Streven. Jaargang 11
(1943-1944)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 2]Naar een nieuw humanismeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 66]
| |
Te midden van de algemeene intellectueele en moreele devaluate, die wij thans volop beleven, houdt onze hedendaagsche maatschappij niet op het woord 'humanisme' te pas en te onpas te gebruiken. Zij heeft er een mystiek rond geweven, die wijst op decadentie, een propaganda voor gevoerd, die potsierlijk aandoet. Allen immers die beweren het humanisme voor te staan, houden er een eigen levensbeschouwing op na. Zoo schuilen onder eenzelfde vlag tientallen uiteraard uiteenloopende, soms tegenstrijdige, in ieder geval eenzijdige opvattingen, die, ieder afzonderlijk, aanspraak maken op volledigheid, alle willen doorgaan voor het eenig juiste en volmaakte humanismeGa naar voetnoot(2). Deze verdeeldheid onder de 'humanisten' is nu wellicht de hoofdreden waarom het 'humanisme' in onze eeuw door den buitenstaander of tegenstander meestal op een sceptisch glimlachje wordt onthaald of met een misprijzend schouderophalen afgewezen. En toch staan wij voor een heropleving van een 'esprit de sagesse'; zoeken enkelingen en volkeren de oorzaken weg te ruimen van de ziekten waaraan zij reeds zoolang lijdend zijn. Ons maatschappelijk en nationaal organisme hongert naar het normale, gezonde evenwicht. Wij moeten ons dus bezinnen om tot de grondslagen, de 'fundamenteele beginselen' door te dringen, waarop wij ons leven, persoonlijk en gemeenschappelijk, dienen te bouwen. De hierna volgende beschouwingen nu willen een poging zijn in de richting van een verriuimd, veel- en alzijdig, natuur- en levensgetrouw humanisme, dat actueel aangepast is en juist daarom, ook nu nog, leefboar wil en zal zijn. In onze Westersche landen, en wellicht ook daarbuiten, kan het ongetwijfeld een groote rol te spelen krijgen en, dat is onze onwrikbare overtuiging, individueel, sociaal, nationaal en internationaal opvoedend en renoveerend werken. Het mag niet langer lijken alsof 'onze moderne maatschappij onbekwaam is een elite voort te brengen die tegelijkertijd met verstand, verbeelding en moed begaafd is'Ga naar voetnoot(3). Onze uiteenzetting zullen wij gemaks- en duidelijkheidshalve herleiden tot het formuleeren en toelichten van enkele kenmerken, waarna wij met een proeve van definitie zullen besluiteb. | |
IHet humanisme, - naar zijn historischen groei en in zijn algemeen aanvaarde beteekenis gezien, - laat wel eens buiten beschouwing: het godsbegrip, de bovennatuur, iederen bepaalden vorm van godsdienst, de genade. Het doet uitsluitend beroep op natuurlijke, menschelijke krachten voor het kweeken en voltooien van onze schoonmenschelijkheidGa naar voetnoot(4). Als menschen van de twintigste eeuw en als burgers van dit land kunnen wij gerust deze historische minimalistische opvatting bijtreden, mits voor allen de godsgedachte en het godsdienstig gevoelen, als den mensch ingeschapen, erbij te betrekken en aan de katholieken het recht voor te behouden dit gemeenschappelijk aanvaarde standpunt voor zichzelf te mogen aanvullen en voorbijstreven. Voor deze stelling pleiten o.m. volgende argumenten: 1) Het humanisme, dat den mensch om zoo te zeggen naar een natuurlijke volmaaktheid wil opvoeren, eischt niet dat zijn aanhangers alle godsdienstig geloof en leven zouden ignoreeren en negeeren, evenmih als het katholicisme | |
[pagina 67]
| |
