| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dom Gaspar LEFEBVRE O.S.B., La rédemption par le Sang de Jésus. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1945, 220 blz., Fr. 40.
Zooals Jezus' Heilig Hart het tastbaarste en sprekendste symbool is van zijn menschelijke en van zijn goddelijke ongeschapen Liefde, zoo is ook Jezus' Bloed het heerlijkste symbool van Jezus' Lijden en bloedige Zoendood. Maar bovendien is dit 'kostbaar bloed van Christus' het losgeld zelf 'waardoor wij zoo duur gekocht zijn', de offergave zelf 'waardoor alles wat op aarde en in den hemel is, verzoend werd' en de losprijs 'waardoor Hij zijn Kerk verworven heeft'. Om dit krachtiger te doen uitkomen, wijst de schrijver vooral op de rol en de noodzakelijkheid van Jezus' bloedvergieting in het goddelijk Heilsbestel. Hierdoor wordt hij ook genoodzaakt de aandacht te vestigen op het materieel en instrumenteel karakter van het bloed, misschien meer dan verwacht wordt in onzen tijd, waarin vooral de bovenmatige liefde en de inwendige gevoelens van den Godmensch worden beschouwd. Maar wat aan het boek zijn sterkste en zuiverste aantrekkingskracht geeft, zijnde prachtige citaten uit de liturgie en de Kerkvaders, die er zoo talrijk in verweven zijn.
P. de Meester.
Constantijn VAN BARBANSON O.F.M. Cap., De geheime paden van de goddelijke liefde, met een inleiding van Dr Theotimus O.F.M. Cap. - Romenen Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 323 blz., gen. Fr. 85, geb. Fr. 105.
Dat van de Nederlandsche uitgave in 1937 door P. Franciscus, nu reeds een tweede omgewerkte druk kan verschijnen, getuigt van de kentering der tijden. P. Constantijn verdient deze eer wel. De studie van P. Verschueren en P. Hildebrand hebben dien zeventiendeeuwschen mystieken schrijver van Les Sentiers secrets de l'amour divin en Anatomie de l'dâme opnieuw in het licht gesteld. De inleider van deze uitgave steunt hierop om een levensoverzicht en een kernachtige beschouwing over de mystieke leer te geven.
Deze laatste is goed geschetst. Het introversief karakter, dat zoo sterk herinnert aan de Brabantsch-Rijnlandsche traditie, de zich herhalende opeenvolging van den mystieken en den scholastieken weg om de verhouding der kennis en der liefde (naar Hugo van Balma) te bepalen, de schetsing der dubbele ervaring van God als beginsel en als eindterm met het onderscheid van union fondamentale, présence fondamentale en eeniging van den zielegrond met God, zijn als zoovele karakteristieken van zijn werk. Voor de Dietsche mystiek is deze uitgave van belang, daar de invloed van Ruusbroec en Harphius er onmiskenbaar is. De vertaling van deze 'vereenvoudigde uitgave' is vlot en goed leesbaar, al zijn er kleine vlekjes.
A. Ampe.
Remy DUBOIS, Évangile selon mon Coeur. - Éditions Universitaires, Brussel, 1944, 309 blz., Fr. 60.
Een beteren titel kon de auteur aan zijn boek niet geven. Bij het lezen ervan komen er dikwijls als vanzelf woorden zooals 'mystiek', 'navolging van Péguy', 'tafereelen van Vlaamsche primitieven' voor onzen geest. We worden soms gedragen door gebeden van een diep-religieuze inspiratie en tevens van een zeer dichterlijke vlucht.
Bovendien zeer oorspronkelijk, modern en verscheiden van vorm. Schr. stoort zich niet erg aan den lezer: het is de taal die het Evangelie tot hem zelf spreekt: 'Selon mon coeur'. Niet te verwonderen dat niet iedereen hem steeds op al de toppen van zijn begeestering volgen zal langs dien zoo persoonlijken weg van de vereeniging met God.
M. Deckers.
J.J.M. VAN BREUKELEN, Christendom in de steigers. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 155 blz., gen. Fr. 36, geb. Fr. 48.
Na een vrij abstracte analyse van alles wat de christenen in de laatste tijden aan algemeene gebreken en tekorten te aanschouwen hebben gegeven, komt de Schr. tot een positief gedeelte, waarin hij wil aantoonen hoe een organisch parochieleven de noodzakelijke grondcel uitmaakt van een gezonde reconstructie tot een waarachtige, christelijke levensgemeenschap. Dat is de ongetwijfeld belangrijke en beachtenswaardige kernidee van dit boekje. In dezen tijd van tallooze organisaties en genootschappen verdient deze stem dubbel onze aandacht, want altijd weer offeren wij te veel aan dien afgod 'organisatie', en vergeten het grondprincipe van alle vereeniging, nl. organische gebondenheid.
J. Noë.
| |
| |
G. DUBOIS S.J., Rosaire de la route. Bois gravés de Joseph Gillain. - Casterman, Doornik, 1945, 111 blz., Fr. 21.
Voor voortrekkers bedoeld is dit boekje een bundel meditaties over de mysteriën van den Rozenkrans. Het is bondig en sterk gerhythmeerd, en achter de soms teere poëzie van de woorden gaat telkens de mooie kern schuil die de diepte peilt van elk geheim. Een mooi, voor jonge mannen zeer sprekend handboekje waaraan tevens de vaste en voorname houtsneden een verzorgd en aangepast uitzicht geven.
J.B.
Kan. CHARRIÈRE, Maria onze moeder. Uit het Fransch vertaald door Rector G.J. Marsch, met een voorwoord van Dr F.J. Feron. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 64 blz., Fr. 20.
Het werkje vormt een bijdrage te meer over de kwestie die vele Maria-vereerders terecht meer en meer gaat interesseeren. 'Welke is concreet Maria's verhouding tot mij, gedoopte?' Voorzeker is het geen verdiepende studie over Maria's Genademiddelaarschap. Het wil alleen zijn een boekje dat den geloovige dichter bij Maria brengt.
E. Cappoen.
Jozef BOON C.SS.R., Onze Lieve Vrouw van altijddurenden Bijstand. - Nieuwe uitgave, Lannoo, Tielt, 1945, 94 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 28.
In den vorm van een vroom verhaal leert het boekje hoe de beeltenis van O.L.V. van altijddurenden Bijstand tenslotte te Rome terecht kwam van waaruit Maria haar zegeningen liet gaan over de wereld. Nu eens geschiedenis, dan weer sprookje, behandelt het boekje bovendien een paar vragen als b.v. 'Kennen we de ware physionomie van Maria?' die tot verdere studie mogen leiden.
E. Cappoen.
Louis BEIRNAERT, Christianisme de choc, 58 blz.
Robert KOTHEN, L'offrande des prémices, 121 blz.
Hubert COLLEYE, La Bible, livre des chrétiens, 169 blz.
Gustave THILS, L'Église et nos institutions nationales. - Collection 'Chrétienté nouvelle', Éditions universitaires, Brussel, z.j., 86 blz.
Christianisme de choc is de heruitgave van een door diepte en oorspronkelijkheid merkwaardig artikel, destijds in Construire (III) verschenen. Geen nieuwe wetgeving, doch alleen een nieuw leven zal onze maatschappij redden. Kunnen wij het evangelie in al zijn frissche oorspronkelijkheid beleven, m.a.w. kunnen wij realiseeren welken indruk de verschijning van Christus op zijn tijdgenooten maakte? - Verwondering, meesleepende bekoring die de menschen dwingt positie te nemen. Ook de eerste christenen, met hun durf en hun vreugde, legden getuigenis af voor een geloof dat de wereld verraste, een geloof wiens laatste bekroning niet alleen was het mysterie van het Kruis, maar het mysterie van de Verrijzenis. Wanneer de wereld opnieuw zal getuige zijn van de volle beleving dezer beide mysteries in een hernieuwde, onvoorwaardelijke caritas, zal het christendom zijn veroveringskracht herwinnen. Het is onmogelijk in enkele woorden den rijken inhoud van deze brochure samen te vatten. Ter lezing en overweging aanbevolen.
In L'offrande des prémices tracht R. Kothen de diepe beteekenis en de rol aan te toonen, die het aloude gebruik om in alles de eerstelingen als offer aan God aan te bieden, in ons leven kan innemen. In Christus, als eersteling der menschheid aan den Vader geofferd, krijgen alle menschelijke offers hun zin. Met kennis en methode spreekt Schr. over het eerstelingenoffer in het Oude Testament, in de eerste Kerk, in de liturgie, in het dagelijksche leven. In priesters en kloosterlingen biedt tenslotte onze menschheid zelf haar eerstelingen aan God aan. De studie besluit met enkele moderne, practische toepassingen.
H. Colleye bezorgt ons een reeks menschelijke overwegingen over de beteekenis van den Bijbel, het boek bij uitstek; over de geschiedenis van het menschdom, die zich er in weerspiegelt; over den rijkdom dien hij biedt aan groote geesten zoowel als aan eenvoudigen. Wij vinden ook een hoofdstuk over de schoonheid van den Bijbel, dat bestaat uit citaten van Fransche schrijvers en Newman; een eenigszins grootsch betiteld hoofdstuk 'de Bijbel in de wereld', dat vooreerst, aan de hand van Ozanam, den invloed aantoont van de bijbelvertaling op het middeleeuwsch Latijn, en vervolgens op de Fransche letterkunde. Volgen enkele haastige en blijkbaar niet tot synthese gerijpte hoofdstukken over de poëzie van den Bijbel, de figuur van Christus en de behandeling van bijbelsche onderwerpen in een reeks beroemde meesterwerken der kunst.
Beknopt, duidelijk, en met gezag, spreekt G. Thils over de taak van de katholieken ten overstaan van de wereldlijke instellingen. De Kerk heeft niet te zorgen voor een recept van onmiddellijk bruikbare, onfeilbare middelen, die de menschelijke samenleving volmaakt zullen opbouwen: dit is de taak van de steeds falende, maar steeds grooter voltooiing
| |
| |
scheppende menschelijke bestrevingen. Ook de wereldlijke gemeenschap is echter in laatste instantie op het bovennatuurlijk doel van den mensch aangewezen; thans is ieder christen een-eenzaam strijder in een heidensche samenleving, tegen wier geest hij moet ingaan, want ieder samenleving dringt onvermijdelijk haar karakter op aan haar leden, - terwijl integendeel de structuur zelf der maatschappij en de geest die haar bezielt, hem moesten helpen om zijn bovennatuurlijk doel te verwezenlijken. Vandaar de plicht der katholieken actief mee te werken aan het opbouwen van een samenleving, wier instellingen een gunstige levensstijl en sfeer scheppen voor de ontplooiing van een met bovennatuur doordrenkt leven. Ieder mensch heeft het recht van de maatschappelijke instellingen te verwachten, dat zij hem zullen helpen in het werk van zijn heiliging; en ieder mensch heeft den plicht aan het tot stand komen van deze instellingen mee te arbeiden.
Hier vinden wij op enkele bladzijden een rijkdom van waarheden en waarden, die in onzen tijd en in ons land zeker tot dieper en voller besef mochten groeien.
A. Deblaere.
Dr Hubertus VAN GROESSEN O.F.M. Cap., Leer en praktijk der aflaten. - Vierde herziene druk, Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 150 blz., Fr. 36.
Na een korte uiteenzetting over de leer van de aflaten, geeft dit boekje - steeds bij wijze van vraag en antwoord - een vrij volledig overzicht van de praktijk. Het is een soort eenvoudige, klare catechismus over de aflaten, waarin de geïnteresseerden al het noodige zullen vinden wat hun over dit onderwerp aanbelangt.
J. Noë.
RENINCA, Wassend getij. - Twee deelen, Lannoo, Tielt, 1945, 89 en 96 blz., elk deel Fr. 35.
RENINCA, Zaad in den wind. - Lannoo Tielt, 1945, 161 blz., gekart. Fr. 42, 50.
'Als een hart de breedte in wil, maar de hoogte niet verloochenen kan, dan stormt het; dan is het zee' (II, blz. 44). In dat zinnetje ligt het geheim van deze bundels vervat. De ziel is het van christen Vlaanderen, met al haar uitbundige feestelijkheid in het omarmen van de weelde der aardsche dingen, met al haar innigheid en weemoed en gemoedelijke eenvoud, met haar heimwee naar eindeloosheid en de verbeten beslistheid van haar inkeer tot zichzelf en haar opstreven naar God; de ziel van een christen volk, de ziel van Gezelle, van Rodenbach, die, tot nieuwen bloei gekomen in een adellijke jonge meisjesziel, hier aan het zingen, schreien en jubelen gegaan is (cf. II, blz. 81: o hart van mijn volk).
