Streven. Jaargang 12
(1945)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
[Nummer 4]Gemeenschap en gehoorzaamheid
| |
Het Kind.De meest opvallende vorm van gehoorzaamheid is wel de houding van het kind. Zooals het lichaampje begon met los te groeien van den moederschoot juist doordat het van dien schoot zijn voeding kreeg, zoo groeit de kleine geest los van het gezin, juist door de gulzige opnemende gehoorzaamheid die hem verrijkt. Eens zal het kind, jonge man geworden, zijn eigen zelfstandigheid krijgen, zelfstandigheid, waardoor hij niet louter alleen zal staan, eenvoudig los van de gemeenschap, maar uitgroeien zal boven de gemeenschap, zoodat ook anderen, kleineren nu naar den man zullen opkijken. De gemeenschap kent geen alleenstaanden. De zelfstandige is altijd leider, want altijd omringen hem minderen, zwakkeren, die op zijn kracht steunen en hun gedachten richten naar de zijne. De verhouding ouder-en-kind is een van die geestelijke werkelijkheden waarmee het materialisme van vroeger geen weg wist, omdat ze evenals de ziel niet op het punt van een lancet kan gevonden worden. We durven ze een levend wezen noemen evenals de ziel, omdat ze alle werschijnselen vertoont van een levend wezen. Ze groeit en bloeit als elk levend wezen, | |
[pagina 226]
| |
en offert zichzelf om nieuw leven te vormen. Om deze gemeenschap te noemen zegt het woord 'vriendschap' te weinig: want elke vriendschap - die van man en vrouw uitgezonderd - is niets meer dan een verre afstraling en een vaag spiegelbeeld van de eenheid die leeft tusschen ouder en kind. Maar we moeten het spiegelbeeld gebruiken, om de zaak zelf te leeren zien. We weten dat in een duurzame vriendschap, elk van de vrienden met een van zijn gaven als leider optreedt, terwijl de ander vereerend opkijkt naar de volmaaktheid waardoor hij zichzelf overtroffen ziet, en waarvan hij den heilzamen invloed ondergaat. Daarom moet er bij al de gelijkheid die noodig is opdat beiden naar eenzelfde ideaal zouden streven, toch steeds een verschil van temperament bestaan. Welnu, nergens zijn deze eigenschappen van de vriendschap zoo schitterend vertegenwoordigd als in de gemeenschap tusschen ouders en kind. De constitutie van lichaam en ziel is dezelfde: de erfelijkheid bewerkt immers dat ook de kinderen in zich het vermogen bezitten om het ideaal te bereiken, dat ze levend voor zich zien in hun ouders; daarentegen is bij henzelf dit ideaal nog niet verwezenlijkt, zoodat als vanzelf de hoogspanning ontstaat van toewijding en vertrouwen, die wij levende vriendschap hebben genoemd. Eeuwenoud is het symbolisme dat de gemeenschap voorstelt als een levend organisme; toch vreest men dit symbolisme te overdrijven, alsof de beteekenis van de menschelijke persoonlijkheid daardoor in het gedrang zou komen en alsof de persoonlijkheid niet juist de verhevenste vrucht zou wezen van het leven dat wij met onze oogen aanschouwen. - De ontwikkeling van het kind tot persoonlijkheid ware ondenkbaar zonder de bij uitstek organische gemeenschap waaruit ze opbloeit, hoezeer het ook waar is dat die gemeenschap eens zal moeten gebroken worden. De idee der 'gehoorzaamheid' roept bij ons, eigenaardig genoeg, juist die oogenblikken voor den geest waar dit laatste gebeurt, waar we ons geneigd voelden onzen wil te doen tegen dien van onze ouders in. Zoo denken we alleen aan het licht wanneer er een wolk voor de zon schuift. Het vertrouwen van het kind is immers zoo vanzelfsprekend, dat alleen de uitzonderingen op blijvende wijze ons bewustzijn treffen. Dit belet niet dat de uitzonderingen van groot belang zijn, zooals het van groot belang is voor het leven dat de vrucht eens