staat op het uitschakelen of zelfs maar veronachtzamen van zuiver stoffelijke en menschelijke waardenGa naar voetnoot(5). 2) Binnen onze landsgrenzen, - om verder niet te zoeken, - zijn er velen die in feite de weldoende werking van de Kerk niet meer ondervinden, haar tusschenkomst niet langer wenschen of erkennen. Welnu, een verruimde, humanistische levensbeschouwing is, mijns inziens, de thans meest aangewezen grondslag voor de door alle weldenkende landgenooten noodzakelijk en onafwendbaar geachte zedelijke heropbeuring van ons volksch en vaderlandsch gemeenschapsleven. De andersdenkende medeburgers en volksgenooten zullen het den katholieken allerminst euvel duiden dat deze laatsten, met hen, in een geest van onbekrompenheid en verdraagzaamheid, streven naar de beste opvatting, - volgens natuurwet en natuurrecht -, voor de vorming onzer persoonlijkheid, het bereiken van onze individueele aardsche bestemming, het om- en uitbouwen van onze nationale gemeenschap. Moest dit streven - wat God alleen weet - vele onverschilligen en kerkvijandigen brengen tot den koninklijken weg van een menschelijk volwaardig, Godgeordend en Kerkverbonden leven, dan zullen de kinderen van de Kerk zich daarover zeker verheugen, in ieder geval er steeds weten voor te bidden en te offeren. Moge dit streven, eindelijk, de burgerlijke maatschappij terugbrengen tot het inzien van de natuurwettelijke verplichtingen, die zij als dusdanig heeft na te leven tegenover God, die ook haar Maker en Meester is. Godsdienst is niet alleen een individueele en persoonlijke, maar ook een sociale plicht. 3) De katholieken zullen er intusschen fier op gaan en er vastberaden op staan dat humanisme voor zichzelf in katholieken, 'confessioneelen' zin volledig te maken en zich als 'katholieke' humanisten te kunnen gedragen in hun privaat, professioneel, sociaal en nationaal leven, Ook de bovennatuurlijke bestemming van den mensch, de wereld van de genade, is voor den geloovige een onloochenbare werkelijkheid! Door deze godsdienstige overtuiging en katholieke levensbeschouwing krijgen de natuurlijke en menschelijke werkelijkheden en strevingen pas hun volsten zin. De specifiek godsdienstige vorming overspant de individueele en burgerlijke opvoeding en tilt ze op een hooger plan. De natuur wordt door de bovennatuur niet nutteloos verminkt, niet neergehaald noch veel minder vernietigd, maar geëerbiedigd, opgetild en veredeld, 'getransponeerd' en 'getransfigureerd'. In naam van het christendom, op grond van zijn humanistische stellingen, kan men, met MasureGa naar voetnoot(6), bewijzen dat humanisme en christendom inderdaad niet onvereenigbaar zijn. In naam van het humanisme zelf kan men zich aan het christendom geven, er de anderen toe uitnoodigen, vooral door het voorbeeld. Slechts dan kan van een totale, allesomvattende wereld- en levensbeschouwing worden gesproken. Het immer actueel christendom dient zich aan als en is inderdaad de meest voor de hand liggende tegemoetkoming aan den drang naar metaphysica, aan den nood aan een eeuwigheidsgedachte. Laten de katholieken het aldus voorstellen en zelf beleven, doch niet aan anderen opdringen. 4) Historisch gesproken kan men, nogmaals in naam van het nieuw humanism, - dat in zijn veelzijdigheid en organische gebondenheid alle gebrek aan samenhang van de hand wijst, - de versnippering in den tijd als onlogisch en (inconsequent bestempelen, de solidariteit belijden tusschen humanisme en Evangelie, waaruit onze beschaving organisch en ondeelbaar is opgebouwd en waarop ze ten slotte ook nu nog gebouwd staat. Geen humanisme zonder christendom, geen christendom zonder humanisme! | |
[pagina 68]
| |