Naar vorm en inhoud herinnert Wassend Getij aan de dagboeken van Jeanne Van de Putte. Jammer dat de stukken hier niet gedateerd staan, anders zou men, zooals bij Jeanne, talentvolle schoolopstellen vinden naast bladzijden van een opvallende rijpheid. In beider werk wordt alles beheerscht door een strijd tusschen breedte en hoogte, tusschen aardgebondenheid en hemelverlangen. Bij de vergelijking nu kan Reninca wellicht minder volgroeid voorkomen dan Jeanne. Dat beteekent echter niet dat haar dagboeken minder hoog zouden staan dan die van haar zielsverwante. Juist integendeel. Reninca bezit o.i. een sterkere vitaliteit, zij is een ziel van geweldiger spanningen, veelvormiger en wilder georienteerd naar het leven, cosmischer in haar afmetingen en haar belangstelling. Daardoor echter mist zij vooralsnog, ondanks een volkomene gaafheid, iets van de kinderlijke sereniteit die zoo vroeg reeds over Jeanne kwam, en haar leven stempelde met het voorgevoelen van een jongen dood. Eenmaal echter het evenwicht bereikt waarnaar zij groeit, zal dit menschelijk als goddelijk wellicht machtiger blijken dan wat wij in Jeanne Van de Putte mochten bewonderen. Bij beiden is de strijd even hartstochtelijk. Bij Jeanne echter speelt hij zich hoofdzakelijk af binnen de gespletenheid van het eigen ik, terwijl hij bij Reninca voortdurend interfereert met de apocalypse van een tijdsgewricht buiten haar, met de dreigingen, het kreunen en kermen van een oude, verzinkende en een nieuwe, wordende wereld. De inspiratie van Wassend Getij heeft, bij al het teervrouwelijke dat er als een waas over gespreid ligt, iets van het tegelijk elementaire en donker woelende van een Scheldelandschap: Klein-Brabant, zegt de schrijfster, 'het helle en 't duistere van uw landschap in mijn ziel, het aarde-en-hemel-spel van mijn leven' (II, blz. 41; zie ook I, blz. 68: Ik ben een kind van den storm). De eischen van de goddelijke genade tegenover zulk een leven gaan dan ook
duidelijker in de richting van een bijna gewelddadig losrukken, een pijnlijk scheuren, een sprong in den radeloos donkeren nacht der zinnen (cf. II, blz. 31 en blz. 92).
Bovendien is bij Reninca een behoefte aan verantwoord inzicht, aan gedachtelijk indiepen en doorpeilen aanwezig, die bij Jeanne slechts zelden meespreekt. De wondere wisseling van licht en schaduw in deze ziel wordt nog verhoogd door een zekere gescheidenheid van gevoel en verstand: op zeldzame oogenblikken slechts versmelten die beide in volkomene har- | |
| |
monie; gewoonlijk staan ze naast elkaar, of liever groeit, geleidelijk en soms zelfs bruusk, de verstandelijke beschouwing uit het gevoelsmoment, een beetje als in de gedichten van Gezelle's eerste periode. De stemming wordt als steunpunt gebruikt, als rotstop van waaruit de gedachte dan zelfstandig haar vlucht neemt naar verre horizonten van Godsschouwing. Zoo scherp zijn beiden vaak van elkaar gescheiden, dat vele gedachten van deze bundels uit hun context konden worden gelicht, en in het afzonderlijk boekje Zaad in den wind tot een mooie, rijke verzameling gebundeld.
Men zou deze dagboekbladzijden onrecht aandoen door ze op de eerste plaats als literatuur te bespreken. Zeker, ook van louter letterkundig standpunt uit zijn ze waardevol. Herhaaldelijk komen bladzijden voor die ook stilistisch ver boven het banale staan (het kerstsprookje b.v. van II, blz. 47). Maar een hoofdzakelijk literaire beoordeeling van haar werk zou de bedoelingen van de schrijfster geheel miskennen. Wassend Getij is geen literatuur; het is een zielsdocument; het is een boodschap: het wil niet op de eerste plaats schoonheid scheppen, het wil zich niet verlustigen in de weelde van eigen geluid. Het wil ervaringen meedeelen, inzicht brengen, wonden heelen, jubelend zingen, of heesch en hartstochtelijk fluisteren van hoogste liefde en pijn. Gemeenschap wil het scheppen tusschen een uitverkoren ziel en de onze, niet in Gods weerglans, het schoone, maar in God zelf.
En die boodschap zal opgevangen worden, door al wie gaafheid genoeg bewaarde om de weelde er van te smaken. De jeugd op de eerste plaats zal naar dit boek grijpen, er ademloos naar luisteren en er den diepsten klank van eigen ziel in terugvinden. Er zal uit voorgelezen en voorgedragen worden, overal waar jongens en meisjes uit Vlaanderen samenkomen. Er zal over nagedacht en gebeden worden door rijke zielen in oogenblikken van begenadigde stilte. In kloostercellen en op de werktafel van priesters en zielzorgers zal dit boekje zijn boodschap brengen. Op de lessenaar van leeraars zal het te vinden zijn en in de handen van moeders. En overal zal het zijn boodschap ten einde zeggen. Overal de zielen tot luisteren dwingen. 'Ja, Reninca, aan het ontredderde strand in Vlaanderen, breng de boodschap van uw Wassend Getij. Want God gaf u het hart en de stem voor dezen tijd, voor deze jeugd, en dit Vlaanderen onzer smart en onzer liefde' (uit de inleiding van P. Reypens).
Al wie dit boek leest zal met belangstelling en vreugde de vaart volgen van deze jonge adelaarsvlucht, en met spanning uitzien naar het oogenblik, waarop zij, tot ons terugkeerend, ons nieuwe boodschap zal brengen van haar schouwen in de zon.
L. Monden.
| |
Wijsbegeerte
F. VAN STEENBERGHEN, Épistémologie. - Éditions de l'Institut Supérieur de Philosophie, Leuven, 1945, 256 blz., Fr. 70.
Dit boek maakt deel uit van de nieuwe reeks handboeken uitgegeven door het bekende Instituut voor Wijsbegeerte, te Leuven. Het heeft dan ook niet de pretentie het kentheoretisch probleem dat gedurende decennia alle andere philosophische vakken in de schaduw heeft gesteld in al zijn aspecten en historisch volledig te behandelen. De schrijver schetst in groote lijnen de neo-thomistische theorie van de kennis en vergenoegt zich met enkele aanduidingen over de geschiedenis van het probleem (blz. 30-50) en over de niet-thomistische theorieën (blz. 229-241). We zullen dit werk dan ook geen groot wetenschappelijk werk noemen - zoo is het ook niet bedoeld. Daar het echter toch tot het hooger en wel gespecialiseerd hooger onderwijs is bestemd, hadden we toch graag een diepergaande confrontatie gewenscht met de moderne niet-thomistische theorieën. Wil immers het neo-thomisme niet ingesloten blijven in den helaas! engen kring van het specifiek katholiek hooger onderwijs, wil het op het algemeene forum van de wijsbegeerte invloed uitoefenen, dan dunkt het ons noodzakelijk zooveel mogelijk aan te knoopen bij de problematiek zooals ze nu over het algemeen wordt gesteld. Een niet-thomist die b.v. de bibliographie van dit werk doorloopt zal, meen ik, getroffen worden door de zeer eenzijdige literatuur die daar opgegeven wordt. De schrijver verwijst weliswaar naar de Critica van J. De Vries die enkele 'auctores acatholici' vermeldt, maar behalve dat dit werk in het latijn geschreven is schijnt ons dit toch een zeer onvolmaakte wijze te zijn om den lezer met de haast onoverzienbare critische literatuur eenigszins bekend te maken.
Prof. van Steenberghen verdedigt in dit boek het critisch realisme en wel in den vorm van het zgn. onmiddellijk realisme. Men weet dat de neo-thomisten in hun opvatting omtrent de kennisleer zeer verdeeld zijn. Garrigou-Lagrange, Sertillanges, Maréchal, Maritain, Gilson, Mgr Mercier, Mgr Noël, om enkele der meest vooraanstaande neo-thomisten te noemen,
| |
| |
gaan niet accoord over de rol van de kennisleer in de wijsbegeerte, noch over de wijze waarop het centrale probleem van de transcendente draagwijdte van de kennis moet worden opgelost. Het onmiddellijk realisme dat de schrijver voorstaat beweert dat we in elke kennis, ook in het meest stoffelijke en vluchtige existentieel oordeel onmiddellijk vatten dat het wezen als dusdanig absoluut en noodzakelijkerwijze bestaat: 'l'être comme tel existe nécessairement, absolument' (blz. 158). Dat schijnt ons onbetwistbaar, maar we zien niet in hoe de schrijver tot die conclusie komt, gezien het vertrekpunt dat hij gekozen heeft. In de 'logique analytique' ontleedt hij het bewustzijn, en hij wijst er steeds op dat het in deze psychologische ontleding alleen gaat over 'objecten' van kennis, over onderscheid tusschen subject en object, over oordeelen en redeneeren, voor zoover deze acten bewustzijnsphenomenen zijn (blz. 84, 88, 92, 94, 97, 104, 144, enz.). In de 'logique critique' die daarop volgt wordt er echter plotseling besloten tot een 'ontologisch' zijn dat we in de beschreven bewustzijnsphenomenen zouden affirmeeren (blz. 150, 151, 154-155, 157, 175, enz.). Maar hoe is dit mogelijk? Indien de ontleding alleen bewustzijnsphenomenen, objecten in den critischen zin, heeft ontdekt, hoe kan men daar een ontologisch zijnde uit construeeren? De schrijver is zichzelf bewust van dezen plotsen overgang: 'un élément nouveau doit être introduit dans la méthode de l'épistémologie critique'; maar dit nieuwe element, nl. een kennis die absolute, transcendente waarde heeft, met welk recht en hoe wordt het gevoegd bij de loutere psychologische ontleding van het bewustzijn? Het wordt ons nergens duidelijk gezegd. En wellicht moest de schrijver het antwoord schuldig blijven. Immers wanneer men zich eenmaal heeft ingesloten
in het bewustzijn hoe kan men dan besluiten tot het bestaan van iets dat het bewustzijn transcendeert? De schrijver heeft als vertrekpunt het standpunt van Descartes gekozen, en o.i. kan hij zich dus ook niet aan het idealisme van Descartes onttrekken. Een 'réalisme immédiat' dat uitgaat van de psychologische ervaring van het bewuste ik kan alleen de realiteit bevestigen van het bewustzijn en moet elk absoluut en noodzakelijk wezen als onbereikbaar beschouwen, indien men tenminste de onmogelijke omwegen van Descartes niet wil volgen om toch tot het transcendente zijn te komen. Het critisch probleem zou o.i. critisch moeten behandeld worden: een psychologische ontleding, als in de 'épistémologie analytique' of een beroep op de psychologische ervaring als op blz. 147 schijnen ons hier geheel irrelevant. Onze kennis voltrekt zich in het oordeel, zooals de schrijver terecht zegt; in de structuur van het oordeel zelf bijgevolg, niet in zijn psychologischen oorsprong en verloop, moet de noodzakelijkheid aangewezen worden van het absolute zijnde dat het bewustzijn transcendeert. We meenen met Maritain dat een dergelijke bewijsvoering niet mogelijk is dan na een ontologische theorie van het zijnde en van het verstand, en dat de kennisleer de metaphysiek niet voorafgaat, zooals de schrijver meent, maar ze begeleidt in elk van haar deducties als een reflexieve activiteit die het redeneerend verstand controleert. Er bestaan veel redenen om te gelooven dat wie een kennisleer wil opbouwen vóór dat er eigenlijk iets gekend wordt, nooit den 'drempel der metaphysiek' zal overschrijden.
We zouden onze critiek op deze kencritiek willen milderen met alle mogelijke verzachtingen, in het bewustzijn dat we ons bewegen op een uiterst gecompliceerd gebied en in de erkenning van de vele hoedanigheden van dit werk, vooral van de klaarheid in de uiteenzetting en van de kunst om het wezenlijke van een probleem naar voren te halen.
F. De Raedemaeker.
Prof. Dr R. FEYS, Logistiek/ - De Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 340 blz., gen. Fr. 100, geb. Fr. 150.
Dit is, naar mijn weten, het eerste uitgebreide werk over de logistiek of geformaliseerde logica dat in het Nederlandsch verschijnt. Hobbes reeds zegde: 'ratiocinari idem est quod addere et subtrahere' (Leviathan). Het is echter sedert het verschijnen van de Principia mathematica van Whitehead en Russell (1910-1913) dat de wiskundige symbolen consequent werden toegepast op de logische denkverrichtingen. De logistiek is weinig aantrekkelijk voor wie geen ernstige wiskundige vorming genoten heeft, en alhoewel ze in bepaalde kringen veld wint heeft ze toch op verre na de klassieke logica niet verdrongen. Overigens over den zin en de draagwijdte van de logistiek zijn de specialisten het verre van eens, soms zelf wordt het nut van de logistiek in twijfel getrokken.
Dr Feys, die in 1939 zijn Principes de logistique uitgaf (Leuven) biedt ons in dit boek het eerste deel van een methodische uiteenzetting van deze wetenschap. In een uitgebreid Algemeen overzicht schetst de schrijver eerst de ontwikkeling van de geformaliseerde logica en geeft een samenvatting van de Principia mathematica, daarna handelt hij over de methoden en over de grenzen en de interpretatie van de geformaliseerde logica. Na dit
| |
| |
overzicht begint de eigenlijke afleiding van de logistiek: de logica der proposities en de logica der klassen. Hiermee eindigt dit boekdeel. In het tweede zullen de logica der betrekkingen, de 'hoogere abstracta', de combinatorische logica en de logica der modaliteiten aan de beurt komen.
De schrijver zelf waarschuwt den lezer dat dit werk geen leesboek is, maar een studie boek. Wie echter zich op het eenigszins vreemd aandoend gebied van de logistiek wil begeven kan zich veilig aan de leiding van Prof. Feys toevertrouwen. Alles wordt stapsgewijs en zeer duidelijk uitgelegd en het symbolisme is zeer oordeelkundig gekozen. Niet alleen omdat er geen ander is maar ook om zijn uitstekende paedagogische hoedanigheden kan dit boek aan de belangstellenden ten zeerste aanbevolen worden.