van den boom valt: het kind moet leeren zelf eens den stap te zetten buiten alle vertrouwen om, zooals het eens heeft leeren eten en loopen. En dit op gevaar af van zich te vergissen. Het weze ons hier toegelaten te herinneren aan een incidentje uit De klop op de deur van Ina Boudier-Bakker: Moeder wil haar miserie verduiken voor grootmoeder en doet daarom haar jongen liegen. Van grootmoeder krijgt de jongen dan een flink standje omdat hij gelogen heeft. - 'Ik vind kind zijn een bedonderd baantje,' merkt de vrijgezel op, die het spelletje heeft kunnen volgen. 'Je moet weten van goed en kwaad, en je loopt altijd van alle kanten de klappen op dat je groen en geel wordt.' Die oogenblikken van conflict zijn uit erst gewichtig, omdat in hen voor het eerst het ware bewustzijn opflitst: het kind moet in die oogenblikken voor het eerst zelf denken, en dan broeit het wel eens in het jonge hoofdje voor en na de gestelde daad. Daarom hebben wij die oogenblikken juist het langst onthouden: 'Le souvenir du fruit défendu est ce qu'il y a de plus ancien dans la mémoire de chacun de nous, comme dans celui de l'humanitéGa naar voetnoot1.' - Verwerpen we hierdoor de waarde van de gehoorzaam- | |
[pagina 227]
| |
heid? - Integendeel, want indien alles normaal verloopt, plukt het kind hier juist de vrucht van de jarenlange ontwikkeling die het uitsluitend aan de gehoorzaamheid te danken heeft. Alleen mag die vrucht niet voortijdig afvallen; vruchten die afvallen zijn immers wormstekig. De vrucht moet rustig rijpen, en dit gebeurt wanneer het kind in zijn ouders of opvoeders rijke persoonlijkheden vindt met gezag en toewijding, en een levend ideaal, dat hem langen tijd voor eigen vermogens stof tot verwezenlijking biedt. Krijgt het kind integendeel dwaze bevelen of blijft het alleen voorwerp van genot, zooals helaas veel eenige kinderen, dan dwingt de natuur het arme schepseltje zeer vroeg zijn eigen weg te gaan, tot groot gevaar voor zijn normale ontwikkeling. Wel zijn we verplicht te ontkennen, dat ook in de beste gevallen, het kind in zijn opvoeders de volledige verwezenlijking van zijn eigen vermogens vinden zal. Daarom moet elke moeder niet alleen haar barensweeën doorstaan, ze zal ook in angstige benauwdheid moeten toezien, hoe zelfs haar voorbeeldigste kinderen ten slotte voor haar mysterie worden. Wel dragen ze veel van haar mede, en daarvan houdt ze, meer dan van zich zelf; maar toch groeit ook het vreemde in hen: haar kinderen loopen met vragen rond, die ze aan moeder niet durven stellen, omdat ze de oplossing in haar niet verwezenlijkt zien. Ze gaan hun eigen gang en moeders zorgen hebben zichzelf overbodig gemaakt. Een groote kunst in het werk van den opvoeder ligt nu juist in het precies aanvoelen en... moedig begrijpen, wanneer hij zijn werk met rust moet laten, wil hij het niet bederven. Kunst waarin jaloersche opvoeders dikwijls falen. Indien ergens in het leven dan heeft hier het symbool van den pelikaan wel zijn volle beteekenis: het oude moet sterven voor het nieuwe. Door de zorgen van de ouders groeit het kind tot een zelfstandige persoonlijkheid naast hen, boven hen waarschijnlijk. Juist door de gehoorzaamheid heeft het kind andere overtuigingen en andere verlangens gekregen dan zijn opvoeders, die eenmaal in zijn plaats hebben gedacht en voor hem hebben beslist. | |
