Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Toestand en toekomst der wetenschappelijke psychologieGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 173]
| |
bestempelen; doch wie er practische remedies of gewone menschenkennis in zoekt komt bedrogen uit. Niet dat de wetenschappelijke psychologie onze kennis van den mensch niet tracht te verrijken en te verdiepen; maar haar object moet breeder gezien worden en haar methodes zijn anders gericht. De practisch ingestelde mensch doet den geest van de wetenschap altijd ietwat geweld aan, wanneer hij haar waarde alleen maar meet aan de onmiddellijke bruikbaarheid van haar resultaten. Maar dit is wellicht een teeken des tijds; we leven in het tijdperk van de toegepaste wetenschap en zoo ook van de toegepaste psychologie.
De spanning echter in de huidige positie der psychologie spruit niet alleen voort uit dit misverstand van den leek en den practicus tegenover deze wetenschap. In de kringen der vak-psychologen zelf stelt men, sedert verschillende jaren, een toestand van malaise vast. Die malaise is gegroeid uit de veelheid van standpunten en de bonte verscheidenheid van methodes, van waaruit men de psychologische studie van den mensch aanvat en beoefent. Dit heeft geleid tot een veelheid van systemen en theorieën, die de eenheid van de psychologische wetenschap in het gedrang bracht, zoodat men meende niet meer van de psychologie, doch eerder van psychologieën te moeten spreken. Deze verwarde toestand der psychologie is zeer goed te verklaren; en het wil ons voorkomen dat hij heel wat minder tragisch mag opgevat worden dan dit soms wel wordt gedaan. De verwarring ligt gedeeltelijk aan het feit, dat de wetenschappelijke psychologie nog in volle jeudcrisis verkeert. Veel zal nog moeten geproefd en beproefd worden, eer het goede van het kwade, het vruchtbare van het steriele zal kunnen gescheiden, en vooraleer vaste richtlijnen zullen kunnen getrokken worden. Daar komt bij, dat het zieleleven en het gedragsleven van den mensch niet een zoo 'neutraal' studievoorwerp kunnen genoemd worden als het domein der physiologische verrichtingen of der inorganische verschijnselen in de natuur. De opvattingen over den aard zelf van den mensch en zijn zieleleven spelen een groote rol in de wijze waarop men ook de positieve studie van dat zieleleven aanvat. Wie het menschelijk psychisme ziet als een snijpunt van chemische en physiologische processen, interpreteert de psychische verschijnselen in het kader van andere begrippen en andere werkhypothesen dan wie meent geheel andersoortige elementen in dat leven te moeten erkennen. De wetenschappelijke psychologie ging eerst veel later dan de andere wetenschappen haar eigen weg op, onafhankelijk van de philosophie. Daardoor doen zich hier zeer zeker de historische banden met de wijsbegeerte nog veel sterker voelen en speelt ook de verscheidenheid der philosophische opvattingen en problemen een nog belangrijke rol. Doch het wil ons voorkomen dat, zelfs afgezien van deze historische banden, de psychologische interpretatiekaders of theorieën uiteraard meer met philosophie zullen doorweven blijven, omdat, zooals wij zeiden, het eigen zieleleven en de gedragingen van den mensch nu eenmaal niet een zoo neutraal studievoorwerp zijn: de activiteit van den mensch, die het voorwerp uitmaakt der psychologie, is veel meer dan de activiteit van de inorganische stof, met essentieele philosophische opvattingen verbonden. En dit is steeds in de wetenschap een factor van verdeeldheid en twist. | |
[pagina 174]
| |