Prof. Feys houdt zich strict op technisch terrein. Over de wijsgeerige problemen die de logistiek zelf opwerpt vindt men nauwelijks hier of daar een enkel woord, en we vernemen niet duidelijk welke zijn houding is t.o.v. het neo-positivisme van de Weener-school die in naam van de logistiek alle metaphysiek verwerpt. We hopen dat in het tweede nog te verschijnen deel de schrijver niet zal nalaten ons ook over de 'metalogische' problemen breeder in te lichten en zijn standpunt uiteen te zetten.
Onder de voorloopers van de logistiek in de xviie eeuw citeert de schrijver natuurlijk Leibniz. Hij had misschien ook Weigel Erhard kunnen aanhalen met zijn Analysis Aristotelica ex Euclide restituta (1658) en zijn Arithmetische Beschreibung der Moralwissenschaft (1674). In zijn interessante lieratuuropgave mis ik de publicaties van H. Reichenbach, Introduction à la logistique (1939) en van R. Carnap, La science et la métaphysique devant l'analyse logique du langage (1934); L'ancienne et la nouvelle logique (1933). Het zijn weliswaar vertalingen, maar voor Carnap b.v. geeft de schrijver ook de Engelsche vertaling van de Logische Syntax der Sprache.
F. De Raedemaeker.
Otto WILLMANN, Logica. Een inleiding in de denkleer. - Tweede herziene druk. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 218 blz., Fr. 46.
Dit werk werd door den grooten paedagoog O. Willmann geschreven als eerste deel van zijn Philosophische Propädeutik, die ook een inleiding tot de psychologie en een tot de metaphysiek omvatte. De drie deelen hebben als doel aan de toekomstige leeraars het noodige wijsgeerig inzicht bij te brengen om hun paedagogische taak te begrijpen en volgens goed gefundeerde beginselen te voltrekken.
Vandaar dat we ook in deze Logica een inleidend hoofdstuk aantreffen over het Onderling verband tusschen didactiek en logica, en na elk hoofdstuk uitstekende aanduidingen over de toepassing van het behandelde onderdeel op de verschillende leervakken.
De eigenlijke logica wordt ingedeeld in de leer der denkwerkzaamheden, de leer van de denkvormen, de leer van de denkwetten en deze van de denkbewerkingen. Deze indeeling heeft haar bezwaren, waarvan de voornaamste me schijnt te zijn dat dezelfde denkactiviteit, b.v. het begrip, of het oordeel of het syllogisme in elk der vier afdeelingen weer opnieuw moet behandeld worden. Hetgeen schaadt aan de overzichtelijkheid. De gewone indeeling van de logica in de leer van het begrip, deze van het oordeel en van het syllogisme, waarin deze drie denkverrichtingen in al hun aspecten worden bestudeerd, schijnt ons paedagogisch beter verantwoord.
Sommige onderdeelen van dit werk schijnen ons ook eenigszins onvolledig. In de indeeling over de begrippen missen we een voldoende uiteenzetting over de transcendentale begrippen, terwijl de analoge begrippen het met een kleine voetnota (blz. 155-156) moeten stellen. Ook het hoofdstuk over de tegengestelde oordeelen is niet duidelijk genoeg en de logische gevolgen van deze tegenstellingen worden niet aangegeven. Het zoo belangrijk probleem der inductie wordt slechts oppervlakkig aangeraakt.
Deze kritiek wil geenszins de vele goede hoedanigheden van dit boek in de schaduw stellen. Haast overal treft men nauwkeurige definities aan, duidelijke ontledingen en gepaste onderscheidingen. Men voelt telkens dat men te doen heeft met een geest die zijn stof beheerscht en ze weet aan te passen aan den bijzonderen lezerskring waartoe hij zich wendt.
F. De Raedemaeker.
Evert W. BETH, De wijsbegeerte der Wiskunde. Van Parmenides tot Bolzano.. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, blz. 208, gen. Fr. 55, geb. Fr. 80.
In een vorig boek: Inleiding tot de wijsbegeerte der Wiskunde, insgelijks verschenen in de Philosophische bibliotheek (1942) behandelde Dr Evert W. Beth de verschillende aspecten van het 'grondlagenonderzoek' van de moderne axiomatische wiskunde. Het philosophisch probleem dat door de verschillende theorieën op dit gebied wordt opgeworpen werd daar open gelaten: 'Ik wil... laten zien, zegde de schrijver, dat met het resultaat van de in de vorige hoofdstukken besproken onder- | |
| |
zoekingen verschillende wijsgeerige opvattingen over de wiskunde vereenigbaar zijn.' Bij het openslaan van dit nieuwe werk dat den titel draagt van De wijsbegeerte der wiskunde verwacht de lezer een stelselmatige uiteenzetting van de wiskundige problemen in het licht van een philosophisch systeem. In deze verwachting wordt hij echter teleurgesteld. De schrijver geeft in dit boek een reeks studiën over de opvatting van de wiskunde bij verschillende wijsgeeren of philosophische scholen uit het verleden: De praesocratici, Plato, Aristoteles, Eristiek en Skepsis, Descartes, Leibniz, Kant, Bolzano. Elk dezer studiën is buitengewoon knap en het lezen overwaard. Het een zeer scherp historisch inzicht wordt telkens geschetst welke de rol was die deze verschillende philosophen in hun systeem aan de wiskunde toebedeelden. De eerste studie, over Parmenides, is in dit opzicht een model. Maar de philosophische synthese blijft geheel achterwege. Wel vermoeden we dat de schrijver eerder een platonische en idealistische opvatting van het wiskundig denken bijtreedt, en de neo-positivistische stelling van een Reichenbach en een Carnap verwerpt, maar tot een consequente en systematische wijsbegeerte van de wiskunde is men nog niet gekomen. In het hoofdstuk over Aristoteles en terloops in het overige van het boek schetst de schrijver een kritiek van de abstractie-theorie, die,
zooals men weet de stagyriet als verklaringsgrond geeft voor het wiskundig denken, het denken nl. in den 'tweeden graad' van abstractie. De uiteenzetting van deze theorie is echter zeer onvolledig zoodat het niet blijkt dat de kritiek geheel verantwoord is. Ons wil het voorkomen dat in de lijn van een ware interpretatie van de abstractieleer de oplossing dient gezocht van de wiskundige problematiek. Ongelukkig werd dit terrein van het aristotelisme nog maar weinig ontgonnen.
F. De Raedemaeker.
Prof. Gaston COLLE, Bestendigheden. Een reeks lezingen. Uit het Fransch vertaald door Henri Van Crombruggen. - Éditions universitaires, Brussel, 1945, 332 blz.
Dit boek is een vertaling van een aantal lezingen gepubliceerd in 'Les Éternels' en 'Les sourires de Béatrice', twee werken van Prof. Colle, die in het land buitengewonen bijval hebben gevonden en op zeer korten tijd verschillende edities beleefden. De titel 'Bestendigheden' zou eerder doen denken aan een vertaling van 'Les Éternels': in feite werden verschillende lezingen van deze reeks vervangen door andere uit 'Les Sourires de Béatrice'. Zoo behooren vier van de zes lezingen over De kategorieën der schoonheid, nl. over intuitie, herinnering en gewoonte, alsook de lezing over De ontwikkelde mensch en de filozofie tot dit laatste werk. Verder bevat 'Bestendigheden' nog een voordracht over Wat ik weet over God, een over Platoon en eindelijk een paar over Hamlet.
Het succes van deze lezingen vindt maar al te duidelijk zijn verklaring in den uiterst fijnen geest van den auteur, die steeds een innemende speelschheid van gedachte met een diepe intuitie weet te verbinden. Steeds opnieuw verrast hij ons door zijn zeer persoonlijken kijk op de groote aspecten van het leven, terwijl hij tevens met een schalkschen glimlach en niet zonder een zeker poseerend welbehagen telkens weer aan alle systematiek poogt te ontsnappen. - Geen wonder dan ook dat sommige zijner lezers of toehoorders, misschien wat al te zeer met een meer 'geordende' sapientia vergroeid, Prof. Colle wel eens van een zeker scepticisme hebben durven verdenken. We zullen niet ontkennen, dat de indruk van enkele passages wat meer negatief is dan wel gewenscht is. Een lezing als Wat ik over God weet, hoe goed bedoeld ook, is zelfs best in staat om een minder geschoolden lezer eenigszins in verwarring te brengen. Maar toch, scepticisme is wel een al te kordate benaming. Prof Colle een scepticus! Maar hij gelooft zelfs aan sprookjes! En weinig menschen hebben de waarheid zoo lief, dat ze dàt kunnen. 'Neen ik ben geen scepticus, verdedigt hij zichzelf, doch gij moet tusschen de wijsgeerige stellingen en hun bewijzen onderscheid maken. Er zijn in de filozofie veel dingen, waarvan ik heel zeker denk te zijn, al kunnen de bewijzen die men ervan tracht te geven mij zelden voldoen' (blz. 235) en (blz. 239 e.v.) 'Dat is geen scepticisme. De scepticus zegt: ik weet niet. Ik voor mij zeg dat ik heel goed weet, maar dat ik niet zeggen kan waarom. En let wel: ik doe geen beroep op de noodzaken van het praktisch leven, of het gezond verstand. Ik geloof integendeel dat wij volstrekt van sommige dingen verzekerd zijn, omdat wij een volwaardige reden voor die zekerheid bezitten, reden die wij in den verborgensten kern van ons bewustzijn bemerkt hebben, of nog bemerken, maar die wij niet tot dat licht in ons kunnen doen
rijzen waar alles uitgesproken wordt.' En inderdaad niet elke absolute aanwijsbaarheid der waarheid is steeds in adaequate bewijsbaarheid en gestructureerde bewijsvormen om te zetten. Intellectualisme is nog geen rationalisme. Maar er bestaat bij Prof. Colle zóó weinig gevaar om in voorbarige bewijsvoeringen
| |
| |
te vervallen, dat zelfs de werkelijke bewijsbaarheid der dingen er wel eens nadeel van ondervindt. - De vertaling van H. Van Crombruggen is wel niet feilloos, doch getrouw en genietbaar.
L. Vander Kerken.
R. BIOT, Le corps et l'âme. - Éditions Soledi, Luik, z.j., 248 blz., Fr. 45.
Dit is een nieuwe druk van het bekende boek van Dr Biot, in 1938 te Parijs verschenen. Het bevat een reeks studiën van biologischen, psychologischen, wijsgeerigen en paedagogischen aard over de innige wisselwerking tusschen de physiologische en de psychologische functies van den mensch. Het boek is geschikt om door elkeen gelezen te worden die zich interesseert voor de geneeskunde, de psychologie en de opvoedkunde. Het verdient in al deze kringen de grootst mogelijke verspreiding: het geeft een verantwoord katholiek inzicht in vele problemen die èn de gezondheid van het lichaam èn de gaafheid van de ziel aanbelangen.
F. De Raedemaeker.
E. ROOS, God, mensch, gemeenschap. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1944, 27 blz., Fr. 9.
Dr M.G. DEWIJN O.P., Persoonlijkheidskultuur. - Ibid., 1945, 87 blz., Fr. 27,50.
Jos. VERHELLE, pr., Godsdienst en cultuur. - Ibid., 1945, 29 blz., Fr. 12,50.
Dr N. DEVOLDER, O.F.M., Sociale kultuur en sociale heropbouw. - Ibid., 81 blz., Fr. 27,50.
N. WILDIERS O.F.M. Cap., Nationale cultuur. - Ibid., 50 blz., Fr. 20.
Prof. Dr E. LOUSSE, Geschiedenis. - Ibid., 1945, 89 blz., Fr. 30.
Deze boekjes vormen samen een reeks, waarin verschillende cultuurproblemen op een doorgaans degelijke en bevattelijke wijze worden onderzocht.
Het eerste deeltje stelt een vergelijking op tusschen de God-mensch-gemeenschap-verhouding in de middeleeuwsche levensopvatting en in de moderne - een vergelijking die voor de moderne zienswijze tamelijk nadeelig uitvalt. Bondig en goed gedacht, wellicht eenigszins te negatief en zeker niet overdreven optimistisch.
Het tweede deeltje - een voordracht o.m. voor verschillende Davidsfondskringen gehouden - behandelt het zoo gewichtige probleem van de persoonlijkheidscultuur en wijst de menschen van nu op hun eersten plicht, om nl. opnieuw mensch te worden en de persoonlijke en onvervreemdbare volwaardigheid van hun mensch-zijn te heroveren. Het bevat een wijsgeerige en experimenteel-psychologisch goed gefundeerde studie over persoon, persoonlijkheid en massa-mentaliteit.
Een volgend deeltje weerlegt de oogenschijnlijke tegenstrijdigheid tusschen godsdienst en cultuur en toont op een zeer practische en tastbare wijze aan hoe de cultuur slechts door een diepe en ruime religieuze beleving haar hoogtepunt bereiken kan.
Het boekje van Dr Devolder is een schitterend en aangenaam betoog voor gezonden en edelmoedigen gemeenschapszin en sociale geestescultuur, en stelt tegenover de uiterste complexiteit der maatschappelijke problemen de noodzakelijkheid der sociale philosophie en der sociale wetenschappen in het licht.
Verder brengt het vijfde deeltje ons een mooie voordracht van P. Wildiers. Een eerste gedeelte handelt over het wezen van de cultuur als realiseering der hoogste geestelijke waarden, waarheid, schoonheid, goedheid en heiligheid, en analyseert verder het cultuurverschijnsel in zijn persoonlijke, nationale en algemeen-menschelijke aspecten. Het tweede gedeelte is een indrukwekkende schouwing van ons rijk en veelvormig Nederlandsch cultuurbezit. Mocht de lezing van deze voordracht niet alleen een voorbijgaande romantische bevlieging wekken, maar ook leiden tot reëele consequenties aangaande ons aller cultuurplichten.