De Vrouw.Als we de eigenschappen van de gehoorzaamheid bij het kind beschreven, moesten we ons beperken bij de psychologie van den jongen, die loskomt uit zijn omgeving om zelf leider te worden. Niet zoo ontwikkelt zich het meisje, want bij de vrouw bestaat de volmenschelijkheid niet in zelfstandig leiderschap - wat de feminist en daar ook over gedroomd hebben. Naast het leidend vermogen, waardoor de mensch zijn handeling en de heele wereld beheerscht, naast het verstand, en niet lager, staat het levensbeginsel zelf. Deze twee principes van ons dualisme zull en juist, naar gelang een van hen overwegend is, den man van de vrouw onderscheiden. Het overwegende tracht echter weer naar vereeniging: 'Slechts een man en een vrouw is een volledig mensch' heeft Walschap raak gezegd. Geest en leven moeten samengaan om ons bestaan mogelijk te maken en om nieuw leven in de wereld te brengen. Vandaar de sterke onderlinge aantrekking der twee geslachten. Omdat het verschil tusschen man en vrouw zoo diep in ons wezen wortelt, moet ook psychologisch hun leven tot in zijn diepste vezels verschillen: - 'Il y a dans la psychologie du moindre palefrenier le sentiment invincible d'être le nombril du monde,' heeft men gezegd om het egocentrisme | |
[pagina 228]
| |
van Léon Bloy te verdedigenGa naar voetnoot1. En niet ten onrechte. Iedere man draagt in zich het onuitgesproken verlangen om heel de wereld naar zich te zien opkijken. Hij kan dit verlangen gedeeltelijk dooven, maar voor een beperktere wereld moet hij de spil blijven. Deze wereld is voor hem eerst en vooral het gezin; de jonge man duizelt van geluk, als hij, hij alleen, de belangstelling van een andere gaande maakt. Daarentegen ligt het centrum van het vrouwelijk zieleleven niet in de vrouw zelf maar in den man dien ze aanbidt. Haar hoogste geluk is te wet en dat hij van haar schenking geniet. De vrouw bekoort niet door de kracht van haar leiderschap, wel door haar verregaande aanhankelijkheid en haar nederige algeheele bewondering. Zoo vond de nederigste onder de vrouwen behagen bij God zelf. - In die nederigheid zwijgt eigen wil en zelfbetrouwen. Een aangrijpend tooneel hiervan creëerde Pearl S. Buck in Oostenwind, Westerwind: de Chineesche vrouw gaat zoo ver dat ze haar eigen schoonheid misvormt en haar aangebeden voetjes losmaakt; de Amerikaansche geest van haar man is een heiligschennis tegenover haar eigen gebruiken: ze offert haar diepste overtuigingen, breekt met haar familie, omdat ze weet dat haar man verstandig is, en dat alles, wat hij wil, goed is. Staat de vrouw daarom lager, omdat ze schoon is wanneer ze gehoorzaamt? - Gehoorzaamheid is alleen laag, daar waar iemand de taak heeft om te leiden; uit zich zelf echter is ze een sieraad, en wel het sieraad dat den mensch schoon maakt voor God. Daarom, waarschijnlijk, is het voor een vrouw zooveel gemakkelijker haar normale verhouding tegenover God te bewaren; daarom heeft zijn goedheid misschien zoo vaak vrouwen uitgekozen om zijn genaden aan de menschheid uit te deelen. Daarom ten slotte is wellicht het schoonste sieraad van de schepping de Vrouw, waaruit God zelf wilde geboren worden. | |
De onderdaan in den Staat.Uit dit alles krijgen we den indruk alsof het in de bedoeling van de natuur lag maar één gezin te stichten, waarin de man aan het essentieel verlangen van zijn natuur kon voldoen: leider te zijn van de gemeenschap die hij kent, van de gansche wereld. Men moet van dat gevoelen uitgegaanr zijn, toen men beweerde dat geen mensch uit zich zelf het recht heeft over anderen te regeeren of aan anderen te bevelen, en dat het een mensch onwaardig zou zijn voor anderen te buigen, indien God aan den andere niet een deel van zijn eigen gezag gegeven had. Het is wel waar dat de menschen gelijk zijn, in zoover ze alleen met redelijk verstand begaafd zijn en geroepen om eens God te aanschouwen. Maar dat beteekent niet dat ze alien gelijk zijn in persoonlijkheid; en uit dit verschil van persoonlijkheid volgt juist de roeping - door God gewild - van den eene, om zijn zwakkeren naastbestaande te steunen, en van den andere, om op diens verstandiger beleid te vertrouwen. Wij vinden het trouwens even natuurlijk te luisteren en anderen na te praten, als een kind het natuurlijk vindt te gehoorzamen. Zooals de verboden vrucht uitzondering was - een wolk die ons aan het te gewone licht doet denken - zoo blijft ook de individueele gedachte in een breedere gemeenschap uitzondering en voorrecht van superieure persoonlijkheden. Zooals we veel spon- | |
