Streven. Jaargang 11
(1943-1944)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 3]Bij de verschijningen en de voorzeggingen van Fatima
| |
[pagina 130]
| |
da Fonseca, een bewerking in het Fransch van voorgaand boekGa naar voetnoot(5). De laatste twee werken stellen het volledigst de gezamenlijke gebeurtenissen voor. Alle gebruiken belangrijke documenten: het relaas van de verhooren die de zienertjes werden afgenomen, verklaringen van ooggetuigen en voornamelijk verslagen die de eenig nog levende zienster neerschreef. Deze verslagen zijn aanleiding geweest tot de vernieuwing van de geschiedenis van Fatima in de laatste jarenGa naar voetnoot(6). Men kan voornoemde auteurs door elkander controleeren; men kan hun werk ook vergelijken met wat vroeger verscheen, heel in het bijzonder met het verslag der verhooren door Visconde de Montelo gepubliceerdGa naar voetnoot(7). Hun boeken zijn in verscheiden opzichten als stichtelijke lectuur bedoeld. Kritisch staan ze niet altijd op wetenschappelijk peil. We zullen moeten vaststellen dat ze storende bijzonderheden wel eens bewimpelen. Maar zij verstrekken ons kostbare gegevens, wel niet altijd over de feiten zelf, dan toch over het voorkomen daarvan in de voornaamste bronnen. Wanneer historische bronnen buitengewone verschijnselen vermelden en ze als bovennatuurlijke feiten voorstellen, dan worden als van zelf twee vragen gesteld. Zijn de verschijnselen getrouw weergegeven? Is de bovennatuurlijke verklaring er van gegrond? Het volstaat niet dat een getuige met een hoogstaand zedelijk leven zijn geestelijke bevindingen voorlegt, opdat men al zijn woorden voor de juiste uitdrukking zou nemen van de door hem opgedane ervaring. Door de jaren werden zijn herinneringen misschien gewijzigd, geïdealiseerd verrijkt. De vervorming kan soms zoo sterk zijn, dat men van een min of meer' pathologisch geval zal spreken. Maar zelfs dàn kunnen de zedelijke ongereptheid en het evenwichtig oordeel van den getuige gaaf blijvenGa naar voetnoot(8). Wie met de psychologische vragen weinig vertrouwd is, denkt soms dat men de buitengewone psychische verschijnselen, visioenen bij voorbeeld en openbaringen, gemakkelijk voor al of niet bovennatuurlijk kan uitmaken. Feitelijk valt het meer dan eens niet moeilijk, in de zoogenaamd bovennatuurlijke verschijnselen het zelfbedrog te zien. Maar zoo lang de goddelijke oorsprong van buitengewone psychische verschijnselen niet bevestigd wordt door mirakelen of door de vervulling van | |
[pagina 131]
| |
voorzeggingen, blijft het zeer lastig uit te maken of ze wel bovennatuurlijk zijn. Om dit vast te stellen, dient men rekening te houden met een groot aantal kleine teekenen. Zoo kan men soms tot moreele zekerheid komen; dikwijls zal men zich met een opinie tevreden moeten stellen of de zaak onbeslist laten. Sommigen beelden zich in, dat een concreet geheel van buitengewone verschijnselen - de visioenen en de openbaringen van denzelfden persoon bij voorbeeld - of heelemaal bovennatuurlijk moet zijn, of heelemaal bedrog. De werkelijkheid is echter meer ingewikkeld, en het authentisch bovennatuurlijke kan best samengaan met namaak. Men hoeft hierbij niet uitsluitend, zelfs niet vooreerst, aan duivelschen namaak te denken; want de bovennatuulijke verschijnselen zijn geënt op een concrete psychologie, en het natuurlijk handelen der vermogens vermengt zich zoo gemakkelijk met wat God uitwerkt. Daarbij kan het bewust of onbewust verlangen de hemelsche mededeeling voltooid of hernieuwd te zien, aanleiding geven tot veel begoochelingen. Het gebeurt dat men, in een concreet geval, sommige openbaringen voor bovennatuurlijk mag houden, terwijl andere, daarmee verbonden, verdacht blijken of duidelijk valsch zijn. De heiligen zelf waren, in dat opzicht, niet altijd vrij van elke vergissingGa naar voetnoot(9). Als we hier deze nogal elementaire waarheden ophalen, meenen we geenszins dat de latere geschiedschrijvers van Fatima deze niet kenden. Toch hadden ze misschien, op grond van zulke kennis, bij het aanvaarden en verklaren van buitengewone verschijnselen omzichtiger kunnen optreden. De documenten over Fatima bevatten veel wonderbaars; niet altijd wordt dat even sterk bevestigd, noch vertoont het even veilige waarborgen van een goddelijke tusschenkomst. Zou dan een kritische geschiedenis van de gebeurtenissen te Fatima de wonderbare tusschenkomst uiteindelijk doen loochenen? Dat meenen wij niet. Maar op verscheidene punten zou ze wellicht de beslistheid van de conclusies temperen, soms er van afzien te besluiten. Zulke kritische geschiedenis zou licht tot een lijvig boekdeel uitgroeien. Zij zou ook een vrijeren toegang tot de documenten vergen, dan de huidige omstandigheden wel toelaten. In deze bijdrage zullen de gebeurtenissen van Fatima slechts kort behandeld worden, in verband vooral met de recente reeds vermelde werken. Toch zouden we dat willen doen met een gezond kritischen geest. Geen verzwijgen noch insinueeren; we zullen de zaken eenvoudig zeggen gelijk wij ze inzien na een ernstig onderzoek. | |
I. De verschijningen van onze lieve vrouw en het groote zonnewonderDe verschijningenVerplaatsen wij ons in Fatima, in de lente van 1917, toen de reeks van verschijningen aanving. De zieners zijn drie kinderen: twee herderinnetjes, Lucia dos Santos en Jacinta Marto, en een herdertje, Francisco Marto. Lucia, de oudste is tien jaar oud; Francisco, haar neef, acht; Jacinta, het zustertje van Francisco, zeven. Het zijn kinderen uit eenvoudige en geloovige gezinnen; geen der drie heeft de school bezocht. Zesmaal mogen onze herdertjes een wit glanzende Dame aanschouwen, van een hemelsche schoonheid; spoedig houden ze haar voor de Heilige Maagd. De eerste verschijning geschiedde den 13en Maart, rond den middag, op een plaats Cova da Iria (Kuil van Iria) genaamd; deze was een cirkelvormig terrein dat aan een reusachtige kom denken deed. De Dame noodigde de kinderen tot een onderhoud uit, op dezelfde plaats en op hetzelfde | |
[pagina 132]
| |
uur, den 13en van elk der vijf volgende maanden; bij de laatste ontmoeting zou zij zichzelf en haar verlangens bekend maken. Lucia beproefde de anderen te doen zwijgen. Dezen beloofden; maar 's avonds vertelde Jacinta tehuis datgene waar haar hart vol van was, en zoo kwam alles aan het licht. Maand na maand verscheen de Dame opnieuw. De volkstoeloop begon; maar in Augustus beproefde de Commissaris van het arrondissement (o Administrador do Concelho) alles stil te leggen. In den morgen van den 13en voerde zijn auto de kinderen naar de stad Ourem, waar hij ze tot den 15en 's morgens gevangen hield. Ditmaal misten ze hun afspraak; maar enkele dagen later, den 19en, mochten zij toch de verschijning aanschouwen op een plaats Valinhos geheeten. Telkens was de Dame voor de drie kinderen zichtbaar. Zij sprak met Lucia; Jacinta hoorde alies van het gesprek; Francisco alleen de woorden van zijn nicht, niet die van de Dame. Deze sprak over godsdienstige onderwerpen: zij beval het rozenkransgebed aan en het berouw over de zonden om Gods gerechtigheid te verzoenen. Ziehier, bij wijze van voorbeeld, een kort gebed dat zij de kinderen leerde: 'O Jezus, vergeef ons, bevrijd ons van het vuur der hel en vertroost de zielen van het vagevuur, vooral de meeste verlatene'Ga naar voetnoot(10). Den 13en Juli verklaarde zij eens te meer dat zij, bij het laatste onderhoud (den 13en October), zeggen zou wie zij was. Zij zou dan ook, om den goddelijken oorsprong van de verschijningen te bevestigen, een groot mirakel doen. Den 13en Juli deelde zij aan de kinderen ook een geheim mede waarover Lucia zich thans uitlaat, 'alleen uit gehoorzaamheid', zegt ze, 'en met het verlof van den Hemel'Ga naar voetnoot(11). In dat geheim gelijk het ons geopenbaard werd, is spraak van den tweeden wereldoorlog. De verschijning van den 13en October besloot de reeks. Een talrijke menigte, aangetrokken door het beloofde groote mirakel, was in de Cova da Iria samengestroomd; zeker vijftig duizend menschen, naar gematigde schatting. Het regende, uit een geheel bewolkten hemel. De Dame verscheen als naar gewoonte; zij verklaarde: 'Ik ben Onze Lieve Vrouw van den Rozenkrans, en ik wil op deze plaats een kapel te mijner eer'Ga naar voetnoot(12). Rond den middag, juist toen zij wegging, schoof de zon van achter de wolken als een zilveren schijf waar men zonder verblinding op staren kon. Toen ving het vermaarde zonnewonder aan, dat ons langer moet bezig houden. | |
