| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
M.J. SCHEEBEN, Systematische Moriologie. Vertaald door H.B. Van Waes S.I., met inleiding en aanteekeningen van Prof. Mag. Eug. Druwé S.I. - Tweede herziene en bijgewerkte uitgave. Standaard-Boekhandel, Brussel, XXXVII, 439 blz., 1943, ing. Fr. 65, geb. Fr. 115.
De duurzame waarde van Scheeben's Systematische Mariologie is algemeen erkend. Destijds schreef Prof. Al. Janssens dat zij 'het beste is wat Scheeben geschreven heeft' en dat ze 'voor alle tijden klassiek zal blijven in de theologie' (Nieuw Vlaanderen, 17 Sept. 1938). Wat de vertaling betreft, bij haar eerste verschijnen in 1938, is ze met onverdeelden lof begroet. Om bij een paar niet strikt wetenschappelijke recensies te blijven (die vanzelf een vertaling als zoodanig meer waardeeren), zijn daar te noemen de Godsdienstige kroniek van W. De Roy in Streven VI (1938-39), blz. 390-393, de bespreking van Prof. Al. Janssens in N. Vl., 17.IX.38, van Dr Steur in de Maasbode, 14.XII.38, van H.J. Fortman in De Tijd, 29.XII.38. Alle recensenten besluiten dat zoowel de vertaler als de inleider eersterangswerk verricht hebben.
Bij de tweede uitgave hoeft niet méér gezegd te worden. De vertaling werd zorgvuldig herzien, de inleiding en de nota's werden, vooral bibliographisch bijgewerkt. Wat deze laatste aangaat, thans zijn die van de hand van Scheeben zelf duidelijk onderscheidbaar van die welke P. Druwé er aan toevoegde.
E. Vandenbussche
L. UTEN S.J., Het groeiende godsrijk. Een proeve van katholieke missieleer. - Lannoo, Tielt, 1943, 127 blz., Fr. 25, geb., Fr. 42.50.
Deze proeve van een katholieke missieleer zal zelfs onder katholieken heel wat misvattingen en onwetendheid uit den weg ruimen
Zielen winnen is niet de eerste verovering die de katholieke missioneering te verwezenlijken heeft: dit doel kan ook in ons eigen land bereikt worden. Maar de missie is er om de geheele en volledige instelling van de Kerk, met al hare levensorganen: hiërarchie, sacramenten, goede werken enz., effectief op te bouwen in alle landen van de wereld. De algemeene missieplicht van ieder lid van de H. Kerk, de verscheidene en hooge eischen van de bijzondere missieroeping, de offers, de voordeelen, de allerhande werkzaamheden van het missionarisleven, zijn als zooveel gevolgtrekkingen van die grondwaarheid. En daar de missietaak een samenwerken is van God en mensch, is het gebed en de eucharistische vereeniging met den Verlosser de voorwaarde van alle vruchtbaar apostolaat.
De missiegedachte wordt hier voorgesteld in haar mooiste en rijkste aspecten, in den zin van P.P. Charles' missiologische studiën. Zij kan de studie en nog meer de vrome meditatie van velen, oudere leerlingen en studenten vooral, zelfs priesters, voeden, en hun een waarachtig, een misschien onbekend beeld van de missie openbaren.
De illustraties van Alfred Ost getuigen van een persoonlijk en machtig talent.
Fr. Maeyens
Die heiligen Kartage, herausgegeben von Dr. P. Urbanus BOMM O.S.B. - Benziger, Einsiedeln-Köln (1942), R.M. 5.60.
De zeer mooie druk, de kalme maar diepzinnige, historisch verantwoorde inleidingen bij elk deel der diensten, samen met duidelijke rubrieken, maken van dit Latijnsch-Duitsch handboek voor het H. Paaschtriduum een waardig tegenhanger van P. Momm's Missaal. Het gregoriaansche eigen is haast nergens opgenomen, wel de gewone zangen. Een ernstige kruiswegoefening besluit het boekje. Byzonderen lof verdient de vertaling: wellicht had de psalmoverzetting nog gewonnen door af en toe rekening te houden met den Hebreeuwsche tekst.
J. Windey
M.F. SCHURMANS S.J., Bloedgetuigen van Christus. Martelaarsdocumenten uit de eerste eeuwen der Kerk. - Tweede druk. Romen, Roermond, 1943, 230 blz. Fr. 48.
In 1940 verscheen de eerste druk van dit boek. In deze nieuwe uitgave werden enkele uitdrukkingen gewijzigd: ook is het formaat kleiner geworden.
Vroeger werd reeds gewezen op de beteekenis en waarde van het werk (Streven, VII, blz. 590-596). Voor het eerst wordt ons hier in het Nederlandsch een reeks aangeboden van 32 authentieke verhalen over den tijd der martelaren. In deze teksten uit de eerste eeuwen der Kerk, ziet men in de levende werkelijkheid wat heldhaftig christendom beteekent. Men folterde niet alleen priesters of vurige pas-gedoopten. In alle lagen der maatschappij waren martelaren: naast den grijzen bisschop Polycarpus, staan geleerden en wijsgeeren, zooals Justinus en Apollonius; samen met Felicitas, een slavin, zien wij edele dames uit het Romeinsche patriciaat, Perpetua en Crispina; naast priesters en bisschoppen, veroordeelt men een handelaar, een tuinman, officieren en soldaten, jonge knapen en onschuldige, tengere meisjes.
Zulke voorbeelden van zielegrootheid en sterkte doen goed in onze dagen van aarzeling en compromissen.
I. de la Potterie
| |
| |
| |
Taal- en letterkunde
Urbain VAN DE VOORDE Eros Thanatos, - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 52 blz., Fr. 35, pannekoek Fr. 80.
Een voorname, op vooroorlogsch papier uitgegeven bundel van den bekenden dichter en essayist verdiende een langere bespreking. Toch moeten we ons beperken. De dichter streefde hier naar een beknopter vers. Af en toe gaf dit aanleiding tot stroefheden als bij een beginneling, door den vorm bekneld en door te veel gedachten en nuances geplaagd. Toch is die bundel schoon. Eenmaal stipt 'narekenend', d.i. meedenkend en meeverbeeidend, doorgewerkt als de prachtigsymmetrische geslotenheid van een algebraïsche formule, rijst die poëzie in haar schoone stugheid, haar dichte gestrengheid en strakte, doorbrand van inhoud en bedachtzaam gemoed.
Een eerste hoofdthema zouden we kunnen noemen: de belegering van de vreemdheid der vrouw:
'Uw gang is het ademen der goden
puur beeldgeworden muziek'
heet het van haar en voor den geest 'staat' dan ''t wezen der schoonheid... onthuld', doch lijf en geest samen roepen: 'kom mij als de eeuwige Vrouw tegemoet' en de volheid van het hart waagt het opnieuw in het geheim der vrouw, zoon 't kan, restloos door te dringen:
'Stel' zich God noch mensen
In dit bewustzijn, stappen, trots noodlot, e-enzaamheid en miskenning, twee menschenkinderen verjongd door herfst en lente heen, en ontbloeit een lied van welhaast romantische schoonheid en eenvoud:
Een tweede thema doorzingt het eerste om zuiver en alleen-machtig uit te klinken: God, zee, heelal, niet en dood en de heimweevolle verbondenheid met het kustvolk:
'En 'k hoorde weer als in mijn kindsheid nachten,
de doffe branding der nabije zee.'...
'En van dit ras van visschers, boeren, klerken
leeft nog 't geloof in mijn zoo zwakker bloed.'
Zoo lijkt ons deze bundel een wezenlijke verrijking van 's dichters poëzie en een aanwinst voor onze huidige dichtkunst, omheen het thema van de eeuwige vrouw en de eeuwige zee, de sterke liefde en den strengen dood.
M. Brauns
Karel DEKANDELAERE, Aldus sprak Zarathustra nooit. - Julius Deman, Burg 15, Kortemark (Vonksteen, Langemark), z.j., 63 blz.
Wel niemand zal de edele bezieling dezer gedichten in twijfel trekken en hun gedachtelijke inhoud kan wellicht menig lezer bevallen. Van poëtisch standpunt echter - standpunt van waaruit nu eenmaal gedichten dienen beschouwd te worden - is deze bundel van K.D. zeker nog geen groote aanwinst voor de literatuur. De intuïtie houdt het gewoonlijk niet lang uit en verpraat zich steeds weer opnieuw in zwaartillend geredeneer of ongenuanceerde romantiek. Het vers valt telkens weer uiteen in twee gelijke stukken en mist de lichtere rhythmische gebondenheid, die eiken materieelen maatslag met spel en gracie overtreft. Verder kunnen wij antiquiteiten als:
'Op d'hooge, steile rots waar vaak orkanen loeien
en menig diep ravijn een huivering verwekt'
ons niet meer bekoren. Evenmin verzen als:
'Een hol? Er is geen hol.
Geen hol mag koenen bergen.'
Zelden genieten we een fijner gestemd gedicht als 'Onderbroken vlucht', ofschoon ook dit gedicht nog door al te vierkante gevoelsuiting ontsierd wordt.
L. Vander Kerken
Bert RANKE Vlaamsche bloei II. De Nederlandsche Letterkunde in beeld en schrift. Een verzameling origineele portretten en handschriften van hedendaagsche Vlaamsche schrijvers, met levensbericht en volledige opgave hunner werken. Verzameld en ingeleid door. - Extra-nummer in. 'De Seizoenen'-reeks. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 122 blz., 88 illustraties.
Dit boekje bevat, voor 44 auteurs, het protret, de foto van een handschrift, de volledige lijst van hun werken. Zoo zullen de drie deeltjes Vlaamsche bloei al de Vlaamsche auteurs vermelden van Gezelle tot heden; op dezelfde wijze wil de verzamelaar daarna de geheele Nederlandsche letterkunde bestrijken.
Tegen dit deeltje, afzonderlijk beschouwd, bestaan bezwaren: waarom die auteur wèl en die andere niet? Met de drie gezamenlijk voor oogen, zullen we daarover meer precies kunnen oordeelen. Bij andere auteurs dient de werkwijze wel eenigermate aangepast: maar eens wordt het geheel een eenige verzameling van foto's en gegevens.
Met iets te veel mode-geest en pose (men kijke maar eens naar de handschriften)! De kennis van de schrijvers vervangt wel eens de studie van hun werken. Anderzijds kan de studie der werken, bij de kennis van de schrijvers, altijd veel winnen.
Em. Janssen
Hans TESKE, Die Ueberwindung des Provinzialismus in der Flämischen Literatur. - De Lage Landen, Brussel, 1943, 63 blz.
De Vlaamsche literatuur overwint het provincialisme in zoover zij, met Europeesche maatstaven gemeten, waardig en waardevol haar plaats inneemt onder andere literaturen, vanaf haar ontwaken na 1830 ontgroeide zij geleidelijk aan haar bekrompenheid: dank zij de critici en vaklieden Willems, Vuylsteke, Heremans, Rooses, De Mont, Vermeylen die de verworven nieuwe normen onvervreemdbaar vastlegde; dank zij de scheppende kunstenaars Conscience, Gezelle, Rodenbach, Van de Woestijne, Streuvels, Timmermans, Walschap, De Pillecijn, Verschaeve. In het werk der laatste vijf ziet de auteur een telkens strikt persoonlijke uiting van den religieuzen drang die de Vlamingen
| |
| |
tot grootheid bekwaam maakte, een grootheid naar eigen aanleg en wezen (cfr. blz. 49-50).
Deze grondige studie, van de hand van een vreemdeling, bewijst op zichzelf hoe onze literatuur de provinciale onbeduidendheid overwon; zij zuivert ook, verruimt en vernieuwt onze literaire inzichten, vergezichten en methoden (zoo wijst zij, met recht, op de jarenlange overschatting van Vermeylen's Wandelende Jood; cfr. blz. 33). Een paar vergissingen maken ons echter wat schuw: Rodenbach zou heftig anti-liberaal geweest zijn (tot bewijs: een versje van 1877, uit den tijd van de meest verbitterde kiescampagne; cfr. blz. 19-20); de verdiensten van Vuylsteke en Heremans zouden niet hoog genoeg kunnen gesteld worden (cfr. blz. 21). We leiden er uit af dat de auteur het geformuleerde programma niet geheel te onderscheiden wist van den werkelijken geest, dat hij de leuze en de scheldnamen van een politieke partij te gemakkelijk voor objectief en juist aanvaardde (cfr. blz. 18-21). Over die periode is hij eenzijdig voorgelicht (Rooses, Fredericq, Berten Nieuwenhuis, Blancquaert). Een intiemer contact bij voorbeeld met Gazelle en zijn kring had hem de diepere, de eeuwenoude artistieke vitaliteit van het Vlaamsche volk onmiddellijk blootgelegd; hij had de negentiende eeuw in haar beste productie als de erfgename gezien van de Contra-Reformatie en van de Middeleeuwen (nu wordt daar geen woord over gerept); scherper had hij, in programma en praestaties, het oncigene van het eigene kunnen onderscheiden; precieser had zijn besluit geklonken: want de religieuze drang, die de Vlamingen tot een bijzondere grootheid bekwaam maakt, is het Katholicisme waarmede zij vergroeiden.
Heel leerzaam voor allen.
Em. Janssen
H. ABEELE en Const. H. PEETERS, Moderne Nederlandsche spraakkunst voor Normaal- en Middelbaar Onderwijs en zelfonderricht. - Brepols, Turnhout, z.j., 320 blz, ing. Fr. 25, geb. Fr. 35.
Behalve hetgeen men in elke goede spaarkkunst vinden kan, biedt dit werk nog volgende voordeden: 1) meer schakeeringen in de regels en in de daaraan beantwoordende voorbeelden. Hierdoor wordt deze spraakkunst een uitstekend middel om het taalgevoel te verfijnen en te nuanceeren; 2) telkens wijzen de samenstellers op de gewone, talrijke fouten tegen het A.B.N., zooals die vooral in Zuid-Nederland nog zoo vaak voorkomen.
We meenen nochtans dat de gebruikte methode om in de linksche kolom voluit den foutieven zin te plaatsen en daartegenover in de rechtsche kolom enkel de correctie van het foutieve, paedagogisch verkerd is. Aldus b.v. (op blz. 122):
Men zegge niet: Maar:
De gemoederen bedaren zich bedaren
Door het fijnere en scherpere taalinzicht, zoowel positief als negatief, dat deze grammatica zal verleenen, verdient zij een ruime verspreiding.
J. Noë
Loqugla. Derde druk. Afleveringen 3-7, blz. 91-330. - Lanatoo, Tielt, Fr. 25 per aflevering.
We bespraken reeds (Streven X, Augustus 1943), blz. 374) het opzet en de eerste twee afleveringen van dit nieuwe woordenboek, door J. Craynest aangelegd met het taalmateriaal uit Gezelle's Loquela. Van de veertien aangekondigde afleveringen zijn er reeds zeven verschenen; gezien het tempo is de publicatie binnen heel afzienbaren tijd voltooid, en hoe prettig lezen die talrijke taalkundige verhandelingen van den dichter, met veel geleerdheid, een beetje fantasie en een zelden falende goedgunstige kunstvaardigheid!