Er is tenslotte ook nog een meer positieve reden voor de verdeeldheid der psychologische opvattingen en methodes. Het psychisch leven van den mensch kan inderdaad vanuit verschillende standpunten en langs verschillende wegen benaderd worden. Het zou voor de wetenschap een verarming beteekenen, slechts één van die methodes of één van die standpunten als de eenig wetenschappelijke te willen erkennen. Naast de objectieve methode in de algemeene psychologie, die de functies en de gedragingen van den mensch zoo objectief mogelijk in hun verloop en in hun causaal verband tracht te onderzoeken, blijft er plaats voor de geesteswetenschappelijke uitwerking van een 'begrijpende' of een 'medelevende' psychologie, die tot de innerlijke zijde van het zieleleven en zijn structuur tracht door te dringen. Ook in de individueele psychologie is, naast de quantitative methode, waarmee de prestaties van een individu worden gemeten en de graad van samenhang tusschen de verschillende eigenschappen en vaardigheden wordt berekend, zeker alle wetenschappelijke waarde niet te ontzeggen aan de meer globale methodes van karakterologisch en typologisch onderzoek, waarlangs men den dieperen grond der psychische structuur tracht bloot te leggen. Daarbij kan ook het pathologisch onderzoek ons helpen om de diepere onbewuste lagen van de menschelijke gedragingen te peilen. Het psychisch leven vertoont dus meerdere aspecten, en talrijker middelen staan in ons bereik om het te benaderen en het te doordringen dan dit op het terrein der natuurwetenschap het geval is. Het gebaar van een mensch, als psychische gedraging, kan langs meer aspecten bestudeerd en op andere wijze begrepen worden, dan de samentrekking van een spier of de beweging van een tak in den wind. Uit deze grootere rijkdom en complexiteit van het psychisch verschijnsel en uit zijn meerzijdige kenbaarheid volgt voor de psychologie een veelheid van methodes en mogelijke standpunten, die als een rijkdom dienen beschouwd. Niet een van deze methodes moet, als in de natuurkunde, als de éénige wetenschappelijke worden aangezien en de andere misprezen; doch samen genomen kunnen zij ons een meer alzijdige belichting bijbrengen van het complexe psychische - dat is uiterlijk-innerlijke - leven. Naast de veelheid der psychologische opvattingen en methodes, die als een chaos voorkomt, is dus ook in deze wetenschap een verscheidenheid die haar rijkdom uitmaakt. En nu is het wel zóó, dat deze gedeeltelijk chaotische toestand den beginneling of den leek derouteert en zelfs menig vakpsycholoog wrevelig stemt; doch tragisch op te nemen is die toestand niet, daar de wanmolen van den tijd het kaf van het koren scheidt, en de waarde van een stelsel of van een methode aan den rijkdom van haar resultaten wordt onderkend. Laat dus de psychologie in haar jeugdperiode maar veel stelsels probeeren en veel methodes toetsen; haar vitaliteit staat er ondertusschen borg voor, dat het gezonde en vruchtdragende uit dat alles overleeft. | |
II. Het actueele arbeidsveld der psychologieWie het meest wrevelig is gestemd tegen den onduidelijken toestand in het kamp der actueele psychologie, is wel de man op zoek naar de klare, adequate definitie en afgrenzing van dezen tak der wetenschap. Doch wellicht dient hierom niet zoozeer deze jonge wetenschap, als wel de voorbarige poging van den man op zoek naar strakke kaders in het ongelijk | |
[pagina 175]
| |
gesteld. Ik meen u dan ook duidelijker te kunnen zeggen wat heden ten dage de wetenschappelijke psychologie is door aan te toonen wat zij voor het oogenblik doet, eerder dan, voorloopig nog, haar werk in het keurslijf van een definitie in te sluiten. Jaarlijks verschijnen bibliografische werken, die ons een overzicht geven van wat op het gebied van de positieve psychologie aan wetenschappelijke artikelen en boeken, in de bijzonderste taalgebieden, worden gepubliceerd. Een analyse van deze recente publicaties geeft ons een directen kijk in de werkplaats der levende psychologie. Wij zien dat jaarlijks over de wereld enkele duizenden wetenschappelijke bijdragen het licht zien, waarvan de psychologen aannemen dat zij tot hun werkterrein behooren, of althans grensgebieden der psychologie raken. Systematisch kunnen wij dit werkterrein in enkele sectoren verdeelen. In de laatste jaren zijn vele studiën verschenen, waarin