Het zonnewonderWat is er geschied? Na het canonisch onderzoek over de verschijningen, verklaarde Zijne Excellentie Mgr José Correia da Silva, Bisschop van Leiria, aan zijn diocesanen wat volgt: 'Dit zonverschijnsel werd opgemerkt door deze menigte samengesteld uit menschen van alle categorieën en maatschappelijke klassen, door geloovigen en ongeloovigen, door reporters van de voornaamste Portugeesche dagbladen en zelfs door menschen enkele kilometers ver verwijderd'Ga naar voetnoot(13). Voor den historicus zou het niet zonder belang geweest zijn in den herderlijken brief de beschrijving van het zonverschijnsel te vinden, zooals | |
[pagina 133]
| |
zij door de onderzoekers uit de getuigenissen werd opgemaakt. Nu geeft de aangehaalde passus, onrechtstreeks althans, te kennen, dat de getuigen in het algemeen over het wezen der zaak akkoord gaan. Onderzoeken we dan vier beschrijvingen: de eerste drie van schrijvers die zich op den dag van het wonder te Fatima bevonden, de vierde van een getuige die in een nabijgelegen dorp het verschijnsel waarnam. Men neme ons deze nogal eentonige herhalingen niet kwalijk; ze zijn noodzakelijk voor wie een persoonlijk verantwoord oordeel over het gebeurde hebben wil. Kanunnik Manuel Nunes Formigâo werd in den zomer van 1917 aangeduid, door Mgr Joan Lima Vidal, beheerder van het Patriarchaat van Lissabon, om van dichtbij na te gaan wat te Fatima voorviel. In September, October en November ondervroeg hij herhaaldelijk de zieners. Hij is het die den schuilnaam Visconde de Montelo aannam om te publiceeren over Fatima. Het zonnewonder, zegt hij, 'zal nooit uit het geheugen worden gewischt van wie er getuige van was'; en ziehier zijn beschrijving: 'De zon, naar het relaas van een groot dagblad, beefde, en tegen al de cosmische wetten in, bewoog met schokken gelijk men er nooit had waargenomen. Zij wentelde duizelingwekkend snel om haar as, als was het een rad in een vuurwerk, met om de beurt al de kleuren van den regenboog en met stralenbundels naar alle kanten. En dit meteorologisch verschijnsel, dat de apparaten der observatoria niet opnamen, kwam driemaal voor en duurde ongeveer tien minuten'Ga naar voetnoot(14). Volgens de aanhalingsteekens van de Fransche vertaling waarop wij steunen, zou de geheele beschrijving aangehaald zijn uit het 'groote dagblad'. Liever had men het persoonlijk relaas van den schrijver zelf gelezen. Misschien verkoos hij te citeeren, om te laten opmerken dat het over een algemeen bekend feit ging, in de pers onmiddellijk weergegeven. Misschien, om reden van zijn schuilnaam, wilde hij zijn beschrijving als van elders uit bevestigd voorstellen. Het ware ook mogelijk dat hij heel eenvoudig zichzelf zou hebben aangehaald. Wat er ook van zij, door het verschijnsel met een aanhaling te beschrijven, schijnt hij deze, in hoofdzaak althans, voor zijn rekening te nemen. Zoo verwerft zijn beschrijving gezag, niet het volle gezag echter dat de persoonlijkheid van den getuige had laten verhopen. De voornaamste bijzonderheden die we in de andere getuigenissen min of meer beklemtoond zullen terugvinden, staan hier reeds vermeld: het wentelen der zon met haar glanzend kleurenspel, alsmede verplaatsingen, waarbij men zegde dat ze beefde, dat ze geschokt werd. Een professor aan de Universiteit van Coïmbra, de Heer de Almeida GarretGa naar voetnoot(15), heeft precies willen weergeven wat hij gezien had. 'Ik kwam aan', vertelt hij, 'tegen den middag. De regen, die vanaf den morgen niet had opgehouden, werd nu door een hevigen wind voortgezweept en dreigde alles te zullen overstroomen. Ik bleef op den weg, die iets hooger liep dan de plaats waar, naar men zegde, de visioenen gebeurden. Ik stond op ongeveer honderd meter afstand van die plaats. Het stortregende nu op de hoofden van allen die wachten; stroomend drong het water door de kleederen. Het was twee uur na den middag (volgens het astronomische uur kort na twaalf uur)Ga naar voetnoot(16). Sedert enkele oogenblikken waren de zonnestralen doorheen het wolkendek gebroken. Aller blikken hieven zich naar de zon, als aangetrokken door een magneet. Ook ik beproefde ze waar te nemen. Zij kwam voor als een scherp afgeteekende schijf, ,glanzend, maar niet verblindend. Te Fatima hoorde ik ze beschrijven als een mat zilveren schijf; deze vergelijking leek me niet heelemaal juist. Neen, haar glans was | |
[pagina 134]
| |
helder en wisselend, iets als de flikkering van een parel. Ze was heelemaal niet als de maan in een helderen nacht; ze had er de kleur niet van en evenmin het karakteristieke schemerlicht. Zij geleek op een glanzend wiel, dat zou gesneden zijn uit het parelmoer van een schelp. Ik doe niet aan poëzie; mijn oogen hebben het zoo gezien. Zij geleek evenmin op de zon die doorheen de wolken schijnt; de zonneschijf was niet vaag, geenszins gesluierd, maar scherp onderscheiden van het achterplan en van de ruimte daaromheen. Deze lichtende, veelkleurige schijf leek zich duizelingwekkend vlug te bewegen. Het was niet de levende flonkering van een ster; buitengewoon snel wentelde ze om zichzelf. Opeens een schreeuw, een roep van angst uit de menigte! Zonder daarom minder geweldig te wentelen, maakte de zon zich los van den hemel en genaakte bloedrood de aarde, terwijl zij dreigde alles te verpletteren onder haar geweldige vuurmassa. Het waren vreeselijke ogenblikken ... Al de verschijnselen die ik mededeelde en beschreef, heb ik koel waargenomen, kalm en zonder me te verplaatsen. Anderen mogen ze uitleggen en verklaren'Ga naar voetnoot(17). Het loonde wel de moeite, dit getuigenis in zijn geheel aan te halen; want duidelijk gaat deze getuige zijn indrukken na om de zaken objectief waar te nemen en weer te geven. De Heer de Almeida Garret beschrijft lang de getemperde, maar zoo eigenaardige klaarheid van de zonneschijf. Hij bevestigt het feit dat ze met haar wisselend licht heel vlug om zichzelf leek te draaien. Hij geeft een andere beweging aan: een verplaatsing waarbij men zelfs den indruk kreeg als zou de zon, los van het firmament, naar de aarde toekomen. Het derde getuigenis komt van den Heer Avelino de Almeida, hoofdredacteur van het dagblad O Seculo te Lissabon en alom bekend, zoo deelt men ons mede, als 'vrijmetselaar en bestrijder van de Kerk'Ga naar voetnoot(18). Hij was den 13en October 1917 naar Fatima gereisd; dien morgen zelf had hij in zijn dagblad een artikel vol misprijzen en spot gepubliceerd over de verschijningen te FatimaGa naar voetnoot(19). In den avond van den 13en zond hij een verslag van het voorgevallene onder den titel: Verbazende gebeurtenissen. Hoe de middagzon gedanst heeft te Fatima. Wij lichten er uit hetgeen onmiddellijk betrekking heeft op het zonnewonder: 'Men woont dan een eenig schouwspel bij, ongelooflijk voor wie er geen getuige van was. Men ziet een ontzaglijke menigte zich naar de zon keeren, die, in vollen middag, vrij is gekomen van wolken. Het hemellichaam doet aan een bleek zilveren plaat denken en men kan er ongehinderd recht naar kijken. Het brandt niet, het verblindt niet; een verduistering zou men zeggen. Maar ineens een geweldig geroep en wij hooren de naastbijzijnde toeschouwers [persoonlijk bevond hij zich op den weg buiten de opeengepakte menigte] roepen: Mirakel! mirakel! Wonder! wonder! Voor de verbaasde oogen van dat volk waarvan de houding ons in de bijbelsche tijden terugplaatst, en dat, vol van ontzag, met ontbloote hoofden opziet naar den blauwen hemel, heeft de zon gebeefd, zij heeft schokken gekend zooals men er nooit waarnam en buiten alle cosmische wetten om. De zon heeft 'gedanst', zooals de boeren het typisch uitdrukken.' Na het wonder ondervraagt men elkander: 'Het grootste getal bekent het beven, het dansen van de zon gezien te hebben; anderen echter beweren dat zij het glimlachend gelaat zagen van Onze Lieve Vrouw zelf; zij zweren dat de zon om zichzelf wentelde gelijk het rad van een vuurwerk, dat zij neerkwam, tot haar stralen de aarde brandden ... Een andere vertelt dat hij herhaaldelijk andere kleuren zag.' En ziehier het einde van het artikel: 'Aan de bevoegde personen uitspraak te doen over den makaberen | |