IIHet humanisme wees uiteraard ook alle sociale bekommeringen en betrachtingen af. Het stond eerder op individualistisch, personalistisch standpunt. Deze opvatting vooral zullen wij niet langer eenzijdig handhaven, want de humanistisch volgroeide menschelijke persoonlijkheid moet zich ook haar sociale rol en roeping degelijk en effectief bewust zijnGa naar voetnoot(7). Met dit sociaal correctief zal ons humanisme niet meer aan noodlottige eenzijdigheid mank gaan en dus ophouden in strijd te leven met een zijner meest essentieele kenmerken. Een wereld- en levensvreemd humanist lijkt wel een anachronisme te zijn en een humanisme niet gericht op de gemeenschap en zonder het bewustzijn van de verplichtingen tegenover die gemeenschap, zou thans minder dan ooit kans en recht op bestaan hebben. Toch zal ook het nieuwe humanisme de belangen van het individu en de rechten van den menschelijken persoon niet met voeten laten treden, ze zonder meer plaats doen ruimen voor, laten opslorpen door en opofferen aan de gemeenschap. Deze toch bestaat niet om zich zelf, is geen vertrekpunt, maar eerder een eindterm. Een ware gemeenschap komt slechts door de vrijwillige, liefdevolle en bewuste toetreding en aanhankelijkheid van haar leden tot stand. Op deze voorwaarde alleen kan zij leven en zich ontwikkelen. Aan een kerngezond humanisme komt het toe 'menschen te vormen die bekwaam zijn bij te dragen tot de verrijking en verheffing van de gemeenschap', - familie, beroep, volk, vaderland - 'waartoe zij nu of later behooren en die hun persoonlijke volmaking helpt bevorderen'. De ware humanist zal dan ook, in een geest van fiere erkentelijkheid en plichtbewuste dienstbaarheid, de heerlijke deugden van de gemeenschap waartoe hij behoort, haar 'schoonste tradities en wijste instellingen niet laten te loor gaan, maar ze verdedigen met zijn mond, schragen met zijn schouders, liefhebben met zijn hart'. De zedelijke gaafheid en grootheid van volk en land zal steeds zijn werkdadige bekommering gaande maken. Den christelijken humanist, - zooals onder VI zal worden beklemtoond, - wacht hier een grootsche taak want het christendom wil eerst en vooral liefde zijn en liefde brengen. Deze toekomstige toegewijdheid van onze jeugd zal des te grooter zijn indien men de individueele vorming niet te vroegtijdig is gaan prrjsgeven voor de sociale actief indien men den geest van onze would-be burgers niet door een onbesuisde, niet tijdig verantwoorde gemeenschapsmystiek heeft willen opslorpen en annexeeren. | |
IIIGelet op de vele stadia die de volledige humaniseering heeft door te maken blijkt al dadelijk een ander kenmerk: een integraal humanisme is uiteraard niet voor de massa bestemd en voor haar gewoonweg onbereikbaar. Humanistische vorming, in den vollen zin des woords, is enkel maar weggelegd voor een elite, een geestesaristocratie. Het wezen zelf van de hooge eischen aan deze opvoeding gesteld brengen zulks mee. Bovendien wordt het tot stand brengen van deze elite als het ware geëischt door den 'algemeenen omwentelings- en hernieuwingsdrang' dien wij thans beleven. Om specifieke en actueele redenen moeten wij dus bijzondere zorg beeteden aan het vormen van een keurkorps. 'Voortrekkers, gangmakers' hebben we noodig! Sterke persoonlijkheden, die al de hun toebedeelde gaven en talenten harmonisch tot ontwikkeling hebben gebracht. In begrijpende wijsheid een diepdoordringenden en tegelijk ruimen, syn- | |
[pagina 69]
| |
