| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Charles JOURNET, L'Eglise du Verbe Incarné. Essai de théologie spéculative. I La hiérarchie apostolique. - Bibliothèque de Ia Revue Thomiste, Desclée De Brouwer, Parijs, 1941, XVIII-734 blz.
Door de heropleving der belangstelling voor de Kerk gedurende de twintig laatste jaren, zijn tal van boeken verschenen die haar mysterie trachten te doorgronden. Doch de wetenschappelijike tractaten waren bijna allemaal in het Latijn geschreven; daarenboven bestond er nog geen dat een volledige synthese van de theologie der Kerk onder al haar aspecten ten beste gaf.
In deze leemte komt het werk van Journet voorzien. Het is een grootsch opgevat essai van speculatieve theologie, nogal klassiek van bouw. De schrijver wil, naar thomistischen trant, de Kerk verklaren volgens haar vier oorzaken; daaraan moeten dan ook vier boekdeelen beantwoorden. Dit eerste deel handelt over de dubbele bewerkende oorzaak, waardoor de Kerk in de wereld wordt gegrondvest, de wijdingsmacht namelijk, en de rechtsmacht. Alle onderverdeelingen, vertakkingen en toepassingen hiervan worden een voor een verklaard. Dit maakt het boek tot een echte mijn van eruditie. Eerst handelt de schrijver over de rol van de apostolische hiërarchie in het algemeen. Daarna worden afzonderlijk haar twee groote machten beschouwd. Vooreerst de wijdingsmacht: welk is de zin van den christelijken cultus, welk is daarin het aandeel van geloovigen en hiërarchie? Volgt een lange uiteenzetting van ongeveer 500 blz. over de rechtsmacht of jurisdictie in de Kerk. Achtereenvolgens worden hier besproken: de oorsprong der 'potestas jurisdictionis'; de buitengewone macht der apostelen als stichters der Kerk; de blijvende rechtsmacht der Kerk zooals ze nog altijd wordt uitgeoefend, met haar zoo talrijke aspecten: verklarende en canonieke macht, de verschillende graden van den bijstand van den H. Geest, de macht van pausen en bisschoppen, enz.
Nochtans, de wetenschappelijke theorieën bekommeren de menschen niet zoozeer als de vele problemen die daaruit voortvloeien. Hoe dikwijls b.v. werden *andorsdenkenden of zelfs overtuigde katholieken niet geërgerd, of althans pijnlijk verrast, door menig ingrijpen der *kerkelijke overheid, waardoor deze aan haar geestelijke zending leek te kort te schieten of althans de grenzen van haar macht te overschreden? Daarom ook krijgt het lange hoofdstuk over de verhoudingen tusschen de canonieke macht der Kerk en de politiek zijn actueel belang. Vooral wordt er lang uitgeweid over het optreden der Kerk in de middeleeuwsche christenheid: welk was het statuut van ongeloovigen en Joden in de vroegere steden? hoe ver sterkte de macht der bisschoppen? met welk recht paste de Inquisitie folteringen en doodstraf toe? welk was de theologische beteekenis van de kruistochten? hoe kon de oorlog, tegen de ongeloovigen een heilige oorlog genoemd worden? hoe is het inogelijk de veroordeeling van Galileï overeen te brengen met de onfeilbaarheid der Kerk? Op al deze en nog veel andere vragen wordt een helder, afdoend en rustig antwoord gegeven, zonder partijdigheid voor de kerkelijke hiërarchie, doch ook zonder de ongedurigheid van sommigen, die in de zwakheden der Kerk hun bevrediging schijnen te zoeken. Waar het moet, wordt eerlijk bekend dat pausen en bisschoppen gefaald hebben; doch tevens worden hun recht en hun plicht verdedigd, om ook in tijdelijke zaken de eeuwige principes der Kerk te doen eerbiedigen. Alle moeilijke vragen worden steeds opgelost in het serene licht van de eeuwigheidszending die ze te vervullen heeft.