[pagina 135]
| |
dans van de zon die, te Fatima, vandaag Hosanna's heeft doen opklinken bij de geloovigen en die natuurlijkerwijze indruk heeft gemaakt (zoo verzekeren me geloofwaardige getuigen) bij de vrijdenkers en bij anderen, welke, om het godsdienstige onbekommerd, gekomen waren op deze voortaan vermaarde hoogvlakte'Ga naar voetnoot(20). Kortom, de schrijver, moeilijk te verdenken van overdrijving, verklaart dat, voor de oogen der menigte, de zon gebeefd heeft met 'schokken zooals men er nooit waarnam en buiten alle cosmische wetten om'. Hij verklaart niet dat allen het beven gezien hebben, wat hij overigens niet had kunnen nagaan; maar tegenover de bewering van 'het grootste getal' plaatst hij geen ontkennend getuigenis: hij voegt er slechts bij, dat sommigen iets anders zouden bemerkt hebben: zoo de wisselende kleuren in de zon en haar draaiende beweging. De Heer de Almeida deelt ons niet uitdrukkelijk mede dat hij zelf het beven van de zon waarnam. Toch lijkt hij het te bekennen: vooreerst noemt hij het schouwspel 'eenig en ongelooflijk voor wie er geen getuige van was'; daarbij doet hij een beroep op de bevoegde personen om uitspraak te doen over dezen 'zonnedans', die, zegt hij, 'natuurlijkerwijze' indruk heeft gemaakt op ongeloovigen en onverschilligen. Blijft nog het verslag over van Pater Lourenço Pereira. Hij schreef het als missionaris in Indië; maar den 13en October 1917 bevond hij zich in een dorp bij Fatima. Ondervraagd door den Bisschop van Mylapore, Mgr Antonio Teixeira, schreef hij: 'Veertien jaar zijn sedert dat voorval verloopen, maar levendig bewaart mijn geheugen de indrukken die mijn jonge geest onderging bij het wonderbare schouwspel van de zon, den 13en October 1917. Ik was toen nauwelijks negen jaar oud. Ik bezocht de lagere school van mijn geboortestreek in een klein dorpje, op een eenzamen heuvel, recht tegenover den berg van Fatima, op een afstand van tien tot elf kilometer. Het was ongeveer middag, toen wij opeens opgeschrikt werden door het geroep en geschreeuw van mannen en vrouwen op de groote baan voor het schoolgebouw. Onze onderwijzeres, een vrome en goede, maar zeer beïnvloedbare vrouw, sprong op als door een veer bewogen, en ijlde naar buiten ... De kinderen liepen haar achterna. Op de dorpsplaats weenden en riepen de saamgeschoolde menschen, en wezen naar de zon ... Het was het groote zonnewonder, met al zijn wonderbare verschijnselen, die men duidelijk waarnam ... Ik keek recht naar het hemellichaam; het leek me verbleekt en beroofd van zijn verblindenden gloed; het was als een sneeuwbal die om zichzelf wentelde. Plotseling scheen het in slingerlijn neer te komen en dreigde op de aarde te vallen. Buiten me zelf, heelemaal buiten me zelf, verschool ik me onder de menschen. Allen weenden en verwachtten op elk oogenblik het einde der wereld!... Van alle kanten stormde men daarna naar de twee kapellen van het dorp, die weldra de menigte niet meer konden bevatten. Gedurende de lange minuten van het zonverschijnsel, weerkaatsten de voorwerpen rondom ons al de kleuren van den regenboog Onze gezichten waren, beurt om beurt, rood, blauw, geel, enz.... Na tien minuten steeg de zon weer op haar plaats, zooals zij ervan neergedaald was, altijd bleek nog en zonder glans'Ga naar voetnoot(21). Men zal bemerken dat, in dit levendig verhaal, het zonnewonder wat grootscher van proportie wordt dan in de voorgaande beschrijvingen. De schrijver noteert, zonder nadruk, den buitengewoon verzachten glans der zon en de wentelbeweging van dezen 'sneeuwbal'. Maar hij laat ons daarna een nederdalen der zon in slingerlijn bijwonen en een soortgelijk opstijgen; daarbij beschrijft hij het spel der zonnekleuren, weerkaatst op de voorwerpen der aarde. Dit laatste is van minder belang. Wat den slingerenden | |
[pagina 136]
| |
val der zon betreft, in zoover deze de nakende beweging overtreft welke Professor de Almeida Garret noteerde, en welke nog tot dezelfde orde kan behooren als het beven en schokken door de andere twee verslagen aangegeven; in zoover zeg ik, zou ik geneigd zijn ze aan den jeugdigen ouderdom van den getuige en aan zijn opwinding toe te schrijven. Het belang van dit relaas ligt wel hierin dat het de voorgaande bevestigt; maar meer nog, dat het van iemand uitgaat die verscheidene kilometers van de Cova da Iria verwijderd was. Hoe zullen we het vermaarde wonder van Fatima dan opvatten? Een zonverschijnsel werd waargenomen door de menigte in de Cova da Iria verzameld, ook door getuigen van omliggende dorpen. Het duurde verscheidene minuten; het kwam volstrekt ongewoon voor, en was zeker niet te vergelijken met het bijzondere lichtspel, waarmede de zon soms door de wolken breekt. Het licht der zon was verbleekt; zonder verblinding kon men er recht in zien; zoo werd het mogelijk te bewonderen wat de toeschouwers spontaan den zonnedans noemden. De aangegeven getuigenissen bieden reeds een ernstige waarborg, of zoo men wil een goed begin van bewijs, voor volgende feiten. De zon maakte den indruk om zichzelf te wentelen, met weerglansen in wisselende kleuren. Zij werd plots bewogen als door bevingen, door schokken; zoozeer dat zij op een zeker oogenblik den indruk kon wekken de aarde te genaken, als zou zij er op willen vallenGa naar voetnoot(22). Die wonderbare gebeurtenis staat niet heelemaal alleen in de geschiedenis van de verschijningen te Fatima. Getuigen verklaren, dat zij den 13en October nog andere buitengewone feiten hebben waargenomen. Een witte wolk bij voorbeeld, die, terwijl de zieners Onze Lieve Vrouw aanschouwden, op de plaats der verschijning opsteeg. Reeds bij de voorgaande verschijningen had men bevreemdende atmospherische gebeurtenissen opgemerkt. Zoo zagen verscheidene getuigen, den 13en September, 'een soort van bloemenregen uit den hemel, die verdween eer hij de aarde raakte'Ga naar voetnoot(23). We zouden weliswaar niet gemeend hebben dit verschijnsel te moeten vermelden, ware het niet op een eigenaardige wijze bevestigd. Het geschiedde weer, vertelt men ons, den 13en Mei 1918 en den 13en Mei 1924. De laatste maal was de Bisschop van Leiria er van getuige; en de Heer Antonio Rebelo Martins, Vice-Consul van Portugal in de Vereenigde Staten, toen ook te Fatima aanwezig, bekwam er een fotographische opname van. Deze is, met een getuigenis en verscheidene handteekeningen, afgedrukt in het boek van Kanunnik BarthasGa naar voetnoot(24). Geen echter van deze buitengewone feiten mag met het zonnewonder vergeleken wordenGa naar voetnoot(25). | |
Het goddelijk teekenAanvaarden we als een waarschijnlijke opinie dat het zonnewonder van Fatima | |