thetischen kijk hebben op heel het zoo genuanceerde en complexe leven te midden waarvan zij in dienende liefde, als ware bevoegdheden, hun plaats van onbaatzuchtige, verantwoordelijke en gewetensvolle leiders zullen innemen. Laten we dan, voor eens en voor altijd, ook in het belang van de nationale gemeenschap, ophouden met het huldigen van het enge beginsel der absolute gelijkheid, welk beginsel onze maatschappij zoozeer heeft ontredderd en vergiftigd: door het gelijkschakelen en uniformiseeren van opvoeding en onderwijs, door het vleien van de gemakzucht en de mediocriteit, door het huldigen van een voor allen behaaglijk maar heilloos middelmatisme, door het kwistig uitdeelen van diploma's en titels die geen menschelijke en persoonlijkheidswaarden waarborgen. Zonder doelbewuste schifting en wijze, oordeelkundige oriëntatie komen wij er nooit toe de waarlijk geroepen persoonlijkheden voor te behouden en te redden, met het oog op het vormen van een elite met onbekrompen, verfijnden, evenwichtigen en schoonmenschelijk gevormden geest. Aan deze elite moet een veilige kans worden geboden om in een gunstige atmosfeer - vrucht van een voorloopige en tijdelijke 'secessio in montem sacrum' weilicht -Ga naar voetnoot(8) te arbeiden aan de harmonische ontwikkeling van al haar mogelijkheden: lichamelijke krachten en verstandelijke talenten, karakter en wil, gevoelsleven en verbeelding. Enkel diegenen die waarlijk 'bekwaam zijn tot leiden' zullen, na deze zorgvuldige scholing en verzorgde opvoeding, langs wegen van 'wijze en methodische geleidelijkheid', de voorwaarden zoeken te verwezenlijken die het meest brjdragen tot het geluk en het welzijn van den enkeling, de familie en de gemeenschap. De naoorlogsche staatslieden zullen, ook in ons land, aan dit probleem onmiddellijk alle aandacht moeten schenken. De geestelijke aristocratie zullen zij, hierin vooral geholpen door verantwoordelijke opvoeders en leiders, - de 'patroni', de 'patres' van deze nieuwe opvoeding, - moeten kunnen ontdekken, vormen, en op de haar toekomende en met haar aanleg overeenstemmende plaats brengen, voor het volledig vervullen van hun 'edelen en lastigen plicht'. Deze vorming van een algemeen gecultiveerde, onbaatzuchtige elite stelt het nieuwe humanisme zich precies tot taak. Hier moet de opvoeding grondig, haast integraal verschillen - naar opvatting en uitwerking - van deze opvoeding die bestemd is voor de massa der kinderen, voor diegenen die 'hun leven lang kind blijven' en nooit tot ware intellectualiteit kunnen of zullen geraken en 'alleen maar bekwaam zijn zich te laten leiden'. De echte aristoi wil het humanisme recruteeren en kweeken. Wat niet noodzakelijk, ja volstrekt niet, een terugkeer tot klasse- en kastelbevoorrechting mag beteekenen, hoe graag we met Prof. A. De CoeneGa naar voetnoot(9) en anderen, - juist op grond van onze nieuw humanistische overtuiging, - den ouden adel onder bepaalde voorwaarden, aan deze hernieuwing actief zouden willen zien meewerken. De aristocratie die wij bedoelen is op de allereerste plaats deze van den geest en van het hart, van het intellect en van het karakter. Het bestaan van zulke elite is sociaal gesproken rechtmatig, wenschelijk en noodzakelijk. 'Un organisme social et national, privé de direction intellectuelle et morale, tombe dans le désordre, l'anarchie, la turpitude, le déshonneur, la barbarie'Ga naar voetnoot(10). | |
[pagina 70]
| |