[pagina 229]
| |
taner de waarheid zeggen dan een leugen verzinnen, zoo nemen we veel spontaner het woord van anderen over, dan we het niet gelooven. Vandaar de éénheid van gedachte, die alle gemeenschappen bezielt; éénheid van geest die feitelijk de geest is van den hoogerstaande, den leider. Natuurlijk zijn er overal 'zonderlingen' die zichzelf geweld aandoen om zulk een gemeenschap niet te deelen, en hoovaardigen, die zich inbeelden zelf het centrum te zijn van een gemeenschap, zonder het in werkelijkheid te zijn of eenige reëele superioriteit te bezitten. Deze uitzonderingen zijn bevestigingen van den regel, dikwijls tot groot nadeel van den zonderling die ze belichaamt. Is de leider van zulk een gemeenschap noodzakelijk één man? Ja, als de gemeenschap één is. Daarom is een natie door één man geleid zoo sterk. Waarschijnlijk gebeurde dat meer in de primitieve gemeenschappen van onze voorouders. Nu echter, heeft onze beschaving zich zoodanig gespecialiseerd en kan één man onmogelijk zoo superieur zijn op alle gebied dat voor zijn 'geest' al het overige zou moeten wijken. Ofwel worden door een samenloop van omstandigheden - oorlog, economische en cultureele moeilijkheden - de gedachten zoo geconcentreerd, dat één man, bij uitzondering, die eensgerichte beweging leiden en beheerschen kan. Dit is het geval geweest met veel groote figuren uit de wereldgeschiedenis. Hoe moeilijk ook in de complexiteit van onze huidige gemeenschap de persoonlijk levende éénheid gevormd wordt, toch lijkt ons een zekere eenheid van persoon noodzakelijk, wil de natie zelf één blijven. De onderdanen moeten vertrouwen in de leiding van de natie, ofwel zoo hoog staan dat ze zelf kunnen en moeten leiden. Dit veronderstelt natuurlijk dat de leiders méér zijn dan juridische gezagdragers; dat ze de besten van het land zijn, de aristocratie, in den verheven zin van dit woord. Als dit in waarheid verwezenlijkt is, dan wordt de Staat een levend wezen; de organisatie wordt organisme; organisme, dat zooals het gezin den groei van zijn leden voor doel heeft. Een leiding van minder bevoegde gezagdragers daarentegen, zal noodzakelijk den Staat in verdeeldheid brengen. Hier komt het symbool van den pelikaan terug: een staatshoofd, waaraan de onderdanen gehoorzamen, deelt daardoor aan die onderdanen zijn volmaaktheid mede en stelt ze in de mogelijkheid om hooger op te stijgen, zoodat ze zelfs vroeg of laat zijn eigen plaats zullen innemen. Want zooals in alle leven, kan hier ook het gevolg de oorzaak overtreffen. Aldus staat de gemeenschap in dienst van iedere persoonlijkheid in het bij zonder, terwijl deze persoonlijkheden juist door de dienstvaardigheid der gemeenschap tot immer hoogere waarde opgroeien. Het is onze bedoeling niet critiek uit te oefenen op ons huidig regeeringsstelsel. We hebben hooger reeds aangetoond dat, in normale tijden, de regeering door één man onmogelijk is geworden, omdat niemand er nog in slagen kan, het ideaal van alle strevingen die onze gemeenschap bezielen, in zich te verwezenlijken: het land moet wel geleid worden door een groep hoogerstaande menschen. Nu zijn er verscheidene goede middelen voorhanden om die hoogerstaanden in het land aan te duiden, waaronder het parlementaire stelsel. Welke van die middelen voor het oogenblik het beste is, hangt af van de concrete omstandigheden, en is dus een kwestie van politiek, aangelegenheid die buiten het bestek van dit artikel valt. Wel kunnen we uit het voorgaande een besluit trekken, dat geldt voor elken staatsvorm: zij die metterdaad regeeren, moeten ook de gehechtheid van het volk en de vereering van de onderdanen wegdragen; zooniet, | |