[pagina 137]
| |
ongeveer geschied is gelijk wij het beschreven. Zal men het dan als een goddelijk teeken, een mirakel, moeten beschouwen? In de studiën over zinsbegoocheling leest men nergens, dat zulke ontzaglijke hallucinaties een overtalrijke menigte zouden aangegrepen hebben en, wat meer is, waarnemers op een afstand van verscheidene kilometers. In de meteorologische werken wordt er geen geval van buitengewone uitstraling van het zonnelicht vermeld, dat ooit gezichtswaarnemingen heeft opgewekt gelijk aan die te Fatima. Welnu, zulk ongehoord wonder greep plaats, nadat sedert drie maanden een groot mirakel was aangekondigd voor dien dag, die plaats, dat uur mag men zeggen, om den goddelijken oorsprong der openbaringen te bevestigen. Deze aankondiging staat volkomen vast; zij is het die een zoo grooten toeloop van geloovigen en nieuwsgierigen naar Fatima lokteGa naar voetnoot(26). Is zulk volmaakt samenvallen wel geloofbaar, zoolang men er geen teeken in ziet door een geestelijke en bovenaardsche oorzaak tot de menschen gericht? Men zal misschien zeggen dat het geloof van de menigte bij wijze van zinsbegoocheling het zonnewonder heeft doen waarnemen, en dat het samenvallen dus vanzelf uitgelegd wordt, zonder de daadwerkelijke bedoeling van een bovennatuurlijk verstand. Maar hoe zou het geloof bij de ongeloovigen evenals bij de geloovigen dit visioen hebben opgedrongen? Daarbij was de natuur van het mirakel niet voorzegd, en hoe had het geloof dan dezelfde hallucinatie opgewekt op kilometers afstand? Het zou eindelijk wel onwaarschijnlijk blijven, dat de begoochelende kracht, die men aan het geloof toeschrijft, zich voor één keer zoo buitengewoon zou overtroffen hebben, zoo juist gepast nog om een voorzegging te doen uitkomen. Zal men het wonder aan onbekende natuurkrachten toeschrijven en, in zijn samenvallen met de plaats en den tijd voor het groote mirakel voorzegd, alleen een blind toeval zien? Maar een verschijnsel dat, zonder een bovennatuurlijk teeken te zijn, zoo duidelijk buiten het regelmatig verloop van de natuur staat, ware op zichzelf reeds totaal onwaarschijnlijk. Indien het daarbij nog samenvalt met de plaats en den tijd waarop een groot mirakel voorspeld werd, wordt de onwaarschijnlijkheid wel verdubbeld. Om bij het waarschijnlijke te blijven, zal men eerder in het wonder van Fatima, een teeken zien door een bovennatuurlijke macht aan de menschen gegeven. Met andere woorden, wil men niet aan een duivelsch bedrog denken, - en de weldoende gevolgen van Fatima wijzen deze hypothese wel af, - dan zal men liever in het wonder een goddelijk teeken, een mirakel erkennen. Zulk een oplossing kan wel niet aanvaard worden door wie a priori de mogelijkheid ontkent van mirakuleuze teekenen. Maar een gezonde wijsbegeerte laat dat ontkennen niet toe. Houdt men dan goddelijke teekenen voor aannemelijk, zoo lijken de feiten naar zulk een teeken te wijzen in het wonderlijk gebeuren te Fatima. Gelooft men reeds in de Heilige Kerk als in een instelling die God soms met mirakelen begiftigt, dan spreken dezelfde feiten nog een klaardere taal. Zulk een verbijsterend wonder nochtans, zoo weinig bescheiden zou men zeggen, wekt bij ernstige menschen, die waarlijk niet naar het rationalisme overhellen, een min of meer taai wantrouwen op. En ja, om met omzichtigheid aanvaard te worden, dient een wonder des te sterker bevestigd, naarmate het meer ongewoon is. Daarom juist hebben wij, omtrent de meest markante bijzonderheden van het zonnewonder, de hooger vermelde getuigenissen slechts als een goed begin van bewijs aangezien. Maar anderzijds past het ons de teekenen te aanvaarden die God ons zenden wil, liever dan Hem diegene voor | |
[pagina 138]
| |
te schrijven welke ons behagen. Men hoede zich ook voor een weinig coherente houding: klagen over het bescheiden voorkomen van het grootste getal der mirakelen, en er bij voorbaat sommige afwijzen, die schitterender zouden zijn. Zoo men nu het vermaarde wonder van Fatima als een werkelijk goddelijk teeken beschouwt, dan heeft het weinig belang of God het gescrieden liet door een rechtstreeksche inwerking op de vermogens der toeschouwers, dan wel (wat misschien waarschijnlijker is) door een ongewone uitstraling van het zonnelicht boven Fatima. Belangrijk echter is het, dat het wonder, als bevestiging beloofd van den goddelijken oorsprong der verschijningen, ze metterdaad waarborgt. Zulke waarborg komt wel van pas; want men ziet niet hoe de visioenen van Fatima door zichzelf hun goddelijken oorsprong zouden aangeven. Dat verscheidenen ze gezamenlijk waarnamen, dat de verklaringen der zieners in het algemeen overeenstemdenGa naar voetnoot(27), dat hun oprechtheid en vroomheid schijnen vast te staan; alleen wie de psychologische problemen te weinig kent, zal dat voor beslissend houden. Tegenover de gunstige teekenen kan men er overigens ongunstige stellen. Deze laatste, die we bij de recente schrijvers over Fatima niet meer aantreffen, moeten toch ook vermeld worden. Den 11en October onderhield Kanunnik Nunes Formigâo zich met Mevrouw dos Santos, de moeder van Lucia; deze bekende dat zij aan Lucia en aan haar andere kinderen het verhaal van de verschijningen van La Salette had voorgelezenGa naar voetnoot(28). Die lezing lijkt wel de geheele reeks der verschijningen voorafgegaan te zijn. Het is dan ook natuurlijk dat men zich afvraagt of de geschiedenis van La Salette, met zijn bekend geheim, geen aanleiding gaf tot hallucinatie. Noteeren we nochtans dat de moeder van Lucia zich niet herinnerde haar dochter nog over La Salette te hebben hooren spreken. Lucia zelf, op haar beurt den 11en October ondervraagd, verklaarde aan dat verhaal nooit meer gedacht te hebben en het aan niemand te hebben verteldGa naar voetnoot(29). Naar het zeggen van Kanunnik Formigâo, heeft Mevrouw dos Santos hem ook medegedeeld dat, een jaar ongeveer vóór den herfst van 1917, Lucia en 'de andere kinderen' (de uitdrukking lijkt minstens Francisco en Jacinta aan te duiden) 'een gestalte' gezien hadden 'in een soort van laken gehuld, dat belette het gelaat te zien'. Daarover ondervraagd door den Kanunnik, had Lucia eerst geantwoord 'dat het niets was'. Den 19en October echter, toen men haar verzocht het feit te verklaren, zweeg ze; daarna, op de vraag van den Kanunnik of zij gevlucht was, antwoordde ze: 'Welzeker, ik ben gaan loopen!'Ga naar voetnoot(30). Zouden onze herdertjes dus, zeven maanden ongeveer voor de verschijningen van Onze Lieve Vrouw, een soort van hallucinatie gekend hebben? Dat zou, tegenover de daarop volgende visioenen, een zeker wantrouwen opwekken. In den avond eindelijk van den 13en October 1917, enkele uren na het groote wonder, werden de zieners nog eens ondervraagd. Toen beweerden Lucia en Jacinta dat Onze Lieve Vrouw het einde van den oorlog had aangekondigd voor dien dag zelf. Ziehier de woorden van Lucia: 'Zij heeft ons gezegd ... dat de oorlog vandaag zou eindigen en dat wij heel binnenkort onze soldaten mochten verwachten'Ga naar voetnoot(31). Den 19en October houdt | |
[pagina 139]
| |