IVDe humanistische vorming is echter steeds bij voorkeur geweest en wil ook nu nog zijn een 'éducation libérale et personnelle', een opvoeding die hoofd en hart vormt, tegen alle utilitaristische oogmerken gekant is en de oorspronkelijkheid en persoonlijkheid van zijn kweekelingen eerbiedigt en bevordert. Met Newman gelooven wij dat 'ieder wezen streeft naar eigen wezensrijpheid' en, dat 'in ieder vermogen de mogelijkheid is ingeschapen om uit te groeien tot een bereikbaar punt van specifieke volmaaktheid'Ga naar voetnoot(11). Welnu, het nieuw humanisme zal geen uniformiseerende, nivelleerende opvoeding zijn, aan geen gestandaardiseerde massaproductie doen, niet vooral steunen op strakke aanpassing aan regels en reglementen, niet alle heil verwachten van strenge tucht en ijzeren dwang. Om het zonder negaties te zeggen, zijn doel is en blijft: het kind, den jongeling helpen alles tot volle ontwikkeling te brengen wat hij in zich draagt en zijn weg te vinden in den tijd en de ruimte waarin hij moet leven. Het beweert niet scheppend maar helpend, oriënteerend en bemiddelend op te treden bij het streven van het jonge, groeiende wezen om zijn natuurlijke geschikt- en geaardheid tot volle gezondheid en volmaaktheid te brengen. 1) Ware humanistische vorming eerbiedigt bijgevolg twee groote levenswetten. De wet der oorspronkelijkheid en der spontaneïteit, krachten dewelke ieder wezen zich volgens een eigen wel bepaalde lijn ontwikkelt. M.a.w. de jonge mensch bezit zekere gaven en talenten, een bepaalde 'geschiktheid die hem eigen is, een hoofdkenmerk waarrond zich zijn persoonlijkheid zal opbouwen'. Of nog: 'een grondtoon en bijtonen' treffen wij aan in het zoo complexe geheel dat wij persoonlijkheid noemen. | |
VHiermede is reeds een volgend kenmerk, dat trouwens met het vorige nauw samenhangt, duidelijk geworden. De humanistische vorming draagt een spiritualistisch karakter, d.w.z. zij gelooft in een werkelijkheid van geestelijken aard, in het primeeren van de geestelijke waarden. Als humanisten zijn we gekant tegen alle mystiek die bepaalde ideeën en formules blindelings wil doen aanvaarden. We mogen dus niet eenzijdig en fanatiek te werk gaan. Toch zouden we de groote trom willen roeren en iedereen die luisteren wil al maar door op het hart drukken: de vorming van den geest, de ontwikkeling in den mensch van zijn geestelijke krachten en mogelijkheden te bevorderen, hem onophoudelijk doen smachten naar de onbaatzuchtige, uni- | |
[pagina 71]
| |
verseele, onvergankelijke geestelijke waarden, die de mensch zich heeft eigen te maken, waarmee hij zich voortdurend moet verrijken en volmaken. Zonder voortdurend op een 'bepaalde doelstelling of aanwendbaarheid' bedacht te zijn, zal zulke gedegen geestescultuur 'scheppers' kweeken, 'menschen die bekwaam zijn' om op een of ander gebied, 'in een of andere orde, iets nieuws' en oorspronkelijks 'voort te brengen'. Voor deze humanistische opvoeding, in den zin van geestelijke voltooiing, zouden we volgende kenmerken willen onderlijnenGa naar voetnoot(13). Het uitbrengen van waarde- naast zijnsoordeelen en het opmaken en bezitten van een echte waardenschaal, waarin vanzelfsprekend àe geestelijke, universeel geldende waarden primeeren. Daze waarden zijn harmonisch en evenwichtig geordend tot één hoogere levensbeschouwing, die, in de immer wisselende omstandigheden van tijd en plaats, onze levenshouding inspireert en voorschrijft. Bij deze ordening wordt geen enkel goed uitgesloten, maar aan elk de hem toekomende plaats verzekerd. Het loont beslist de moeite enkele dezer waarden, - die weliswaar tot verschillende orden behooren, - naar voren te brengen, op gevaar af er verschillende te vergeten, want de reeksen lijken me onuitputtelijk te zijn. Het algemeene staat boven het particuliere, de algemeene vorming boven de specialisatie, het algemeen menschelijk belang boven het eigenbelang. Het essentieele gaat voor het bijkomstige, de geest voor de stof, verstand en wil voor gevoel en verbeelding. Het uiterlijke wordt aan het innerlijke ondergeschikt, het practische aan het ideologische, het utilitaire aan het onbaatzuchtige, het nemen aan het geven. De qualiteit primeert de quantiteitGa naar voetnoot(14), de wijsheid de eruditie, het begrijpen het weten. Het laag en berekend arrivisme maakt plaats voor een gewettigde en begrijpelijke ambitie, die enkel zoekt te dienen. Geld- en winstbejag wijken voor eer en plicht. Boven de informatie en de imitatie staat de vorming van eigen helder en zeker oordeel. Boven de som van verworven kennis de wijze van kennen, de methode, d.i. 