Dit geldt b.v. ook nog voor de verklaring van de tijdelijke macht der pausen. Dat de vroegere pauselijke staten of de moderne Vaticaanstad bewijzen van ontaarding zouden zijn, zal na lezing van dit boek bij niemand meer opkomen. Terecht doet de schrijver opmerken dat er sinds het verdrag van Lateranen geen sprake meer is van politieke heerschappij der pausen: hun tijdelijke macht in de Vaticaanstad is tegenwoordig zoo onttrokken aan alle politieke drijverijen, dat ze als 't ware heelemaal is vergeestelijkt en opgenomen in de levenswet van het bovennatuurlijke. Eindelijk wijst de schrijver nog op de eenheid van wijdingsmacht en jurisdictie in de hiërarchie, om dan een laatste hoofdstuk te wijden aan de apostoliciteit, aangezien dit kenmerk betrekking heeft op de werkoorzaak der Kerk.
Dit kort overzicht van den inhoud kan een idee geven van de rijke veelzijdigheid van het werk. Met groote klaarheid worden de talrijke begrippen bepaald en systematisch geordend. De zoo overvloedige aspecten van de werking der Kerk in de wereld worden tot in het detail besproken, en toch geraakt men nergens verward in de massa bijzonderheden: alles vindt zijn plaats in de structuur van het geheel; alles krijgt zijn beteekenis en verklaring. Dit vergde van den schrijver een niet geringe kracht tot synthese; van dit standpunt gezien, is het werk dan ook prachtig geslaagd. Het doet ons de Kerk aanvoelen als een groot organisme, dat met een machtig doch rustig evenwicht zijn werking tot in de verst strekkende gebieden laat aanvoelen.
De belezenheid van den schrijver is verbazingwekkend: aan de uiteenzetting der theorie wordt dikwijls in talrijke en lange voetnota's nog toegevoegd wat groote theologen, profane schrijvers of andersdenkenden van vroegeren of recenteren datum (b.v. Machiavelli, Rousseau, K. Barth, Dostojewski, Solovjew) daarover dachten. Telkens geeft de schrijver blijk van een zeer scherpen geest die in de mijn van zoovele juiste en valsche systemen den ader der waarheid weet te ontdekken, en hem met een sekuur gebaar glanzend bloot te leggen. Is het aan ook niet te betreuren, dat de schrijver ons geen bibliographie heeft geschonken? Het zou
| |
| |
op veel overzichtelijker wijze getoond hebben uit welke bouwsteenen hij zijn monument heeft opgetrokken.
Een moeilijk te vermijden euvel, bij zooveel klaarheid en volledigheid, was dat de stijl er eenigszins zwaar door werd, niet vlot om lezen. Er zijn soms te veel herhalingen, die de uiteenzetting wel ophelderen doch misschien ook te zeer rekken.
Wij zouden nog een (kleine critiek willen maken op de theorie zelf. De leer van de ontwikkeling van het dogma (hierin volgt hij letterlijk Marin-Sola) is bij hem wat te conceptueel gebleven: van de openbaring zouden de Apostelen een rijkere en meer expliciete kennis hebben gehad dan de Kerk in de latere tijden (blz. 144). Dit past hij toe op het primaatschap van Petrus (blz. 486-487): van den beginne af zou de Kerk daar een duidelijk bewijstzijn van gehad hebben. Dit diende meer geschakeerd. Zeker, veel geopenbaarde waarheden kende men toen nog maar impliciet, zoo b.v. de Onbevlekte Ontvangenis van Maria (blz. 683); doch die impliciete (kennis gold slechts den notioneelen inhoud der formules waarin de Apostelen de geopenbaarde waarheden uitdrukten (blz. 146). Dit schijnt ons moeilijk aanvaardbaar. Uit deze formule b.v.: 'Maria is vol van genade en de waardige moeder van God' (blz. 683) kan men het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis niet strikt afleiden. Alleen de dynamische kracht van de liefde en de intense beleving der geopenbaarde waarheden onder de werking van den H. Geest konden al de rijkdommen los maken en te voorschyn brengen, die Christus als een verborgen schat in de openbaring heeft gelegd.
Doch dit is de geringe schaduwzijde van een werk, dat door zooveel hoedanigheden uitmunt. Al wie over het mysterie der H. Kerk een grondig-wetenschappelijke en rijk-gedocumenteerde studie verlangt, wordt hier meer dan voldaan.