Het laatste totnogtoe verschenen deeltje der serie is zeker niet het minst interessante. Prof. Lousse handelt er over de geschiedenis, een der belangrijkste facto-, ren van elk cultureel bewustzijn. Vier vragen worden beantwoord: Is de geschiedenis een wetenschap? Hoe wordt geschiedenis geschreven? Hoe wordt ze gedoceerd? Waartoe dient ze? Iedereen die deze voordacht leest zal ongetwijfeld onder den eigen charme komen van dit rustig, helder, gaaf-principieel en werkelijk verrijkend exposé. Aan allen die van verre of nabij iets met geschiedenis te maken hebben of er zich voor interesseeren, studenten, leeraren, 'intellectueelen', wordt dit boekje zeer aanbevolen.
L. Vander Kerken.
| |
Taal- en letterkunde
Feestkrans bij het eerste lustrum der uitgeverij 'Pro Arte', 1939-1944. - Pro Arte, Diest, 1945, 207 blz., Fr. 150.
Ter gelegenheid van haar vijfjarig bestaan gaf de uitgeverij 'Pro Arte' een schitterenden Feestkrans uit: een buitengewoon zorgvuldig uitgevoerd en afge- | |
| |
werkt boek, met zestien bijdragen van vijftien auteurs en dertien buitentekstplaten van vijf kunstenaars.
De geheele illustratie is verrassend; doch boven N. Degouy, D. Acket en Br. Maximinus verkiezen we R. Franquinet en J.-F. Cantré. De bijdragen kunnen we groepeeren in historische of cultuurhistorische van L. Van den Bossche, Prof. Van der Essen, Prof. Muls, Dr Van Driessche; in kritische van P. Hardy, A. Van de Velde, F. Van den Wijngaert, H. Aarden, E. Janssen; in verzen of verhalen van K. Vertommen, J. Vercammen, A. Demedts, G. Duribreux, J. Van Rooy: alle achter het inleidingopstel door J. Philippen. Vormen zooveel verdienstelijke schrijvers niet een mooie pleiade? en, als we beweren dat geen enkele bijdrage beneden peil staat, bevelen we het boek, om zijn verscheidenheid en voortreffelijkheid beide, tenzeerste niet aan?
Boven alle andere stukken verkiezen we 'De geest der Vlaamsche Primitieven', door Louis Van den Bossche. Tegen bepaalde voorstellingen uit 'Peter Brueghel de Oude. Zijn wijsgeerige en nationale beteekenis' (vooral op blz. 82 en 86-87) hebben we bezwaren; evenmin zijn we het eens met de interpretatie van Lucifer in 'Vondel in de moderne tooneelopvatting' (blz. 99-105), noch met enkele beweringen (soms tegen de onze gesteld) uit een bekroond roman: Jos Van Rooy's 'De profeet der ver dwaling' (vooral op blz. 148, 149, 153). Doch niets van dit alles neemt onze waardeering weg voor de auteurs, noch wil het onze aanbeveling van dit even nuttige als mooie boek minder overtuigend doen klinken.
Em. Janssen.
Pieter G. BUCKINX, De vleugelen van Icarus. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 46 blz., Fr. 50.
Met B. treedt men steeds een zeer individueele poëtische wereld binnen: een wereld van teere en zuivere vormelijkheid, van wankel en schoon-onmachtig gevoel, een droomwereld van brandende phantasie. De inspiratie van De vleugelen van Icarus stemt in hoofdzaak met die van zijn vorige bundels overeen: een soort flamboyant impressionisme dat niets dan louter poëzie wil wezen. Er zitten weer te veel nachtegalen en vuurbloemen in zijn verzen. En toch zijn er aanduidingen van een zekere verdieping en een mogelijke vernieuwing: een poëzie van meer directen eenvoud en tevens van een meer algemeene menschelijkheid breekt hier en daar door. Het gedicht 'Najaar' is in dit opzicht zeer interessant. Het is te wenschen dat B. dezen weg beslister zal inslaan. De fijne en rijke expressie mogelijkheden, die hij zich gaandeweg verworven heeft, zullen dan pas - in een diepere, meer persoonlijke en minder phantastisch-individualistische intuitie - tot hun volle recht komen. Het is te wenschen, want in het poëtisch genre, waarin hij zich totnogtoe vermeien bleef, heeft B. blijkbaar reeds alles gezegd wat hij te zeggen had.
L. Vander Kerken.
Achiel LEYS, Caliban en andere gedichten. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 77 blz., Fr. 40.
Een goed gevulde bundel van een nieuwen dichter. Onwillekeurig wordt men nogal eens aan Bert Decorte herinnerd, en dit niet alleen door de vierregelige strofe van zesvoetige verzen. Ook de poëtische schim van Gorter is aan de inspiratie wellicht niet heelemaal onschuldig (cfr o.a., p. 13: 'En Caliban was droef en maakte zacht geklaag'). Wat niet wegneemt, dat de klank eener eigen persoonlijkheid duidelijk waarneembaar is. De meeste dezer gedichten zijn geschreven met een ruimen zwier - alleszins een hoedanigheid - maar waarin een soort hals-over-kop-sche woelige jeugdigheid de echte poëzie nog dikwijls overstemt. Alles laat vermoeden dat de dichter het wel niet bij een eersten bundel laten zal. Volgende bundels zullen moeten uitwijzen of hij tot zuiverder poëtische bezinning en schoonere levensdiepte in staat is.
L. Vander Kerken.
J. VERHELLE, Stormwake. - Hernieuwenuitgaven, Roeselare, z.j., 31 blz., Fr. 20.
Een bundeltje verzen, vrij ongelijk in waarde, ingegeven door den storm en drang van de jeugd zooals die opgevangen wordt in een op jeugdbeweging gerichte K.S.A. Sympathiek werk alleszins, netjes uitgegeven, met over het algemeen best geslaagde foto's vol atmosfeer.
J.B.
Jozef SIMONS, In Italië. - Derde druk, Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1944, 211 blz., Fr. 50.
In 1929 werd, tusschen den Paus en de Italiaansche regeering, het verdrag van Lateranen gesloten; kort daarna reisde de auteur met een Vlaamsche bedevaart naar Italië en Rome. Met de hem eigen bonhomie en geestigheid vertelt hij hier zijn wedervaren.
In Italië is, in vorm van verhaal, een boek om te leeren. Minder geestig dan De bedevaart van Toon Verheyen, minder breedvoerig en verscheiden dan Vertellen van Hilarion Thans, verbaast het ons door zijn rijkdom van preciese informatie, waarbij toch de uiterste eenvoud bewaard
| |
| |
blijft. Het heeft iets van een zeer onder-houdenden Baedeker, overgebracht in de pittige reisherinneringen van zeer eenvoudige, zeer vrome, even leuke als wijze Vlaamsche menschen. Doch waar haalt Simons dat, in 1541, in Sint-Paulus-buiten-de-muren te Rome, de Jezuïetenorde zou 'gesticht' zijn (blz. 77)?
Em. Janssen.
Jos. VAN ROOY, De scheppende stroom. - 'Korenaren' IX. De Kinkhoren, Brugge, 1945, 271 blz., gen. Fr. 55, geb. Fr. 70.
Jos Van Rooy durft uitzonderlijke en moeilijke onderwerpen aan - hier den bewogen levensloop van een zigeuner-vondeling, gedreven door de muziek; - fel en machtig behandelt hij ze, als onuitputtelijk geïnspireerd; maar nooit komt zijn werk zuiver en feilloos voor, overtuigend voor de meerderheid der lezers. Hij mist schakeering, verscheidenheid en delikaatheid; in zijn psychologie neemt het sexueele een te ruime plaats in; zijn stijl ontdoet zich niet van de oratorisch-romantische opgeschroefdheid, die verdieping, versobering, verfijning in den weg staat. Jos Van Rooy, de rijkbegaafde, zichzelf niet meester, loopt gevaar het hooge peil niet te bereiken dat zijn eerste werken lieten verhopen.
Hij heeft de innerlijke harmonie nog niet bereikt, die den kunstenaar zelfzeker en groot maakt. Zijn zwoel en als gepijnigd levensinzicht, tegenover religieuze en moreele overtuiging, geeft zich graag gewonnen en blijft toch opstandig. Zijn creatieve kracht, een vloed die dijken breekt, voert, in vervaarlijke kolken, slijk mede, takken en boomstammen. En we staren op een tegelijk ontredderde en aangrijpende grootschheid, op een onbeholpenheid en een macht, een overgevoeligheid en een vrij grove rhetoriek; wij hooren een zwaar dreunende en toch stuntelige taal.
Ontwikkelt de auteur zich in de goede richting? Zijn taal is zuiverder dan voorheen; lyrische en oratorische uitwassen belemmeren echter meer den verhaaltrant. Hij zal zich terdege moeten inspannen om, door een zuiver, bezonken en artistiek voltooid werk, aan de velen die veel van hem verwachten eindelijk voldoening te schenken.
Em. Janssen.
Stephane HAUTEM, Le retour au silence. Journal d'un homo citroënsis K. 228.
Bis. - Dessart, Brussel, 1945, 261 blz. Zelden lazen we een zoo bevreemdend werk: het fictieve dagboek van een totaal gemechaniseerd mensch, in een dito samenleving die zich sedert 300,000 jaar diep onder de aarde heeft gevestigd. En de geschiedenis die wij thans doormaken, heet er 'les temps préhistoriques'. Oorspronkelijkheid, leven, liefde worden door deze mechanisatie onverbiddelijk verbannen; blijft voor ieder mensch een vijftigjarig bestaan over, zonder gezelschap, hemel noch uitkomst.
Maar de auteur heeft de grenzen van het artistiek mogelijke overschreden: tusschen zijn verbeelding en onze ervaring liggen te weinig bruggen; het onwaarschijnlijke en onaanneembare bij hem komt ons niet als een raadsel voor met een diepmenschelijke oplossing. Zijn roman noemen we een 'performance', niet aan kunstwerk noch een waardevol 'document humain'; zijn schreeuw om het levenonder-de-zon is, eerder dan een wanhoopskreet, een leuze op een spandoek; vernuftig en consequent, zonder warmte van gemoed noch diepe ontroering, spint hij het ijzingwekkende kleed van zijn tóch machtelooze verbeelding.
Het boek mag door eenieder gelezen worden en het verdient onze belangstelling. Doch zal het velen boeien, verheugen, ontroeren, verdiepen, veredelen? Het heeft te veel van een even ijdele als griezelige nachtmerrie.
Em. Janssen.
Judith BOOSMAN, 't Steile pad, roman voor volwassen meisjes. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 171 blz., Fr. 40.
Nel, een jong meisje, komt in aanraking met de vele levensproblemen. Een heerlijke vader, een goede, maar wat lichtzinnige moeder en een groote, schoone liefde stellen haar voor de beslissende keuze. Nel zal haar rijp geluk vinden op het 'steile pad'.
Met dit boek schenkt de Rosamundareeks onze oudere meisjes een zeer fijn werk. Het verhaal is boeiend en frisch en getuigt van warm begrijpen en een kiesch aanvoelen van de vele problemen die elk meisje op haar levensweg ontmoet. En het durft de oplossing geven, zonder veel drukte, maar met een bewonderenswaardige vastheid, en levensecht.
Onze meisjes zullen van dit boek droomen. Maar het zal ze ook uit veel ijdel gedroom helpen naar de mooie werkelijkheid van de christelijke levenshouding met haar hooge eischen.
Onze studeerende burgersmeisjes vooral warm aanbevolen.
J. Burvenich.
Armand BONI, Judas de Makkabeër. - Baanbrekers-serie, nr 23, Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, z.j., 221 blz., Fr. 35, geb. Fr. 49.
Het onderwerp was natuurlijk een kolfje naar de hand van A. Boni. Ook is hij er, zooals in Herder, Zanger en Koning, werke- | |
| |
lijk in geslaagd om van den geweldigen strijder een grootsch beeld te schetsen. 'De arm van Judas is de arm van den Almachtige' (blz. 105).
De personages van Boni zijn altijd Titanen en hun gevechten schijnen meer door een hamer te zijn gesmeed dan door een pen beschreven. De auteur laat zich door de inspiratie van den gewijden schrijver meeslepen en het beeld dat hij schetst bewaart het majestueus profetische en het geheimzinnig plechtige van het grootste der epen, den Bijbel.
Maar hier ligt tevens het gevaar waaraan Boni niet ontsnapt. Zijn verbeelding schijnt soms wat op hol en de beelden die als vonken van het aanbeeld spatten doen den lezer soms wat pijn. Te veel, te hevig en soms al te onsamenhangend. Het vermoeit. Haast geen oase om er even in uit te rusten. Voortdurende spanning.
Toch komen de Bijbelteksten hier tot hun volle waarde.
M. Deckers.
T. LINDEKRUIS, Pak aan, kameraad! - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, z.j., 142 blz., gen. Fr. 39, geb. Fr. 57.
Met een fijn begrip van wat in een jongenshart zooal kan omgaan rond de veertien, vijftien, heeft de schrijver dit verhaal voor jongens neergeschreven. Het heeft als bedoeling die jongens, wien een hart onder den riem moet gestoken worden, klaar te leeren inzien wat ze zijn en hoe ze moeten 'aanpakken'. Sommige episoden zijn werkelijk boeiend. Maar zijn de zeer mooie en zeer juiste woorden van den onderpastoor niet wat te lang uitgewerkt en dus te zwaar voor den doorsneevolksjongen die hier werd bedoeld? Toch blijft dit boekje graag aanbevolen.