psychologen zich critisch bezinnen over de methodes, het voorwerp, de theoretische kaders en de resultaten van de psychologie. Dit is een verschijnsel dat verband houdt met de malaise in de psychologie waarvan wij boven spraken. Het is symptomatisch te zien, hoe juist in Amerika, waar men totnogtoe er nogal los op experimenteerde, dergelijke critische studiën in grooten getale het licht zien (zie b.v. vele artikelen in de laatste jaargangen van het Amerikaansche tijdschrift Psychological Review). Wanneer wij nu de handboeken, de historische overzichten en de gelegenheidspublicaties ter zijde laten, kunnen wij, op experimenteel terrein, beginnen met het physiologische en biologische grensgebied der psychologie. Jaarlijks verschijnen een groot aantal studiën die, in aansluiting met psychologische processen, vooral de functies van het zenuwstelsel en de werking der endocriene klieren onderzoeken. Dergelijk onderzoekingswerk, samen met de studie over den invloed van het physiologische op het psychische en omgekeerd, leveren een belangrijke bijdrage ter wetenschappelijke belichting van het probleem der verhouding tusschen lichaam en ziel, dat sedert zoovele eeuwen reeds ook den philosoof interesseert. Het is ook duidelijk dat de vele psychologische behoeften van den mensch, zijn tendenzen en instincten, physiologische bases en correlaten hebben, waarvan het nadere onderzoek ten zeerste de psychologie aanbelangt. Vele psychologen bewegen zich dan ook bij voorkeur op dat biologische gebied van hun wetenschap. Opstijgend komen wij aan een vruchtbaar terrein van het psychologisch onderzoek, nl. de studie der verschillende niveau's van het psychisch leven en zijn ontwikkeling. De laagste trappen van dit psychisch leven, nl. de dierlijke gedragingen, eischen sedert jaren een aanzienlijk deel van het experimenteel psychologisch werk voor zich op. Dit is theoretisch te rechtvaardigen, daar de studie der elementaire vormen van een proces bij het dier, ons dikwijls een kostbaar inzicht vermag te geven in den meer complexen bouw der hoogere psychische gedragingen van den mensch. Het moet nochtans erkend, dat sommige psychologen hier niet aan de bekoring hebben weerstaan om a priori alle hoogere psychische vormen tot combinaties van lagere processen te herleiden. Deze theoretische dwalingen doen echter niets af van het belang van heel wat experimenteel werk op dit gebied. Met dezelfde methodes van louter uiterlijke observatie als in de dierpsychologie, wordt de groei van de psychische functies en de gedragsvormen bij het kleine kind nagegaan, totdat de ontwikkeling van de spraak | |
[pagina 176]
| |
en van het denkvermogen toelaat ook andere onderzoekingsmethodes te gebruiken. In de laatste jaren werd veel experimenteel werk op dit gebied der genetische psychologie gepresteerd; en naast de vele paedagogische tijdschriften die de studie van het kind uit opvoedkundig standpunt aanpakken, bestaan ook zuiver psychologische periodieken, die vooral experimenteel werk over genetische psychologie publiceeren (b.v. het Amerikaansch Journal of Genetic Psychology, en het Duitsche Zeitschrift für Kinderforschung. Een verdere periode in de ontwikkeling van het psychisch leven, die voortdurend de interesse van breede kringen van psychologen gaande houdt, is de puberteit en de adolescentie-leeftijd. Ook hier wordt, naast veel paedagogisch werk, heel wat zuiver psychologische arbeid geleverd (de bibliographie van het laatste vooroorlogsche jaar, 1939, vermeldt een paar honderd psychologische bijdragen over deze periode). In deze jeugdpsychologie zien wij zeer duidelijk, hoe andere dan zuiver objectieve methodes een belangrijke bijdrage kunnen leveren op sommige gebieden der zielkunde. Het doordringen tot het specifiek eigene dat in de jeugdziel groeit en bloeit, wordt eerst langs de wegen der introspectieve en der 'verstehende' psychologie mogelijk gemaakt, terwijl anderzijds toch ook de