Lucia hetzelfde nog vol, door alles heenGa naar voetnoot(32). Jacinta verklaart dat Onze Lieve Vrouw zou gezegd hebben: 'Indien de menschen zich verbeteren, zal de oorlog eindigen; anders zal de wereld tot haar einde komen'; maar zij voegt er bij dat Lucia het beter gehoord heeft dan zij. Dan bepaalt zij nader: 'Onze Lieve Vrouw heeft gezegd dat de oorlog zou eindigen, wanneer zij in den hemel zou aankomen'; en daarna: 'Ik geloof dat het Zondag zal gedaan zijn'Ga naar voetnoot(33). Zooals men ziet, is het kind verlegen, en het fantaseertGa naar voetnoot(34). Al zijn deze bijzonderheden eerder ongunstig, hun belang mogen we niet overdrijven. Hoe het ook weze, men voelt zich geneigd de visioenen van Fatima onder de verbeeldingsvisioenen te rangschikken (degene, waarbij men een niet tegenwoordig voorwerp ziet alsof het tegenwoordig was). Evenzoo wat de ziensters hoorden, men is geneigd het te aanzien als in de verbeelding gehoord. De voornaamste reden hiervan is dat de Dame door de drie kinderen gezien werd en door de twee ziensters gehoord, maar dat geen van de andere aanwezigen haar zag noch hoorde. Zonder bezwaar aanvaarden de theologen, dat God verbeeldingsvisioenen verleenen kan; wat beteekent dat Hij verschijnselen kan veroorzaken die op hallucinatie gelijken, doch die een door Hem gewaarborgde beteekenis in zich dragenGa naar voetnoot(35). Als het zoo is, kon de kennis van de feiten van La Salette bij Lucia wel aanleiding zijn tot hallucinatie, maar zij kon ook de ziel van het kind eenigermate voorbereiden om haar visioenen te ontvangen van den Hemel. Wat het voorbarig aankondigen betreft van het einde van den oorlog, het hoeft ons niet te verwonderen dat het zonnewonder, samen met de begeestering van de bedevaarders, voor de zienertjes het onmiddellijk einde van de ramp beteekend heeft. Evenmin verwondert het ons dat een dag als die 13e October hen wat duizelig maakte en dat zij hun kinderlijke verklaring der feiten aan Onze Lieve Vrouw toeschreven. Blijft het visioen van de gesluierde gestalte over; maar men zal verder zien dat daarbij | |
[pagina 140]
| |
een geheel andere hypothese nog gemaakt kan worden dan die van een hallucinatieGa naar voetnoot(36). Wat er van dit laatste punt ook zij, de ongunstige teekenen beletten niet, naar het ons voorkomt, dat de balans nog beslist overhelt naar een bovennatuurlijken oorsprong der verschijningen. Dit besluit zou vaster worden, indien men de werkelijkheid van het zonnewonder, gelijk wij het beschreven, grondiger bewees. Daarover moeten belangrijke inlichtingen voorhanden zijn in de dossiers van het kerkelijk onderzoek te Leiria gehouden; wellicht ook in andere Portugeesche documenten die wij in de huidige omstandigheden niet konden raadplegen. Ons oordeel over de verschijningen van Onze Lieve Vrouw van Fatima zal nog rekening moeten houden met gewichtige gegevens die wij verder in onze uiteenzetting zullen ontmoeten, in het bijzonder met de kerkelijke goedkeuring van den Bisschop van Leiria, en met de aanmoedigingen uit Rome. | |
II. De bedevaart naar Fatima en het lot der zienersFatima na de verschijningenHet groote wonder van den 13en October 1917 had de reeks der verschijningen afgesloten. Maar de beroering die deze soort van goddellijke handteekening in het geheele land deed ontstaan, vestigde voorgoed de bedevaart naar Fatima. Weliswaar was het begin nederig. In de eerste twee jaren vergaderde men bij een landelijken triomfboog, op de plaats der verschijningen opgericht; in 1919 bouwden vrome geloovigen daar een kapel; maar de bedevaarders stroomden steeds talrijker toe. Tamelijk lang bleef de kerkelijke hiërarchie in Portugal heel gereserveerd. Eerst in 1921 bij den vierden verjaardag der laatste verschijning, stond de Bisschop van Leiria, Monseigneur Correia da Silva, toe bij grooten volkstoeloop de Heilige Mis in de Cova da Iria te lezen. Hij had op die plaats een vrij uitgestrekt terrein aangekocht, dat men voor de bedevaarten begon in orde te brengen. Rond dien tijd, den 3en Mei 1922, zette hij officieel het kerkelijk onderzoek in over de wonderbare feiten te Fatima. Het werk van de daarmee belaste commissie nam jaren in beslag. Na voltooiing er van, schreef de Bisschop aan zijn diocesanen een herderlijken brief, met volgende goedkeuring: 'Wij besluiten: vooreerst vertrouwenswaardig te verklaren de visioenen der kinderen in de Cova da Iria, parochie Fatima, in ons bisdom, van den 13en Mei tot October 1917; ten tweede den eeredienst tot Onze Lieve Vrouw van Fatima officieel toe te laten'Ga naar voetnoot(37). Deze kerkelijke goedkeuring werd, den 13en October 1930, in de Cova da Iria plechtig voorgelezen vóór een menigte van meer dan honderd duizend geloovigen. Dertien jaar waren sedert de laatste verschijning verloopen. Terwijl de commissie de zaak onderzocht, waren de pelgrims steeds talrijker geworden. Den 13en Mei 1928 legde men den eersten steen van de basiliek van Fatima; hij werd gezegend door Zijne Excellentie den Aartsbisschop van Evora. Het plan van de basiliek vatte men zoo op, dat in de Cova da Iria de grootste kerk van Portugal zou oprijzenGa naar voetnoot(38). In 1929 was Fatima belangrijk genoeg om doorluchtige pelgrims aan te trekken, het staatshoofd, Generaal Carmona, met den Voorzitter van den Raad, Oliveira Salazar en verscheidene andere leden van het gouvernement. Den 13en Mei 1931 werd een nationale bedevaart gehouden, uit dankbaarheid om de kerkelijke goedkeuring van enkele maanden vroeger. Toen reisden naar de Cova da Iria Zijne Eminentie Kardinaal Cerejeira, Pa- | |
[pagina 141]
| |
triarch van Lissabon, en geheel het Portugeesch episcopaat, aan het hoofd van meer dan driehonderd duizend bedevaarders. Deze bedevaart werd nog overtroffen door die van den 13en Mei 1938, welke een dankbetuiging was, na den Spaanschen Vrijheidsoorlog, voor de bevrijding van het communistisch gevaar. Van het begin af werden talrijke genezingen te Fatima opgeteekend, en die gunsten hielden voortaan niet meer op. Onder den titel Heil der Kranken, stelt P. da Fonseca een reeks van gevallen voor, waaronder verscheidene indrukwekkend zijnGa naar voetnoot(39). Maar het grootste mirakel van Fatima is volgens hem de zedelijke en godsdienstige heropstanding van Portugal, in de laatste vijf en twintig jaar. Deze heropstanding, die stellig merkwaardig is, hangt van verscheidene factoren af; nochtans, naar het oordeel van bevoegden, zou de hervorming der instellingen, waardoor de vernieuwing vasten vorm kreeg, niet mogelijk geweest zijn zonder de geweldige beroering in de zielen welke de verschijningen van de Heilige Maagd veroorzaaktenGa naar voetnoot(40). Het jaar 1942 bracht de vijf en twintigste verjaring van de bedevaart mede. Het gouvernement, de geestelijkheid, de geloovigen vierden ze met een ongehoorde vurigheid en plechtigheid. Rome had reeds herhaaldelijk de vereerders van Fatima bescheiden aangemoedigdGa naar voetnoot(41). Nu wilde Zijne Heiligheid de Paus zich vereenigen met de dankbetuigingen der geheele natie. Zoo richtte hij, den 31en October, een radio-boodschap tot het Portugeesche volk. Na over het jubileum gesproken te hebben, wijdde hij de wereld toe aan het Onbevlekt Hart van Maria. Deze daad van het Opperhoofd der Kerk moest wel den roem van Fatima over de geheele katholieke wereld verspreiden. Zou dan de bedevaart, die voor het godsdienstig leven in Portugal zoo belangrijk geworden is, door de Voorzienigheid ook bestemd zijn om, gelijk Lourdes bij voorbeeld, een groote weldaad te worden voor de geheele Kerk? In een redevoering van den 13en Mei 1942, lijkt Kardinaal Cerejeira deze hoop uit te drukken: 'Wat het [Fatima] aan Portugal reeds onthuld heeft', zegde hij, 'is het teeken en de waarborg van hetgeen het voor de wereld inhoudt'Ga naar voetnoot(42). Alleszins is het Portugeesche pelgrimsoord van nu af veel belangrijker dan andere, ook recente maar meer bescheidene bedevaartplaatsen, zooals bij voorbeeld die van La Salette, van Pontmain en degene die een tiental jaren geleden in België tot stand kwamen. | |
