehalte van I married a witch, toch kan men deze film Clair niet onwaardig noemen. De beeldopnamen, de fijnzinnige zetten en de luchtige fantasie herinneren aan den Clair van vroeger.