'apprendre à apprendre et à comprendre'. De synthese haalt het op de analyse. Het deel heeft slechts waarde voor zoover het in functie staat van het geheel. Wat uiteraard middel moet blijven mag geen doel worden. Het onbezielde ding staat eenvoudig ten dienste van den mensch, die oneindig meer waarde bezit. Geen façadewerk, geen jacht-maken-op-effect, niet schoon willen voorkomen en veel 'hebben', geen snel en verstrooid leven, maar grondslagleggend werk dat in stilte en met taaiheid wordt doorgevoerd, iemand willen 'zijn'. In een hoogere orde zal het humanistisch gecultiveerde intellect de techniek onderschikken aan de wetenschap en deze laatste aan de cultuur. Techniek immers is afgestemd op onmiddellijke bruikbaarheid en beroepsvaardigheid, dus uiteraard utilitaristisch en angstvallig eenzijdig. Wetenschap beteekent de waarheid opsporen als dusdanig, om haarzelf, zonder te letten op het onmiddellijk rendement ervan. Zij is dus ongemeen geestesvormend, onbaatzuchtig, idealistisch. Wanneer wij ten slotte het woord cultuur uitspreken dan verstaan wij daardoor het volwaardig mensch worden door de harmonische ontwikkeling van al onze gaven en krachten, die wij tot den hoogsten graad van specifieke volmaaktheid en sociale werkdadigheid hebben opgevoerd. Dan denken wij aan een 'hoogeren beschavingsvorm die in een aristocratische geesteshouding en karakteristieken levensstijl tot uitdrukking komt'. | |
[pagina 72]
| |
Hier staan we voor groot- en schoonmenschelijkheid, voor een meerwaardigheidscomplex dat in zijn innemende veelzijdigheid van kenmerken bekoorlijk aandoet, bewondering en eerbied afdwingt. De cultuur heeft slechts de ingeboren gaven en talenten tot ontwikkeling en geestelijke rijpheid gebracht, de natuurlijke deugden waardevoller en beminnelijker gemaakt, in bestendig contact met net werkelijke, scheppende leven. Als facetten van dezen veelvlakkigen 'edelsteen' zouden wij o.m. kunnen noemen: Nauwgezetheid en preciesheid, bondigheid en verfijndheid in denken en spreken. - Strenge, onverbiddelijke tucht in woord en schrift, in houding en daad. - Persoonlijkheid en objectiviteit van oordeel, d.w.z. een 'voldoende onafhankelijkheid van den geest, een absolute onvooringenomenheid, een onvoorwaardelijke onderdanigheid aan de werkelijkheid, die ons in staat stelt ook tegen onze voorkeur in te besluiten'. - Onbekrompenheid en grootmoedigheid. - Evenwichtigheid en zelfbeheersching, waardoor o.m. de tyrannie van het gevoel wordt afgewezen en alle sectarisme, fanatisme en extremisme beslist uitgeschakeld. - Ruime en diepgaande persoonlijke kijk op verleden en heden met, daaruit volgend, een zeker eigen inzicht in de toekomst. - Eerlijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel, - 'Bekwaamheid tot bevelen en leiden'. Deze humanistische vorming van volwaardige, evenwichtige persoonlijkheden lijkt ons een strijd, of liever een spel te zijn van waarden en begrippen die, twee aan twee gerangschikt, door voortdurende wisselwerking, door opeenvolging van spanning en viering, een hun passend evenwicht bereiken in den