De draagwijdte van de kerkelijke goedkeuringHet lijkt niet overbodig hier de draagwijdte te omschrijven van een kerkelijke goedkeuring, zooals die welke de Bisschop van Leiria aan de verschijningen van Fatima gegeven heeft. Op enkele schakeeringen na, zijn de theologen het daaromtrent meestal eens. Het Provinciaal Concilie, in 1937 te Mechelen vergaderd, behandelt die vraag met gezag. 'Het kan geschieden', zoo zegt het, 'dat de Heilige Kerk bijzondere openbaringen of verschijningen goedkeurt'; en aanstonds omlijnt het den inhoud van zulke goedkeuring. Vooreerst doet het beroep op het klassieke traktaat van Kardinaal Lambertini over de zaligen heiligverklaring: 'Men moet weten', schreef degene die Paus Benedictus XIV worden zou, 'dat zulke goedkeuring [van goddelijke mededeeling] niets anders in zich sluit dan het verlof ze te publiceeren, tot onderricht en nut der ge- | |
[pagina 142]
| |
loovigen, en na een grondig onderzoek. Een instemming van 'katholiek geloof' wordt ten overstaan van de zoo goedgekeurde openbaringen geenszins gevergd; zij is zelfs niet mogelijk. Deze openbaringen vragen eerder een instemming van 'menschelijk geloof' volgens de regels der voorzichtigheid, welke ze als waarschijnlijk en als vroom te aanvaarden doet voorkomen'Ga naar voetnoot(43). Na deze aanhaling gaat het Concilie voort: 'Zoo stelt het oordeel van de Kerk deze zaken dus geenszins voor als door allen noodzakelijk te gelooven; het verklaart alleen dat ze in niets met het geloof en de goede zeden in strijd zijn, en dat er voldoende aanduidingen bestaan voor een vrome en voorzichtige instemming van menschelijk geloof'Ga naar voetnoot(44). In een nota doet het Concilie beroep op de encycliek Pascendi. Wanneer de Kerk, zoo verklaart deze, toestaat dat men in openbare geschriften 'vrome overleveringen' verhaalt, zooals 'verschijningen of openbaringen', dan 'waarborgt zij de waarheid van het feit niet'; 'eenvoudig ... gaat zij tegen het gelooven aan die zaken niet in, waaraan redenen tot menschelijk geloof niet ontbreken'Ga naar voetnoot(45). Alles samen, verklaart de kerkelijke goedkeuring van een goddelijke mededeeling daaromtrent drie zaken: vooreerst behelst deze niets wat in strijd zou zijn met het geloof en de goede zeden; ten tweede mag men ze door publicaties bekend maken; ten derde wordt het aan de geloovigen uitdrukkelijk toegestaan er met omzichtigheid geloof aan te hechten. Zulke goedkeuring dient met een volkomen eerbied bejegend, welk oordeel men zich ook over het goedgekeurde feit zou gevormd hebben. Dat is echter niet alles. Gewoonlijk wordt de goedkeuring slechts verleend, nadat een nauwgezet theologisch onderzoek den bovennatuurlijken oorsprong van het verschijnsel heeft doen erkennen. Voor een voorzichtig mensch behelst zij dan ook een waarborg, die hem gunstig zal stemmen tot het erkennen van de goddelijke mededeeling. Nochtans legt zij, in naam der gehoorzaamheid, de instemming niet op, en het kan wijs blijven zich, tegen haar in, door bepaalde moeilijkheden te laten weerhoudenGa naar voetnoot(46). Onlangs toonde zich een theoloog, die voor de meeste gevallen deze interpretatie ook aannam, geneigd te zeggen dat de Kerk 'heel zelden', krachtens de gehoorzaamheid, een vroom aanvaarden vergde van sommige bijzondere openbaringen of verschijningen. Hij citeerde 'het geval van de openbaringen aan de Heilige Margareta Maria gegeven en dat van de verschijningen te Lourdes'Ga naar voetnoot(47). Maar zijn bewijsvoering leek ons weinig overtuigend en de algemeene verklaringen van het Concilie te Mechelen gaan niet in zijn richting. Weliswaar, hoe meer de kerkelijke goedkeuring van bepaalde hemelsche mededeelingen herhaald wordt of plechtiger verkondigd (wat in principe een nieuwen toevoer van bewijzen en een herhaald onderzoek onderstelt), des te meer weegt ze door in het oordeel van een redelijk en bescheiden mensch. Maar dan nog, om het erkennen van het bovennatuurlijk verschijnsel te bekomen, doet de goedkeuring beroep op de voorzichtigheid als een gewichtig argument, eerder dan op de gehoorzaamheid als een leer die men oplegt. | |
[pagina 143]
| |
De zienersWat gebeurde er met de zienertjes, terwijl de menigte steeds talrijker naar Fatima toestroomde? Francisco en Jacinta leefden niet lang. Zij stierven aan de gevolgen van de Spaansche griep: Francisco in 1919, tien jaar oud; Jacinta, negen jaar oud, in 1920. De Dame had aan haar uitverkorenen den hemel beloofdGa naar voetnoot(48); twee frissche bloemen werden geplukt, sieraad voor het huis van den Vader. Lucia werd, in 1921, als interne aanvaard te Porto, in een weeshuis bestuurd door de Zusters van de H. Dorothea. Vier jaar later trad zij als toekomstige werkzuster, te Tuy in Spanje, het noviciaat van deze Congregatie binnen. Op de vraag van den Bisschop van Leiria heeft zij, vanaf haar intrede in het weeshuis tot aan haar eeuwige geloften in 1934, nooit laten vermoeden wie zij was; en om zeker onbekend te blijven, trachtte zij de gesprekken over Fatima zooveel mogelijk te ontwijken. Intusschen breidde de bedevaart zich uit, zooals wij het aangaven. Om zich nooit te verraden, moest de zienster wel even nederig als beheerscht zijn. Eene van haar oversten noemde ze ongewoon in het gewone; wat ons doet denken aan de kenspreuk van den H. Joannes Berchmans, communia non communiter. Ze lijkt zich overigens heel bijzonder op dezen heilige af te stemmen. Zij wordt nog begunstigd, naar men ons mededeelt, met buitengewone hemelsche bezoeken; verder heeft zij zich gemakkelijk aangepast aan haar milieu en aan haar dagelijksche bezigheden. Rond de jaren 1936-1937 stelde zij twee verslagen op, die de Bisschop van Leiria haar gevraagd had: het eene met gegevens over Jacinta, het andere met haar meer persoonlijke herinneringen, In 1941, op verzoek van denzelfden Bisschop, schreef zij twee andere verslagen, waarvan het eerste de biographische gegevens over Jacinta en Francisco vervolledigt, het andere echter de verschijningen van Onze Lieve Vrouw vertelt, en het groote geheim mededeeltGa naar voetnoot(49). Zooals we reeds meldden brachten deze vier verslagen een hernieuwing in de geschiedschrijving over FatimaGa naar voetnoot(50). Ze waren de oorzaak dat men niet enkel meer een nogal uitwendig verhaal der verschijningen kon geven, maar ook de intieme geschiedenis der zienertjes. Deze is even frisch als verheven. Veel bevallige of ontroerende trekken wijzen op den geest van edelmoedigheid en offer, die de genade de drie herdertjes ingaf. Het is moeilijk die verhalen te lezen zonder onder de bekoring te komen van de onschuld, de vroomheid, ja de heldhaftigheid dezer kleine bevoorrechten van de Heilige Maagd. | |
Verschijningen van een engelDeze biographische fragmenten bevatten ook verbazende feiten, in het bijzonder drie verschijningen van een engel, nog vóór die van Onze Lieve Vrouw, tusschen het begin van April en het einde van October in het jaar 1916. In het tweede van deze visioenen verklaarde de hemelbode dat hij de bewaarengel van Portugal was; het derde echter is het meest buitengewone. De drie kinderen, zoo vertelt Lucia, zagen den engel naast zich in een bovennatuurlijk licht. 'In de hand hield hij een kelk, waarboven ze een hostie zagen. Uit de witte hostie vielen bloeddruppels in den kelk. Hij liet den kelk los, die op een geheimzinnige wijze in de lucht bleef hangen; hij knielde | |
[pagina 144]
| |