Em. Janssen
August VERMEYLEN, Twee vrienden. - Manteau, Brussel, 1943, 260 blz., ing. Fr. 125, geb. Fr. 140, volksuitg. Fr. 10.
Bij den aanvang van de twintigste eeuw droomen twee jonge vrienden van een groot en machtig leven, van een artistieke, wetenschappelijke, sociale hervorming; maar de komende jaren maken den eene tot een verburgerlijkt en vlijtig huisvader, den andere tot een wrak. Zoo gaat de jeugd voorbij.
Elk groot roman heeft iets van een ontroerende openbaring; vergeefs zoeken wij ze hier. Het had de zoo belangrijke 'kentering der tijden' kunnen zijn, nu vijftig jaar terug, toen de socialistische en communistische mystiek voor het eerst de Nederlanden geweldig beroerde! Of de bewonderenswaardige en tegelijk deerniswekkende voortvarendheid van jonge zielen, overwonnen tenslotte door het vernietigende, het verlammende leven! Schematisch, niet dynamisch, zijn beide motieven aanwezig; want vooreerst mag men betwijfelen of Vermeylen tot een imponeerende creatie ooit in staat was, en ten tweede is het boek stellig te laat geschreven.
Eens nam de jonge, de krachtige auteur de internationale stroomingen van zijn tijd in zich op; in sober gestyleerde opstellen en rake formules ving hij ze en deelde ze mede. Minder een oorspronkelijk denker dan een cultureel vulgarisator, bracht hij in Vlaanderen den geest over van Europa. Als bewonderend navolger van Flaubert, schreef hij De wandelende Jood, - en bij dat creatieve werk, lang het eenige, past reeds de vraag of het vernuft en de stylistische vaardigheid niet boven dreven. Het feit daarna dat een tweede plan vieren-veertig jaar wachten moest op de uitvoering, stemt ons, tegenover den creatieven drang en macht, eerder wantrouwig en sceptisch.
Wat daar ook van zij, het werk werd te laat geschreven; het is verschaalde wijn geworden. Te duidelijk staat de nauwkeurig berekende, nogal verouderde constructie opgetimmerd; nergens wordt het geraamte nog levend organisme. En in den stijl zijn zoo verscheiden invloeden merkbaar (van Walschap en van Timmermans vooral), dat hij de sobere zelfzekerheid mist, het vroegere kenmerk van dezen auteur. De geheele roman vermengt oud en nieuw; in feite is hij een anakronisme en een vergissing. Hoe kon het ook anders? Als iemand niet aanhoudend de verhaalkunst heeft beoefend, werkt hij, zeventig jaar oud, een plan en een droom van zijn jeugd niet meer om tot een levende openbaring.
Als document blijft het boek interessant, Een sterke persoonlijkheid komt wel door, een groote belezenheid en ervaring, een kritisch doorzicht zelfs en vertrouwdheid met literaire motieven. Doch niets daar-
| |
| |
van redt den roman als zoodanig. En hoe klaar wordt het dat deze forsige vernieuwer, helder denkend en beslist, slechts greep naar begevende waarden; dat hij de onvergankelijke ignoreerde, het christendom namelijk en de ware naastenliefde.
Em. Janssen
Richard DEWACHTER, De worsteling. - Zonnewende, Kortrijk, 1943, 233 blz.
Richard Dewachter, de sympathieke schrijver van Jeanke, Jean, Kapelaan Van Bolle, heeft zichzelf willen overtreffen. Het bewogen leven vertelt hij van Lex Selleslagh, een schoenmakerszoon uit Puurs: een worstelend leven van twaalf stielen en dertien ongelukken, van veel zwakheid maar nooit boosheid en ontrouw, van een groot ongeluk dat de aanvang wordt van een nieuw geluk: den vrede namelijk met God en met zichzelf, te Puurs in het Sint-Pieters-Gods-Gasthuis.
De uitgever van zijn kant heeft het pogen van den schrijver gewaardeerd. Hij brengt het boek op de markt, geïllustreerd en gebonden, in een koninklijke uitgave, die zelfs voor den oorlog opvallend zou geweest zijn.
En nu de criticus! Hij waardeert de bedoeling van schrijver en uitgever beiden. Op zijn beurt meent hij, dat het werk in bepaalde kringen veel en met veel nut zal gelezen worden, en ook het glanzend voorkomen maakt het zooveel aantrekkelijker. Hij beseft welk veelvuldig en uitgebreid materiaal er in verwerkt ligt, en hij geniet van het gulle optimisme waarmee de schrijver zijn wijsheid en ervaring meedeelt. Den folkloristischen toon vindt hij vrij goed getroffen (te triviaal toch gehouden) en het einde bevredigend... Toch blijft hij onvoldaan. Waarom? Richard Dewachter heeft het leven te zeer gecopieerd, te weinig herschapen. Van buiten uit merkte hij alles op, van binnen uit doorleefde hij het niet. Zijn verhaal mist den overtuigenden toon van wie zijn hart uitspreekt; Lex en Bert en Urbanie Selleslagh worstelen met het leven, maar met en in allen worstelt de auteur niet. Daardoor groeien de episoden niet uit elkander; ze plaatsen zich naasteen, en de eene doet de andere vergeten. Het leven van Lex Selleslagh is niet overzichtelijk; het wekt ook onze belangstelling niet op. Het verhaal bereikt de machtige eenheid niet en aangrijpende vaart, door den auteur zoo duidelijk bedoeld; in dat opzicht heeft hij gefaald.
Het hindert ons ook dat het folkloristische genre zooveel slordigheid toelaat in taal en stijl; een waar kenner als Guido Gezelle had daar wel anders over geoordeeld! Toch noemen wij De worsteling een stichtelijk boek, christelijk geïnspireerd, dat aan gevormde lezers (om reden van het onderwerp zelf blijve het hun voorbehouden) alleen goed kan doen. Graag bevelen wij het dan ook aan.
Em. Janssen
Maurice ROELANTS, De weduwe Becker. Reportage over haar proces. - Manteau, Brussel, z.j., 200 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 45.
De weduwe Becker is de Luiksche giftmengster, die, van 1933 tot 1936, op zestien menschen een aanslag zou hebben gepleegd. In Juni en Juli 1938 bracht haar proces de geheele pers in beroering; als correspondent van De Telegraaf volgde Roelants het getrouw en aandachtig; waarschijnlijk is de dood van de toen veroordeelde, in Juni 1942, de aanleiding geworden tot dit boek, waarin al de reportages samen één verhaal uitmaken.
De handigheid, de gave van opmerking, het zuivere en geschakeerde proza, de zelfzekere veelzijdigheid van Roelants dwingen bewondering en eerbied af. Maar wij vinden het jammer, dat hij 'zich als romanschrijver en reporter, trots veel tegenstellingen, één voelt' (blz. 3): niet voor den reporter, bij wien de literaire eruditie den scherpen blik toch wel eens benevelt; voor den romanschrijver vooral, die, trots een grooter verscheidenheid van materiaal, toch meer gevangen blijft in de kleine actualiteit. Boeken als dit mag Maurice Roelants niet te veel schrijven: den kunstenaar en mensch zouden ze vervlakken en versmallen, en reeds bestaat bij hem de neiging om het hedendaagsche mondaine leven te uitsluitend als norm aan te wenden.
Intusschen boeit dit boek, in zijn eerste helft, ieder lezer. Daarna merkt men op, dat de rechtszittingen zoo maar naast elkander zijn geplaatst en dat het woord 'grijs' vaak weerkomt. Dan doet het verhaal ook 'grijzer' aan.
Em. Janssen
Marcel MATTHYS, Menschen in strijd. - De Sikkel, Amtwerpen, 1943, 144 blz., ing. Fr. 30. geb. Fr. 45.
Naar omvang en procédé gelijkt deze oorlogsroman op voorgaande werken van Matthijs, op De ruitentikker b.v. en op Het spook op zolder: iemand vertelt zijn wedervaren en dat brengt hem op de grens van waanzin en vertwijfeling. Met dit verschil: terwijl de andere verhalen besloten met een ondergang of verdwazing, eindigt dit met het vergezicht op een betere toekomst.
Ambrosius Braet, leeraar te Brugge, wordt in Mei 1940, samen met zooveel andere verdachten, in den 'spooktrein' onmenschelijk behandeld en weggevoerd naar Le Vernet in Frankrijk. Daarvan teruggekeerd, ziet hij zich weldra bevorderd tot kommandant van de Brugsche afdeeling der Zwarte Brigade; na veel en vervaarlijke schommelingen vindt het huisgezin het evenwicht terug: met een verbeten overtuiging zal zijn vrouw de kinderen opvoeden tot soldaten en moeders van soldaten; in den harden strijd veroveren allen de eensgezindheid, de hoop en het geluk.
Altijd was Matthijs een geweldenaar en altijd schreef hij strijdbare boeken, tot aan de grens van den opstand. Maar de strijdbare opstandigheid, vroeger eenigermate literair en romantisch, wordt hier verbeten ernst en een alles wagend avontuur; in zoover biedt dit werk, voor den lang reeds gistenden schrijver, een uit-komst-door-de-daad.
Literair heeft het de hoedanigheden en gebreken van zijn voorgangers. Het heeft temperament, vaart, beeldende kracht; het mist bezonnenheid, mildheid, evenwicht en diepte. Evenmin als vroeger, wordt het diepe leven nu doorleefd in net driftige geweld en de tragische actualiteit als zoodanig.
Em. Janssen
Jef CRICK, P.P. Rubens, de roman van zijn leven. - Boekuil en Karveel, Ant- | |
| |
werpen, 1943, 252 blz., geïll., ing. Fr. 125, geb. Fr. 220.
Pas wanneer wij Jef Crick's roman vergelijken met den onlangs vertaalden Rubensroman van Zsolt Harsànyi, zien wij hoe ver het Nederlandsche werk boven de Hongaarsche Trilogie staat. Was deze laatste ook in episch-breede trekken geborsteld, ze bleef aan de oppervlakte van het leven, en de schrijver dreef de dichterlijke vrijheid met de geschiedenis al eens tot in het onbetamelijke; hier krijgen wij echter een boek, dat slechts wilde bouwen op de gegevens van een accuraat onderzoek alvorens zich de vrijheid van den roman te veroorloven. Jef Crick hangt ons dan ook een beeld op van het barokke Antwerpen, dat met zijn schilderachtige en rake détails een levendigen indruk maakt. Rubens' leven trekt aan ons voorbij in een reeks tafereelen, die ons dikwijls doen verlangen naar meer, vooral wanneer de schrijver zoo vlug door de meesterjaren van zijn held heenijlt. Tegenover den ontzaglijken rijkdom van deze levensgeschiedenis zag hij zich verplicht enkele episoden ervan uit te kiezen, om eenerzijds niet te vervallen in een al te vlug scenario-tempo, en om anderzijds zijn werk niet al te zeer in omvang te laten toenemen: dezen indruk van een nogal haastig heenstappen over tal van jaren, krijgen wij vooral in het laatste deel.
'In onzen roman, schrijft Jef Crick. hechten wij een bijzondere waarde aan de rol die Maria Pypelinckx in het leven van haar jongsten zoon speelde. Zoo vaak worden groote mannen door werkelijk groote moeders gebaard. Dit was hier alleszins het geval en met liefde geven wij aan de moeder van den prins onzer Vlaamsche Schildersschool de plaats die haar toekomt' (p. 7). De taak die hij aldus op zich nam, wist hij ook goed uit te werken en dit geeft aan het eerste deel van zijn roman een innigheid en ook een voornaamheid, die wij verderop wel eens missen. De uitgelaten toon, waarmee de Schr. daar het uitbundige leven wil weergeven, klinkt soms eventjes onecht. Deze enkele onvolmaaktheden naar den vorm doen echter geen afbreuk aan de intrinsieke waarde van dit romantisch-gezonde levensverhaal en hoewel het boek bedoelt 'zich te richten tot de breedste lagen der Vlaamsche gemeenschap, die het wil doen deelen in de schoonheid en de glorie van een wonderbaar mensen en schepper', hopen wij dat ook allen, die zich intellectueelen noemen, mooie uren zullen beleven aan dit werk, dat ons weer eens herinnert aan den rijken schat van onze Nederlandsche erfenis.
Keurige buitentekstplaten en talrijke gravures, waarvan enkele zeer smaakvolle, uit den tijd.
A. Deblaere
SOLVIC ABERT, Toen Themis faalde. - Patria, Antwerpen, 1944, 613 blz.. geb. Fr. 105.
Een boek dat zich aandient als een groot roman, 'een grootsch en blijvend werk, eenig in onze literatuur', en dat in feite slechts een lang feuilleton is en van alles wat literatuur heet mijlen verwijderd blijft. Ziehier in twee woorden de inhoud: Paul Durant, vrijgezel op jaren, oudstrijder, - hij maakte den oorlog 1914-'18 mee in Afrika - na vele zeereizen en wederwaardigheden, marconist op de mailboot, onderhoudt sedert een paar jaar zeer vriendschappelijke betrekkingen met een nukkig visschersmeisje, Mariette Paelemans, die reeds slecht geluimd is als hij vergeet haar Mimi te noemen en waarmee hij misschien wel zou willen trouwen als ze maar eens anders wilde zijn als ze is. Kibbelingen. Verzoeningen. Geredeneer. Gekonkel. Getreuzel. Bedreigingen. Paul, die - in den mondainen zin van het woord - eigenlijk een goeie vent is, houdt in den grond wel van Mariette, maar blijft het toch spijtig vinden, dat zijn 'jonge dame haaf leven gevestigd heeft omheen twee spillen: dwaze ijdelheid en jaloerschheid'... en van de zaak komt niets in huis. Ondertusschen komt de held van het verhaal op onschuldige wijze in aanraking met een allesbehalve aanbevelingswaardig en nogal sexueelgeïnteresseerd gezelschap van mislukte artisten, poëten, critici, autodieven, smokkelaars, gangsters en zoogenaamde intellectueelen, die veel drinken en veel philosopheeren - op hun manier natuurlijk. Centrum dezer gebroeders is een vriendin van Durant, Eliza Manzoni, een Italiaansche, razend mooi, zoodat ze iedereen op stel en sprong verliefd maakt. Na een nieuwe kibbeling met haar beminde, verdwijnt Mariette; haar lijk wordt gevonden op eenigen afstand van het lokaal 'Florida', waar het lustig gezelschap zijn vergaderingen houdt. De verdenkingen vallen op Durant. Hij wordt gearresteerd, komt weer vrij en wordt ten slotte toch veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Na een jaar wordt het proces herzien. Een gewezen lid
van de internationale brigade, die in den Spaanschen burgeroorlog tegen Franco vocht, heeft zich ondertusschen, in een oogenblik van dronkenschap, van den moord op Mariette beschuldigd. Durant wordt vrijgesproken. Al zijn belagers worden door het lot gestraft. Kortom, een liefdesgeschiedenis geleidelijk vervloeiend in een politieverhaal, dat door den deus ex machina ten slotte in een happy and belandt.