J. Burvenich.
A. THEUNIS, Stille nacht, heilige nacht. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 130 blz., Fr. 12.
Een reeks mooi vertelde, eenvoudige kerstvertellingen, waaronder die van het Denneboompje wellicht de mooiste en oorspronkelijkste is.
J.B.
Herman CLOSSON, Godefroid de Bouillon. - Éditions universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel, 1944, 153 blz.
Een drama in vijftien tooneelen. Het onderwerp is de inwendige strijd van Godfried van Bouillon, strijd van vertwijfeling en zekerheid, gedurende zijn tocht naar Jeruzalem. De lezer zal wel wat moeite hebben om in den held van het stuk de historische figuur van den grooten kruisvaarder te herkennen. Het staat natuurlijk elken auteur vrij zich tegenover de geschiedenis zekere creatieve licenties te veroorloven, maar toch wel niet in zoo ruime mate, dat er ten slotte van een geschiedkundige figuur niet veel anders meer overblijft dan een naam. Tegenover den Godfried van de geschiedenis (en de legende), is de held van H.C. een tamelijk enigmatiek en vaak kleinmenschelijk personage van een zeer moderne conceptie. De liefdes verwikkelingen ontbreken niet, en enkele - trouwens vrij overbodige - sensueele scènes maken zelfs een zeker voorbehoud gewenscht.
L. Vander Kerken.
Gust MUELLER, Ik wensch u goede jacht! - Davidsfonds, Leuven, z.j., 196 blz., Fr. 12.
In een prettigen verhaaltrant geeft de schrijver ons hier een en ander ten beste over de fauna van onze streken. Een Djungel-boek is het wel niet geworden, daar heeft het geen vaart genoeg voor. Maar de jeugd zal er in leeren observeeren en gaarne de frissche verhaaltjes uit dit boek lezen.
J.B.
Heinrich ECKMANN, De Vrouw en de moeder en andere novellen. Uit het Duitsch vertaald door Juliaan Haest. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 188 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 27.
De zeven verhalen van Eckmann, hier in vertaling aangeboden, zijn het lezen waard. De eenvoudige menschen die er in optreden zijn prachtig geschetst naar innerlijke diepte en waarde. Het zijn karakters uit één stuk: standvastig en plichtgetrouw met een rijk hart. 'De roode kat' is een meesterstukje van dramatisch verhalen, en 'Grietje' een pareltje van sobere verhaalkunst die diep ontroert. Een fijn en goed vertaald boek.
J.B.
Otto LUDWIG, Vroolijk Doortje. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 269 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 22.
De inhoud gaat terug op een echt gebeurde geschiedenis uit een Thuringsch kleinstadje. Een verhaal van onuitputtelijke frischheid en psychologischen humor, even gezond en sprankelend van jeugdig leven naar inhoud als naar vorm. De vertaling van J. Van Harmelen bewaarde veel van de bekoorlijkheden van het origineel en maakte er niettemin een levend Nederlandsch boek van.
A. Deblaere.
Léon LELOIR, Niet geroepen. Uit het Fransch vertaald door S. De Vos. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 207 blz., gen. Fr. 20, geb. Fr. 29.
Jean Leduron, een gesloten Ardenner, trekt naar de Karthuizers om een als
| |
| |
knaap bedreven moord uit te boeten. Zijn geslotenheid zelve belet hem echter in zijn roeping op te gaan. Hij ontvlucht een paar dagen vóór zijn geloften. De Voorzienigheid gebruikt hem als het instrument dat in Gérard, een zijner leerlingen de echte roeping doet ontluiken. Een brok fijne psychologie waarin veel verkeerde gedachten over roeping en Karthuizers worden rechtgezet. Figuren als die van Jean en van den pastoor van Némoussart werden zeer zuiver uitgebeeld. Voor ernstige menschen die nadenken kunnen, een zeer weldoend boek. De vertaling is vrij goed, al wist zij zich niet overal even soepel aan het Fransch te ontworstelen.
J.B.
Ida Friederike GOERRES, De zevenvoudige vlucht van Radegondis. Uit het Duitsch vertaald door G. Verstraelen. - Davidsfonds, Leuven, 1944, 235 blz., Fr. 24.
Dat het Davidsfonds dit werk aan zijn lezers bekend maakt is werkelijk verheugend. Het is een heiligenleven: dat van de H. Radegundis. Maar het staat ver boven alle banaliteit. Aan de hand van haar vele bevindingen die de schrijfster eens neerschreef in haar diepzinnige Gesprekken over de heiligheid zoekt zij van alle kanten de werkelijke figuur van de heilige uit het grijze frankische verleden te benaderen. Zóó laat zij in dit boek een historicus, een dichter en een jonge vrouw aan het woord. En uit hun gesprek ontstaat het beeld van een heilige in vleesch en bloed, die tot zevenmaal toe zich gedrongen voelde om te ontsnappen aan haar noodlot en zich eindelijk toch gewonnen gaf, omdat ze in haar strijd Gods Voorzienigheid en Zijn Wil had herkend, en Zijn liefde ontdekt:
En het eind van het lied en van alle spijt, God, het was uw barmhartigheid.
Dit boek vol levendige kleuren en groote innigheid, diepzinnig als het is, wordt alleen genietbaar voor den rustigen lezer die nu en dan kan stilblijven en in eigen harte kijken. Anders wordt het een vreemde, schoone vrucht, waar men slechts vluchtig overheen strijkt en weinig aan heeft.
De vertaling geeft den oorspronkelijken tekst naar zin en rythme zeer fijn weer. Warm aanbevolen.
J. Burvenich.
HOMEROS, De Ilias, bewerkt naar de vertaling van C. Vosmaer. - De Odusseia, bewerkt naar de vertaling van C. Vosmaer. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1944, 2 deelen, 125 en 147 blz., Fr. 26,50 en Fr. 30., geb. Fr. 45 en Fr. 45.
Met deze twee deeltjes zet de bedrijvige uitgeverij De Kinkhoren de Helios-reeks in, een collectie vertalingen uit de oude literaturen met korte inleidingen. Voor Homeros werd eenvoudig de bekende hexametrische vertaling van Carel Vosmaer overgenomen, die uitmunt door vastheid van taal en versbouw. De tekst is in aanzienlijke mate besnoeid: van de Ilias (ca. 15.000 verzen) wordt ons een derde, van de Odusseia (ca. 12,000 verzen) een kleine helft aangeboden, terwijl de weggelaten passages in enkele regels zijn samengevat. Voor de Ilias is de keuze voortreffelijk; alleen hadden we iets bewaard willen zien uit de lijkspelen voor Patroklos in boek XXIII (b.v. verzen 700-784) om de buitengewone levendigheid van het verhaal, en ook om de leerrijke vergelijking met het vijfde boek van Vergilius' Aeneis. Persoonlijk ben ik het echter met den 'bewerker' van de Ilias, Dr G. Bouckaert, niet eens, wanneer hij meent dat zulke bekorting de aesthetische genieting niet schaadt: de weidsche deining der compositie met haar dynamisch evenwicht van meer rustige en meer gespannen deelen gaat hier noodzakelijkerwijze verloren. Ook de keuze van Dr B. Lamot voor de Odusseia is goed. Ik acht het echter een vergissing, boek XXIV volledig te hebben opgenomen. Daarentegen krijgen we van de zgn. Telemachie te weinig; ook het heerlijk-najïeve gesprek van Nausikaä met haar vader had moeten bewaard blijven, en vooral de proef met den boog in boek XXI, waarvan trouwens het résumé onnauwkeurig is.
De beide inleidingen zijn zeer kort, en nogal onzuiver van taal. Voor de rest zijn ze zoo verschillend mogelijk. Wat de zgn. homerische kwestie betreft, beschouwt Dr Lamot elk vers als noodzakelijk, en dus als authentiek; Dr Bouckaert ziet in de Ilias nauwelijks een eenheid van opzet. Geen wonder dus dat laatstgenoemde aan de literaire schoonheid van het epos slechts enkele woorden verliest; de Ilias interesseert hem eerder als cultuurhistorisch document. Heel anders, en terecht, de 'bewerker' der Odusseia: hij wil in het gedicht de poëtische waarde doen aanvoelen; maar de bedoeling is prijzenswaardiger dan de uitvoering.
Dit zijn slechts lichte bezwaren. Vosmaer's vertaling, ook bekort, bewaart zooveel van Homeros' overweldigende schoonheid, dat we deze twee deeltjes hartelijk welkom heeten. Elke leeraar van de Poësis moest er enkele uren uit voorlezen in de klas; want dat men een student uit de humaniora kan laten weggaan, zonder dat hij iets afweet van Priamos' smeekbede bij Achilleus of van Odusseus' verhalen bij Alkinoös, dat is eenvoudig misdadig.
E. de Strycker.
| |
| |
| |
Kunst
J. VAN ACKERE, Eeuwige Muziek. Een inwijding in de meesterwerken der orkestliteratuur. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 327 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 110.
Dit is een boek waarover elk muziekliefhebber, die het ter hand neemt, enthousiast moet worden. Zulk een commentaar op orkestwerken te lezen brengt bijna evenveel genot als de werken zelf te beluisteren. Hier is een mensch aan het woord, die weet en voelt wat muziek is, en het ook zeggen kan zonder daarom in schoolsche uiteenzettingen te vervallen. Al vindt men er anderzijds al het wetenswaardige omtrent de groote meesterwerken, de 'eeuwige' werken der orkest-muziek.
Sedert lang bestaan er in vreemde talen Konzertführer van alle slag. Wij hadden er, bij mijn weten, totnogtoe geen enkele die de geheele orkestrale muziekproductie overschouwt. En zie, met dit eerste boek krijgen we tegelijk ook het beste. Leg Eeuwige muziek maar gerust naast de vermaardste buitenlandsche werken van dit soort; eervol zal het de vergelijking doorstaan.
Schrijver wilde niet een muziekgeschiedenis geven, met namen en jaartallen; en toch geeft zijn boek ook in dit opzicht al het wenschelijke. Men kan hier beter spreken van evolutie der muzikale uitdrukkingsvormen. Voortdurend wordt het nieuwere belicht door vergelijking met het oudere. En dezen ontwikkelingsgang te beseffen is ten slotte veel gewichtiger voor het aanvoelen van muziek dan het kennen van datums.
Van het eerste stamelen der orkestmuziek bij den Italiaan Gabrieli tot aan de logische constructies van Strawinski, den Rus die sedert jaren op Franschen of Amerikaanschen bodem leeft, leidt schr. ons door het tooverwoud der orkestmuziek. Hij getuigt zelf, en het is ook zoo, hierbij geen bepaalde methode met uitsluiting van andere te willen volgen, maar van elke - muziekhistorische gegevens, thematische of formeele analyses, vergelijking met phenomenen uit andere kunstgebieden - te willen nemen wat hem dienstig kan zijn. Deze ruimheid van opvatting geeft aan het werk zijn eigen bekoring en waarde. Schr. heeft zich de moeite getroost om zich een eigen opvatting over de behandelde werken te vormen; maar zijn persoonlijke inzichten zijn zoo bezadigd en bezonken dat ze tot algemeen aanvaardbare waarde-oordeelen zijn uitgegroeid.
G. De Wolf.
Ch. VAN DEN BORREN, Roland de Lassus. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 120 blz., Fr. 40.
Een studie van Ch. Van den Borren en dan nog wel over Roland de Lassus, den zoo veelvuldig en vol toewijding bestudeerde, neemt men steeds met hooggespannen verwachting ter hand. En ditmaal weer werd die verwachting niet teleurgesteld.
Een meesterlijke inleiding situeert Lassus in het kader der muzikale strevingen en inzichten van zijn tijd en, ruimer nog, in de algemeene evolutielijn der muziek. Deze enkele synthetiseerende bladzijden bevatten de quintessentie van een levenswerk dat vaart en vernieuwing bracht in de internationale musiocologie, waar ze dreigde dood te loopen in het straatje zonder uitweg van de dorre eruditie. Bij den zeventigsten verjaardag van den meester, die onlangs door zijn vrienden en leerlingen werd gevierd, brengen wij hem hier gaarne de hulde van onze bewondering voor zijn baanbrekend werk.
De uiterlijke levensloop van den grootsten der Nederlandsche polyphonisten, dien schr. terecht op één lijn stelt met Palestrina, wordt in drie hoofdstukken geschetst.
Daarna volgen nog drie hoofdstukken over de persoonlijkheid, de godsdienstige en de profane werken van Roland de Lassus. Op doelmatige en stevige gedocumenteerde manier worden de mensch en zijn muzikale scheppingen hier wederkeerig door elkander belicht. Zoo ontstaat een beeld van den kunstenaar en zijn werk waaraan men wel, wegens de grondige doorvoering der analyse en de hechte fundeering der conclusies, definitieve waarde mag toekennen.
G. De Wolf.
Dr J.A. STELLFELD, Andries Pevernage, zijn leven, zijne werken. Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks VI, nr 66, De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, 1943, 179 blz.
Deze uitstekende monographie over een onzer veel te weinig gewaardeerde polyphonisten uit de XVIe eeuw verdient allen lof én om den overvloed van het verzamelde materiaal én om de fijnzinnige synthese die in de voorgestelde conclusies aan den dag treedt.
Het boek behelst een levensbeschrijving van den kunstenaar, waarin als vrucht van groote belezenheid en geduldigen speurzin veel wetenswaardigs werd bijeengebracht, een nomenclatuur en gedetailleerde beschrijving van alles wat we
| |
| |
van Andries Pevernage nog bezitten, en tenslotte een theoretisch gedeelte dat een inzicht schenkt in de techniek en de kunstopvattingen van den meester. Een verzorgd register en een uitvoerige bibliographie maken van deze studie een volwaardig wetenschappelijk instrument.