[pagina 230]
| |
zullen zij hun taak uiterst moeilijk kunnen vervullen, omdat zonder deze gehechtheid en vereering de minste van hun besluiten hatelijk zullen voorkomen. Als de onderdaan weet dat de besten van het land zich ten volle wijden aan het welzijn van het gansche volk, dan alleen is hij bereid om ook de noodige offers van zich zelf te eischen; want dan weet hij dat ze vrucht zullen dragen. Evenmin in den Staat als in het gezin is gehoorzaamheid leefbaar zonder vereering en diepe gehechtheid, het spontane antwoord der onderdanen op de evidente toewijding en bekwaamheid van degenen die hen besturen; want, zooals het bedorven of verkeerd opgevoed kind, zijn eigen weg gaat, zoo wordt ook een slecht geregeerde onderdaan door de natuur zelf genoodzaakt zijn heil te zoeken in het individualisme. | |
Kinderen der Kerk.Wat we hier voorgesteld hebben als een mooie droom, nl. dat de Staat een gezin zou vormen, waaraan de leider zijn 'geest' meedeelt, dat is verwezenlijkt, op een verheven bovenmenschelijke wijze, in het volk van Christus. Omdat Christus God was, en de volmaakte onder de menschen, overtrof en omvatte Hij in zich, al wat bij de menschen schoon en groot is. Zijn verschijning onder de menschen heeft een beweging in het leven geroepen die duizende jaren zou voortduren en werelden zou veroveren. Hoe bovenmenschelijk zijn geest van heldenmoed en van offerliefde, hoe onbegrijpelijk zijn algeheele toewijding ook mochten wezen in een wereld van zondaars, toch gingen de menschen geleidelijk denken als Hij; zij namen zijn geest in zich op, den goddelijken geest, waardoor de Kerk eeuwig jong zou blijven en waardoor Christus heerscht als Koning over de zielen. Want Hij is en blijft de levende Leider van zijn Kerk, en maakt haar hierdoor onsterfelijk, in tegenstelling met andere menschelijke gemeenschappen, die komen en gaan met de. menschen. Gehoorzamen in deze goddelijke gemeenschap, zijn verstand doen buigen uit bewondering en diep vertrouwen is niets anders dan het katholiek Geloof te aanvaarden, denken met goddelijke gedachten, den Vader aanbidden en leven met de H. Drieëenheid. Dit katholiek geloof zal zich, in de mate waarin het leeft, uiten door de caritas, de goddelijke liefde, die zich aan den naaste wijdt zonder dank of eigen genot te verlangen en zich zonder berekening voor hem opoffert, zooals Christus zelf dat gedaan heeft. Deze goddelijke éénheid van geest, gevormd door het geloof in Christus en de gehoorzaamheid aan de Kerk openbaart zich, onder de stuwing van altijd nieuw opbloeiend leven, in offers die door buitenstaanders dikwijls niet begrepen worden. Zoover gaan missionarissen, priesters en kloosterlingen in het verbreken van de innigste natuurlijke banden, dat men zich met verwondering afvraagt hoe dit mogelijk is. We hebben het gezinsleven, de verhouding tusschen man en vrouw voorgesteld als wortelend in de twee essentieele bestanddeelen van ons wezen, den geest en het leven. Kan het dan volmaakter menschelijk zijn, de kracht van zijn persoonlijkheid, die gemaakt is om ten minste een gezin te vormen en te leiden, voor eeuwig prijs te geven in gehoorzaamheid? Is de liefde van een kloosterzuster, die den schat van haar moederlijke begaafdheden zal begraven, om jaren lang zich te gaan verbergen in boete en gebed, wel schooner dan die van een moeder die waakt bij haar kind? Tamelijk veel ongeloovigen maken zich die moeilijkheid. En inderdaad, de lout ere rede alleen zal wel moeilijk een bevredigend | |