objectieve methodes hier hebben bijgedragen om sommige subjectieve en romantische interpretaties over deze levensperiode te herzien. De jeugdpsychologie geeft ons dus een goed voorbeeld van een hoofdstuk uit de zielkunde, waar uit de samenwerking van verschillende methodes een wetenschappelijk-juist en tevens levensecht beeld van een stuk psychische realiteit kan groeien. De verdere stadia in de ontwikkeling van den mensch, nl. den volwassen leeftijd en het oud-worden, zijn nog minder vanuit genetisch psychologisch standpunt onderzocht. Wij willen toch vermelden dat in 1939 een voortreffelijk Zeitschrift für Altersforschung werd opgericht, dat wel in de eerste plaats aan physiologisch, maar toch ook aan psychologisch werk over het laatste stadium in de levensontwikkeling is gewijd. Het grootste deel echter van het wetenschappelijk werk dat jaarlijks wordt geleverd, onderzoekt het verloop der psychische functies en gedragingen van den normalen volwassen mensch. In dit kader hooren thuis de talrijke onderzoekingen op de verschillende domeinen der waarneming, die door de Gestalttheorie opnieuw in vruchtbare banen werden geleid. Verder, talrijke studiën op het gebied van het affectieve leven, alsook over de hoogere psychische verrichtingen en toestanden als denken, willen, uitvinden, geesteshoudingen, enz. Daarnaast bekleedt vooral de studie van de handeling of van de gedraging een belangrijke plaats. Deze studie gaat van het onderzoek der eenvoudigste reflexen, over de automatische handelingen en het proces der gewoontevorming, tot de complexe gedragingen in levensechte situaties. Naast deze meer analyseerende studie van het menschelijk psychisme wordt ook de menschelijke persoonlijkheid als geheel, in haar globale eigenschappen en in haar prestatievermogen, in haar opbouw en structuur met behulp van verschillende methodes ter studie genomen. Dit gebeurt in die afdeeling van de zielkunde die wij de individueele psychologie heeten. Objectieve testmethodes werken hier naast meer subjectief-beschrijvende en ontledende procédé's, om de eigenschappen van het karakter, de grondtrekken van het temperament, het prestatievermogen van het verstand en den aanleg tot allerlei vaardigheden in den mensch te onder- | |
[pagina 177]
| |
kennen en te vergelijken. De structuur, of de onderlinge samenhang van eigenschappen wordt én quantitatief én typologisch onderzocht; terwijl anderzijds veel objectieve onderzoekingen gewijd worden aan den invloed van erfelijkheid en milieu op den groei en den uitbouw van de psychische persoonlijkheid. Meer dan twee honderd wettenschappelijke publicaties verschenen in 1939 over dergelijke kwesties van de persoonlijkheid en het karakter van den volwassen mensch; en meer dan honderd oorspronkelijke bijdragen werden geleverd op het gebied der psychologische tests. Verder wordt ook het differentieel aspect der persoonlijkheid onderzocht: testmethodes en karakteronderzoek trachten hier de typische verschillen bloot te leggen tusschen de individuen en tusschen bepaalde natuurlijke of sociale groepen van personen (geslachten, standen, enz.). Daarbij worden ook quantitatief de wetten onderzocht volgens welke de verschillende graden van eigenschappen onder de individuen zijn verspreid. Er moet op gewezen hoe de mathematische hulpmethodes (nl. de statistiek) het psychologisch onderzoek op al deze gebieden hoe langer hoe grootere diensten bewijst. Heel wat werk wordt dan ook aan de uitwerking van deze statistische methodes in de psychologie besteed. De psychologische studie van den mensch zou echter essentieel onvolledig zijn, indien niet het sociaal aspect van het zieleleven in aanmerking werd genomen. De sociale component in de gedragingen en in de psychische functies werd door de wetenschappelijke psychologie langen tijd buiten beschouwing gelaten; maar wij zullen de gelegenheid hebben er verder op te wijzen hoe het meebetrekken van dit sociale element in