Helaas, niet alleen Themis faalde in dit boek. Ook de beschermgeesten van eer en deugd kennen hun oogenblikken van vergetelheid en zelfs de goedmoedige muze van het Nederlandsen proza schijnt haar taak maar lichtjes op te vatten. Zoo laat ze de auteur b.v. zeggen: 'Robert kon de ongelukkige immers niet bij zich opnemen. Zijn echtgenoote baarde hem elk jaar een kind, en als het aldus verder ging, zou de onderwijzer zelf hulp behoeven om zijn gezin naar een veiliger haven te loodsen.' Of nog: 'De kanarie zat gemoedelijk in zijn kooitje te zeeveren. Een hangklok tikte. De stilte was reusachtig.' enz. Trouwens, de algemeen aanvaarde beteekeniswaarde der epitheta geraakt wel eens meer aan 't vlotten. Zonder blikken of blozen wordt er ons gesproken van 'dreigende stemmingen', die opgeroepen worden door het 'opspelend geweten' en van 'fietsers die voorbij joegen in aanbiddelijke short'. En als we dan Vader Paelemans 'wit van woede' zijn weerspannige dochter hooren toeroepen, 'terwijl hij zijn stomp - de man heeft nl. bij een ongeval de helft van zijn hand verloren - tegen haar ophief in dreigend gebaar: Als gij u niet voegt naar de regels van dit gezin, zal ik er u uitgooien' en anderzijds zien hoe Moeder Paelemans 'naar de wijze van de Saksen,
| |
| |
van wie de West-Vlamingen toch afstammen, haar gevoelens niet naar buiten liet treden en... in den loop der jaren een prooi van de monsterachtige onverschilligheid was geworden', dan weten we meteen dat ook de psychologie van dit lang verhaal zich niet ver boven het gewone feuilleton-genre verheft. - Voorbehouden.
L. Vander Kerken
Maria VAN DESSEL-POOT, Van water en land. Met omslag en teekeningen van G.-A. Van der Eb. - Meddens, Brussel, 1943, 144 blz.
Zeven novellen worden hier gebundeld: twee over het 'water', en tweemaal vinden we de schrijfster terug van Visschers voeren uit; vijf over het 'land', waarbij we herhaaldelijk denken aan Toen de herten riepen. Toch wordt duidelijk gezocht naar een steeds ruime verscheidenheid.
Dit werk geeft wat we van de schrijfster mochten verwachten: een nauwkeurige milieu- en natuurschildering, een geheel verantwoorde psychologie, een verzorgde taal, een bewerkten stijl. We missen alleen de diepere inspiratie en de machtige vaart; vernuft en vlijt, berekening en moed zelf, vervangen het zich openbarende leven niet.
Warm aanbevolen.
Em. Janssen
Jos. VAN ROOY, Ambiorix. - Were di, Antwerpen, z.j., 314 blz., ing. Fr. 25, geb. Fr. 40.
Onuitputtelijk lijkt de fantasie van Jos Van Rooy: hij herschept Egmont, Tanchelm en Norbertus, Ambiorix, - en wie weet hoeveel helden in zijn verbeelding nog eens wakker worden. De geschiedenis (in dit geval de Commentarii... van Caesar) biedt hem een aanloop; een groote gedachte (hier: de strijd tusschen Germanen en Romeinen) bezielt en drijft hem; enkele realia leveren de schermen van liet decor: ziehier dan Amibiorix, den verbannen Eburoonschen koningszoon wiens vader vergiftigd werd, die met de Helveten tegen Caesar streed en een Romeinschen adelaar buit maakte! Als gast bij de Suessionen leidt hij eenigermate den weerstand der Belgen; hij vecht te Bibrax, te Noviodunum, aan de Samber. Na lang zwerven nog in de wouden, verovert hij zijn erfelijke vorstenmacht; met zijn volk vernietigt hij de legioenen van Sabinus en Cotta; Caesar's wraak moet hij vluchten over den Rijn, van waar toch eens, tegen de Romeinen, de uiteindelijke vergelding komen zal.
Zoek weinig literaire waarde in dit werk; daarvoor is het, naar taal, stijl en inhoud, te hoogdravend en te romantisch. Maar zie er een heel geslaagd volksboek in, nogal ouderwetsch doch daarom niet slechter: het waardige werk van een heel begaafde, wien het nog wat aan schakeering, bezinning en zelfcritiek ontbreekt, om, op zijn beurt, 'zijn volk te leeren lezen'.
Em. Janssen
Maxence VAN DER MEERSCH, Corps et âmes. Tome I. Enchaîné à toi-même.... Tome II ...Q'un amour t'emporte. - Albin Michel, Paris, 1943, 373 en 333 blz.
Wij kunnen dit massale en toch zoo verscheiden boek niet samenvatten, dit vlechtwerk van intrigues en verwikkelingen, deze mozaïek van tegenstellingen: rijkdom en armoede, arrivisme en offergeest, ondergang en blijde verwachting, hoogmoed en vernedering, zelfzucht en naastenliefde! Onder de vele personages treden Jean Doutreval en zijn zoon Michel op den voorgrond: de eene, professor in de geneeskunde te Angers, experimenteert en ontdekt nieuwe methoden, doch speelt met menschenlevens; de andere breekt met zijn vader omwille van een liefde-uit-medelijden: in 'Le Nord' zal hij zijn bedrijf van geneesheer eerlijk uitoefenen! Over het professioneele amoralisme van den oudere zegeviert de oprechte naastenliefde van den jongere, en beiden verzoenen zich met elkander in September 1938, als voor het eerst de oorlog dreigt. Gelijk zoovelen van zijn collega's was de oudere aan zichzelf geketend; in een groote liefde, tenslotte de liefde tot God, wordt de jongere opgenomen. Want 'Il n'y a que deux amours. L'amour de soi, ou l'amour des autres créatures vivantes. Et derrière l'amour de soi, il y a la souffrance et le mal. Et derriére l'amour des autres, il y a le Bien, il y a Dieu. Chaque fois que l'homme aime en dehors de lui, c'est, consciemment ou non, un acte de foi en Dieu. Il n'y a que deux amours, l'amour de soi ou l'amour de Dieu' (tweede deel, blz. 333).
Hoofdzakelijk in de kringen van geneesheeren, aan de Universiteit vooral, beweegt zich de auteur. Maar ook de politiek betrekt hij in zijn onderzoek, ook de maatschappelijke toestanden, ook het gezinsleven; hij borstelt een breed en machtig fresco mat veel gestalten, groepen, kleuren en beweging: hoe de Fransche samenleving, geslacht na geslacht, de menschen ziek maakte, onzedelijk, zelfzuchtig, liefdeloos en ijdel, - en hoe toch de liefde niet dood is - de kleine vlam, die uitslaat hier en daar -, hoe zij alleen allen en alles gezond kan maken en redden.
Als kunstwerk is deze machtige schepping niet zonder gebreken. De groote intrigues die het verhaal samenhouden - de breuk van Michel Doutreval met zijn vader; de dood van Mariette Doutreval door de hand van den chirurg Géraudin; het avontuur van Fabienne Doutreval met den minister Olivier Guerran - lijken nogal bedacht en gewild, en bij de overweldigende hoeveelheid van bijzonderheden, tafereelen, personen gaan de artistieke soberheid en schakeering herhaaldelijk teloor. Het tweede deel daarbij, minder bezonken, werd met minder vaste hand gecomponeerd. Doch de macht van het geheel overweldigt: zoo echt komen de typen en hun bestemming ons voor, de toestanden en hun richting, dat we het boek vergeten en niets dan de werkelijkheid meenen te aanschouwen.
Niettegenstaande de imponeerende voorstudie, maakt ook menig geneesheer, vermoeden we, voorbehoud: kent de auteur de geneeskunde wel van binnen uit? geneest het vegetarisme bij voorbeeld de tuberculose dan zoo veilig en zeker? Doch wetenschappelijk gelijk artistiek verdraagt het werk een stoot: niet in de juistheid van elk détail ligt zijn macht, - in de waarheid van het geheele beeld, en geen oprecht mensen zal deze ontkennen.
Maxence Van der Meersen is eerder een moralist dan een artist. Zoek bij hem geen fraaie grillen, geen elegante ver- | |
| |
fijning; zoek alleen een veelvuldige observatie en kennis, een scheppend vermogen dat niets hoeft te ontzien, - en dat alleen maakt hem tot een groot romanschrijver. Doch hij is vooreerst moralist. Op het wereldtooneel speurt hij naar de zuiverste en (hoogste vitaliteit; vanzelf merkt hij op waar deze zich terugtrekt, waar ze zich. openbaart. Hij zoekt den mensch: niet wie zich als zoodanig vertoont, doch wie het werkelijk is. De liefde behoeft hij tot den evennaaste en tot God: daarvan en daardoor leeft het individu krachtig en gelukkig, wordt de samenleving gezond en harmonisch. En in de vele stuiptrekkingen, die de oorlogsramp voorafgingen, weet hij even hoopvol en bemoedigend, tevreden en bijna fier, de schamele liefde aan te geven, als hij onverbiddelijk de sloopende en doodende liefdeloosheid aan de kaak stelt. Daardoor schrijft hij, zonder schampere bitterheid, over een gevaarvol decadenten toestand een oprecht boek, oprecht tot in het brutale. Een harde aanklacht spreekt hij uit; maar in zijn stem trilt een milde bewogenheid. Zijn werk heeft niets van een beschuldiging-zonder-uitkomst; het is het vrij hardhandige optreden van den geneesheer, die weet tegen welken prijs de gezondheid dient gekocht.
Corps et âmes is een boek voor gevormde en ontwikkelde lezers; de anderen lezen zich er in vast of verstaan het verkeerd. Maar een grooter getal van zulke boeken beteekende onmiskenbaar een grondige vernieuwing ten goede.
Em. Janssen.
Selma LAGERLOEF. Niels Holgersson's wonderbare reis. Naar het Zweedsch door Margaretha Meijboom. - Geautoriseerde uitgave voor Vlaanderen. Zesde druk. Die Keure, Antwerpen (Volk en Staat), Antwerpen, z.j., 522 blz., geb. Fr. 105.
Dit wondervolle sprookje (het lijvige boek is niets anders) ontstond in 1906-1907, vijftien jaar na Gösta Berling en twee jaar voor dat de schrijfster den Nobelprijs ontving. Het verhaalt hoe de kwajongen Niels Holgersson, door een kabouter betooverd en zelf kabouter geworden, op den rug van een gans een reis maakt over Zweden. Op den rug soms ook van een ooievaar, een arend of een kraai; maar de reis is zoo vol avonturen. en zoo geheel leeren we Zweden kennen - het Zweden gelijk het zich voordoet en gelijk het zich droomt, dat van de werkelijkheid en dat van de sprookjes -, dat alleen een uitzonderlijk begaafde dichteres een aherverscheidenste fantasie met een veelvuldige werkelijkheid zoo gelukkig kan vereenigen: met steden, land en zee; met winter en zomer, met dieren en menschen.
Andere landen moeten aan Zweden dit werk beneden. Gorter's Mei heeft er iets van; maar het blijft meer ijl, wazig en lyrisch. Van Eeden's Kleine Johannes is een broertje van Niels Holgersson; maar zoo ver reist (hij niet en zooveel wonderen treft hij niet aan. Niels Holgersson is ook spontaner, eenvoudiger, kinderlijker, en zijn reisverhaal loopt boordevol van datgene wat Van Eeden en zijn Johannes zoo intens begeeren: den 'zegen der goedheid'.
De Nederlandsche bewerking verdient allen lof.
Em. Janssen
Verhalen uit het Zuiden. negentien Italiaansche novellen. - De Lage Landen, Brussel, 1943, 330 blz.
De Italiaansche romans zijn doorgaans in het buitenland niet zeer gekend. Niets zou echter zoo verkeerd zijn als daaruit te besluiten, dat de Italianen niet kunnen vertellen. Deze bloemlezing alleen is er reeds een afdoende bewijs van, dat ze wel degelijk over een fijne en frissche vertelkunst beschikken. De 19 verhalen, die de verzameling bevat, zijn alle van de hand van moderne schrijvers en geven een goed beeld van den eigen Italiaanschen verteltrant. De keuze is zeer gevarieerd: sommige vertellingen zijn als gecondenseerde romans, terwijl andere enkel maar de weergave zijn van een narratief omweven stemming; sommige zijn onmiddellijk gegrepen uit het reëele leven, andere zijn typische specimens van surrealistische fantasie. Bijna alle ontmoeten elkaar weer in een zelfde zuidelijke atmospheer van gouden zon en blauwe lucht. Het is alleen maar jammer, dat enkele stukken hun zuidelijkheid daarbij ook nog verraden door een sterk zinnelijken inslag. Daarom voorbehouden.
L. Vander Kerken
Franz Graf ZEDTWITZ, Feldmünster. Roman aus einem Jesuieteninternat. - Nordlanld Verlag, Berljjn, 1940, 567 blz.
In het Oostenrijksche Jezuïeteninternaat Die Immakulata te Feldmünster, studeerde, juist na den voorgaanden wereldoorlog, de Weensche knaap Robert Neitperg. Door zijn staalharde opvoeders werden zijn artistieke aanleg en jonge levenslust eenvoudig doodgedrukt; eindelijk ontvluchtte hij het gesticht, en op het einde van het boek reist hij 'fort von der Vergangenheit und ihren Verstrickungen dem Neuland seiner Zukunft entgegen' (blz. 567).
Het lange verhaal, vrij goed gebouwd, werd te breedvoerig uitgeschreven. Stellig moet de auteur zulk internaatsleven meegemaakt hebben (denkelijk te Feldkirch); maar den waren geest van zijn opvoeders vatte hij nooit ot verloochende hem geheel. Hij teekent ze als handige berekenaars zonder hart - het meest banale thema in den algemeen verspreiden laster tegen de Jezuïeten -, en even simplistisch stelt hij geloof en zedenleer tegenover levenskracht en levenslust, als zouden deze elkander noodzakelijk belemmeren en knotten.
Als tijdsdocument bevat het boek wel gegevens; bepaalde typen zijn nogal levensecht en bepaalde tafereelen grijpen ons aan, stemmingsvol en concreet. Doch een literair meesterwerk ontvingen we niet, en de tendenz verdringt de waarheid.
Em. Janssen
Zsolt HARSANYI, Hongaarsche Rhapsodie. II. Uitvaart der liefde, III Het vreemde vaderland. - Zonnewende, Kortrijk. 1948, 362 en 350 blz., geb. Fr. 89 per deel.