naast de kinderen en deed hun driemaal' een formule van opdracht herhalen. Daarna 'staat hij op, neemt de hostie en biedt ze Lucia aan, die ze nuttigt. Dan verdeelt hij den kelk tusschen Jacinta en Francisco, met deze woorden: Neemt het Lichaam en het Bloed van Jezus Christus, vreeselijk versmaad door de ondankbare menschen. Herstelt hun zonden en troost uw God! Vervolgens, opnieuw neergeknield, herhaalde hij weer driemaal [de reeds vermelde formule van opdracht] en hij verdween'Ga naar voetnoot(51). Laten wij het oprecht bekennen, om van zulke buitengewone zaken zeker te zijn, zou men wenschen niet te zijn aangewezen op één enkel getuigenis, het weze dan ook gezaghebbendGa naar voetnoot(52). Bekennen we ook nog dit: men beseft moeilijk dat de kinderen die verschijningen van den engel geheel zouden verzwegen hebben, en dat Francisco en Jacinta aan hun ouders niet zouden toevertrouwd hebben, op welke geheimzinnige wijze zij hun eerste Heilige Communie hadden gedaanGa naar voetnoot(53). Lucia tracht het stilzwijgen over de eerste verschijning van den engel te verklaren: 'Niemand dacht er aan', zegt ze, 'over deze verschijning te spreken, of aan te dringen op geheimhouding; het verzwijgen drong zich vanzelf op. Zij was zoo intiem, dat het niet gemakkelijk viel daar het minste woord over te zeggen. Het visioen maakte op ons ditmaal een grooteren indruk, omdat het voor den eersten keer zoo klaar was'Ga naar voetnoot(54). Zij zegt nog dat de visioenen van den engel een 'indruk van vernietiging' achterlieten 'in Gods aangevoelde tegenwoordigheid, en zelfs eenige lichamelijke loomheid'; terwijl de visioenen van de Heilige Maagd 'een uitbundige vreugde opwekten, een soort van mededeel' zaam enthousiasme'Ga naar voetnoot(55). Goed, maar geldt zulk een verklaring voor een meer dan kortstondig stilzwijgen? Wij begrijpen niet goed, hoe zij een zwijgen aannemelijk maakt waarvan de kinderen jaren lang den last zouden gedragen hebben, een zwijgen dat ze ook na de visioenen van de Heilige Maagd volhielden. Kan men zich gemakkelijk inbeelden dat ze hun zwijgen niet eens opgaven, toen Francisco vroeg zijn eerste Heilige Communie als teerspijs te mogen ontvangen, of toen voor de zoo spontane Jacinta de tijd van haar eigen eerste Heilige Communie naderdeGa naar voetnoot(56)? | |
[pagina 145]
| |
De formule van opdracht, die de engel de kinderen liet herhalen, voldoet niet heelemaal aan de eischen van een nauwkeurige theologie. Ziehier het eerste deel van deze formule: 'Allerheiligste Drievuldigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest, ik aanbid U diep neergebogen, en ik offer U op het zeer kostbare Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godheid van onzen Heer Jezus Christus, tegenwoordig in al de tabernakels der wereld, tot eerherstel voor den smaad waardoor Hij zelf beleedigd wordt'Ga naar voetnoot(57). Het geldt hier, men ziet het, een offer van eerherstel om de zonden; maar het innoveert op een eigenaardige wijze, want noch de Heilige Schrift, noch de leering der Kerk, noch de liturgie, nemen de Godheid van Christus op in het object van onze eerherstellende offerande. Deze mag de menschheid van Gods Zoon tot voorwerp nemen; maar niet zijn menschheid en zijn Godheid. Zij mag den Zoon van God tot voorwerp nemen in zoover hij de menschelijke, niet in zoover hij de goddelijke natuur bezit. Want het eerherstellend offer moet (min of meer volkomen) den smaad vergoeden, door de zonde den goddelijken Heerscher aangedaan. Het moet dus in de nederige gave bestaan van iets wat rechtens aan Gods heerschappij onderworpen is, d.w.z. van een geschapen werkelijkheid. Daardoor erkent men die opperheerschappij en voldoet men voor de opstandigheid der zonde. Het hoogste offer uit eerherstel zal de allerheiligste menschheid van Gods Zoon tot voorwerp hebben, of Gods Zoon in zoover Hij de menschelijke natuur bezit; maar er kan geen sprake van zijn de Godheid zelve van Christus te offeren tot eerherstelGa naar voetnoot(58). Afgezien van het eerherstellend karakter der formule van offerande, blijft het uiterst betwistbaar, dat wij aan de Allerheiligste Drieëenheid, de Godheid van Jezus Christus mogen opdragen. Naar zijn menschheid is Christus een der onzen; waaruit volgt dat Hij ons kan veroorloven over deze menschheid te beschikken, om ze in de Heilige Mis op te dragen. Het ware echter onjuist te beweren, dat Christus een der onzen is naar zijn Godheid. Wel integendeel, naar zijn Godheid is Hij de oneindige Majesteit zelve; en daarom kan men zich niet indenken, dat Hij ons over zijn Godheid laat beschikken om deze te offeren. In het catechetisch onderwijs over het Heilig Sacrament des Altaars treft men heel juiste formules aan, die het Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godheid van Jezus Christus opsommen, als tegenwoordig onder de geconsacreerde gedaanten. Maar de reeks der werkelijkheden die onder de heilige gedaanten aanwezig zijn, dekt niet die der werkelijkheden welke wij in de Eucharistie mogen opdragen. Het is alsof men van de eene reeks naar de andere was vergleden. Hieruit zullen we niet afleiden dat het verhaal van de Heilige Communie door den engel gebracht geen werkelijkheid zou dekken; want de formule van opdracht kan door den hemelbode correct zijn medegedeeld en daarna vervormd in het geheugen van Lucia. Maar men zal wel toegeven dat het teeken niet gunstig isGa naar voetnoot(59). | |
[pagina 146]
| |
Volgens Lucia greep de derde verschijning van den engel plaats in September of October 1916. Rond denzelfden tijd zouden Lucia en de andere kinderen, naar de reeds vermelde verklaring van Mevrouw dos Santos, een gesluierde gestalte waargenomen hebbenGa naar voetnoot(60). Hier echter moeten wij naar de ondervragingen van den 19en October 1917 terug: 'Wat heb je gezien', vraagt Kanunnik Formigâo aan Lucia, 'ongeveer een jaar geleden? Je moeder zegt, dat jij en de andere kinderen een gestalte gezien hebt, in een soort laken gehuld, dat het gelaat onzichtbaar maakte. Waarom heb je verleden maand gezegd dat het niets was? - (Geen antwoord.) - Ben je ditmaal gevlucht? - Welzeker, ik ben gaan loopen'Ga naar voetnoot(61). Zal men zeggen dat, rond het tijdstip waarop de engel aan de kinderen de mirakuleuze communie gaf, zij ook een banale hallucinatie hadden? Zal men zeggen dat ze over deze laatste spraken, maar de geheimzinnige verschijning van den engel verzwegen? Al is dit niet onmogelijk, het is toch onwaarschijnlijk. En hoe zou het ons niet treffen, dat antwoorden van 1917 en een verhaal van een twintigtal jaren later zoo verschillend klinken? Er is plaats nochtans voor een verzoenende hypothese. Men zal het gezegde van Lucia opgemerkt hebben, omtrent hetgeen wij het eerste bezoek van den engel noemden: 'Het visioen maakte op ons ditmaal een grooteren indruk, omdat het nu voor den eersten keer zoo klaar was (assim manifesta)'Ga naar voetnoot(62). Daar lijkt een toespeling in te liggen op voorgaande minder klare verschijningen. Heeft Lucia iets van dien aard in haar verslagen vermeld? Waarschijnlijk wel; want bij Pater da Fonseca en bij den Eerwaarden Heer Moresco vinden we volgend verhaal. Het was in het mooie seizoen van 1915. Lucia, een achtjarig herderinnetje, bad den rozenkrans met vier andere meisjes, nabij een grot Cabeço genaamd. Francisco en Jacinta hoorden niet bij de groep. Ineens zagen de kinderen, op eenigen afstand, als een glanzend witte wolk, die doorschijnend was en een menschengedaante scheen te hebben. Zij waren onthutst en nieuwsgierig. In de volgende weken verscheen de witte gestalte hun nog tweemaal, en zij ondergingen daarbij een zonderlingen indruk, een vermenging van vrees, twijfel en vreugde. In een gesprek met haar moeder deelde Lucia, die niet goed wist hoe het geziene voor te stellen, haar mede dat de verschijning een man leek te zijn, gehuld in een beddelaken. Het volgend jaar, wanneer de engel zich voor het eerst duidelijk vertoonde en voor het eerst ook aan het trio: Lucia, Jacinta en Francisco, was deze verschijning niet zonder gelijkenis met de voorgaande; maar de gestalte trad schitterend te voorschijn; zij zag er uit als een jonge man en zij naderde de kinderenGa naar voetnoot(63). Die vage visoenen, het voorspel van de duidelijke verschijningen van den engel, leveren misschien den sleutel voor de bevreemdende woorden van Mevrouw dos Santos. De gesluierde gestalte waarop zij zinspeelde, zou de nog vage verschijning geweest zijn welke Lucia haar had willen beschrijven. En toen Lucia bekende dat ze vluchtte, zou dit maar een poging geweest zijn om verdere ondervragingen te ontwijken. In de concrete omstandigheden weliswaar, waarin Kanunnik Formigâo Lucia ondervroeg, schijnt de uitdrukking 'jij en de andere kinderen' eerder een groep aan te wijzen waartoe Francisco en Jacinta behoorden. Bovendien zou Mevrouw dos Santos in den herfst van 1916 een voorval verplaatst hebben, dat zich minstens een jaar vroeger had voorgedaan. Toch zijn deze moeilijkheden gemakkelijk te overwinnen, en daar pleit zeker iets voor de verzoenende hypothese. Dringt zij zich op? Toch niet zoolang een tegenover- | |