I. de la Potterie
P. Fr. BRUNO DE JESUS-MARIE, Carmé Déchaux, La Belle Acarie, Bienheureuse Marie de l'Incarnation. - Desclée De Brouwer, LV - 761 blz.
Het is niet zonder eenige verlegenheid dat men dit boek recenseert. Van den eenen kant heeft het hoedanigheden die niet gewoon zijn in de hagiographische literatuur; en daarom ook zou men het enkel met lof willen bespreken. Maar van den anderen kant wordt het gedeeltelijk ontsierd door gebreken die te opvallend zijn om stilzwijgend te worden voorbijgegaan.
De 'schoone Acarie' - de schrijver kon haar niet anders noemen, zegt hij, dan haar tijdgenooten - is Madame Acarie, in den Karmel Marie de l'Incarnation. Geboren in 1566, leefde ze tweeen-vijftig jaar lang. Gehuwd en moeder van talrijke kinderen, leidde ze niet alleen een heilig leven, met de hoogste mystieke gaven begenadigd; maar ze arbeidde ook aan de stichting in Frankrijk van den hervormden Karmel van de heilige Theresia. In de orde bracht ze, na den dood van haar man, de vier laatste jaren door van haar leven. Ze werd gelukzalig verklaard door Pius VI, in 1791. Een aanzienlijke reeks biographieën van Madame Acarie is reeds verschenen. De zoo bekoorlijke schets van H. Bremond in het tweede deel van zijn Histoire du sentiment religieux en France blijven niet onvermeld. - Het besproken boek wedijvert er mee in het streven naar objectief, geschakeerd en diep psychologisch aanvoelen. Maar P. Bruno de Jésus-Marie, die reeds een werkje, getiteld Madame Acarie, épouse et mystique, had opgesteld, levert ons nu een echt monumentaal boek. Geen enkele van de vorige biographieën kan met deze vergeleken worden wat de volledigheid van de informatie betreft.
Daar het leven van Madame Acarie vooral het leven was van een echtgenoote en een moeder, heeft de schrijver het willen voorstellen als een karakteristiek voorbeeld van een in en door den huwelijken staat geheiligd bestaan. Daarom ook richt hij zich niet vooral tot den clerus of tot de leden van de kloostergemeenschappen, maar voornamelijk tot de leeken; en niet alleen tot de specialisten in historische of psychologische vraagstukken, maar tot het groote ontwikkelde publiek. Dit wordt uitdrukkelijk gezegd, en de titel van het boek, de keuze van de illustraties, menig detail in de compositie laten het duidelijk begrijpen.
In vele gewone werken van de hedendaagsche hagiographie, blijft de psychologische interpretatie beperkt bij bondige aanduidingen, ingegeven door enkele theologische principes en door het gezond verstand. Het peil van dit boek staat veel hooger. De schrijver maakte gebruik van zijn ruime kennis der mystieke theologie en psychologie; van medisch standpunt uit onderzoekt hij de buitengewone verschijnselen van psychischen en somatischen aard die zich in het mystieke leven van Madame Acarie voordoen. Deze kiesche vragen worden met volstrekte wetenschappelijke eerlijkheid behandeld. Op historisch gebied is dezelfde bezorgdheid om totale loyauteit opvallende De bronnen komen volledig tot hun recht zonder eenige opgedrongen stichtelijkheid. Dit valt in het bijzonder op, waar Madame Acarie, in een netelige en ingewikkelde zaak, in conflict komt met de Gelukzalige Anna a Sancto Bartolomeo. Wie droomt van een idyllische heiligheid zonder schokken zal in verlegenheid geraken. Maar het gebeurt weleens dat, met Gods toelating, 'de heiligen hier op aarde niet overeen kunnen komen en elkander heiligen' (blz. 381). De zedelijke gestalte van Madame Acarie is heerlijk genoeg om de proef van een zoo oprechte biographie te doorstaan.