Het tweede en derde deel van dit lijvig werk geeft ons niet de minste aanleiding om ons oordeel over deel I te wijzigen (zie Streven V, Juni 1943). De hoedanigheden blijven: levendigheid in de voorstelling, een vrij goede kijk op tijd en milieu. Jammer genoeg is ook de indruk van vervlakking niet geweken. Wanneer men het derde boek terzijde legt - met een zekere vermoeienis om het lange uit- | |
| |
spinnen - voelt men zich teleurgesteld. Het beeld dat men van Liszt meedraagt, is er een van oppervlakkigheid: sentimenteele vaderlandsliefde, schitterende kunst zonder diepgang..., zelfs oppervlakkige liefde, waarvan de behandeling procédé werd bij kunstenaar en schrijver. Zelfs de ondertoon van trouw blijkt eerder te wijten aan een onverantwoord instinct. Om niet van de godsdienstigheid te spreken, die een zoeken blijft zonder diepte naar een oplossing voor onbestemd heimwee.
Wellicht zijn die gebreken voor een zeer groot deel aan de behandelde figuur zelf te wijten. Toch heeft de schrijver blijkbaar veel hooger gemikt. Bondigheid alleen had den door hem bedoelden indruk van krachtige weelde kunnen geven.
Voor enkelen zal dit werk een rustige ontspanning zijn - en dat is een verdienste. Voor vlotte leesbaarheid zorgde de vertaler uitstekend. Jammer genoeg vragen de tallooze avonturen van dit artistenleven voorbehoud.
J. Burvenich
| |
Kunst
Dr. Math. RUTTEN. De esthetische opvattingen van Karel Van de Woestijne. - Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Liège. CII. Faculté de Philosophie et Lettres, Luik, Droz, Parijs, 1943, XVI 293 blz., Fr. 100.
Een dichter is door het feit zelf van zijn dichterschap nog geen aestheticus. Toch veronderstelt elk werkelijk en productief dichterschap een soort impliciet, een meer onmiddellijk beleefd dan reflexief doordacht aesthetisch inzicht. Het stond dus a priori vast, dat iets dergelijks ook bij een dichter als V.d.W. zou te vinden zijn en dat een analyseerende studie van zijn poëtisch oeuvre bepaalde aesthetische opvattingen aan den dag zou brengen. Nu hoefde zoo een studie over V.d.W. zich niet enkel tot een poëtisch oeuvre te beperken, daar de dichter zich in een uitgebreid critisch werk gedurig aan ook rechtstreeks met aesthetische kwesties heeft ingelaten. Dr Rutten heeft dit alles vlijtig doorgewerkt, een niet geringe onderneming: denk maar, dat alleen reeds de artikels, die V.d.W. schreef voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant, een veertig boekdeelen zouden vullen. De resultaten van zijn onderzoek heeft de auteur in dit boek onder enkele capita ondergebracht.
Een paar inleidende hst. handelen over de literair-aesthetische opvattingen in Vlaanderen vóór V.d.W. (Rooses, De Mont, Van Langendonck, Hegenscheidt en Vermeylen) en over het critisch werk van V.d.W. (bibliographie der bronnen). Daarna komen de z.g. interne literair-aesthetische problemen ter sprake, op de eerste plaats: de verhouding van kunst en leven. Volgens V.d.W. wordt de geheele mensch met gansch zijn psychophysiologisch complex in de poëtische activiteit betrokken. De grond, waarin elke poëzie wortelt, is de zintuiglijkheid, doch heeft zij, daar zij ook den inhoud van het leven tot verklaring brengt, tevens onvermijdelijk haar moreel aspect; ten slotte participeert de poëzie aan de mystiek, doch zonder daarom in iets haar sensualistischen oorsprong te verloochenen: zoo is poëzie eerder een mystiek der zintuigen. Beschouwingen over genie, inspiratie, over de essentie der dichtkunst en haar verhouding tot mystieke toestanden sluiten dit hst. af. Onder de benaming externe literair-aesthetische problemen bespreekt de auteur V.d.W.'s opvatting over innerlijkheid en veruiterlijking (gevoel en techniek) en over rhythme en vers. In een laatste hst. bestudeert hij, als conclusie van gansch zijn onderzoek, de oorspronkelijkheid van V.d.W.'s aesthetische opvattingen, en hun algemeene beteekenis voor de practische literaire aesthetiek.
Nu geraken de meeste dichters, die zich op het verschijnsel der poëzie willen bezinnen, vrij spoedig in een zeer hinderlijke contradictie verstrikt: zij probeeren nl. een in den grond philosophisch probleem met literaire middelen te lijf te gaan. Gevolg hiervan is, dat ze gewoonlijk heel veel woorden en bladzijden noodig hebben om ten slotte toch maar weinig te zeggen. Ook V.d.W. ontsnapt daar niet heel en al aan, cfr. o.m. zijn vervlakkende consideraties over de mystiek. Ongetwijfeld was V.d.W. een schitterend essayist en een kunstcriticus, die het als geen ander verstond een aesthetische sfeer te scheppen. Maar een reflexie op de algemeene essentie der kunst is altijd nog iets anders. Het is nochtans deze reflexieve bezinning, die Dr Rutten uit het werk van V.d.W. heeft willen isoleeren. Hij heeft het aangedurfd, gansch het gebergte van V.d.W.'s critisch en beschouwend proza in een bouw van enkele hoofdlijnen te vangen en tot een ideëel geordende pyramide te reconstrueeren. Zijn onderneming dwingt om haar omvang alleen reeds bewondering af. Zij bewees ons den dienst de meest markante teksten door citeering of vermelding bij elkaar te brengen. Het eindresultaat van zijn arbeid is, dat Dr Rutten werkelijk gevonden heeft wat er te vinden was: een geheel van aesthetische opvatungen, maar geen aesthetica. Met de wetenschappelijke eerlijkheid, die gansch zijn onderzoek kenmerkt, heeft hij dit trouwens zelf reeds in den titel van zijn boek erkend. L. Vander Kerken
A.J.J. DELEN, Teekeningen van Vlaamsche meesters. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 168-CXXI blz., 26 × 18, Fr. 300.
A.J.J. DELEN, Antoon Van Dyck, een keuze van 29 teekeningen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 21-24 blz., 31,5 × 24,5, Fr. 125.
A.J.J. DELEN, Jacob Jordaens, en keuze van 25 teekeningen. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 16-24 blz., 31,5 × 24,5, Fr. 125.
Veel meer dan hun beroemde schilderwerken verraden vaak de schetsen en teekeningen der groote meesters de originaliteit van hun genie en de individualiteit van hun persoonlijkheid. Zij zijn immers de allereerste en meest onmiddellijke neerslag van hun scheppende visie. Meer dan in hun groote werken raken we hier direct de ziel zelf van den kunstenaar, alvorens een meer gecon- | |
| |
strueerde vormgeving deze weer eenigszins heeft kunnen verbergen. Daarom zijn ze voor fijnere kenners zoo buitengewoon interessant en voor wie tot een dieper begrijpen van een kunstenaar wil doordringen zoo belangrijk.
De Antwerpsche conservator A.J.J. Delen gehoorzaamde aan een allergelukkigste inspiratie, wanneer hij besloot enkele van deze teekeningen uit zijn prentencabinet te publiceeren. Hij beperkte zijn keuze tot de Vlaamsche meesters der XVe, XVIe en XVIIe eeuw, maar heeft deze beperking voldoende gerechtvaardigd. Inderdaad uit de XVe eeuw zijn ons haast uitsluitend Zuid-Nederlandsche teekeningen bewaard gebleven en voor de volgende eeuwen is het aantal der bewaarde teekeningen in Zuid-Nederland alleen, reeds zoo groot, dat een beperking tot het Zuiden gewenscht bleek. Het is dus louter om practische redenen, dat van een gedeelte van het ongescheiden Nederlandsch kultuurgebied werd afgezien. De uitgave bevat een keuze van 138 teekeningen. De tekst geeft na een algemeene inleidend overzicht over de behandelde periode, een nauwkeurige en vrij uitgebreide beschrijving van elke der reproducties, voorafgegaan telkens door een korte biographische notice over den kunstenaar en gevolgd door een bibliographie.
Naar een zelfde schema werden ook beide volgende, mooi en eveneens op voor-oorlogsch papier gedrukte uitgaven geconcipieerd. Natuurlijk zijn ook de meeste dezer teekeningen niet met het oog op een directe aesthetische genieting gekozen, veeleer zijn zij een uniek studiemateriaal om tot het eigen genie der twee zeventiende-eeuwsche meesters door te dringen. Met het zoo gewonnen inzicht zal men naderhand met een des te fijner genot hun grootere werken kunnen beschouwen. De inleidende studie, die de auteur aan beide verzamelingen heeft toegevoegd, getuigt evenzeer van wetenschappelijke accuratesse als van secuur aesthetisch oordeel.
L. Vander Kerken
De laatste Visschersschepen van de Vlaamsche Kust (vóór de Komst van den Motor). Teekeningen van Maurice Seghers, toegelicht door R. De Boeck. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 51 blz., 25 afb. Fr. 125.
In dit boek werken teekeningen en verklarende tekst samen om ons een volledig beeld weer te geven van de laatste visschersschepen van onze kust. De artist en de schrijver hebben reeds een vorig boek gewijd aan de binnenvaartuigen en visschersschepen van de Schelde; dit nieuw boek is niet minder welkom. Immers verschillende van de beschreven scheepstypen zijn aan het verdwijnen, en met hen gaat heel wat schoonheid en poëzie van onze kust verloren. De houten visschersschuiten worden vervangen door ijzeren stoomtreilers, zooals eens de slanke driemasters de plaats geruimd hebben voor de moderne cargobooten, ten koste van schoonheid en traditie maar ten bate van efficiency. Ten bate toch ook van menschelijker arbeidsvoorwaarden voor onze visschers, die al te lang in lastige en onhuiselijke omstandigheden hun harden en gevaarvollen stiel hebben moeten uitoefenen.
De tekst behelst een korte geschiedkundige schets van onze zeevisscherij en een beschrijving van de verschillende afbeeldingen. Deze teekeningen van M. Seghers, smaakvol en nauwkeurig afgewerkt, zullen de moeilijksten bevredigen. Kortom, een even leerrijk als kunstvolle bijdrage tot de geschiedenis van onze nationale zeevisscherij.
L. Baudez
| |
Geschiedenis, aardrijkskunde
P.G. MEERSSEMAN, Rembert van Torhou[...]. - Heiligen van onzen Stam, De Kinkhoren, Brugge, 1943, 201 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 40.
Rembert, omstreeks 822 bij Torhout geboren, was jaren lang de ijverige metgezel en intieme vertrouwensman van S. Anscharius. In 865 volgde hij zijn geliefden meester op als aartsbisschop van Hamburg-Bremen en missiebisschop van Denemarken en Zweden, tot hij, in 888, een vromen dood stierf en weldra door het geloovige volk als heilige werd vereerd en aanroepen.
Uit de schaarsche gegevens over dezen tot nog toe weinig gekenden 'heilige van onzen stam', heeft P. Meersseman O.P. een wetenschappelijk volledig verantwoorde biographie samengesteld. Zelfs is het den auteur mogelijk geweest opgravingen te doen op de plaats der oude Torhoutsche abdij en aldus de geschreven documenten door deze archaeologische bevindingen te bevestigen en aan te vullen. Werkelijk, deze historische studie is een model van echt wetenschappelijke degelijkheid, die wij maar al te vaak missen in vulgariseerende werken.
In de reeks 'Heiligen van onzen Stam', onder leiding van E.H. Ant. Viaene, is dit het eerste leven der tien aangekondigde. Daarin treffen wij nog achtereenvolgens Norbert van Gennep, Godelieve van Gistel, Servaas van Maastricht, Bavo, Karel de Goede, Lidwina van Schiedam, enz., die zoowel uit het Noorden als uit het Zuiden afkomstig zijn. Even wilden wij vragen welk lezerspubliek de ontwerpers van de reeks op het oog hebben. De meesterlijke studie van P. Meersseman is zeker door geen gewoon lezer te waardeeren. De degelijke, maar zware en abstracte uiteenzetting van Karel de Groote's bestuur is een uitstekende les van geschiedenis, maar misstaat in een voor groote verspreiding bedoeld heiligenleven. Ook de wetenschappelijke discussies in den loop van het verhaal, hoe leerrijk ook voor een specialist in het vak, zijn door een leek niet te smaken. Aangezien deze reeks aan een ware godsdienstige behoefte van ons geloovig volk beantwoordt, komt het er op aan, dat de auteurs door een vlotten stijl, een suggestief voorstellen van hun helden en een schilderachtig herscheppen van het historisch milieu, den lezer voortdurend boeien en zelfs meeslepen. Dan pas zal dit lofwaardig initiatief ten volle de verhoopte vruchten afwerpen. M. Dierickx
Marcel LOBET, Godefroid de Bouillon. Essai de biographie antilégendaire. - Les Ecrits, Brussel, z.j. 193 blz.
Aangezien de laatste biographie van Godfried van Bouillon dagteekent van
| |
| |
1874 - E. Vetault, Godefroid de Bouillon - is het ons een onverdeeld genoegen deze moderne levensbeschrijving van een der grootste prinsen uit onze nationale geschiedenis de lezers te mogen aankondigen. Daar de auteur, als uitgever van Mohammedaansche poëzie en als schrijver over het Oosten en den Islam, zich in de laatste jaren werkelijke verdiensten heeft verworven, is hij zoowat aangewezen om het epos van Godfried in het Mohammedaansche Oosten levendig uit te beelden. Zooals de ondertiel van zijn boek aangeeft, rekent hij af met alle, niet geringe legendarische verhalen, om met de nuchtere zakelijkheid, die onze generatie zoo bevalt, de historische waarheid op te zoeken. Ongeveer de helft van de biographie handelt over het leven van den Hertog van Neder-Lotharingen vóór zijn vertrek naar het H. Land, wat, alles goed beschouwd, eenigszins in tegenspraak is met de echte beteekenis van zijn carrière. Enkele kritische beschouwingen (blz. 163-179) zijn aan het boek toegevoegd.
'Cette biographie n'est pas un livre d'histoire', aldus begint het Voorwoord, en wij konden er misschien aan toevoegen: 'ni d'un historien'. Niet dat de objectieve geschiedschrijving een deuk krijgt, of dat het gezamenlijk beeld van Godfried onjuist is; maar aan een of ander detail voelt men een tekort aan historische geschooldheid. 'Les terreurs de l'An Mille' (blz. 157) behooren sinds lang tot de legende: de kritische noot over Godfrieds geboorteplaats, 'Baisy ou Genappe?' (blz. 167-172), getuigt van weinig kritischen zin, en het feit dat er in de uitvoerige bibliographie (blz. 181-185), behalve een Latijnsch, slechts Fransche boeken zijn opgenomen, zal voor elken historicus de waarde van deze studie sterk verminderen. Ofschoon dus deze biographie niet aan alle eischen van de degelijke geschiedschrijving voldoet, herhalen wij, dat zij een interessant, objectief geschreven boek is, de aanvulling van een sinds lang gevoelde leemte.