[pagina 147]
| |
gestelde hypothese mogelijk blijft. Wij trachtten de ware toeteekenis van de antwoorden aan Kanunnik Formigâo te achterhalen door ze te belichten met het recenter verhaal van de nog vage verschoningen van den engel. Men zou integendeel die antwoorden van 1917 kunnen beschouwen als de juiste uitdrukking van het voorval, rond hetwelk een later verzinnen heel het verhaal van de verschijningen van den engel deed ontstaan. Ten gunste van deze tweede hypothese zou men dan kunnen opmerken, dat den 13en October 1917, zooals reeds vermeld werd, de verbeelding van Lucia aan Onze Lieve Vrouw een valsche openbaring toeschreefGa naar voetnoot(64); en dat de zienster er belang bij had een verhaal in haar verslagen in te lasschen, dat de antwoorden van 1917 voordeelig uitlegdeGa naar voetnoot(65). Men zou daarom de oprechtheid van Lucia niet moeten ontkennen; want een onbewust fantaseeren kon heimelijk in haar geest werken ten gunste van haar belangen. Nochtans veronderstelt deze tweede hypothese een te aanzienlijk verzinnen dan dat men er zonder zeer ernstige redenen zou mee instemmen. De eerste hypothese integendeel veranderde maar weinig aan de antwoorden van 1917, en dan nog op een zeer aannemelijke wijze. Wij zouden ze dus graag aanvaarden, indien het verhaal der verschijningen van den engel, dat ze als historisch handhaaft, - anders geen moeilijkheden bood. Maar de reeds aangegeven moeilijkheden blijven, namelijk: de zoo wonderbare inhoud van een verhaal dat op één enkel getuigenis steunt; het zwijgen der kinderen, dat toch moeilijk te verklaren is; de onjuiste formule die op rekening van den engel wordt gezet. Daarom durft men niet zonder meer de hypothese afwijzen dat het verhaal grootendeels zou verzonnen zijn; en men is eerder geneigd de kwestie onbeslist te laten. | |
Een moeilijke vraagDe verslagen van Lucia bieden ons een overvloed van feiten, die zich voordeden tusschen haar tiende en haar veertiende jaar. Haar geheugen, zegt men ons, is uitzonderlijk. Zij zelf schrijft daaromtrent: 'Verscheidene menschen stonden verbaasd over het geheugen dat God mij verleend heeft. Dank zij zijn eindelooze goedheid, ben ik in dat opzicht nogal bevoorrecht... Maar de bovennatuurlijke zaken drukken zich af in den geest, zoodat zij bijna onmogelijk kunnen vervormd worden'Ga naar voetnoot(66). Het schijnt werkelijk dat Lucia een wakker geheugen bezat. Dank zij haar vroegtijdige kennis van den catechismus, mocht zij vóór de anderen haar eerste Heilige Communie doen. Anderzijds dient een bijzonderheid genoteerd van haar leven in het weeshuis. De overste wist natuurlijk wie de jonge interne was. Eens vraagt zij haar of zij de verschijningen te Fatima niet Vergeten heeft. Lucia daarop: 'Vergeten? Als ik geen oogenblik ben zonder er aan te denken'Ga naar voetnoot(67). Het aanhoudend ophalen van bepaalde herinneringen zal natuurlijk beletten dat ze in het geheugen vervluchtigen; maar het kan ze ook geleidelijk verfraaien en verrijken. Herinneringen zoo buitengewoon als degene welke Lucia in het weeshuis meebracht, lijken niet bepaald geschikt om aan een jongen geest een juist en zeker aanvoelen te geven van de grenzen der werkelijkheid. Wat moet het worden, als hij in ononderbroken alleenspraken op die herinneringen terugkomt, ver van het concrete tooneel waar alles gebeurde, zonder de heilzame contrôle van gesprekken met anderen? Lucia deelt ons mede, dat zij, schrijvend over Fatima, zich door God geïnspireerd voelde: 'Ik | |
[pagina 148]
| |
weet dat niets van wat ik schrijf van mij komt, en ik bedank God om den bijstand van den Heiligen Geest, die, ik voel het, me ingeeft wat ik schrijven of zeggen moet'Ga naar voetnoot(68). De waarde van zulken indruk blijft bijna noodzakelijk onzeker. In veel gevallen is het gevoel van te schrijven onder goddelijke ingeving stellig illusieGa naar voetnoot(69). Dat gevoel nu zet den schrijver niet aan tot strenge contrôle op het werk van zijn geheugen. Alles samen is het niet gemakkelijk, het vertrouwen te bepalen dat men aan de verslagen van Lucia mag schenken. Zonder daarom haar oprechtheid te betwijfelen noch het gezonde oordeel te miskennen waarvan ze blijk geeft in het dagelijksch leven, mag het voorzichtiger zijn op haar geschriften slechts behoedzaam te steunen. Liever dan aan geheel hun inhoud dezelfde objectieve waarde toe te kennen, zal het wijs zijn de interne waarschijnlijkheid van elk geval af te wegen, en de punten van overeenkomst met inlichtingen uit andere bronnen na te gaan. In een toespraak den 13en Mei 1942 te Fatima gehouden, heeft Kardinaal Cerejeira zijn geloof uitgedrukt in tenminste ééne der verschijningen van den engel, waarvan Lucia gewaagtGa naar voetnoot(70). Deze passus uit een homilie is zeker geen beslissing van de bisschoppelijke overheid. Het ware dus verkeerd zich daarop te beroepen, om met Kanunnik Barthas te zeggen, dat de verhalen over de verschijningen van den engel 'door de kerkelijke overheid voor authentiek werden verklaard'Ga naar voetnoot(71). Stellig heeft de Kardinaal Patriarch van Lissabon zijn woordelijk rijpelijk overwogen, en hij zal wel, over Lucia en over de verslagen die zij aan den Bisschop van Leiria overhandigde, goed ingelicht zijn. Het is dus normaal dat, omtrent de bezoeken van den engel, talrijke geloovigen het liefst zijn meening bijtreden. Maar daartoe bestaat geen verplichting, en er kan geen verdienste in gelegen zijn zich de moeilijkheden tegen de historiciteit van deze verhalen te ontveinzenGa naar voetnoot(72). Zij treffen ons te zeer, wij moeten het bekennen, dan dat wij niet, tot nadere informatie, ons oordeel zouden voorbehouden. Misschien maken zij op sommige lezers evenveel indruk. Mogen dezen zich toch hoeden tegen een overdreven wantrouwen. Het weinig geloof dat zij aan de verschijningen van den engel zouden hechten, zou ze er niet moeten toebrengen de bijzonderste bestanddeelen van het mirakel van Fatima in twijfel te trekken. Hoe doen de zaken zich immers voor? Eenerzijds treft men moeilijk geloofbare verhalen aan in verslagen die twintig jaar oude herinneringen weergevenGa naar voetnoot(73). Anderzijds staat men voor feiten die goed bekend zijn vanaf het begin, | |
[pagina 149]
| |
die door een groot goddelijk teeken als bovennatuurlijk bevestigd schijnen te zijn, waaraan een kerkelijke goedkeuring gehecht is en die de bron werden van een breeden genadevloed. Er bestaat geen genoegzame reden om deze feiten solidair te verklaren met voornoemde verhalen. Overigens wat Lucia ons zei over de verschijningen van den engel is niet wat in haar verslagen de belangstelling het meest opwekte. Veel grooter was de belangstelling voor haar mededeeling omtrent het geheim van Onze Lieve Vrouw. Het gewicht van dit laatste op zichzelf, de omstandigheden waarin het zich voordoet, de wijze waarop Zijne Heiligheid de Paus er rekening mee hield, dat alles zet ons aan om het aandachtig te onderzoeken. (wordt voortgezet) |
|