harmonisch volgroeiden mensch. Zulke waardengroepen en correlatieve begrippen zijn b.v. vorm en inhoud, analyse en synthese, traditie en evolutie, universeele inhoud en actueele bruikbaarheid, rede en gevoel, intellect en karakter, wetenschap en geweten, natuur en bovennatuur, individu en familie, persoon en gemeenschap. Het nieuw humanisme heeft erover te waken dat de elementen van deze synthese niet eenzijdig worden bijgebracht en ingeprent, of dat het eene te veel verwaarloosd wordt, terwijl op het andere voortdurend wordt gehamerd of dat ze als natuurlijke vijanden tegen elkaar worden uitgespeeld. U voelt zelf wel dat er eenige aanleiding toe bestaat, - we zouden durven zeggen noodzakelijkheid -, bepaalde reeksen te onderlijnen en in iedere reeks op een van beide termen nadruk te leggen. Humaniora en Universiteit, de kweekscholen bij uitstek van deze geestesaristocratie, hebben inderdaad het gewenschte evenwicht op verscheidene plaatsen verbroken. Zij hebben ontrouw gepleegd tegenover het eigenlijke wezen van het humanisme en het zoodoende belachelijk en hatelijk gemaakt. Op de humanistische vorming in onderwijs en opvoeding rust dan ook de verplichting dit evenwicht eerlijk en volledig te herstellen, want in onze naoorlogsche maatschappij zal alleen een verbeterd en actueel aangepast humanisme kunnen bestaan en vruchtbaar werk verrichten. Ook onze Humaniora en Universiteit zullen hierbij gerehabiliteerd worden! Dan worden ze werkelijk zooals wij ze wenschen: een 'monumentum aere perennius'! Daarom moeten de diepere verzuchtingen en specifieke nooden van den mensch van dezen tijd volgende min of meer verwaarloosde elementen weer in het middelpunt der belangstelling plaatsen: universeelen, algemeen geldenden inhoud; synthetische wereld- en levensbeschouwing; natuur en levensschoonheid; het gevoelsleven; gemeenschapszin; sterke wils- en gewetensvorming, stoere karakteruitbeelding; aanpassing aan de persoonlijke mogelijkheden, aan de familiale rechten en behoeften, aan de volksche en vaderlandsche wezenheid en tradities. De elementen en kenmerken die wij hebben vermeld als integreerende be- | |
[pagina 73]
| |
standdeelen van den humanistisch gevormden mensch en die voor velen, helaas, slechts misprezen waarden en verheven utopieën zijn, moeten alle, op een of andere wijze, in den humanist worden opgenomen, verwerkt en uitgebeeld; ieder op zijn eigen plaats en alle organisch verbonden tot de ééne levende schoonmenschelijke persoonlijkheid, die wel van zelf zal uitstralen over en zich meedeelen aan de niet of minder gehumaniseerden. In dezen vernieuwden en verjongden vorm, in dezen veelzijdigen, verruimden en allesomvattenden, diepmenschelijken zin kan het humanisme, - en hiermee ook de Humaniora en de Universiteit -, gerust de vuurproef van de komende harde tijden doorstaan en in eerlijke verstandhouding en ruime samenwerking met de christelijke, historisch gevestigde machten, een zegevierend offensief inzetten voor de geestelijke renaissance en zedelijke wedergeboorte van de volkeren en van de menschheid. | |