Het werk werd bekroond door de Kon. VI. Academie voor Taal- en Letterkunde.
G. De Wolf.
Wies PÉE, Volledig Theorieboek voor Muziekonderricht. - Brepols, Turnhout, 1943, 240 blz.
Voor een grondige studie der muziektheorie zal dit boek goede diensten bewijzen.
Het eerste deel bevat alles wat op de schrijfwijze der muziek betrekking heeft, het tweede en derde deel behandelen den muzikalen klank, in het vierde deel vinden we gegevens over agogiek en dynamiek, over de menschelijke stem en de muziekinstrumenten als voortbrengers van den klank, en ten slotte over de akkoordenleer. Het vijfde deel omvat alles wat men in een algemeene muziektheorie kan verlangen over tonaliteit, vormleer, physica van den klank, om te sluiten met een beknopte inwijding in de kerkmuziek. Een aanhangsel over cijfermuziek en een uitgebreid naam- en zaakregister besluiten het werk.
Uit deze inhoudsopgave blijkt voldoende welk een overvloed van gegevens in dit goed verzorgde werk te vinden zijn. Schr. verklaart in zijn voorwoord dat hij er naar streefde het 'waarom' van zekere muzikale problemen uit te leggen, en dit is een bezorgdheid die zeer te waardeeren is. Waarom echter het vervangen der romaansche notennamen door de germaansche letterbenaming wordt aangekondigd als een opmerkenswaardige verbetering, wil mij niet duidelijk worden. Het gaat hier om een conventie, en dan dient men rekening te houden met het nu eenmaal ingeburgerde gebruik. Een aantal mooie portretten versieren de uitgave. Doch waarom zijn het enkel Vlamingen en Duitschers? Heeft romaansch Europa dan geen enkele groote figuur aan te wijzen?
G. De Wolf.
Maurice DE VOCHT, Plastiek in de architectuur, met 29 illustraties. - 'Die suverlicke boexskens', nr 14, Pro Arte, Diest, z.j., gekart. Fr. 18.
Plastiek en architectuur schijnen wel uiteraard op elkaar aangewezen, en niet in een wederzijdsche zelfstandigheid maar in perioden van onderlinge harmonieering vonden beide vaak hun hoogsten bloei. Na een kort onderzoek over het wezen der architectuur en een bondig historisch overzicht van haar verhouding tot de plastiek (hoofdzakelijk tot de beeldhouwkunst) stelt de auteur het probleem van beider samengaan, zooals zich dit in de moderne kunst met haar nieuwe opgaven en mogelijkheden opdringt. Het boekje is zeer suggestief en steunt op gezonde principes. Het werd geschreven door een architect die den schoonen zin van zijn kunst en techniek beleeft. En niemand zal er een architect een verwijt van maken dat hij geen diepe philosophie komt vertellen.
L. Vander Kerken.
| |
Geschiedenis
Georges-H. DUMONT, Léopold III Roi des Belges. - Tweede uitgave, Dessart, Brussel, z.j., 1945, 404 blz., Fr. 110.
Bij het lezen van dit meeslepend en uitstekend gedocumenteerd boek zal iedereen van bewondering vervuld worden voor de schoonmenschelijke gaven en de vaderlijke bezorgdheid, de wijze staatsmanskunst en het fiere optreden van Zijne Majesteit Koning Leopold III. Meer dan zijn drie groote voorgangers heeft hij het Vlaamsche volk en de Nederlandsche kuituur in ons land geëerd en geacht, met woord en daad, en daarom juist heeft hij het wonder bewerkt, op enkele jaren tijds de sympathie van nagenoeg alle Vlamingen te nebben gewonnen. Als wij in deze meesterlijke biographie één feil zouden aanstippen, dan ware het, dat de auteur dit aspect van de rijke persoonlijkheid en de veelzijdige werking van koning Leopold nagenoeg onvermeld heeft gelaten.
In de jaren van voorbereiding treft de belangstelling van Leopold III voor de koloniën. Twee studiereizen naar Kongo en een naar het Verre Oosten gaven hem een breeden en juisten kijk op de koloniale kwesties. Wanneer hij in 1933 in den Senaat een referaat hierover houdt, dan vindt zijn woord een ruimen weerklank in België en in verscheidene andere landen: men voorziet, dat hij een waardige opvolger zal worden van zijn grootoom en naamgenoot, den genialen en vérzienden Leopold II, die aan ons land Kongo schonk.
Reeds in 1934, na den tragischen dood van zijn vader koning Albert, bestijgt de drie-en-dertigjarigen Leopold den troon. Met vaste hand regeert hij het land in de binnen- en buitenlandsche politiek. Op 7 Maart 1936 zegt Duitschland eenzijdig het Locarno-pact op en bezet den linkeroever van den Rijn. Ons land voelt zich ernstig bedreigd en ziet angstig toe welk
| |
| |
het antwoord gaat zijn van de groote mogendheden op dezen machtsgreep... zij doen echter niets. Daarop houdt Leopold III op 14 October van hetzelfde jaar voor zijn ministers zijn beroemde rede die de onafhankelijkheidspolitiek van België inzet. Weldra staat het land achter den vorst en eer een jaar verloopen is hebben zoowel Duitschland als Frankrijk en Engeland de Belgische grenzen tegen elken aanval gewaarborgd. Dat deze nieuwe richting in onze buitenlandsche politiek ons land niet heeft kunnen behoeden voor den brutalen overval door het nazistisch Duitschland, neemt niet weg dat zij de eenige kans was om dit te verhoeden. In het binnenland waren de vooroorlogsche jaren, jaren van kleine partijtwisten en politieke ontbinding. Wanneer in het begin van 1939, op het oogenblik dat de internationale toestand zoo gespannen is, toch bij de leiders van het land de partij belangen primeeren, en de gezagscrisis, de wanorde en de demagogie meer en meer toenemen, geeft de koning aan zijn ministers een scherpe berisping: 'Messieurs', zegt hij in den ministerraad op 2 Februari 1939, 'nos institutions ne sont pas responsables de ce désarroi; la cause en réside avant tout dans la défaillance des hommes qui détiennent les pouvoirs de la Nation' (blz. 228-229).
Ten slotte toont de auteur met een weelde van details en volledig aangehaalde documenten, hoe het Belgisch leger in den achttiendaagschen veldtocht (10-28 Mei 1940) zijn vollen plicht heeft gedaan, en hoe de koning door de capitulatie zijn volk een uitstekenden dienst heeft bewezen zonder in het minst aan de Geallieerden te schaden. Het gestook van den Franschen Premier Reynaud, brengt de Belgische volksvertegenwoordigers en senatoren te Limoges tot een daad, die zij eenige dagen later reeds betreuren. Stilaan wordt Leopold in het buitenland van allen blaam witgewasschen en na eenige maanden is hij zoowel in Engeland als in de Vereenigde Staten volledig gerehabiliteerd, terwijl in België zelf nagenoeg allen zich eendrachtig scharen om hun koning, die de gevangenschap onder zijn volk verkoos boven de vrijheid, enkel en alleen om zijn volk te dienen.
Aan dit grandioze boek van G.-H. Dumont wenschen wij de ruimste verspreiding. Het geeft een diepen kijk op onze tien laatste jaren geschiedenis, vele verkeerde voorstellingen zet het recht, en vooral wekt het een gerechten trots op dien grooten koning Leopold III, die zichzelf, en terecht, eens noemde 'den vader van zijn volk'.
M. Dierickx.
Ludwig PFANDL, Filips II. Zijn leven en zijn tijd. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 595 blz., geb. Fr. 150, gen. Fr. 120.
De Oostenrijksche katholiek L. Pfandl, langs moederszijde, beweert men, van Spaansche afkomst, biedt ons hier een grootsche biographie van Filips II, zooals de Spanjaarden ze wel bizonder zullen waardeeren. De oorspronkelijke titel Philips II von Spanien geeft heel wat beter den inhoud van het werk weer, want de zoon van keizer Karel V wordt niet alleen voorgesteld als de grootste en zeer katholieke koning van zijn land, maar ook worden alle gebeurtenissen en alle personen van uit den Spaanschen hoek belicht. Het is geen lastig te lezen boek, dat wij hier voor hebben, met moeilijk bij te houden ingewikkelde toestanden, zooals b.v. de meesterlijke monographie Kaiser Karl V van Karl Brandi. De auteur teekent ons Filips II te voeten uit, als kind, 1527-1542, als mederegent van den keizer, 1543-1555/59 (blz. 64-349) en als koning, 1556-1598 (blz. 350-533), met daarrond in breed uitgeborstelde tafereelen het bonte ridderleven en de hofintriges, de presentatiereis in de Nederlanden, de Spanjaarden in Engeland gedurende Filips' korte huwelijk met Maria Tudor, Madrid en het Escoriaal, de opstand der Nederlanden en de ondergang der Armade, enz. Het trouw uitbeelden van het sociale leven dier tijden, van folklore en volksgebruiken geven aan dit werk een eigen waarde - tevergeefs zal men er echter een dieper inzicht zoeken in de godsdienstige twisten van de xvie eeuw, in het intellectueele streven en den bloei der Schoone Kunsten.
Op drie belangrijke punten zullen wij nader ingaan. Het samenvattend oordeel van den auteur nopens Filips' regeering is het volgende: 'Filips II is niet de groote voorvechter van de Roomsche Kerk in Europa, hij is niet de openlijke en niet de geheime aanvoerder van de contra-reformatie, hij is ook niet de voortzetter van de traditie en de opvattingen van een Karel V, die zich tot levensdoel had gesteld het avondland weer één te maken in het oude geloof... Filips zelf leidt zijn opvatting van zijn plicht en zijn stelingname, zijn inzichten en zijn beslissingen veeleer af uit één enkele taak die men omschreven vindt in den titel “Koning van Spanje”. Hij zal zich slechts inzooverre om het avondland bekommeren, als het zelfbestemmingsrecht en het bezit van Spanje door vreemde aspiraties worden in 't gedrang gebracht' (blz. 338-339). Dit is de geliefde thesis van de Spaansche historici, die echter ten noorden van de Pyreneeën in onze dagen meer en meer veld wint. Filips was een Spanjaard
| |
| |
op-en-top, die niet eens Fransch en nog minder Nederlandsch kende, een Iberiër van opvoeding en opvattingen, deelend in de haast fanatieke gehechtheid van zijn volk aan het katholieke geloof en behept met een trots en uiterlijke koelheid die de Nederlanders tegen de borst stuitte.
Weinig vorsten zijn in den loop der geschiedenis met zoo zwarte kleuren afgeschilderd als Filips II. Hij is een tiran, een despoot, een bloeddorstige verdrukker van naar vrijheid strevende onderdanen; hij is de geheimzinnige, de teruggetrokkene in de ontoegankelijke eenzaamheid van zijn somber Escoriaal; hij is de wantrouwende, de achterdochtige, die ook zijn trouwste die naars in ongenade laat vallen; hij is de eeuwige treuzelaar, die er maar niet toe komen kan, ook in den hoogsten nood, een vlugge beslissing te nemen. Op deze aantijgingen kunnen heel wat correcties en soms volledige weerleggingen gegeven worden, wat Pfandl dan ook doet. De auteur wil echter eens voor altijd die verkeerde voorstelling van Filips II uit de wereld helpen en komt aandragen met... de taboe-gedachte! In den oertoestand van de menschelijke samenleving gold het hoofd van een clan, een priester, een koning, als een met hoogere krachten begaafd wezen. Zoo is ook de koning - Filips II - taboe, eenerzijds vreeswekkend, tremendus, iemand waarvoor men zich moet in acht nemen, anderzijds moet hijzelf op iedere denkbare manier tegen vijandige invloeden van menschen en demonen beschermd worden. Deze taboe-gedachte is de grondreden van de afzondering op het strenge Escoriaal, van het Boergondisch hofceremonieel aan het Spaansche hof, van Filips' bekommernis om succesvolle generaals en staatslieden te ontslaan vooraleer zij een 'bedreiging' worden voor zijn Koninklijke Hoogheid ('de taboe-rem van Filips II', blz. 470), van zijn onbeslistheid, die eigenlijk een waardig soevereiniteitsbesef is (blz. 544-546), en zoo meer. Iedereen zal grif toegeven, dat de Middeleeuwen tegenover hun vorst gansch anders stonden dan wij; de weerzin van den opstandigen Willem van Oranje om aan den 'seigneur naturel' de trouw op te zeggen, is een bewijs onder duizenden. Maar de oude taboe-gedachte eigen aan primitieve beschavingen in een volledig ontwikkelde
christelijke kultuurwereld nog als normgevend voorstellen, en vooral de sacrale en profane sfeer zoo lichtzinnig door elkaar halen als Pfandl doet, dat raakt kant noch wal.
Het twee en twintigste hoofdstuk 'De Brand in de Nederlanden' (blz. 443-471) kan ons evenmin bevredigen. De schrijver heeft bijna uitsluitend op Spaansche bronnen gewerkt en ziet dan ook de gansche ontwikkeling dier uiterst verwarde gebeurtenissen van Spanje's standpunt uit. Dat de kopstukken van den Nederlandschen adel, als Oranje, Egmont, Hoorn, Montigny, Bergen, 'door geen innerlijk ontzag voor de dynastie in toom gehouden' worden (blz. 446), dat zij 'op verre na niet volksverbonden genoeg zijn en ook wel reeds te Calvinistisch verlicht' (ibidem) dit alles in de jaren 1559-1560, zal geen Nederlandsche historicus beamen. Het zwarte schaap is echter Oranje, 'een der meest dubbelzinnige figuren zijner eeuw' (blz. 468). 'Fantasieloos en arm aan gevoel als hij is, vermag zich deze aan het materieele gehechte, dorre verstands-mensch ook tot geen religieuze overtuiging op te werken. Geloofsbelijdenissen zijn voor hem alleen een middel om politieke oogmerken te dienen' (blz. 452). Niet alleen heeft de auteur Willem van Oranje niet begrepen, hij maakt er bijna een caricatuur van, juist zooals men vroeger aan Calvinistische zijde een caricatuur maakte van Filips II.