Haar geestelijk leven en haar bedrijvigheid omheen de stichting van den Karmel in Frankrijk staan in nauw verband met den persoon van Kardinaal de Bérulle. Wij moeten het bekennen: wat men over hem in dit boek leest maakt hem niet grooter. Weliswaar wordt hij geleid door verheven religieuze bedoelingen; maar, afgezien van zijn nogal onhandige opdringerigheid, verwonderen wij ons over zijn intrigues, zijn tiranniek gezag en, wat het wonderbare betreft, zijn gretige lichtgeloovigheid. Wordt de gedachtenis van den stichter van l'Oratoire hier niet even verongelijkt? Misschien. Wat er ook van zij, vooraleer hieromtrent een oordeel te vellen, zal het voorzichtig zijn de reacties af te wachten die de bio- | |
| |
graphie van Madame Acarie bij de voornaamste kenners van het beginnende Oratoire zal uitlokken.
De schrijver had over de Gelukzalige Marie de l'Incarnation een eenigszins definitief boek kunnen schrijven. Hoe jammer dat hij de vrucht van zijn ontzaglijk werk niet gaaf kon houden! Zijn titel en de zeer gezochte afbeeldingen van Madame Acarie's gelaat leggen te veel nadruk op haar physische schoonheid. Het hagiographische genre vergt een ernstiger allure; en het verlangen om zich bij een ruimeren lezerskring aan te passen zou niet moeten leiden tot iets dat op een gebrek aan smaak gaat lijken. De concrete ensceneering van sommige episoden maakt het verhaal ongetwijfeld levendiger, maar zou beter passen in een geromanceerd leven dan in een historisch werk. Van den anderen kant is het gebruik van technische woorden weleens overbodig en de stijl is niet altijd even helder De schrijver wil aantoonen hoe de huwelijke staat de weg was waarlangs Madame Acarie tot de heiligheid opsteeg. Hieromtrent weet hij dan ook juiste en heilzame dingen te zeggen. Maar hij dringt onbescheiden aan in het ontsluieren van de echtelijke intimiteit van de Gelukzalige; en hetgeen hij zegt omtrent aandoeningen van lagere orde waarmede de mystieke aandoeningen van de jonge bruid gepaard zouden gegaan zijn, is een hypothese zonder echten grond in de teksten. Het boek is overladen met citaten, en het verwijzingssysteem, door den schrijver gekozen, is eerder ingewikkeld. We begrijpen dat getuigen en vroegere levensbeschrijvers overvloedig aangehaald worden; maar was het wel onontbeerlijk den tekst met veelvuldige citaten uit moderne philosophen, theologen en letterkundigen te bezwaren? De gedachten van den schrijver zijn echt oorspronkelijk; zijn tekst kon hem meer eigen zijn.
Al hebben we de aandacht op gebreken moeten vestigen, toch blijft het boek van P. Bruno de Jésus-Marie interessant, zeer leerzaam en werkelijk stichtend. Heel dikwijls komt er Madame Acarie zelf aan het woord. De persoonlijkheid van deze Gelukzalige, zoo rijk bedeeld met natuurlijke en bovennatuurlijke gaven, is buitengewoon aantrekkelijk.
Ed. Dhanis
P. Dr. ZENO O.F.M. Cap., Newman's leer over het menschelijk denken. Inleiding op Newman's Grammar of Assent en zijn psychologische ontdekking: de illatieve zin. - Dekker & van de Vegt, Utrecht, 1943, VII-306 blz., fl. 4.90.
Newman is vooral een religieus denker. In verband echter met het probleem van het toetreden tot het geloof, heeft hij jarenlang gezocht naar de oplossing van een epistemologische vraag: op welke wijze komen wij, met ons spontaan denken, tot overtuigingen die we dikwijls door expliciete redeneeringen niet zouden kunnen verantwoorden? Deze vraag heeft hij ex professo behandeld in zijn Essay of a Grammar of Assent, en zijn oplossing ervan heeft hij samengevat in de beschrijving van wat hij genoemd heeft de 'illative sense'. Het boek van Dr. Zeno, dat gewijd is aan de leer van Newman over het menschelijk denken, is dan ook eerst en vooral een studie geworden over den 'illatieven zin'.