[pagina 231]
| |
antwoord daarvoor vinden. Maar het voorbeeld van den God-mensch en zijn Openbaring hebben er op gewezen, dat zulke offers hoegenaamd geen verlies zijn voor de menschheid; integendeel, dat ze honderdvoudig worden teruggeschonken. Op elk waar offer volgt immers een soort verrijzenis: wanneer een priester of een kloosterring er in slaagt werkelijk zijn eigen neigingen te vergeten, en zich geheel te wijden aan de zending die hem toevertrouwd werd, dan straalt in hem op een nieuwe wijze het wonder gebeuren van den verrezen Gekruisigde. De schatten van zijn ziel gaan niet verloren, maar worden opgenomen en verheven tot de schoonheid van het Sacrificie dat in de verrijzenis het geluk heeft teruggeschonken aan de menschheid. De wonde geslagen door ikzucht en zonde moest geheeld worden door belanglooze goedheid en liefde. Dat deed Christus op zijn kruis. Maar goedheid verkleint niet en liefde verarmt niet, ook niet wanneer ze de uiterste vornlen aannemen. Dit toont ons de Openbaring in Christus en in zijn volgelingen. De uiterste vorm van dit liefdeoffer is voor de vrouwelijke ziel hoofdzakelijk: maagdelijkheid; zich niet geven aan een man, 'geen man bekennen' zooals Maria. Het is liefde die zich volledig geeft aan den Godmensch en dus volledig vaarwel zegt aan het lichamelijk aspect met de liefde verbonden. Dit vaarwel zeggen is het eenige wat de buitenstaanders treft, omdat daarin het uiterlijk element der maagdelijkheid gelegen is. Maar van binnen, in haar gemoed, kent de maagd, die haar goddelijken Bruidegom trouw is gebleven, het positief element: de vereeniging met Christus. Voor anderen is verborgen hoe Hij, die haar tot bruid gevraagd heeft door de 'roeping', haar langs het Eucharistisch leven en het gebed bewijzen blijft geven dat haar liefde Hem welgevallig is. Bij vele heiligen groeide deze verhouding uit tot een overheerlijke mystische vereeniging met den Bruidegom, een vereeniging waar van het verbijsterend geluk het geheim blijft van hen, die het mochten beleven. Zooals nu in het huwelijk de kuischheid van den echtgenoot kan gemeten worden aan en overeenstemt met de mate van zijn liefde, zoo gaat ook met den groei der Christusliefde een altijd strengere versterving van de natuur gepaard. Trouwe echtgenooten hebben met weinig moeite alles veil voor elkaar: zoo zoekt ook de maagdelijke ziel delicaat alles te doen wat haar Heer kan behagen. Maar vergeet iemand de volle beteekenis van zijn belofte, dan wordt heel het kloosterleven allengs ondragelijk, evenals voor half ontrouwe echtgenooten de trouw zeer zwaar op het gemoed weegt. - Van de vrouwelijke schoonmenschelijkheid gaat dus niets verloren door het offer van de gelofte; zij leidt integendeel naar de zuiverste trouw en de verhevenste liefde, indien de uitverkorene blijft luisteren naar de stem van den Meester. Die schoonmenschelijkheid kent ook de zorgen en de vreugde van een moeder om haar kinderen: want ze bidt, lijdt en werkt voor de kinderen van de Kerk: dit zijn haar behoeftigen, haar zieken, haar geestelijke kinderen, kortom de lievelingen van haar Heer. In de psychologie van den man is de uiterste vorm van het kruisoffer de gelofte van gehoorzaamheid. (Hiermee bedoelen we natuurlijk alleen dat de gehoorzaamheid tegenover de andere geloften op den voorgrond treedt, naarmate het mannelijk element in het karakter van den godgewijde overweegt.) Het negatief aspect is hier het opgeven van eigen leiderschap: hij die als diepste verlangen in zich voelt, centrum te worden van een gemeenschap rond hem gevormd, sticht geen gezin, en ontwijkt | |