het psychisch leven op dit oogenblik ons als een van de meest beloftenrijke tendenzen in de huidige psychologie voorkomt. Het is de sociale psychologie die zich met dit aspect van het zieleleven bezig houdt. Vooral in de Anglo-Saksische landen wordt deze studie ook op experimenteele basis doorgevoerd. Belangrijke kwesties, als deze van den groei der sociale persoonlijkheid, de vorming der opinies, groeps- en massapsychologie, en tientallen andere problemen meer, werden in de laatste jaren interessant belicht. De wetenschappelijke productie op sociaal-psychologisch gebied neemt dan ook steeds toe. In 1939 verschenen een duizendtal publicaties voor dezen tak der psychologie alleen. Voor een deel verschijnen deze studies in algemeen-psychologische tijdschriften; sommige ook wel in sociologische periodieken. Daarbij bestaan echter speciale sociaal-psychologische tijdschriften waarvan het Journal of Abnormal and Social Psychology van Allport, en het Journal of Social Psychology van Dewey en Murchison de voornaamste zijn. Een zeer vruchtbare tak van de psychologische wetenschap is ook de psycho-pathologie, die de afwijkingen en de stoornissen in het psychisch leven ter studie neemt. Deze studie is ook voor de kennis van den normalen mensch van het hoogste belang. De psycho-pathologie heeft ons inderdaad heel wat onthuld over de fundamenteele drijfkrachten in den mensch, over het mechanisme van hun werking en over het ontstaan en de ontwikkeling van psychische conflicten. De pathologische methode is echter in de psychologie met omzichtigheid te hanteeren en de thesis dat het pathologische ons een vergroot beeld geeft van normale mecanisme in het zieleleven, is niet zonder voorbehoud aan te nemen. Dikwijls immers komt het voor, dat een pathologisch geval ons niet zoo zeer een vergroot beeld geeft van normale psychische spanningen, doch dat juist tengevolge van de pathologische evenwichtbreuk, een volledig ontwrichte verhouding van de | |
[pagina 178]
| |
pathologische krachten in den mensch is ontstaan die heel nieuwe mecanismen in werking brengt. Uit dergelijk verwrongen beelden van het zieleleven is dan soms heelemaal niets meer, ook niet op verkleinde schaal, over te brengen naar het domein van de psychologie van den normalen mensch, wat dikwijls ten onrechte toch wel wordt gedaan. Het is kenschetsend voor de huidige belangstelling in de pathologie en voor het succes der pathologische methodes in de psychologie, dat meer dan duizend publicaties in den loop van één jaar (1939), dergelijke functioneele stoornissen en psycho-pathologische verschijnselen tot voorwerp hadden. Een steeds ruimere plaats wordt, met de jaren, in de psychologie ingenomen door de verschillende gebieden der toegepaste zielkunde. Hier worden op allerlei domeinen van het practische leven de gegevens der psychologie benuttigd, om te komen tot een dieper inzicht in de menschelijke, zielkundige factoren die medespelen in allerlei activiteiten en toestanden van den persoon en van zijn cultureele leven. In de eerste plaats is daar het psychologisch onderzoek naar den aanleg en de geschiktheid tot het uitoefenen van een bepaald beroep (beroepsoriënteering en beroepsselectie). Heel wat speciale instituten houden zich heden ten dage bezig, eenerzijds met het onderzoek naar de vaardigheden die tot het uitoefenen van een bepaald beroep zijn vereischt, en anderzijds met het opstellen van betrouwbare methodes om de aanwezigheid van deze vaardigheden en eigenschappen bij een persoon in kwestie te ontdekken (bv. test-methodes en interview). Verder vermelden wij nog eenvoudig enkele der belangrijkste takken der toegepaste psychologie: de opvoedkundige zielkunde, de commercieele psychologie (psychologie van de reclame, van den verkoop, enz.), gerechtelijke psychologie (waarde der getuigenissen, ontwikkelen der herinneringen, enz.), crimineele psychologie, medische psychologie, religieuze en pastorale psychologie of