VIDe christelijke humanistGa naar voetnoot(15) zal in deze ordening en ten-nutte-making van waarden de eerste en opperste werkelijkheden betrekken, er, 'zonder overdrijving, den gepasten nadruk op leggen'. Als mensch niet willen vluchten in het bovennatuurlijke! Als burger niet willen droomen van een Messiaanschen heilstaat en intusschen, in een schijnbaar 'religieus optimisme' en een practisch 'staatsburgerlijk indifferentisme', zijn actueele persoonlijke en sociale roeping verzaken. 'Au service du royaume de Dieu, nous ne devons pas mettre seulement tout notre amour, il nous faut forger les armes subtiles de l'esprit, devenir des instruments de choix, riches de dons humains'Ga naar voetnoot(16). Wat in vorige eeuwen als wezenlijk onvereenigbaar tot onverzoenlijke tegenstelling en 'aussichtlose' strijd geroepen scheen, moet de christelijke humanist in zijn christelijke levenssynthese samen opnemen en uiteindelijk verzoenen: wetenschap en geloof, voorzienigheid en vrijheid, individu en persoon, persoon en gemeenschap, natuur en genade, tijd en eeuwigheid, christendom en humanisme. Wie deze edele, sublieme ordening van eigen leven tot grootheid en schoonheid weet te verwezenlijken wordt meteen geslagen tot ridder van het nieuwe humanisme, van het christelijk humanisme. Zijn leuze luidt: integraal herstellen de universeel menschelijke beginselen en waarden, ons door de oude klassieke beschaving overgeleverd, door het humanisme der beste dagen voortgeleerd, door het christendom gekeurd en gekerstend,aangevuld en getransponeerd. In één woord: de natuurwet weer met de eeuwige, goddelijke wet verbinden. Deze grondwaarheid aanvaarden, met dit opzet instemmen, houdt meteen de erkenning in van de hoofdrol door de christelijke humanisten te spelen, van de ontzettende verantwoordelijkheid waarvoor zij staan en van de bezielende en leidende taak van de Katholieke Kerk. De Kerk der ééne, ondeelbare waarheid. De Kerk vooral van een alles-en-allen-omvattende liefde, welke de oude beschaving nooit gekend heeft en de hedendaagsche zeer gebrekkig realiseert. De Kerk die op ons Volk, op de volkeren van West-Europa, den meest constitueerenden en vormgevenden invloed heeft uitgeoefend. De Kerk die ook nu nog, in onze twintigste eeuw, en tot het einde der tijden, met door Gód verlichte | |
[pagina 74]
| |
menschen haar goddelijke zending zal blijven voortzetten bij de menschen. Haar opwekkend en uitnoodigend woord moet vrij en volledig kunnen voortklinken, de wereld door, de eeuwen door. Haar door God gewilde en historisch gevestigde heilwerking moet verder verzekerd blijven ten bate van de menschen. Deze menschen moeten, met Gods genade, den herhaalden wekroep van de Kerk en het schitterend voorbeeld en heldhaftig leven van haar beste kinderen vrijwillig en ongehinderd kunnen volgen, - verplichten of dwingen doet zij niet, - om te kunnen opgaan tot het hoogste en volste leven, dat reeds op aarde inzet en in de eeuwige Godsaanschouwing zijn volmaking en bekroning vindt. * * * Om te sluiten een proeve van definitie, die vanzelfsprekend niet al de aangehaalde elementen en kenmerken kan opsommen. Daarom hebben wij den term 'volwaardig' in onze definitie ingelascht, om al deze trekken en waarden exhaustief te resumeeren. Het nieuw humanisme is een geesteshouding en levensstijl die ons voortdurend aanspoort in ons oordeelen en handelen, in alle omstandigheden van het leven, als harmonisch ontwikkelde, evenwichtige en volwaardige menschelijke persoonlijkheden op te treden en ons als burgersGa naar voetnoot(17) het vormen van zulke sterke en schoonmenscheljjke persoonlijkheden doet nastreven en bevorderen. Hoe dit nieuw humanisme nu praktisch en concreet kan worden doorgevoerd in staats- en volksleven, in onderwijs en jeugdopvoeding, is een vraag waarop, wellicht vroeger dan wij het ons voorstellen durven antwoord zal worden gegeven. Intusschen weten de nieuwe humanisten hun persoonlijkheid steeds verder op en bij te werken om, als het uur der 'nieuwe opvoeding' zal slaan, te kunnen aantreden en te getuigen: 'Wij zijn bereid. Wij vragen slechts te mogen dienen'Ga naar voetnoot(18). |
|