Wij betreuren, dat de vertaler zich niet beter van zijn taak heeft gekweten. Wel is de oratorische zwier van den Duitschen tekst bewaard; maar herhaaldelijk moet men een slecht gebouwden zin herlezen om de beteekenis te achterhalen, terwijl tevens nu en dan Zuid-Nederlandsche dialectwoorden of uitdrukkingen de taal ontsieren. Ten slotte zullen velen het jammer vinden, dat er geen voetnota's of zelfs geen bibliographie, die verdere studie zou mogelijk maken, aan het boek zijn toegevoegd.
De aangegeven schaduwzijden nemen niet weg, dat Pfandl's werk een monographie van allereerste gehalte is, en dat zij aan Filips II een rechtmatige en meer dan noodige rehabilitatie brengt. In dien zin zal zij bevruchtend werken op ons historisch inzicht in de woelige en zoo interessante en belangrijke xvie eeuw.
M. Dierickx.
| |
Economie
Carlos VERLINDEN, Pour une fédération des nations libres (United free nations). - 'Les grands problèmes politiques, économiques et sociaux d'aujourd'hui', Desoer, Luik, 1944, 191 blz.
Hoe den vrede verzekeren? En met den politieken vrede den economischen vrede en een bestendige welvaart die zich tot allen uitstrekt? Daartoe bestaat, volgens den schrijver, slechts één probaat middel: de beschaafde staten moeten afzien van
| |
| |
hun souvereine macht, m.a.w. van hun opvatting dat zij aan geen hoogere aardsche macht onderworpen zijn. Ze moeten onder elkaar, op voet van gelijkheid een federatie vormen. Indien slechts de Vereenigde Staten van Amerika, het Britsch Commonwealth en Frankrijk daartoe overgaan, kan het doel reeds bereikt worden; het is echter wenschelijk dat tot die federatie toetreden 'onder de volken van het blanke ras, zij die onbetwistbaar aan het hoofd van de beschaving staan'. Een wereld-organisme, een wereld-federatie willen oprichten is een utopie terwijl het voorgestelde plan binnen het mogelijke blijft. Tot die federatie zal ook Duitschland mogen toetreden, althans als het zich zal hebben bezonnen; over Sowiet-Rusland is de schrijver integendeel veel minder beslist: hij drukt de verwachting uit - die veel op een wensch gelijkt - dat het er buiten zal blijven.
Die federatie zal veel overeenkomst vertoonen met die der acht en veertig Staten waaruit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bestaan: evenals aldaar worden de buitenlandsche betrekkingen door de federatie geregeld en treffen wij aan een gemeenschappelijk federaal leger (de Staten behouden enkel een eigen policiemacht), een gemeenschappelijke munt, de afwezigheid van tolgrenzen (althans na een overgangsperiode), vrij verkeer, vrije in- en uitwijking tusschen de Staten, eindelijk alle kolonies onder het ééne bestuur der federatie. Alle Staten zullen de voornaamste moderne vrijheden aan hun onderdanen waarborgen en er zal een opperste gerechtshof bestaan dat er toe geroepen wordt de betwistingen, die tusschen de Staten oprijzen, vreedzaam te regelen. Al hetgeen niet uitdrukkelijk verklaard werd tot de bevoegdheid der federatie te behooren, blijft de uitsluitende bevoegdheid der Staten voorbehouden, in het bizonder hetgeen betrekking heeft op de cultureele belangen.
Waarom is zulke federatie noodzakelijk? Omdat er boven de Staten een gezag moet bestaan, dat over een deugdelijke macht kan beschikken om, zoo noodig door geweld, de getroffen beslissingen te doen eerbiedigen. Anders blijven vrede en rechtvaardigheid tusschen de Staten onzeker. De onmacht van den Volkenbond heeft dit duidelijk bewezen. De federale inrichting zal tevens menige aanleiding tot oorlog wegnemen, nl. die welke voortspruiten uit de economische tegenstellingen die tot uiting komen in de protectionistische maatregelen en in de monetaire politiek.
Ziedaar een korte schets van het stoute plan hier ontwikkeld. Hoe er over geoordeeld? Het gaat ongetwijfeld in tegen nog vrij algemeen heerschende opvattingen en roept dan ook bedenkingen op: men vreest voor de gevolgen van zulke verregaande onderwerping aan een oppergezag. Laat ons evenwel niet te spoedig een afwijzende houding aannemen: men is er al in breede kringen toe gekomen in te zien dat onbeperkte onafhankelijkheid van den Staat - m.a.w. de souvereiniteit zooals ze tot voor korten tijd opgevat werd - niet langer mag aanvaard worden: tot handhaving van den vrede, en daarbij tot waarborg, in de maat van het mogelijke, van internationale rechtvaardigheid, moeten de Staten zich onderwerpen aan een oppergezag dat recht kan spreken en handhaven, zoo noodig door aanwending van macht. Ook de Pausen: Benedictus XV en Pius XII, hebben het uitdrukkelijk verklaard. De economische strijd, die, vooral sedert 1930, de Staten tot het treffen van steeds dieper ingrijpende maatregelen bracht, tot zelfs bijna onzinnige economische afzondering, is voorzeker een belangrijke aanhitsing tot oorlog. Hevige economische tegenstellingen ontstaan integendeel veel minder tusschen deelen van eenzelfden Staat, en zelfs tusschen de leden eener federatie (b.v. die der Vereenigde Staten). Daarom zou voorzeker een federatie der beschaafde landen, zooals de schrijver ze voorstelt, de ophitsingen tot oorlog milderen. Daarom verdient zijn plan onze aandacht. Men kan tegen bizonderheden ernstige bedenkingen uiten. Het zal wel niet ongewijzigd verwezenlijkt worden. Maar moge dit werk tot nadenken brengen. Dan kan het tot vruchtbare samenwerking tusschen de Staten leiden en, laat het ons hopen, ten slotte tot de oprichting eener stevige boven-staatsche instelling die aan de wereld vrede en voorspoed brengt.
K. du Bois.
Désiré HORRENT, Réforme de l'État, du parlement, des esprits. Préface d'Albert Devèze. - 'Les grands problèmes politiques, économiques et sociaux d'aujourd'hui', Desoer, Luik, 1944, 142 blz.
In de nieuwe knappe collectie van de Desoer-uitgaven verschijnt dit plan over hervorming van den Staat, van het parlement en van den volksgeest, als een hooge en breede, maar tevens bezadigde, zakelijke, heldere inleiding. De auteur ontwierp zijn plan in 1941-1942; sedert dien heeft hij zijn getuigenis met zijn bloed onderteekend.
Het plan van zijn studie - die tegelijk een meditatie is - ligt in den titel vervat. Niet iedere practicus zal elk der voorgestelde hervormingen dadelijk onderschrijven: iedereen zal erkennen dat geen enkel
| |
| |
voorstel, utopisch, ondoordacht of onverantwoord is. Het plan houdt gelijkelijk rekening met 's lands tradities en grond-instellingen, met 's volks wettige aspiraties, en met de organisatieprincipes, die aan den grondslag liggen van de economische en sociale evolutie van den nieuwen tijd.
Schr. wendt zich speciaal tot al de élites, en rekent op haar om den nieuwen geest te scheppen, waarin alleen een betere orde kan ontstaan en bestaan.
Het plan is christelijk van geest: even wars van elk clericalisme als van elk anti-clericalisme.
L. Arts.
Carlos VERLINDEN, L'épreuve suprême de la liberté. - 'Les grands problèmes politiques, économiques et sociaux d'aujourd'hui', Desoer, Luik 1944, 104 blz.
Schrijver is ingenieur: dit verklaart het belangwekkende en de zwakheid van zijn betoog. Hoofdstuk 1, waar hij zich waagt aan philosophische en kultuur-historische beschouwingen over vrijheid, is zwak. Verder, in de praktijk is hij thuis. Zijn werk is een verstandig pleidooi voor vrijheid: om de politieke vrijheid te redden, moet de economie zich ordenen. Dit is de 'uiterste inspanning van de vrijheid' die thans van haar voorstanders en vereerders geeischt wordt.
'Indien wij er niet in slagen te bewijzen dat een regiem van vrijheid en democratie in staat is om zich aan te passen bij de moderne levenstoestanden, om te evolueeren met den stoffelijken vooruitgang, en om al de lagen der bevolking hieraan deelachtig te maken; indien wij er niet in slagen een eind te stellen aan den ergerlijken toestand van zooveel menschen die in armoede leven, midden in een tijd van reusachtigen overvloed; indien wij ons regiem van vrijheid niet kunnen doen werken, in een ruimeren geest van sociale rechtvaardigheid, dan zullen wij helaas de plaats moeten ruimen voor hen die het tegenovergestelde voorstaan.'
Willen wij voorkomen dat de plotse naoorlogsphase van koortsige bedrijvigheid, opgevolgd wordt door een even plotse als geweldige economische crisis, waarin onze politieke vrijheid dreigt verloren te gaan, dan moet, onmiddellijk en op internationale schaal, het economisch leven geordend worden
Het is de werkeloosheid die oorzaak is van de crisis: ruime loonpolitiek moet de koopkracht van de massa verhoogen. Het loon moet niet langer berekend naar den duur van den arbeid, maar naar zijn productiviteit. De gouden stelregel bij deze dringende hervorming luidt: zooveel vrijheid als mogelijk, zooveel dwang als noodzakelijk voor het algemeen welzijn.
Voorwaarde voor alles is: zedelijke hervorming. Hoe deze zedelijke herwording een religieuze heropleiding vooronderstelt, schijnt schr. niet te vermoeden.
L. Arts.
Henri VELGE, L'organisation professionnelle. Les leçons de la guerre. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1944, 197 blz.
Professor Velge, op dit oogenblik onze beste juridische adviseur in zake bedrijfsorganisatie, geeft, verklaart, verantwoordt en verdedigt hier een voorontwerp van bedrijfsorganisatie. Zijn ontwerp van 1936 wordt bijgewerkt en aangepast, in het licht van de ervaringen en van de evolutie der ideeën, stemmingen en instellingen, gedurende de laatste jaren.
Zijn opzet is, een voorstel te ontwerpen, dat - wanneer eenmaal de overgangsperiode van hulpverleening zal voorbij zijn - een definitieve en grondige bedrijfsregeling in ons land mogelijk maakt, binnen het kader van onze grondwettelijke principes en instellingen, en dat voor geleidelijke toepassing vatbaar is.
De strevingen en gedachtenstroomingen, die thans bij economisten, moralisten, sociologen, politiekers en zakenlui gangbaar zijn, worden hier, door een eersterang jurist, zoo scherp en soepel mogelijk gevat in stemrijke wetteksten.
L. Arts.
| |
Aardrijkskunde
Fr. Ed. POLINARD, Physische aardrijkskunde van Belgisch Kongo, geologie en minerale rijkdommen. - Zaïre, Antwerpen, 1944, 132 blz.
Het is niet gemakkelijk om uit te maken voor welke categorie lezers de schrijver dit boek mag bedoeld hebben: eenerzijds wordt over geologie, weerkunde, enz., algemeene uitleg verschaft die iedereen begrijpen kan en vakmenschen weinig zal boeien en anderzijds verschaft de auteur ons een technischen uitleg over het klimaat, de geologie, de hydrographie en het relief, en ten slotte over den mineralen rijkdom van Kongo, waar de menschen van het vak hun hart zullen aan ophalen, maar die voor een leek niet erg genietbaar voorkomt.
De preciese en klare uiteenzetting, en het meest nog de bezorgdheid om haar wetenschappelijke waarde, vallen in dit boek bizonder te apprecieeren.