de zielkunde toegepast op het godsdienstig leven en de zieleleiding, alsook de litteraire en de kunstpsychologie. Zoo'n vluchtig overzicht van de voornaamste werkdomeinen der hedendaagsche psychologie vermag natuurlijk niet den rijken inhoud te suggereeren der concrete problemen, die actueel ter studie liggen. Het geeft echter wel een idee van de uitgebreidheid van dit psychologisch arbeidsveld en van het soort werk dat er wordt verricht. Meer dan een honderdtal wetenschappelijke psychologische tijdschriften zijn voor het oogenblik de dragers van een groot deel van dit werk. In ons Nederlandsch taalgebied hebben wij als wetenschappelijk tijdschrift op dit gebied: De acta Psychologica, die hun bijdragen echter in een of andere internationale taal publiceert. Daarnaast wordt bij ons in de technische philosophische periodieken ook wetenschappelijk psychologisch werk opgenomen. In dit overzicht van het actueele arbeidsveld der psychologie, zijn wij uitgegaan van den normalen toestand zooals hij in de laatste vóór-oorlogsjaren bestond. Laten wij hier nu nog aan toe voegen, dat gedurende de oorlogsjaren zelf het zuiver theoretische onderzoek op psychologisch gebied in de meeste landen een stilstand heeft gekend. Immers ook op dit gebied ging heel de krachtsinspanning der groote oorlogvoerende landen naar problemen in verband met de oorlogsvoering zelf. De psychologie in Engeland - volgens het bericht dat ons van bevoegde zijde bereikte - heeft zich nagenoeg uitsluitend ingesteld op de problemen van de psychologische selectie der manschappen voor de diensten van het leger, de lucht- | |
[pagina 179]
| |
macht en de vloot. Meldenswaard is o.a. dat bij de selectie der officieren in het Engelsch leger een groot belang wordt gehecht aan de sociale psychologische eigenschappen der candidaten. Psychologische methodes, die wij hier natuurlijk niet verder kunnen beschrijven, werden uitgewerkt om de sociale eigenschappen der persoonlijkheid beter te onderzoeken. Men ziet onmiddellijk in, hoe deze sociale psychologische eigenschappen van de leidende personen in een groep, een essentieelen invloed moeten uitoefenen op den 'geest' en het prestatievermogen van den geheelen groep. Ook allerlei karaktereigenschappen spelen een groote rol in het prestatievermogen der manschappen in de speciale diensten van het leger en het vliegwezen. Nieuwe methodes van karakteronderzoek werden dan ook onder den oorlog met goed gevolg ontworpen en beproefd. Voor Amerika en Rusland beschikken wij, voor het oogenblik, nog over minder gedetailleerde gegevens in verband met hun psychologische activiteit gedurende de oorlogsjaren. Wat Duitschland betreft weten wij hoe in de laatste jaren de Wehrmacht-psychologie, alsook het onderzoek naar den invloed van ras en erfelijkheid op de psychologische eigenschappen van den mensch, belangrijke interesse-centra waren in de Duitsche zielkunde. De theoretische psychologie verliet Duitschland bij den uittocht van de voornaamste vertegenwoordigers der Gestaltpsychologie naar Amerika; dit beteekende voor de Duitsche wetenschap een zeer gevoelig verlies. | |
III. Ontwikkelingslijnen en toekomst der hedendaagsche psychologieDe hedendaagsche experimenteele psychologie biedt zich bij voorkeur aan als een gedragspsychologie (behaviorisme). De term gedragspsychologie heeft echter bij velen nog een slechten klank behouden; hij is nl. geassocieerd met slogans als 'een zielkunde zonder ziel'. Dergelijke etiketten blijven, ook wanneer ze in de wetenschap zelf stilaan tot de historie gaan behooren, hardnekkig in bepaalde kringen voortleven. Laten wij even zien in hoeverre dit wantrouwen tegenover de gedragspsychologie thans nog is gewettigd. Dit wantrouwen is, zeer verstaanbaar, gegroeid uit een historischen vorm van gedragspsychologie, nl. het behaviorisme van Watson. Dit systeem wilde volledig met het innerlijke bewustzijnsleven afrekenen en heel het psychisch leven tot