[pagina 232]
| |
elken vorm van gezagdragen, om gezonden te worden waarheen de Vader het wil. De priester vergeet zijn eigen persoonlijkheid, maar verliest ze niet; de positieve zijde van zijn offer is even heerlijk en goddelijk als die van de maagdelijkheid: uitsluitend met Christus' verlangens bezield, neemt hij Christus' koninklijk leiderschap over. Hij ontvangt ook den plicht om mee te helpen aan Christus' verlossingswerk, want samen met Hem is hij bemiddelaar geworden tusschen God en het vervallen menschdom. Om dat mogelijk te maken stelde Christus de sacramenten in; zonder de goddelijke zelfverloochening worden die sacramenten zinlooze teekens voor den priester; met het kruis, schenken ze liefde, genade en geluk aan de wereld. En ook al heeft iemand, B.V. een leekebroeder, niet zelf de macht om sacramenten toe te dienen, toch kan en moet hij zich wijden aan dat ééne en zelfde Verlossingswerk van Christus, wil hij zijn levensoffer blijven bezielen. Het zware offer van den gehoorzame is dus minder gelegen in de onthouding van het vleeschelijke genot dan het gewillig aannemen van zijn plaats als kleine werkman in de groote onderneming. De apostel heeft plannen om in dat werk een heerlijke kathedraal te bouwen, en jaren lang moet hij mortel aandragen. Het is hem duidelijk dat er grove fouten gemaakt worden in Gods werk, en toch moet zijn inzicht zwijgen. Mysterie! De wil van Christus spreekt door de leiding welke Hij heeft aangesteld. - 'Wie naar U luistert, luistert naar Mij!' - Een missionaris kan de middelen zien om een volk op enkele jaren te bekeeren, hij zal verkeerd handelen indien hij zich niet beperken kan bij de modereerende richtlijnen van de Kerk. Want in die richtlijnen spreekt Christus zelf. We staan hier aan den tegenpool van de natuurlijke gehoorzaamheid. We hebben gezien, dat Hij die in den staat het hoogste ontzag geniet - omdat hij met algeheele toewijding het beste inzicht heeft - aangewezen is om de leiding van den Staat op zich te nemen. In de Kerk daarentegen, is het meer gebeurd dat groote en geniale heiligen gehoorzamen moesten aan pausen of bisschoppen, wier gedrag en beleid hoegenaamd niet voorbeeldig was. Ze deden het graag, zonder te moeten vreezen dat daardoor de ware geest van de Kerk zou te loor gaan; die Geest is immers onvergankelijk, en onafhankelijk van hen die Hem in de wereld moeten dragen. In den Staat is dit laatste niet waar; de geest van de natie hangt geheel af van de leiding. - Op zichzelf nu overtreft de Geest van Christus in rijkdom en genialiteit zoozeer alle ander inzicht, dat de schranderste initiatieven en de edelste levenshoudingen nog altijd in zijn alles transcendeerende wijsheid en liefde kunnen ondervangen worden, en er steeds honderdvoudig bij winnen. *** De plaats welke de gehoorzaamheid inneemt in de Kerk wijst er dus op hoe heilzaam die rijkdom van de Kerk ten goede kan komen aan onze ondergaande beschaving. Zonder het herstel van het gemeenschapsleven en bijgevolg, zonder hoogschatting der gehoorzaamheid is onze beschaving inderdaad tot verdwijnen gedoemd. Als het waar is dat ze in zich zelf niet de noodige kracht bezit om tot nieuwen bloei te komen en zich met nieuw leven te bezielen, dan blijft alleen de Kerk over. Maar deze staat bereid om met volle handen mede te deelen van haar onuitputtelijken rijkdom aan al degenen die er naar vragen. |