Deze wordt eerst bepaald als een kenvermogen dat het expliciete logische redeneeren moet aanvullen. Vooral bij het kennen van de concrete zaken schiet immers dit redeneeren te kort, zoodat de illatieve zin dan het voornaamste werk moet verrichten. Hij functioneert snel en op een onnaspeurlijke wijze, en de eenheid van zijn akten springt sterk in het oog. Hij is veelvuldig en staat onder den invloed van ieders persoonlijkheid. Bij het concludeeren omtrent feiten bevat hij in zichzelf het uiteindelijke waarheidscriterium.
De groote vraag nu omtrent den illatieven zin van Newman is volgende: heeft men hier te doen met een irrationeel instinct of gevoel dat de redeneering zou vervangen of aanvullen; of liever met een impliciete redeneering die rijker en veelvuldiger kan zijn dan de expliciete? In het eerste geval meent Dr. Zeno, zou Newman's leer sterk irrationalistisch zijn en niet bestand tegen ernstige bezwaren; in het tweede geval echter Komt ze voldoende overeen met de traditioneele Philosophie. Dit is juist, ofschoon men wel opmerken mag dat de Heilige Thomas, naast een impliciet redeneeren, ook een 'cognito per connaturalitatem' aanvaardt, die tot geen redeneeren herleidbaar is.
Na een grondig onderzoek van de Grammar of Assent, komt Dr. Zeno tot de conclusie dat de illatieve zin wel samenvalt met het impliciete redeneeren. Hij blijft nochtans een groote psychologische ontdekking van Newman, 'omdat niemand voor hem zoo helder en breedvoerig, zoo concreet en tastbaar dit vermogen heeft beschreven in zijn wezen, draagwijdte en waarde'.
Ed. Dhanis
H. DENIFLE O.P., De weg van verlichting. Eerste deel. Uit het Duitsch vertaald door D. De Pauw O.P. - Geloofsverdediging, Antwerpen. 206 blz., Gen. Fr. 34, geb. Fr. 40.
Deze vertaling van 'Das geistliche Leben' is een echt Enchiridion voor den geloovige die het oprecht meent, en zijn leven tegenover God en zichzelf ernstig wil opvatten; het biedt een rijkdom aan van geestelijke raadgevingen, afgeleid uit een duidelijke leer en steunend op de eeuwenoude menschenkennis en ervaring der kerkelijke traditie; zoo krijgen wij een ascetisch handboekje waarnaar men kan teruggrijpen zonder het bij een enkele lezing uit te putten. Geen uitgerafelde betoogen of lange beschouwingen; geen zoeken naar sensationeele voorstelling, waarin de moderne geestelijke literatuur zich wel eens aan de reklame-methodes heeft aangepast, zoodat zij, evenals deze, de blijvende waarde voor het onmiddellijk succes verwaarloost. Zoo dit boekje modern is en blijft, dan is het wel door zijn kernachtigheid: ieder woord draagt, en elke zin brengt ons een stap verder. De nuchtere, bijna strakke wijze waarop in korte hoofdstukken de grondslagen van het ascetische leven worden uiteengezet, laat toepassingen en gevoelens aan de activiteit van den lezer over. Hoewel enkele hoofdstukken uitsluitend voor kloosterlingen zijn bestemd, is het ook leeken, die naar een rijker en vaster Christendom streven, ten zeerste aan te bevelen.
A. Deblaere
| |
| |
Dr. Georg HAHN, Werkbuch der Kirchengeschichte (3 Deelen). Ie Deel: Die Kirche der Märtyrer und Katakomben. (2e druk XI + 474 blz. + 47 werkbeelden met commentaar als los bijvoegsel). IIe Deel:Die abendländische Kirche im Mittelalter. Ihr äusserer Aufbau. (XIV + 415 blz. + 67 werkbeeiden met commentaar als los bijvoegsel). - Herder, Freiburg i. Br., 1941 en 1942, ing. RM. 8,60 en 7,80, geb. RM. 10,60 en 9,60.
Bij het lezen van deze kerkgeschiedenis treft af en toe een nieuw inzicht, een origineele manier van voorstellen; maar liever dan hierbij te verwijlen, verkiezen wy onmiddellijk in te gaan op de methode van dit werk.