uiterlijk-waarneembaar gedragsvormen herleiden. Dit gedrag zou dan verder met behulp van louter physiologische en physische begrippen kunnen verklaard worden. Dit systeem is echter niet 'de' gedragspsychologie; het is er zelfs de oorspronkelijke vorm niet van, aangezien wij dezen oorsprong in het veel 'psychologischer' systeem van Fransche psychologen als Pierre Janet moeten zoeken. In alle geval, het standpunt van een Watson is thans in de wetenschappelijke psychologie gedepasseerd; niet zoozeer door de soms luidruchtige reacties van buitenuit, dan wel door het nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek zelf. En nu is de tijd gekomen om den rijkdom en de vruchtbaarheid van dit nieuwe standpunt, nl. het standpunt van de gedraging als centraal voorwerp van de psychologie, uit te baten. De experimenteele psychologie had zich, in haar aanvangsstadium, vooral op de analyse van de afzonder- | |
[pagina 180]
| |
lijke psychische processen (b.v. de gewaarwording) toegelegd; en zij had deze processen, ter vereenvoudiging, op artificieele wijze uit hun verband met het geheel van het psychisch leven geïsoleerd. Het is ons nu duidelijk geworden dat het psychisch leven van den mensch niet bestaat in de uitoefening van al deze functies, als zien en hooren, denken en willen, voelen en zich bewegen; doch dat dit leven meer globaal en als een geheel moet opgevat. Het psychisch leven is een voortdurend 'zich gedragen' van den geheelen persoon tegenover de gegeven levenssituaties, in functie van de eigen psychische zijnswijze. Het waarnemen en het voelen, het denken en het willen, zijn stadia en componenten van de totale gedraging van den geheelen mensch; en deze gedraging is op ieder oogenblik: een 'zich aanpassen aan', een 'reageeren op', of een 'stelling nemen tegenover' de uiterlijke of innerlijke toestanden waarin de mensch zich bevindt en voortschrijdend leeftGa naar voetnoot1.. Deze gedraging van den mensch kan op verschillende niveau's van het psychisch leven verloopen: het proces kan zich afspelen op de hoogte van de geestelijke stellingname en de doelbewuste activiteit; ofwel het kan verloopen op het niveau van het automatisme en de gewoontehandeling en zelfs als reflex-reactie. Meestal echter is het zóó, dat in de ingewikkelde structuur van de totale gedraging, componenten uit de verschillende niveau's van het psychisch leven samen aanwezig zijn. In alle gedraging, hetzij gaan of denken, zijn geautomatiseerde processen en gestereotypeerde schemata verweven; maar zeldzaam zijn anderzijds ook de menschelijke handelingen waar niet minstens een overschot van min of meer geestelijke stellingname in voortleeft, al zij het dan ook nog in de half versteende vorm van een tot gewoonte geworden geesteshouding of in den storenden invloed van een vaag gewetensbezwaar bij het toegeven aan de drift. In diezelfde gedraging werken meestal, naast de juist vernoemde bewuste motieven en de gewoontekrachten en automatismen, ook invloeden uit de lagen van het onbewuste zieleleven en zijn biologische bases. Al deze componenten samen zijn het, die, wortelend in de verschillende niveau's van het zieleleven, de totale en doorloopende menschelijke gedraging uitmaken. Deze gedraging van den mensch is niet een louter uiterlijke verschijning. Zelfs moeten wij erkennen dat datgene wat een uiterlijke beweging (b.v. een handbeweging) tot een gedraging of een gebaar maakt, juist gelegen is in haar psychsiche lading die wij haar beteekenis of haar zin heeten. De gedraging immers ontstaat als reactie van den geheelen mensch op een levenssituatie. De situatie werkt in, langs den physiologischen weg van prikkeling en innervatie, doch ook, en vooral, langs de psychische wegen van kennis, gevoel en streving. Eerst op die wijze wordt b.v. het physiologische proces van een spiercontractie tot een 'grijpen van een voorwerp', d.i. tot het zinvol en doelgericht geheel dat de gedraging is. In de gedraging steekt dus de geheele mensch, en uit zijn gedraging | |