M. Dierickx
M. BRANTS, Schets van eem Voorgeschiedenis der Kultuur in Vlaandesren. - Basis, 17. Manteau, Brussel, 1948, 110 blz., Fr. 15
Een boek dat getuigt niet alleen van een groote belezenheid nopens het onderwerp, maar ook, en vooral misschien, van een hooge cultureele standing. Hier hebben wij in een vlotte, rijke taal een cultuurhistorische studie van eerste gehalte, die, door haar serene beschouwingen over de psychologie, den godsdienst, de zedelijkheid en de sociale toestanden bij de primitieven, gedachten wekt en tot naden en stemt. Achtereenvolgens behandelt de auteur: de primitieve mensch (blz. 9-62), de Indogermaansche mensch (blz. 63-75), de Keltische mensch (blz. 77-82), de Belgische mensch (blz. 83-88), de Belgoromeinsche mensch) blz. 89-95). Uit deze inhoudsopgave blijkt reeds, en bij de lezing valt het nog meer op, dat onze meer bekende voorvaderen eenigszins stiefmoederlijk bedeeld worden, en dat de vraatzuchtige primitieve mensch met het leeuwenaandeel gaat strijken.
De uiteenzettingen over het geslachtsleven van de primitieven, hoe delikaat ook, maken dat het boek slechts gevormde lezers mag in handen gegeven worden.
M. Dierickx
Dr. MEYERS, Le prix d'un empire. - Dessart, Brussel, 1943, 286 blz., Fr. 36.
Een geneesheer beschrijft ons hier hetgeen hem in Congo voorkwam, waar hij met Baron Dhanis gevaarvolle en uiterst moeilijke dagen beleefde, vooral toen hij, tot legeraanvoerder aangesteld, tegen opstandige soldaten moest oprukken. Dit staaltje uit het leven in Congo bij het einde der vorige eeuw wil ons leeren le prix d'un empire, betaald door de pioniers wier lijden ons onze kolonie gaf. Het verhaal is leerrijk, de schrijver bereikt zijn doel; wij vergeven hem gaarne een paar eigenaardige uitlatingen.
K.B.
Dr. Heinrich Helmut KRAFT, Chartergesellschaften als Mittel zur Erschlieszung kolonialer Gebiete. - Schriften des Kolonial-Instituts der Hansischen Universität. De Gruyter, Hamburg, 1943, 201 blz., RM. 8.
De groote koloniale Compagnieën van de 19e eeuw, waarover dit boek handelt, zijn veel minder gekend dan die van de 17e eeuw, en nochtans hebben zij geen minder belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van de kolonisatie. Op het ontstaan en het werk van de Engelsche 'Chartered'-maatschappijen had een Belgisch schrijver, Edmond Carton de Wiart, vroeger reeds de aandacht getrokken; maar over de Portugeesche en Duitsche maatschappijen en over de problematiek van dergelijke kolonisatiemethode biedt ons dit boek het eerste algemeen overzicht. Schrijver behandelt het onderwerp eerst historisch-descriptief en wijst terecht op het verdienstelijk werk dat die maatschappijen leverden met de lasten en kosten van de ondankbare ontginning en eerste vestiging op zich te nemen; en dit blijft waar zelfs voor die maatschappijen die zich verplicht zagen haar taak op te geven en aan het moederland te overhandigen. In een tweede oorspronkelijker en persoonlijker deel over 'das Für und Wider' onderzoekt schrijver de voorwaarden van welslagen en oorzaken van mislukken. Om dan eindelijk in een aanhangsel de vraag te stellen of de koloniale aspiraties van landen zonder kolonies bevredigd zouden kunnen worden door het oprichten van dergelijke Charter-maatschappijen in kolonies van andere mogendheden, zooals dit soms werd voorgesteld. Deze leerrijke en goed-gedocumenteerde studie munt uit door degelijkheid en volledigheid. Wat de laatste vraag betreft, geeft schrijver zelf dit sceptisch antwoord, waarmee hij ook tevens zijn boek sluit: Het is twijfelachtig of een Charter-maatschappij heden het bezit van eigen kolonies werkelijk kan vervangen, zelfs indien men daarbij slechts de economische voordeelen, die een koloniaal gebied aan een geïndustraliseerd en dicht bevolkt land kan bieden, voor oogen heeft.
L. Baudez
Paolo REVELLI, Christoffel Columbus. Naar het Italiaansch bewerkt door Dr Cam. Van Deyck en Anton Van de Velde. - Pro Arte, Diest, 1943, 253 blz., Fr. 52.
Historia magistra vitĖ¦. Revelli schetst
| |
| |
het leven van een durver, wiens mannen-jaren een jeugddroom tot werkelijkheid maakten. Het boek zal hen behagen die, moe van brave burgersdeugden, hun daden willen omvormen tot een avontuur waarin stijl, risico en dienst plaats vinden. Want heel Columbus' leven staat in dienst. Als veroveraar ten bate van de Spaansche vorsten, als mystieke ziener ten bate van Gods rijk in het Oosten, als zoeker naar roem ten bate van zijn Genueesch vaderland.
Op 3 Augustus 1492, waarschijnlijk veertien jaar nadat hij er te Madeira de eerste ingeving toe kreeg, zeilt Columbus met de 'Santa Maria', de 'Pinta' en de 'Nina' naar het Westen, op zoek naar Indië's Oostkust. Den 12en October landt hij te Guanahani, dat hij San Salvador noemt. In April van het volgend jaar brengt hij verslag uit voor Isabella en Ferdinand te Barcelona.
Nog driemaal zal de rustelooze 'Admiraal van den Oceaan, Vice-Koning, en Gouverneur-Generaal van de gebeurlijk te ontdekken eilanden en vaste landen', de zeeën in beide richtingen overvaren. Maar roepen niet allen, die zoeken naar wat buiten de grenzen gelegen is en die anders durven te zijn dan hun makke tijdgenooten, door hun initiatief zelf de kritikasters op? Als zij hun vlucht nemen naar verre stranden, blijft dan niet aan den oever het leger van den passieven weerstand, zoo niet van den werkenden haat? Doorheen afgunst, kuiperijen, verraad, valsche aantijgingen en hoon van medemenschen, blijft Columbus zijn roeping gestand. Ook doorheen eigen dwaling, kwellingen, ziekten, bitterheid, vergeefsche pogingen, averij en storm...; alle woorden van deze opsomming dragen.
Ben zeer actueele beteekenis kan dit boek vinden als men bedenkt dat de zoeker naar nieuwe banen, die Columbus was, nu als model oprijst voor hen die naar de levenswijze van de twintigste eeuw vorschen en andermaal ervaren 'dat de vooruitgang der beschaving een geschiedenis is die getuigt van ontzaglijke offers en die bovendien druipt van bloed' (blz. 179), althans dat 'aan de meeste indrukwekkende beschavingswerken een geschiedenis verbonden is van lijden, ontgoochelingen, mislukte pogingen en vernederd geloof' (blz. 54), of dat 'lijden en vervolgingen de tegenwaarde van elken vooruitgang der menschheid' (blz. 165) vormen.
De Nederlandsche bewerking geeft blijk van taalvaardigheid, soms echter van slordigheid en gemis aan structuur in de volzinnen (b.v. blz. 13 bovenaan); soms ontsiert een minder zuiver verband (zoo-als golven die met een fascineerend geruisch te pletter loopen, blz. 6). De stijl, waarin dit heroïsch avontuur is geschreven, hadden wij iets vaster, en meer gehouwen gewenscht, krachtig door bondigheid; al worden overstelping van epitheta (zie b.v. den aanvang van het boek of blz. 30, vóór het midden) en af en toe gezochte beeldspraak (blz. 122, einde) misschien gebillijkt door het exotisch karakter van het verhaal en de geaardheid van schrijvers landgenooten.
P. Ronse
| |
Wetenschap, psychologie, opvoedkunde
Egmont COLERUS, Van punt naar vierde dimensie. Meetkunde voor iedereen. Nederlandsche bewerking van Dr J.A.A. Verlinden. - Derde druk. Nelissens, Amsterdam, 1943, 298 blz.
Ik zou dit boek vergelijken bij een tentoonstelling waarin een gids de bezoekers langs de stands rondleidt, en praat en uitlegt.
Voor vele uitstallingen blijft de gids slechts enkele oogenblikken staan, juist genoeg om den bazoeker het tentoongestelde in zich te laten opnemen en ons daarachter nog een heele wereld van kunst, bedrijvigheid en wetenschap te laten vermoeden. Bij andere houdt hij langer stil en vriendelijk pratend verklaart hij de vele zorgvuldig bij elkaar geplaatste voorwerpen. En onder de bekoring van zijn zacht verhaal, begint alles te leven, te lichten.
Na enkele losse hoofdstukken die binnenleiden in de wereld der meetkunde, en het voordeel hebben zeer concreet te zijn voorgesteld, worden een paar hoofdstukken gewijd aan de projectieve meetkunde met een meer uitgebreide bespreking van het dualiteitsbeginsel. Aan de axiomas van Hilbert wordt een veel grootere plaats ingeruimd; speciaal aan het congruentie-axioma en het axioma der evenwijdige lijn.
In de metrische meetkunde, waar Hilbert, weer door zijn axiomas, het rijk der getallen heeft vastgekoppeld aan het rijk der figuren, worden systematisch de voornaamste stellingen van driehoek, cirkel, veelhoek, enz. uitgewerkt. Als een overgang naar de analytische meetkunde komt ook de driehoeksmeting aan de beurt. Weer worden slechts de belangrijkste stellingen op klare, sprekende wijze aangetoond, maar, zooals altijd, wordt de ontwikkeling toch ruim genoeg opgevat om achter de verklaring nog eindelooze uitbreidingen en toepassingsmogelijkheden te vermoeden. Aan de analytische meetkunde zijn een twintigtal bladzijden gewijd. Eindelijk waagt schrijver zich in de ruimte. Eerst, dat spreekt vanzelf, in de 'gewone', Euclidische ruimte; tenslotte, na een korte behandeling van de boldriehoeksmeting, die een overgangsstadium vormt, geraken wij in het rijk der niet-Euclidische meetkunde, en vandaar naar de meetkunde van vierde en hoogere dimensie.
Men sluit het boek met een zekeren weemoed. Zoo vlug moesten we door die wereldtentoonstelling! Zeker zal menige lezer bij zichzelf het besluit nemen naar die tentoonstelling terug te keeren, vast besloten ook de vele zalen te bezoeken, waarvan de deuren, noodgedwongen, gesloten bleven.
De Nederlandsche bewerking is onberispelijk.
H. Peeters
H. VAEL, Pasteur, pionier der wetenschap. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 178 blz., geïll. Fr. 20.
Door zijn degelijke documentatie zal deze volledige schets van Pasteur's leven en werk, die als vulgarisatie bedoeld werd, de lezers weten te boeien. Soms had men een gelukkiger woordenkeus en een levendigere stijl gewenscht. Hoewel de logische gedachtengang niet overal even gemakke- | |
| |
lijk gevonden wordt, beteekent dit boekje toch een flinke aanwinst.
F. Bertiau
Gerhard VENZMER, Dr. Med. et Phil., Uw hormonen bepalen uw lot. De stoffen, die ons leven richting geven. Geautoriseerde Nederlandsche vertaling door Dr F. Koning. - De Nederlandsche Boekhandel, 1943, 251 blz., Fr. 48.
Vele verschijnselen uit het leven, die vroeger onoplosbare raadsels waren, werden de laatste jaren door de wetenschap der hormonen opgehelderd.
De geneeskundigen in de eerste plaats konden hieruit veel nut trekken. Zij leerden begrijpen waarom dieren en menschen onderhevig zijn aan periodische schommelingen, afhankelijk van de seizoenen of van licht en duisternis. Zij vonden dat er naast het zenuwstelsel, ook een zeer verfijnd coördinatiesysteem in het bloed bestaat: de klieren met inwendige afscheiding, die op elkander voortdurend inwerken. Dat dit broze mechanisme evenwel gemakkelijk verstoord wordt en dat die stoornis aanleiding geeft tot menig tot dan toe niet verklaard ziektebeeld, was een lichtpunt in de diagnostiek; dat de dokter zijnerzijds, dank zij dierlijke of scheikundig bereide hormonen, dit evenwicht kan herstellen, was tenslotte een succes voor de therapie.
Maar ook de groote massa kon veel leeren uit de ontdekking der hormonen. Daarom onthult Dr. Venzmer enkele sprookjes uit grootmoeder's tijd (hfdst. 1) en schetst hij ons, op een bevattelijke manier de ontdekking der interne secreties (hst. 1 tot 5). De verschillende hormonen worden afzonderlijk behandeld (hst. 6 tot 17) en hun invloed op lichaam en geest wordt nagegaan (hfdst. 18); aan het einde van het boek legt de schrijver er nogmaals den nadruk op dat deze invloed uitgaat van het hormoon-systeem in zijn geheel (hfdst. 19).
De talrijke goed geslaagde foto's schijnen er op te wijzen, dat dit boek oorspronkelijk voor het groote publiek bestemd was. De tekst (doorloopend van blz. 1 tot 250) valt echter nogal zwaar, te meer daar de vertaler niet altijd de Duitsche zinswendingen kon doen vergeten. Ons inziens is dit werk dan ook uitsluitend voor meer ontwikkelde lezers genietbaar.
W. Luyten
Rudolf THIEL, Groote strijders tegen ziekte en dood. Uit leven en werken van groote geneeskundigen. Geautoriseerde Nederlandsche bewerking van Dr. Mr. W. Schuurmans Stekhoven. - 2e druk. Leopold, 's Gravenhage, 1943, 286 blz.
In dit boek schetst Rudolf Thiel het levenswerk van een twintigtal geneeskundigen; niet zoozeer om een biografische bijdrage voor de geschiedenis der geneeskunde te leveren, als wel om te doen uitkomen welke kracht er kan uitgaan van bepaalde persoonlijkheden. Theoretici, ontdekkers, organisators, meesters in de dagelijksche praktijk, allen die oorspronkelijke ideeën en gewaagde stellingen verdedigden, moesten tevens afrekenen met de ongenadige tegenkanting van hun tijdgenooten. Alhoewel sommige namen in deze reeks 'groote strijders' wel wat misstaan, toch blijft het werk belangwekkend voor alwie zich interesseert aan de groote gestalten der geneeskunde.
W. Luyten
Dr. A. KRIEKEMANS. Moderne karakterologie. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1943, 350 blz., fr. 75, geb. Fr. 95.
Dr. Kriekemans heeft met dit werk de taak op zich genomen, om voor den Nederlandsch sprekenden lezer een uitgebreid studieboek op te stellen, ter orienteering op het gebied der moderne karakterologie. Wie de verwarring en de veelheid van systemen kent, waarmede men op dit gebied der zielkunde heeft te doen, zal den opzet van dit boek ten zeerste waardeeren. Dr. Kriekemans was ook, om reden van zijn vroegere studiën op dit gebied, de aangewezen persoon die zoo'n werk, met kans op slagen, kon aanvatten. Inderdaad, in 1936 publiceerde Schr. reeds een eerste en voorloopige schets van dit werk in zijn Inleiding tot de karakterkunde. Deze Inleiding werd thans zoodanig omgewerkt en vooral zoo aanzienlijk bijgewerkt, dat we hier, zooals het Voorwoord terecht zegt, met een heel ander boek te doen hebben, hoewel het tweede uit het eerste is gegroeid.