L. Bruyns.
| |
| |
| |
Boeken bij de redactie toegekomen van 21 April tot 20 Juni 1945
Bespreking in de mate van het mogelijke
Ackere, J. Van -, Eeuwige muziek. Een inwijding in de meesterwerken der orkestliteratuur. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 327 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 110. |
Backer, A. De - and Dr H. De Backer, Practical English, First Part. - Negende herziene uitgave. De Boeck, Brussel, 1945, 277 blz. |
Barbanson, Constantijn Van -, De geheime paden der goddelijke Liefde. Met een inleiding van P. Dr Theotimus O.F.M. Cap. - Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1945, 323 blz., gen. Fr. 85, geb. Fr. 105. |
Berquin, K., Custos. Korte overwegingen voor kosters, kerkbedienden, orgelisten, zangers. - D. Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 196 blz., gen. Fr. 28, geb. Fr. 38. |
Bless, Dr W., S.J., Ons godsdienstig onderricht. Een verzoek aan onze mede-priesters en aan allen die belang stellen in de godsdienstkennis van de jeugd. - R.K. Centraal Bureau voor onderwijs en opvoeding. Redactie Verbum, Maastricht, 1945, 36 blz., Fl. 0,95. |
Boetius, Anicius Manlius Severinus, De vertroosting der wijsbegeerte. - Klassieke Galerij I, Vreemde literatuur, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 204 blz., Fr. 30. |
Boon, Jozef, C.SS.R., Onze Lieve Vrouw van altijddurenden bijstand. - Nieuwe uitgave, Tielt, 1945, 94 blz., gen. Fr. 18, geb. Fr. 28. |
Boon, Jozef, C.SS.R., Sprankeltjes zon. Declamatorium voor de kleinen. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 149 blz., Fr. 45. |
Borren, Ch. Van den -, Roland de Lassus. - De Nederlandsche Boekhandel, 1945, 120 blz., Fr. 40. |
Breukelen, J.J.M. Van -, Christendom in de steigers. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 156 blz., gen. Fr. 36, geb. Fr. 48. |
Bruyère, La -, Over den mensch, vertaald door Theo Van Stichel. - 'Oude munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 53 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 22. |
Bruyne, Arthur De -, Usselincx, de onvermoeibare. - Wiek op, Brugge-Utrecht, 78 blz., z.j., Fr. 35. |
Burvenich, Jos., S.J., Bezinning, gewetensonderzoek van een 'rustend' leider. Penteekeningen van A. Boschmans. - Tweede uitgave. Vlaamsche-Scoutperscomité, Brussel, 1944, 60 blz. |
Cantens, Lode, Zonnevaart. Roman. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 240 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 85. |
Charrière, Kan.,Maria onze moeder. Uit het Fransch vertaald door Rector G.J. Morsch. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 63 blz., Fr. 20. |
Closen, Gustaaf E., S.J., Lichtbakens in de Heilige Schrift. Theologische beschouwing over godsdienstige grondgedachten van het Oude Testament. Vertaald door H.J. Werps. - Beyaert, Brugge, 1945, 263 blz., Fr. 85. |
Colard, Jean, L'alimentation de la Belgique sous l'occupation allemande 1940-1944. - Nouvelles publications universitaires, Leuven, 1945, 186 blz., Fr. 90. |
Colard, Jean, La coordination des transports en Belgique. Étude de politique économique. - Nouvelles publications universitaires, Leuven, 1945, 227 blz., Fr. 95. |
Cyprianus, Thascius Caecilius, Stervensnood. Ingeleid en vertaald door D.E. Dekkers O.S.B. - 'Oude munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 42 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 22. |
Decorte, Bert, Balladen van François Villon. - De Spiegel, maandschrift voor poëzie, eerste jaargang, nr 1, Mei 1945. Moderne uitgeverij, Hoogstraten, 18 blz. |
Delvaux, Roger, L'organisation administrative du Congo Belge. - Zaïre, Van Dieren, Antwerpen, 1945, 161 blz., Fr. 60. |
Dondeyne, Auguste, enz., Essais sur l'homme. - Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 119 blz. |
Duchateau. V., De la souffrance à l'amour. La vie de Valentine. - Le Christ dans ses témoins. Casterman, Doornik, 1945, 190 blz., Fr. 36. |
Dumont, Georges A., Léopold III roi des Belges. - Tweede uitgave. Dessart, Brussel, z.j., 408 blz., Fr. 110. |
Dury, Dr K., Salesiaan, Het wonderdadig leven van den heiligen Don Bosco. Naar het Italiaansch van J.B. Lemoyne, Salesiaan.- Lannoo, Tielt, 1945, 317 blz., Fr. 120. |
Eeckhout, Marie-Thérèse Van -, Le respect de la personne dans l'éducation. - 'Problèmes d'éducation', Desclée de Brouwer, Parijs, 1945, 206 blz., Fr. 40. |
| |
| |
Erasmus, Desiderius, De lof der zotheid. - Klassieke Galerij V, Cultuur. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 174 blz., Fr. 30. |
Fort, Gertrud von 1e-, Hymnen aan de Kerk. Nederlandsche vertaling door P. Dr N. Wildiers, ingeleid door Dr Jul. Persijn. - Tweede herziene uitgave. De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 69 blz., geb. Fr. 70. |
Gersjenson, M.O. en Vj. Ivanov, Nihilisme en traditionalisme. Brieven van den eenen hoek naar den anderen. Geautoriseerde vertaling uit het Russisch en inleiding van Dr L. Landsman. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 105 blz., gen. Fr. 40, geb. Fr. 55. |
Groessen, P. Dr Hubertus van -, O.F.M. Cap., Leer en praktijk der aflaten. - Romen. en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 150 blz., Fr. 36. |
Harmel, Pierre, La familie et l'impôt en Belgique. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1945, 93 blz., Fr. 36. |
Hautem, Stephane, Le retour au silence. Journal d'un homo citroënsis, K. 228. Bis. - Dessart, Brussel, 1945, 261 blz. |
Hooghe, Piet De -, Als de haan kraait... Morgengymnastiek. - Kajotters-uitgaven,. Brussel, z.j., 20 blz. |
Hupperts, J.M., Montfortaan, De 'Ware godsvrucht' in den hemel. - Derde druk. Lannoo, Tielt, z.j., 67 blz., Fr. 8. |
Jacobs, M. Augusta, Jacobus van Looy en zijn literair werk. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 249 blz., Fr. 86. |
Janssen, Em., S.J., Diagnose. Gestalten en stilte. Verzamelde letterkundige opstellen. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 257 blz. |
Jespers, Hendrik, Michel de Ruyter, onze zeeheld. Bandversiering en illustratie door van Barend Ballinck. - 'Ken uw volk', nr 6. De Pijl, Leuven, 1944, 150 blz., Fr. 40. |
Keulers, Dr Jos., Kruimels van 's Meesters disch. - Derde vermeerderde druk. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 192 blz., Fr. 30. |
Keulers, Dr Jos., Tweede reeks kruimels van 's Meesters disch. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1944, 192 blz., Fr. 30. |
Laer, J. Van -, S.J., Vuur over 't land. Naar het oorlogsboek van St. De Rijck. - Kajotters-uitgaven, Brussel, 1945, 144 blz., Fr. 27. |
Lobet, Marcel, L'epopée belge des croisades. Poitiers, Jérusalem, Byzance, Lépante. - Soledi, Luik, z.j., 244 blz., Fr. 45. |
Lousse, Dr E., Geschiedenis. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 89 blz., Fr. 30. |
Lousse, Dr E., Geschiedenis van de hedendaagsche beschaving. - Magistra Vitae VI. Geschiedenis der beschaving onder redactie van Prof. Dr E. Lousse. - De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, 1945, 369 blz., Fr. 150. |
Luykx, Theo, Een typisch vertegenwoordiger van den XIIIe eeuwschen adel in onze gewesten, Gilles Berthout met den baard. - Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, Klasse der Letteren, jaargang VI, nr 3, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 37 blz. |
Nayer, Dr med. P.P. De - en Michel Bottu, Gezondheid, kracht, schoonheid en blijheid. De athletische voorbereiding der jongeren. - Kajotters-uitgaven, Brussel, 1944. 32 blz., Fr. 10. |
Newman, J.H., Zelfkennis, I. Vertaald en ingeleid door Dr R.M.S. van den Raevenbusch. - 'Oude munten', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 67 blz., gen. Fr. 15, geb. Fr. 22. |
Philippen, L.J.M., pr., Onze begijntjes. Hun naam, hun leven. - 'De Seizoenen', nr 54. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 119 blz., 10 platen, Fr. 15. |
Pie XII, S.S., Encyclique sur lesé tudes bibliques. Introduite et commentée par L. Cerfaux. - 'Cité nouvelle' VI, Éditions universitaires, Brussel, 1945, 111 blz.,. Fr. 20. |
Reninca, Zaad in den wind. - Lannoo, Tielt, 1945, 161 blz., geb. Fr. 42,50. |
Reninca, Wassend getij. - Twee deelen, Lannoo, Tielt, 1945, 89 en 96 blz., elk deel Fr. 35. |
Rommerskirch, Erich, S.J., Christus en de jonge christen. Vertaling en adaptatie door J. Burvenich, S.J., teekeningen door A. Deblaere, S.J. - De Knape, Gent, z.j. 222 blz., geb. Fr. 25. |
Scheeben, M.-J., Les merveilles de la grâce divine. Introduction et traduction par Dom A. Kerkvoorde O.S.B. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1944, 529 blz.,. Fr. 80. |
Seghers, René J., Huize Klarijn. - 'Korenaren' nr 10, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 192 blz., gen. Fr. 45, geb. Fr. 60. |
Sellmair, Jozef, Zakspiegel van Elckerlijk. Woorden van meesters. Nederlandsche bewerking door Lode Rooze. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 312 blz.,. geb. Fr. 80. |
| |
| |
Schiltz, Marcel, Van scheepsrampen en schipbreukelingen. Vertaald uit het Fransch. door J. Van Thillo. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 257 blz., Fr. 65. |
Schoelter, Cl., S.J., Vertus du colonial.- Éditions du Chant d'Oiseau, Brussel, 1945, 94 blz., Fr. 21. |
Simon, Aloïs en Roger Aubert, Boniface de Bruxelles. Évêque de Lausanne. - 'Saints de nos provinces', Éditions universitaires, Brussel, 1945, 223 blz. |
Sobry, Prof. P., Vita academica. Een vade-mecum voor alle Leuvensche universitairen. - Uitgave van het 'Corps', Leuven, 1945, 148 blz. |
Spaey, Dr J., Médecine sociale. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1945, 144 blz., Fr.36. |
Stassen, Dr J., O.P., De alledaagsche mis. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 51 blz., Fr. 20. |
Steenberghen, Fernand Van -, Épistémologie. - Institut supérieur de Philosophie Leuven, 1945, 255 blz. |
Stinglhamber, Colonel B.E.M.G. et Paul Dresse, Léopold II au travail. - Éditions du Sablon, Brussel, 1944, 385 blz., Fr. 99. |
Streuvels, Stijn, De oogst. - Tiende druk, Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 116 blz., Fr. 25. |
Streuvels, Stijn, De teleurgang van den Waterhoek. - Vierde druk. Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 288 blz., geb. Fr. 35. |
Thans, Hilarion, Minderbroeder, Pateau Pastoor. Vertellen V. - Sint-Franciscusdrukkerij, Mechelen, 1945, 231 blz., Fr. 30. |
Thils, Prof. Dr Mag. Gustave, Mission du clergé ei du laïcat. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1945, 176 blz., Fr. 25. |
Tossijn, Ph., De Chief-scout. Levensschets van Lord Baden-Powell of Gilwell, met penteekeningen van B.P. - Vlaamsche-Scoutpers-comité, 1944, 94 blz., Fr. 27,50. |
Vansteenkiste, Kleinens M., O.P., Het rassenvraagstuk. - 'Levensbeschouwing', Beyaert, Brugge, 1945, 99 blz., Fr. 50. |
Voght, Joz. De -, CXXV beeldekens voor mijn volk. - Tweede vermeerderde uitgave. Van Mierlo-Proost, Turnhout, z.j., 162 blz., Fr. 50. |
Wachter, Lode, De-, Onderwijzers leren onáerwijzen. Normalisten vóór de klas. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1944, 179 blz., Fr. 70. |
Wachters, Louis, Vlaanderen's Ruwaard. - Davidsfonds, Leuven, z.j., 139 blz., Fr. 12. |
Weerdt, Prof. Dr H. Van de -, Inleiding tot de Gallo-Romeinsche archeologie der Nederlanden. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 379 blz., Fr. 240. |
Ydewalle, Stanislas d' -, De kartuize Sint-Anna-ter-Woestijne te Sint-Andries en te Brugge, 1350-1792. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, z.j., 362 blz., gen. Fr. 200, luxe-uitgave Fr. 300. |
Une Belgique... à faire ensemble. - Éditions de la Cité, Brussel, 1945, 62 blz., Fr, 18. |
Charbons. - Résistance catholique, Gent, z.j., 26 blz., Fr. 7,50. |
Het economisch herstel van België. De overgang naar een vredeseconomie. - Baude, Brussel, 1945, 197 blz., Fr. 60. |
Épuration. - Résistance catholique, Gent, z.j., 25 blz., Fr. 7,50. |
Feestkrans bij het eerste lustrum der uitgeverij 'Pro Arte', 1939-1944. - Pro Arte, Diest, z.j. 207 blz., Fr. 150. |
Gij, gedetineerden. - Katholiek verweer, Gent, z.j., 26 blz., Fr, 7,50. |
Handhaaf en bouw! De vernieuwing van het verkennen in het Vlaamsch Verbond der katholieke Scouts. - Vlaamsche-Scoutpers-comité, Brussel, 1945, 100 blz., Fr, 25. |
Kolen. - Katholiek verweer, Gent, z.j., 27 blz., Fr. 7,50. |
O.F.-F.I. - Résistance catholique, Gent, z.j., 22 blz., Fr. 7,50. |
Het Oosten aan Mohammed... of aan Christus? Bij de 75e verjaring van de stichting van de Zusters Missionarissen van Onze-Lieve-Vrouw van Afrika (Witte Zusters van kardinaal Lavigerie). - Zusters Missionarissen van Onze-Lieve-Vrouw van Afrika, Antwerpen, 1945, 89 blz., Fr. 15. |
Résistance. - Résistance catholique, Gent, z.j., 32 blz., Fr. 7,50. |
Het verkennen als katholieke opvoeding. Uitspraken, bijdragen, documenten. - Vlaamsche-Scoutpers-comité, Brussel, 1945, 206 blz., Fr. 45. |
Verkennen in het parochiaal milieu. Door enkele aalmoezeniers en leiders onder leiding van Jan De Meyer. - Vlaamsche-Scoutpers-comité, Brussel, 1945, 62 blz., Fr, 25. |
Weerstand. - Katholiek verweer, Gent, z.j., 38 blz., Fr. 7,50. |
Zuivering. - Katholiek verweer, Gent, z.j., 28 blz., Fr. 7,50. |
|
|