[pagina 181]
| |
halen wij den mensch weer op. Dit is de rijke opvatting van de gedraging; en het is naar deze meer volledige opvatting toe, dat de hedendaagsche psychologie zich zal ontwikkelen. Zoo is de gedragspsychologie niet een zielkunde zonder ziel, en ook niet een zielkunde van de ziel, doch een zielkunde van den mensch die ziel én lichaam is. Dit is een eerste vruchtbare ontwikkelingslijn in de hedendaagsche psychologie. Een essentieele component van de gedraging, die door de experimenteele psychologie maar al te lang werd verwaarloosd, is de affectieve en dynamische factor, waar de gedraging haar doelgerichte 'spanning' uit put. De gedraging werd al te veel gezien als een proces dat zich afspeelt in den mensch, een gebeurtenis waar den mensch het tooneel van is. Stilaan echter wint - ook op experimenteel terrein - het inzicht veld, dat de gedraging geladen is en gevoed wordt door een dynamiek, die haar wortels schiet in de diepste lagen der persoonlijkheid en in de meest fundamenteele strevingen van het ik. Zoo zien wij de gedraging niet meer als een complex van onpersoonlijke processen, die mekaar snijden in het menschelijk organisme; maar het gedrag groeit uit het ik, en is er door een vitale band mee verbonden. In deze beklemtoning van de dynamische factoren der gedraging, en vooral in het richten van het experimenteel onderzoek naar dit moeilijk toegankelijk terrein, zien wij een tweede beloftenrijke ontwikkelingslijn in de hedendaagsche psychologie.
Zoolang de experimenteele zielkunde zich enkel met elementaire of geïsoleerde functies van het zieleleven inliet, kon zij abstractie maken van het feit dat de mensch psychologisch in een sociaal groepsverband is ingeschakeld. Bij de waarneming van een kleur of bij de meting van een reactietijd zullen sociale factoren wel geen groote rol spelen. Wanneer het echter gaat om de totale gedraging, dan kan men moeilijk dit essentieel gegeven over het hoofd zien: dat een mensch zich in de eerste plaats gedraagt tegenover menschen. Hij reageert niet alleen op een lichtprikkel en op materieele voorwerpen, doch zijn medemenschen (hun aan- of afwezigheid) zijn de voornaamste elementen in de meeste levenssituaties. Hier wordt echter aan de gedragspsychologie een moeilijk probleem gesteld van methodologischen aard. De sociale situaties vertoonen een zoodanigen graad van complexiteit, dat het heele vraagstuk hierop neer komt: eenerzijds de sociale situaties in het experiment niet zoodanig te vereenvoudigen of te schematiseeren dat ze levensvreemd of onecht worden, en anderzijds hun complexiteit in een experimenteerbare of controleerbare vorm onder te brengen. Het is een hoopvol teeken, dat de experimenteele psychologie zich stilaan voor het sociale kader der handelingen gaat interesseeren, en op weg is meer soepele methodes te ontwerpen en te beproeven, om dit belangrijke aspect der gedraging wetenschappelijk na te gaan.
Wij kunnen dus samenvattend besluiten: verscheidene ontwikkelingslijnen in de wetenschappelijke zielkunde gaan een richting uit, die leidt naar een levensechter studie van de psychische functies in den mensch. Het is wel duidelijk dat het wetenschappelijk onderzoek zich verder op de analytische detailstudie van allerlei psychische processen moet toeleggen, doch de theoretische kaders der gedragspsychologie zijn breeder aan het worden, en de methodes vatten nauwer de complexiteit van het gedrag | |
[pagina 182]
| |
als geheel. Dit geeft aan ieder detailonderzoek een rijkere beteekenis. Daarbij gaat de experimenteele gedragspsychologie zich voeden aan de diepere bron van het dynamische en affectieve leven in den mensch, en richt het oog op het sociaal-psychologische kader, waarin de menschelijke gedraging eerst haar levensechte beteekenis krijgt. In het spoor van deze ontwikkelingslijnen gaat de experimenteele zielkunde een vruchtbare periode tegemoet. |
|