Na enkele Historische nota's, die, zooals Schr. zelf zegt, niets meer zijn dan een 'losse green' in de geschiedenis van de karakterstudie, wordt een uiteenzetting gegeven van het voorwerp en van de methodes der systematische karakterologie. Daarop volgt de studie van de Bevindingen van de Karakterologie. Hier geeft Schr. eerst, aan de hand der literatuur, en dan ook even volgens eigen inzicht, een nadere omlijning van het begrip en van de gronden van het karakter. De overige twee derden van het boek worden voorbehouden voor een min of meer uitvoerige bespreking van een dertigtal karakterologische en typologische systemen, ondergebracht in de volgende groepeeringen: a) de physisch-biologisch gegronde systemen; b) psychologische systemen; c) psychoanalytische systemen; d) axiologisch-ethische systemen; e) zuiver karakterologische systemen; f) wijs-geerige systemen.
Dr. Kriekemans heeft in dit boek een werkelijk indrukwekkende som van gegevens verwerkt. Zijn belezenheid op het gebied der Duitsche karakterologie is zeer groot. Zoo zal dan ook het werk, èn door zijn bibliographie èn door zijn tekst, uitstekende diensten kunnen bewijzen. Aan deze algemeene appreciate moeten wij echter toevoegen, dat op menige bladzijde, in de opeenvolging van losse gegevens en allusies op lezingen, de doorloopende lijn in den gedachtengang van den schrijver en in het besproken systeem, moeilijk te ontdekken valt.
Wat het probleem van het karakter betreft, zooals Dr. Kriekemans het op blz. 7-8 uiteenzet, moet erkend, dat Schr. er in slaagt op die wijze zijn probleem uiterst interessant te maken; doch wij meenen dat de kwestie al te breed wordt gesteld en zoo de kaders van de eigenlijke karakterologie te buiten gaat. Schrijver vat het probleem zoo samen: 'Kortom, dit is de groot vraag: hoe kan ieder van ons, in acht genomen zijn individueel-bepaalde concrete en beperkte bestaanswijze, zijn volle levensontplooiing als mensch bereiken?' Heel andere takken, inderdaad, van
| |
| |
het menschelijk denken hebben mede die vraag op te lossen. Wat de karakterologie bij de opklaring er van bijdragen kan, bestaat in het belichten van één aspekt, nl. het psychische, van het 'in acht genomen zijn individueel-bepaalde, concrete en beperkte bestaanswijze' in de formuul van den auteur. Daarentegen zal de karakterstudie wèl hebben na te gaan, welken invloed de levensbeschouwing van een mensch op zijn karakter en op de vorming er van vermag uit te oefenen.
Het is juist een van de zwakke zijden van verschillende Duitsche karakterologische systemen, dat zij te véél met levensbeschouwing en philosophie zijn doordrongen. Karakterologie is een onderdeel van de empirische psychologie en geen philosophie of theologie van den mensch.
In dit verband meenen wij ook, dat Schr. misschien wel ietwat te veel de objectieve methodes op dit gebied onderschat. Wij weten, dat hier totnogtoe weinig werd bereikt; doch de besluiten, die over de wording en de structuur van de zedelijke karaktereigenschappen kunnen getrokken worden uit werken als deze van Hartshorne en May (Studies in the nature of Character, 3 d., New-York, 1928-1930), zijn ook belangrijk en zoo suggestief, dat een ietwat optimistische kijk op die methodes gewettigd blijkt. Schr. Schijnt zich echter voor deze objectieve methodes en hun uitslagen, in zijn boek minder te hebben geïnteresseerd. Zijn terminologie on dit gebied is zelfs soms ietwat minder gelukkig. Wij vinden het b.v. gewaagd om de methodes van Heymans (biographie-onderzoek en enquête), omwille van de statistische verwerking van het materiaal, een natuurwetenschappelijke methode te heeten (blz. 45).
Het is ons natuurlijk niet mogelijk de afzonderlijke uiteenzettingen te bespreken die Schr. geeft van de vele karakterologische systemen. Eén punt maar, dat eenig belang kan hebben, willen we even aanraken. Schr. zegt dat de finalistische opvattingen van den mensch bij Adler, voor gevolg hebben, dat het rationeele in den mensch er sterk wordt beklemtoond, zoodat het onbewuste er slechts een kleine rol zou spelen (blz. 192). Er moet echter opgemerkt, dat de finaliteit die, volgens de Individualspychologie, de menschelijke ontwikkeling beheerscht, niet de rationeele, bewuste finaliteit is, doch een dieper liggend doelgericht streven van het totale psycho-physisch organisme. Deze finaliteit zoekt, volgens de Individualpsychologie, haar doel te bereiken ook langs onbewuste wegen. Hier hebben we zeker te doen met een systeem, dat in de eerste plaats de irrationeele krachten in den mensch blootlegt.
Een bijzondere vermelding verdient de uitgebreide bibliographie, die Dr. Kriekemans in zijn werk heeft ingelascht. Bij ieder systeem is een lijst van de bijzonderste werken van den besproken auteur toegevoegd. Enkele interessante werken over elk systeem worden ook in nota aangeduid. Dit wordt dan nog aangevuld door een reeks van meer algemeene werken over karakterologie. De waarde van het boek, als gids, is door deze uitgekozen en verzorgde bibliographie ten zeerste gestegen. Het zou echter verkieslijk zijn geweest - zeker voor het historisch gedeelte en zelfs overal, meenen wij - den datum van de eerste uitgave van ieder werk (vóór die van de laatste uitgave, die Schr. nu veelal aangeeft) aan te duiden. Voor een studieboek als dit heeft dat zijn belang; hoewel weinig auteurs, wij weten het, zich die moeite getroosten. Nu is, in verschillende gevallen, de aangeduide uitgave noch de eerste noch de laatste, maar waarschijnlijk die van het exemplaar dat Schr. onder handen heeft.
Wij weten echter zeer goed hoeveel werk en hoevel documentatiemateriaal zooiets onderstelt. Ook maken wij er den schrijver helemaal geen verwijt van, het in deze uitgave, onder oorlogsomstandigheden, niet te hebben verwezenlijkt. Wij willen eerder onze bewondering uitdrukken voor het feit, dat hij in deze moeilijke omstandigheden er toe kwam, een zoo verzorgde en uitgebreide bibliographie op te stellen; met den wensch dat in een volgende uitgave - onder gunstiger omstandigheden - de bruikbaarheid van het boek, als consultatiewerk, door deze kleine aanvulling nog moge stijgen. Ook een index van de auteurnsnamen, slaande zoowel op de bibliographie als op den tekst, zou in denzelfden veel hebben bijgedragen.
Doch wij herhalen het, het boek zooals het voor ons ligt, kan uitstekende diensten bewijzen.
Prof. Dr. J. Nuttin
Dr. Anton STROBEL, Kleine opvoedingsleer. Vertaald door A.W. Claes. - De Sikkel, Antwerpen, 1943, 76 blz., Fr. 15.
In een zeventig bladzijden ligt hier heel wat wijsheid samengevat. Dit boekje mag gerust vele dikke en kostbare handleidingen over paedagogiek vervangen, omdat de auteur met veel gezond verstand het beste en bruikbaarste eruit heeft verzameld. Het heeft het voordeel bondig en duidelijk te zijn, zonder te vervallen in de pedanterie van zoovele andere paedagogische tractaten, die bij ons het licht zien. De auteur onderhoudt ons over het wezen der opvoeding, de doeleinden der opvoeding, het probleem erfelijkheid en milieu, de opvoedingsmiddelen. Twee fijne hoofdstukken over het liegende en het koppige kind sluiten het geheel af. Vooral de gedachten over het wennen, de belooning, de lichamelijke straf en de zelfbeheersching verdienen aanbeveling, Hier en daar is de schrijver van een eenzijdig sociologïsche strekking in de moraal en opvoeding niet vrij te pleiten. Het godsdienstig standpunt wordt nergens aangeraakt.
W. Smet
M. VANHAEGENDOREN, Sociale jeugd-problemen. - Jeugdvraagstukken 3. De Pijl, Leuven, z.j. 156 blz., Fr. 15.
Deze brochure bedoelt te zijn een 'summaire leidraad voor jeugdvereenigingen om de jeugd voor te lichten in het sociale welzijn van haar volk en in de problemen die het stelt'. In feite bevat het een zeer ruim opgevat en gedurfd programma van sociale jeugdpolitiek vanwege den staat. 'De ware opvoedingsactie' onzer geheele jeugd tot een ware arbeidsethos en arbeidsvreugde, in dienst van het geheele volk, is immers onmogelijk 'zonder zekere sociale voorwaarden, die de openbare macht zelf voor de jeugd moet vestigen'. Dit programma ligt samengevat in zeven stellingen. Daarin worden het probleem van het lichamelijk welzijn, de scholing en opleiding, de bevordering volgens bekwaamheid, de beroepsoriënteering en arbeidsbemiddeling, de arbeidsvoorwaarden,
| |
| |
de bescherming tegen uitbuiters, de vrijetijdsregeling besproken. Het blijft echter bij een eerste belichting. Een grondige détail-studie van elk dezer vraagstukken lag niet in de bedoeling van den auteur bij het schrijven van deze brochure. Jammer dat de omvangrijke literatuur, die zij veronderstelt, niet wordt vermeld. Niet alles in deze brochure zal, meenen we, de instemming vinden van de specialisten. Persoonlijk verwachten we niet altijd het heil van een rechtstreeksche tusschenkomst van den staat, maar meer van den openbaren steun der private initiatieven door wetgeving en financieele hulp. Wij bevelen deze brochure aan, vooral om de vele nieuwe interessante gezichtspunten. De eerste bladzijden b.v., waarin de schrijver zich beslist op een christelijk en nationaal standpunt stelt, en de verdeeldheid tusschen onze arbeidersjeugd en onze studeerende jeugd aanklaagt, getuigen alleszins van een seberpen kijk op de hedendaagsche toestanden.
W. Smet
Zuster MARIA-CALLISTA, H. Graf, Turnhout, Het eenig kind. - Gezinsproblemen III, 't Groeit, Antwerpen, 1943, 208 blz., Fr. 45.
Mochten vele ouders dit boekje lezen. Het zou velen de oogen openen en met meer kennis van zaken nun eigen geluk en dit van hun kind laten beoordeelen. zijn er dan zoovele 'éénige kinderen', dat zij een speciaal vraag-stuk stellen? Oordeel zelf volgens de cijfers van Zr. Maria-Callista. In 1930 hadden 52 % der gezinnen in België geen of slechts één kind! De schrijfster merkt terecht op : het probleem van het éénig kind zou zich niet stellen voor de paedagogen, indien het door zijn eigen psychologie en gedrag niet meer en meer opviel. Over dit belangrijke probleem bezitten we nu ook in onze taal een boekje, en een degelijk boekje! Aantrekkelijk geschreven, steunend op de grondige studie van de omvangrijke literatuur over het onderwerp en geïllustreerd met talrijke bekentenissen van eenige kinderen zelf, is heel het betoog gekenmerkt door een logica, die nergens uitwegen overlaat. Scherp worden de verschillende factoren, die de opvoeding van het ééuig kind beïnvloeden, bekeken, de nadeelen en voordeelen afgewogen. Het éénig kind mist in het algemeen de sociale deugden die noodig zijn om onze samenleving terug gezond te maken. Het is egoïstisch en op net eigen belang gericht. Dat deze gevolgen van de kinderbeperking nu reeds door de recente gebeurtenissen duidelijk worden bewezen, zal wel niemand negeeren. Alles te samen is het boekje van Zr. Maria-Callista een sprekende illustratie van de encycliek over het huwelijk van Paus Pius XI.
W. Smet
P.J. RIPPE, Nieuwe banen in lichamelijke opvoeding en sport. - Versluys, Amsterdam, z.j., 152 blz., fl. 1,95.
In feite wordt hier meer aangeboden dan wat de titel aankondigt: vier reeds vroeger gepubliceerde artikels. Een, geschreven in 1934, gaat over persoonlijkheid en beweging, twee en drie, opgesteld in 1940, handelen over theorie en practijk der L.O. en over het sportprobleem. Enkel het laatste artikel: de nieuwe methodiek van de L.H. (Juli 1942) wettigt de keuze van den titel.
Rippe schijnt veel nagedacht te hebben over de stof die hij uiteenzet; daarom ligt er in zijn gecondenseerden tekst een ernst en een degelijkheid, die wij zelden ontmoetten. Daarom bevelen we dit werk ten zeerste aan bij alle opvoeders en sportlui.
W. Luyter
J.J. BAUER en J.M. BERREVOETS, Lichaamsoefeningen voor de lagere school, theorie, oefenstof en lesvoorbeelden. - Vierde druk. Versluys, Amsterdam, 1941, 448 blz., fl. 6,05.
J.J. BAUER en J.M. BERREVOETS, Lichaamsoefeningen voor de lagere school, theorie. - W. Versluys, Amsterdam, 1942., 238 blz., fl. 3,05.
Het werk van B. en B. is veeleer afgestemd op de praktijk, hoewel het theoretisch gedeelte 228 blz. beslaat. Maar dit alles is zoo bevattelijk en vlot geschreven, en daarbij zoo keurig uitgegeven, dat de uiteengezette grondslagen zonder veel nadenken kunnen aanvaard worden. De schrijvers steunen vooral op de principes van de Oostenrijksche school en regelen hun methodiek naar de medische, psychologische en sociale momenten van den kinderleeftijd. De leeraar van het Lager Onderwijs vindt hier een degelijk handboek en een uitgebreide oefenstof.
W. Luyten
Hygienische voorlichting. Wenken ter bevordering en instandhouding van de volksgezondheid. Onder de redactie van Dr. C. Banning. - La Rivière en Voorhoeve, Zwolle, z.j., 208 blz., geb. fl. 5.25.
'Hygiënische voorlichting' is een boek voor dezen tijd: de hier samengebrachte artikels houden gedachten en raadgevingen in, die door het oorlogsbeuren hyperactueel geworden zijn: tuberculosebestrijding, volkshuisvesting, voeding in tijden van schaarschte, geestelijke volksgezondheid in dezen tijd, kindersterfte, bestrijding van besmettelijke ziekten, hygiëne van de kleeding, sport in buitengewone omstandigheden. Al de artikels zijn geschreven door een specialist in het vak. Dit boek kan met veel nut gebruikt worden door allen die werkzaam zijn op het gebied der volksgezondheid.
W. Luyten
J. DUSAUTOIR, Wat sportlieden moeten weten. - Sobrietas, Antwerpen, z.j., 59 blz., Fr. 7.
Een voorwoord van Karel Van Wijnendaele, een geestelijk woordje van den 'sportpater' P. Van Clé O. Praem., en een epiloog van den Sobriëtaspionier E.P. Maas S.J., omlijsten de wetenschappelijke uiteenzetting van E.H. Dusantoir, over alcohol en spierwerking. Aan de hand van een uitgebreide wetenschappelijke documentatie en van getuigenissen door vooraanstaande sportlui uit binnen- en buitenland, bewijst schrijver dat alcoholgebruik voor den sportbeoefenaar nadeelig is.
W. Luyten
| |
Economie
Revue de la situation économique mondiale. Dixième année 1941/42. - Volkenbond, Genève, 1942, 236 blz., Zw. Fr. 10.
Het kader dezer 'Revue' komt nagenoeg overeen met dat van de 'Revue' over de vóór-oorlogsche jaren. Maar de inhoud is vanzelfsprekend sterk verschil- | |
| |
lend: wij vernemen hier talrijke bijzonderheden over den terugslag van den oorlog, en van de staatstusschenkomst die hij meebracht, op het economische leven: b.v. over de ravitailleering, de huidige clearing-betalingen, de financiering van den oorlog. Nogmaals staan wij er verwonderd over dat de Economische Dienst van den Volkenbond er in blijft slagen betrekkelijk talrijke gegevens bijeen te brengen. Hij weet ook die gegevens te doen spreken: de juiste beteekenis er van te laten uitkomen en ons een algemeen beeld van den toestand voor te houden. Men zal met belangstelling deze 'Revue' doorloopen en er veel uit leeren.
K. du Bois
Les fluctuations économiques aux Etats-Unis et dans le Royaume Uni 1918-1922. - Volkenbond, Genève, 1942, 104 blz., Zw. Fr. 6.
Le passage de l'économie de guerre à l'économie de paix. Rapport de la délé'gation chargée de l'étude des dépressions économiques Première partie. - Volkenbond, Genève, 1943, 123 blz., Zw. Fr. 4 50.
Hoe zal, na het einde van den oorlog, op economisch gebied moeten opgetreden worden? Een overzicht van het gebeurde na 1918 kan tot leerrijke besluiten brengen; daarom wordt ons hier geschetst hoe de toestand zich in Engeland en in de Vereenigde Staten ontwikkelde en welke economische politiek ze, volgden. Het hier gegeven overzicht van het gebeurde, met zijn veelvuldige wisselwerkingen van oorzaak en gevolg, is rijk aan positieve gegevens en laat het verloop der gebeurtenissen duidelijk vatten. Het fijn geschakeerd oordeel over de gevoerde economische politiek in de beide landen laat toe meerdere besluiten te trekken, wel niet rechtstreeks over de economische maatregelen na dezen oorlog te treffen, maar toch over hetgeen de leiders nauwkeurig zullen moeten nagaan ten einde tijdig te kunnen ingrijpen.
Het opbouwend werk, dat deze studie in het voorultzicht stelt, wordt ons aangeboden in het verslag der internationale delegatie, dat wij hier vermelden. Na 'de gevolgen der oorlogseconomie' beschreven te hebben, wijst het op hetgeen nationaal en internationaal zal moeten geschieden. Wij hopen in een volgend nummer in de gelegenheid te zijn uitvoeriger over dit interessant verslag te kunnen handelen. K. du Bois
La politique commerciale entre les deux guerres: propositions internationales et politiques nationales. - Volkenbond, Genève, 1942, 151 blz., Zw. Fr. 6.50.
In de 'veertien punten' van Wilson werd, bij het eindigen van den eersten wereldoorlog, vrijhandel in het verschiet gesteld. De Volkenbond riep talrijke internationale conferenties bijeen om tot afschaffing te komen van de verboden en beperkingen die de eerste jaren na het eindigen van den strijd de internationale handelsbetrekkingen in den weg stonden. Geleidelijk verbeterde de toestand en werd het mogelijk hinderlijke bepalingen weg te nemen; rond 1926-28, toen de meeste munten gestabiliseerd waren, scheen het zelfs dat een belangrijke verlaging der tolmuren mocht verwacht worden. Kort daarna brak echter een geweldige crisis los die weldra niet enkel er toe bracht opnieuw de tolrechten tot ver boven de vroeger bereikte grens op te voeren, maar daarbij naar geheel nieuwe middelen deed grijpen om de nationale productie en de nationale munt te beschermen: tot contingenteering en tot deviezen-controle en -beperkingen. De Volkenbond spande zich toen met verdubbelde krachten in om hier paal en perk aan te stellen, echter tevergeefs! Waarom kon hij tot 1929 althans een en ander bereiken en mislukte zijne actie sedertdien bijna geheel? Op deze twee vragen wordt ons hier een oordeelkundig en oprecht antwoord gegeven dat de eigen tekorten en misvattingen moedig laat uitkomen. Deze beknopte en zakelijke schets van de geschiedenis der tolpolitiek tusschen de twee wereldoorlogen is uiterst leerzaam.
K. du Bois
Dr. Michel NEIRYNCK, De loonen in België sedert 1846. - Economisch-sociale bibliotheek, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 278 blz., Fr. 75.
Over het peil van de loonen an België gedurende de laatste honderd jaar bestonden er verschillende belangwekkende bronnen. Daarbij had het Instituut van Economisch Onderzoek van Leuven kort voor den oorlog het resultaat gepubliceerd van uitgebreide en degelijke onderzoeken over dat onderwerp. Een uitzonderlijk rijk materiaal was dus voor handen, maar het lag nog uit een en verspreid. Het moest nog samengevoegd worden, nadat elk deel critisch beoordeeld, bij de anderen aangepast en aan de anderen getoetst geweest was. Dat werk heeft de H. Neirynck aangepakt en zijn boek is tot een uiterst interessante synthese gegroeid.
Na de inleidende beschouwingen over loon, reëel loon en arbeidersbudgetten worden eerst de nominale loonen en dan de reëele loonen bestudeerd zooals zij ons bekend zijn uit de loontellingen of enquêtes en uit de loopende loon- en prijsreeksen. De resultaten van het onderzoek worden daarna tegelijk gecontroleerd en concreet gemaakt door een studie van de arbeidersbudgetten die duidelijk bewijst dat de stijging van 170 % in het reëel loon sedert 1846 wel degelijk beantwoordt aan een zeer belangrijke verbetering van den welstand van de Belgische arbeiders.
Over een punt zijn we 't met den auteur niet eens nl. waar hij meent de conjunctuurinvloeden te mogen ignoreeren in een vergelijking van de loonen van 1896 met die van 1903 (p. 104 vv.). De groote stijging van de loonen in die 7 jaren is integendeel duideljjk het resultaat van de hoogconjunctuur van 1897-99; en zij levert, naar onze meening, een treffend voorbeeld van de wijze waarop de arbeiders over 't algemeen gebruik weten te maken van de perioden van voorspoed om verbeteringen van hun lot te bekomen, die zij in andere omstandigheden niet zouden verkregen hebben maar waarop in de crisisjaren niet volledig meer kan teruggekomen worden. Die invloed van de conjunctuur had misschien verder nagegaan kunnen worden.
Een zeer groote verdienste van dit werk is dat het nieuwe belangstelling zal wekken voor de studie van den materieelen toestand onzer arbeidersbevol- | |
| |
king en dat het een degelijke en onmisbare vergelijkingsbasis levert voor detailonderzoeken betreffende bepaalde nijverheidstakken of -gebieden.
R. Van Ooteghem
Dr. A. KAMER, Das schweizerische Bankwesen im Jahre 1942. - Mitteilungen der volkswirtschaftlichen und statistischen Abteilung der schweizerischen Nationalbank. 25. Heft. Orel Füssli, Bern, 1943, 163 blz.
Dit overzicht verstrekt ons statistische gegevens, voorafgegaan door een beknopt overzicht van het Zwitsersch credietwezen, m.a.w. van alle credietinstellingen en niet enkel van hetgeen in België officieel 'bank' mag genoemd worden. Het laat interessante vergelijkingen met België toe: ook in Zwitserland stegen, in 1942, de deposito's bij de banken en de beleggingen bij de spaarkassen. Om reden van het tekort aan grondstoffen had men een daling der credieten aan particulieren verwacht; het kwam evenwel uit dat ze gestegen waren. Hiervan worden door den schrijver verschillende oorzaken aangegeven, o.m. credieten op clearing-vorderingen, voor werken tot verbetering van den grond, alsook voor passieve luchtbescherming.
K.B.
Ferdinand FRIED, Wending der wereldeconomie. - 2e druk. Opbouw, Amsterdam, 1943, 414 blz., Ing. fl. 7,50, geb. fl. 8,90.
De stelling van den schrijver is duidelijk: in de Oudheid bestonden enkele groote cultuurgebieden, die tevens eenigermate economische eenheden waren: Zuiden West-Europa, Indië, China. Elke groep voorzag uit eigen bodem in zijne essentieele levensbehoeften, zoo evenwel dat niet iedere handelsbetrekking met andere groepen uitgesloten was. Het kapitalisme en de economische omwenteling der laatste tweehonderd jaar riepen een wereldeconomie in het leven: vrijhandel en de algemeen ingevoerde gouden standaard brachten toen mee dat de gansche wereld ten slotte verdeeld werd in sterk gespecialiseerde provincies van den wereldhandel. Maar dit gebeurde terwijl er geen centraal wereldgezag was en de verschillende nationalismen zich toespitsten. Die brooze eenheid zonder degelijke grondvesten kon dan ook onmogelijk blijven bestaan. Ze stortte ineen met het gevolg dat wij nu staan voor een verbrokkeling tot het uiterste doorgedreven. De gevolgen hiervan zijn noodlottig en zullen een reactie in het leven roepen. Hoedanig zal die nieuwe 'wending' zijn? Ze zal ons terugbrengen tot een toestand, die op dien uit de Oudheid veel zal gelijken: tot het ontstaan van enkele groote economische 'blokken', binnen dewelke nagenoeg alles zal voortgebracht worden wat voor het levensbestaan onontbeerlijk is. Binnen elk blok zal er een centraal staatsgezag zijn. De afsluiting zal evenwel niet volledig zijn: tusschen de blokken zullen zich integendeel, op voet van gelijkheid, vruchtbare handelsbetrekkingen ontwikkelen, tot aller hooger welvaart. Die nieuwe ordening, door edele nationale beweegredenen geschraagd en door den Staat machtig geleid, zal tevens een afbreken inluiden met het egoïstisch streven naar gewin, het kapitalisme eigen.
Deze diepgaande studie is de vrucht van lang overwegen en steunt op een uitgebreide kennis van het economische en van het sociale gebeuren; ze dwingt den lezer tot nadenken, tot een vruchtbaar toetsen van zijne eigen opvattingen met die van den schrijver. De toekomst zal de proef op de som moeten leveren.
K. du Bois
1. Robert JACQUIN, Taparelli.
2. TAPARELLI d'AZEGLIO, Essai sur les principes philosophiques de l'économie politique. Recueil d'articles publiés dans la Civilta Cattolica de 1856 à 1862. Traduction française inédite, avec introduction, bibliographie et notes par Robert Jacquin. - Lethielleux, Parijs, 1943, 405 en 128 blz., Fr. 135 (niet afzonderlijk verkrijgbaar).
Pater Taparelli S.J. (1793-1862) is een sympathieke figuur, ondanks enkele eigenaardigheden en soms wat onbeholpenheid; hij was vooral een theoreticus, die zich in praktische bestuurlijke aangelegenheden minder thuis voelde, een tekort waarvan de terugslag ook in zijne werken voelbaar is.
Hij leefde in een bewogen tijd, in het bewegelijke Italië; zijne hoofdtaak was wat orde te brengen in de intellectueele verwarring van het begin der vorige eeuw. Hij deed het door wijze leiding te geven aan het theologisch onderwijs en door zijne geschriften: hij speelde een voorname rol bij de stichting, in 1850, van het cultureel tijdschrift Civiltà Cattolica, waarvoor hij talrijke artikels schreef; hij publiceerde een lijvig handboek van moraalphilosophie: het Saggio theoretico di Dritto naturale (1840-43). Zijn bewogen leven en zijne intellectueele bedrijvigheid worden door den heer Jacquin zakelijk beschreven en besproken. Als het ware om de proef op de som te geven, publiceerde hij, in een afzonderlijken band, de vertaling van enkele artikels van Taparelli uit de Civiltà. Ze brengen ons tot het besluit, dat Taparelli èn een schrandere polemist was èn een zelfzekere moralist. Hij klaagt het amorale van de liberale economic heel scherp aan, zoodanig dat hij misschien wel eens de werkelijke bedoeling der schrijvers niet volledig vatte. Waar hij tot opbouwen overgaat, verplicht hij ons te besluiten dat hij minder economist is dan moralist.
K. du Bois
Dr. A. KAMER, Sach-Versicherung. - Leitfäden für das Versicherungswesen, herausgegeben von der schweizer. Kommission für Versicherungsfachprüfungen. Band V. Herber Lang & Co., Bern; Schweiz. Kaufmännischer Verein, Zürich, 1943, 154 blz.
Een zakelijke en duidelijke handleiding, die de hoofdzaak leert omtrent private zakenverzekering in Zwitserland, vooral over de brandverzekering. Deze laatste berust, nl. bij 10 private maatschappijen en bij kantonale ondernemingen, die het, dank aan voordeelen in zake fiscale lasten, voor de particuliere ondernemingen bijzonder lastig maken. Beide groepen zijn nagenoeg even belangrijk.
B.V.
Dr. Helmuth WILL, Die deutschen Sparkassen. Entwicklung. - Organisation. - Bedeutung. - 2e uitg. Kohlhammer,
| |
| |
Stuttgart, 1942, XII en 180 blz., RM. 4,90.
De Duitsche spaarkassen zijn gemeentelijke of intergemeentelijke instellingen. Midden 1939 telde men ongeveer 3.000 spaarkassen met 12.000 bijkantoren; ze beheerden 18,8 milliard RM aan spaargelden. De spaarkassen zijn in 22 Sparkassen- und Giroverbände gegroepeerd, welke op hunne beurt samengebundeld zijn in het Deutsch Sparkassen- und Giroverband met zetel te Berlijn. Het valt onmiddellijk op dat deze inrichting aanzienlijk verschilt met de onze: 12.404 millioen Fr. in de ééne Spaar- en Lijfrente kas en 1.200 millioen Fr. in de overige spaarkassen (einde 1942; sedertdien stegen de beleggingen aanzienlijk), maar evenveel ontvangst- en afleveringskantoren als postbureelen. Concentratie en tevens decentralisatie zijn dus in België tot het uiterste doorgedreven, niet zonder groote voordeelen, zoo voor de spaarders als voor de spaarinrichting zelf, die veel leniger met de haar toevertrouwde gelden (de spaargelden en de bijdragen tot staving der lijfrenten) kan werken. Dit blijkt, meenen wij, overduidelijk uit een vergelijking tusschen de beleggingspo1itiek van de Duitsche spaarkassen en die van onze Spaar- en Lijfrentekas. Deze toch doet naar verhouding veel meer langloopende beleggingen dan de Duitsche spaarkassen, waarvan de gezamenlijke balans van midden 1939 liquide gelden en kortloopende beleggingen tot een bedrag van 26 % der activa vermeldt. Hare voornaamste langloopende beleggingen bestaan (in ten honderd der activa) uit 32 % hypothecaire leeningen, 33,3 % waardepapieren (vooral indien niet uitsluitend staatsleeningen) en 5 % gemeenteleeningen. De Spaar- en Lijfrentekas gaf op, einde 1939: 19.477 millioen Fr. beleggingen waarvan 17.788 millioen 'bestendige'. Deze bestonden o.m. uit: 10.021 millioen Fr. Staats- of koloniale leeningen, 1.856 millioen Fr. obligatiën van Belgische vennootschappen, 2.660 millioen Fr. hypothecaire
leeningen, waarvan 2.029 millioen Fr. voor 'goedkoope woningen'. De 'voorloopige' beleggingen bedroegen slechts 1.689 millioen Fr. en men weet dat de meeste ervan feitelijk langloopend zijn. De liquide middelen bedroegen slechts ongeveer ½ milliard Fr. Is dan de liquiditeit voldoende gewaarborgd? De Spaar- en Lijfrentekas is meer terughoudend dan de Duitsche spaarkassen waar het hypothecaire leeningen betreft en ze bezit overvloedige staatsfondsen die ze zoo noodig bij de Nationale Bank kan verpanden. De ondervinding bewees dat deze waarborgen voldoende zijn.
Wie deze vergelijking verder wil doorzetten, raadplege het zakelijk werk van Dr. Will.
K. du Bois
Prof. K.A. BHATTA und Dr. Ch. SCHLOTKE-SCHROER, Die Wirtschaft Südostasiens im englischen Krieg. - Wirtschaftsschlaglichter Band 5. Lutzeyer, Leipzig, 1942, 76 blz., RM.
Dit werk wil 'einen klaren Blick über die allgemeine wirtschaftliche Lage Südund Südostasien in ihrer Entwicklung während der englischen Kriege geben'.
Het schetst eerst de economische ontwikkeling dier gewesten vóór den wereldoorlog van 1914-18. Hierop volgt de beschrijving van den terugslag van dien oorlog, vergeleken met de uitwerkselen van den huidigen oorlog. Over de periode 1914-1920 worden ons zeer leerrijke gegevens verstrekt; het verschijnen van dit werk in 1942 maakte het vanzelfsprekend onmogelijk gegevens op te bouwen die tegenwoordig nog actueel mogen genoemd worden.
B.V.
| |
Varia
Die Suverlicke Boexskens. - Pro Arte, Diest, 1933.
7. August VAN CAUWELAERT, Karel Van de Woestijne, een synthese, 71 blz., geïll. Fr. 18.
8. Thilda DECKERS, Erasmus de veelomstredene,, 91 blz., geïll., Fr. 18.
9. Prof. Dr. Leo VAN DER ESSEN, De gulden eeuw ooozer christianisatie, VIIe-VIIIe eeuw, 136 blz., geïll. Fr. 25.
10. Dr. R.B.M. LENAERTS, Johan Sebastian Bach, Drie voordrachten, 90 blz., met beeltenis van Bach, Fr. 18.
11. Ernest VAN DER HALLEN, Steden in vlammen, 71 blz., met teekeningen. van Frans Mertens, Fr. 18.
12. Dr. Albert VAN DRIESSCHE, Andreas Vesalius, 99 blz., geïll., Fr. 18.
13. Prof. Dr. Jozef MULS. Memling, de laat-gothische droom, 75 blz., geïll., Fr. 18.
Aug. Van C. belicht in een stijlvol essai enkele markante aspecten van Van de Woestijne's poëzie. V.d.W. is de dichter van het getal: opvallend is het auditief, musisch karakter van zijn gedichten - een muzikaliteit, die nochtans zeer plastisch gevuld is - en het uitzonderlijk belang van de maat, die tot in het sterkste rhythme nog immer blijft doorslaan. Hij is de dichter van de volkomen [...]elfbelijdenis, belijdenis van den meedoogenloozen strijd van aardschheid en bovenzinnelijkheid; de dichter ook der gelouterde ijlte, der pijnlijke en tevens heerlijk ervaring der uiteindelijke aardsche onverzaadbaarheid. Zeer interessant als phenomenologie van V.d.W.'s dichterschap. Misschien wel wordt deze phenomenologie al te gereedelijk met de concrete psychologie van den dichter vereenzelvigd.
Het boekje van T.D. is een korte karakterschetst van een der interessantste menschen, die ooit geleefd hebben, Erasmus. Het inspireert zich vooral aan het Cort verhael van het leven Erasmi van Rotterdam zelfs van hem beschreven, dat in appendix werd afgedrukt, en geeft een fijnzinnige, psychische analyse der vele van Erasmus bewaarde portretten.
Over al hetgeen er in onze gewesten vóór de elfde eeuw is voorgevallen weten we wegens de schaarsheid van de documenten zeer weinig. Nochtans is het in dezen voortijd van onze cultuur dat zich de meest diepgaande omwenteling voordeed, die ons land ooit gekend heeft: de kerstening van ons volk. Hier hebben wij in een goede honderd bladzijden een beeld van de langzame bekeering onzer voorouders. Al is het geheel met een zekere levendigheid en eenigszins in verhaaltrant geschreven, toch worden wij op iedere
| |
| |
pagina gewaar, dat wij te doen hebben met den bevoegden schrijver van 'Etude critique et littéraire sur les Vitae des Saints mérovingiens de l'ancienne Belgique', dat iedere regel verantwoord is en op een critisch gebruik van de bronnen steunt. De auteur doet ons de nog zoo primitieve merovingsche samenleving van de zesde eeuw inleven en in dit kader zien wij de groote figuren van een Vedastus, een Amandus, een Eligius, een Willebrordus, een Lambertus, een Hubertus en anderen zich bewegen. Een korte systematische bibliographie geeft degenen die het verlangen een gelegenheid tot verdere studie.
Het tiende deeltje bevat den eenigszins gewijzigden tekst van drie voordrachten in 1943 te Antwerpen gehouden voor het Hooger. Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde. Ze geven een zeer suggestief, synthetisch inzicht in Bach's muziek met een meer gedetailleerde analyse van de Johannes-Passion, de Matthaeus-Passion en de H moll-Messe.
Eenmaal rustige, pittoreske steden aan de hemelblauwe zee, hebben achtereenvolgens Tobroek, Oran, Bizertha, Catana, Syracuse en Napels de verschrikkingen en de verwoesting gekend van den oorlog. E.v.d.H., die deze steden vroeger bezocht, laat in deze fijn-humane reisschetsen nog eens gansch hun vroegere karakteristieke schoonheid herleven.
Dr. A.V.D. schenkt ons een levensbeschrijving van den grooten Nederlander, Andreas Vesalius, den schepper van de anatomie van het menschelijk lichaam. Aan de groeiende belangstelling, die in de laatste jaren omtrent Vesalius ontstaan is, komt dit boekje te geschikter tijde tegemoet.
Het laatste deeltje der reeks is een herdruk van het mooie werkje van Prof. Dr. M. over Memling, dat reeds bij zijn eerste verschijning terecht den grootsten bijval had gevonden. Cfr. Streven IX, nr 3, Februari 1942, blz. 262.
Pol HEYNS, Palmzondag. Een volkskundige studie. - De Erfwacht I, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 72 blz., Fr. 15.
Na de twee interessante Erfwacht deeltjes van H. Jespers, is ook deze studie van Pol Heyns zeer welkom. Bondig en overzichtelijk worden er de vele gebruiken op Palmzondag in historische rangorde opgegeven.
Zoekt de schrijver den uitleg over het vroeger hier en daar in gebruik zijnde vleesch derven op Palmzondag, niet te ver? De Zondag zelf werd immers nooit als vastendag aangezien, en er is dus ook geen reden om in die geplogenheid een compensate te zien voor het zich te goed doen aan oliebollen en andere heerlijkheden, op dien dag gebruikt.
Wij missen ook eenigszins het vragenlijstje op het einde, dat het voorgaande deeltje wél bezat, en dat aan belangstellende 'leeken' toeliet zelf eens, in eigen buurt, naar gelijkaardige gebruiken rand te kijken, met een tikje methode.
J. Burvenich
Hendrik JESPERS, De Oogst gaat in. Een [...]clkskundige studie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 74 - IV blz., Fr. 15.
Een aanloop om de gegevens rond het oogstwerk te verzamelen. Dat hier geen synthese gegeven kon worden is duidelijk. Maar met den auteur hopen wij, dat velen dit werkje zullen doormaken en de handen uit de mouwen steken om in eigen streek op verkenning uit te trekken. De schrijver geeft daartoe veel goede aanduidingen, die zullen beletten dat beginnelingen al te voorbarige besluiten trekken. Misschien hadden hier of daar herhalingen kunnen vermeden worden. Ook wordt b.v. op blz. 53 het verband niet gelegd voor den uitleg van de 'kariole'-roep, tusschen de interpretatie van den schrijver, die te recht naar het Kyrie Eleison verwijst, en den Franschen uitleg door 'Seigneur'.
Warm aanbevolen, niet het minst om de gezonde opvattingen over volksgebruiken.
J. Burvenich
Jan DE SCHUYTER, Sint Niklaas in de legende en in de volksgebruiken. - Boekuil en Karveel, Antwerpen 1944, 48 blz., Fr. 15.
Jan DE SCHUYTER, Op Signorken, zijn legenden en zijn oorsprong. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, 1944, 123 blz., geïll., Fr. 22.
Deze twee deeltjes van de Karveel-Folklorereeks zijn een mooie belofte. Beide zijn het werk van den Voorzitter van de Vereeniging van Antwerpsche Folkloristen. Een ruime documentatie, oordeelkundig aangebracht, laat den belangstellende toe zich een vast idee te vormen over de behandelde onderwerpen. De taal is een tikje slordig, het gevolg wellicht van het vele pluizen in het volksche dialect.
Sint Niklaas in de legende en in de volksgebruiken, geeft ons een zeer interessant overzicht over de beteekenis van den Sint, de vele legenden met haar oorsprong en onderlinge afstamming, Sint Niklaas als Patroonheilige, Sint Niklaas voortzetting van een heidensche overlevering, volksgebruiken, enz.
Op Signorken, zijn legenden en zijn oorsprong, schijnt inderdaad een definitief licht te werpen op het probleem van den oorsprong van die veel omstreden figuur, waar zelfs hedendaagsche Antwerpenaars en Mechelaars hun strijdlust bij voelen opkomen. De studie van den heer de Schuyter, aangevuld door interessante addenda van Jozef van Balberghe, weerlegt klaar en duidelijk de zeer verlokkelijke legenden van Collin de Plancy en Bogaerts, bouwt aan de hand van archief en overgeleverd volksgebruik de nuchtere theorie op van den Spaanschen invloed van Cervantes, in een gebruik dat tot doel had 'een doordraaier tot voorwerp van verachting te maken, tot recreatie van de kermisgasten', en besluit: 'dat die smijtpop met een Antwerpsche overlevering niets te maken heeft' (blz. 94).
Talrijke illustraties, in appendix aangebracht maken van deze twee deeltjes een mooie bijdrage tot heemkundige verrijking van ons land.
J. Burvenich
Dr. Wilhelm STUCKART, Dr. Harry v. ROSEN v. HOEWEL, Dr. Rolf SCHIEDERMAIR Der Staatsaufbau der Deutschen Reichs in systematischer Darstellung (Neues Staatsrecht III). - Neugestaltung von Recht und Wirtschaft. 13. Helft, 4. Teil. W. Kohlhaanmer, Abteilung Schaefer, Leipzig, 1943, 174 blz., RM. 3,60.
| |
| |
Dr. Heinz MUDLER, Dr. Fritz REUTER, Oeffentliches Haushaltsrecht in Reich, Landern und Gemeinden. - Neugestaltung von Recht und Wirtschatft. 14.
Heft, 6. Teil, Kohlhammer, Abteilung Schaefer, Leipzig, 1943, 100 blz., RM. 2.60.
Deze beide uitgaven uit de reeks Neugestaltung von Recht und Wirtschaft munten, naar gewoonte, uit door klaarheid en methode. De eerste leert ons de hoofdzaak over de politieke inrichting van het Reich; de tweede hoe zijn financiewezen doelmatig in zijne geldelijke behoeften voorziet.
B.V.
R. VAN OS, De volksprent in Vlaanderen en elders, De Seizoenen-reeks n. 37. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1943, 79 blz. geïll.
Een interessant boekje over de verschillende soorten van volksprenten, die hoofdzakelijk in de vorige eeuw zoo een groote verspreiding hebben gekend: godsdienstige prenten, Driekoningenbrieven, Nieuwjaarswenschen, militaire prenten, prenten van volkswijsheid, theaterdecors, met natuurlijk ook het beroemde ganzenblad en de Turnhoutsche kinderprenten, waarmede de groote menschen van nu eens de gelukkigste uren van hun jeugd hebben gevuld, en waarbij de meeste kinderprentenboeken van onze dagen met hun bioscoop- en detective-romanachtige sensatie voor cowboyhistories en schietpartijen zoo ver ten achter blijven. Dit alles een wereldje van onverschrokken romantisch en scheppende fantasie, dat jammer genoeg dreigt te loor te gaan.
L. Vander Kerken
A.M. LEROY, Hoe leg ik een goed examen af? Gouden raadgevingen voor examinandi. - Debruine, Gent, z.j., 100 blz., Fr. 30.
De ondertitel is een weinig aanstellerig, het omslagblad nog meer. Nochtans wordt hier geenszins kwakzalverij ten beste gegeven: de schrijver laat ondubbelzinnig uitkomen dat zonder ernstige studie 'de weg naar het geluk' (op het titelblad) onmogelijk afgelegd kan worden, ja zelfs niet door middel van studie uitsiuitend onder den 'bloktijd'. College-verzuim laat hij enkel in uitzonderlijke voorwaarden toe, wanneer nl. de professor zelf het zich te gemakkelijk maakt. De raadgevingen zijn wijs en zullen den ernstigen student zeer nuttig zijn. Deze toch legt dikwijls zijne studie onbehendig aan met het gevolg dat inspanning, ja zelfs de laatste weken vaak overdreven inspanning, het geducht 'zakken' niet vermijden kan, terwijl verstand en aanleg toelieten een gunstigen uitslag te verwachten. Uit dit werk kan zelfs de professor leeren, nl. hetgeen hij... vermijden moet.
K. du Bois
Jaarboek 1943. - Uitgave van de Stichting Nederlandsche particuliere Rijnvaart-Centrale, Rotterdam; Nederlandsche particuliere Sleepvaart-Centrale, Rotterdam; Nederlandsche particuliere Binnenvaart-Centrale, Rotterdam, z.j. 384 blz.
Een jaarboek dat, om zijne overtalrijke praktische inlichtingen, door den vakman ongetwijfeld hoog geprezen werd. De 'leek' is geneigd te meenen dat varen op stille binnenwaters, ja zelfs op een stroom als de Rijn, bijna kinderspel is. De ernstige reglementeeringen en strenge voorschriften, waar de schippers zich aan moeten houden, brengen hem tot het besef dat zijn vermetel oordeel onderschatting inhield: vooral in oorlogstijd, maar ook daarbuiten, is dat varen een ernstig en moeilijk iets, vol van gevaren voor den zorgelooze.
K. du Bois
|
|