De moderne mensch, in tegenstelling met den Renaissahce-mensch, wordt er zich meer en meer van bewust, dat hij gegroeid is uit het verleden, dat hij zichzelf beter begrijpt naarmate hij de geschiedenis van zijn volk en van de kerk kent, en dat hij zich ten volle ontplooien zal indien hij tegen de traditie aanleunt. In het geschiedenisonderricht echter wordt menigte ijverige geschiedenisleeraar er pijnlijk door aangedaan, hoe de meeste leerlingen van dezen cursus een zuiver geheugenvak maken, en er werkelijk geen interesse voor toonen. Anderzijds is de moderne jeugd er niet meer voor te vinden op school slaafs de voorgedragen stof op te nemen, maar zij wil mee handelen, zich een zelfstandig oordeel vormen, zelf als het ware de kennis veroveren. Om dien nood aan dieper geschiedkundig inzicht en beleven, en dien drang by de jeugd naar een persoonlek verworven kennis tegemoet te komen, heeft de auteur dit werkboek van de kerkgeschiedenis opgesteld.
Een eerste eigenaardigheid is, dat de schrijver niet de chronologische orde van de feiten volgt, maar dezelfde periode van verschillende standpunten uit belicht, in elkaar aanvullende 'Langschnitte'. Aldus, in het Ie Deel, na het leven van de primitieve Kerk (33-100) te hebben beschouwd, behandelt hij de Kerk der tweede en derde eeuw, in haar verdediging tegen de vijanden van buiten en tegen de innerlijke vijanden, in haar organisatie naar buiten en haar structuur naar binnen. De indeeling van den eersten der twee banden over de Middeleeuwen, is nog sprekender: I De Kerk breidt zich uit (bl. 1-155); II De Kerk organiseert zich (bl. 156-299); III De ladende Kerk (bl. 300-338); IV De Kerk in afweer en tegenaanval (bl. 339-384). De innerlijke ontwikkeling der Middeleeuwsche Kerk zal in den tweeden band van het tweede deel ter sprake komen.
Het typische echter van deze werkboeken ligt nog elders. Om het persoonlijk oordeel uit te lokken en daardoor een grondige vorming te geven, laat de auteur de gelijktijdige bronnen zelf spreken: ongeveer de helft van den tekst bestaat uit aanhalingen uit de schrijvers die leefden ten tijde der verhaalde gebeurtenissen. Toch heeft dit werk niets van het mozaïekachtige der boeken van historische lectuur. De vaak lange citaten worden door den schrijver passend ingeleid, handig met elkaar verbonden en ten slotte samengevat. Daardoor hebben wij een aangenaam leesbare tekst voor ons, met het pikante van de contemporaine schrijvers zelf te hooren spreken. De aanhalingen zijn in Romeinsche letter, de tekst van den auteur is in Gotische letter en een enkele aanhaling uit een hedendaagschen schrijver is in kleine Gotische letter, zoodat er zelfs typographisch niets op af te dingen is. Op elk hoofdstuk volgt er een 'Ergänzung', waarin interessante gegevens over de aangehaalde schrijvers en hun geschiedkundig werk worden verstrekt. Ten slotte geeft de auteur in een 'Auswertung' eenige steekwoorden voor een mogelijke voordracht, een volledige opgave van alle geciteerde teksten, met bronnen verwijzing en een reeks vragen die tot persoonlijk nadenken aanzetten. Aan het boek is een uitvoerige tijdstafel, een lijst der kerkvergaderingen en pausen, een lang namen-, zaak- en plaatsregister en ook een uitgebreide literatuuropgave toegevoegd.
Indien het beperkt aantal bladzijden van dit tijdschrift het ons niet verhinderde, zouden wij nog graag een overzicht gegeven hebben van een of ander hoofdstuk. Het boven gezegde moge volstaan om aan te toonen, hoe hier echt een werkboek en niet een leerboek is tot stand gekomen. Voor geschiedenis- en godsdienstleeraars, voor studenten aan de hoogeschool, voor allen die een studiekring te ledden hebben, is dit boek uiterst nuttig, om niet te zeggen onmisbaar: allen ook, die in kerkgeschiedenis belang stellen, hebben hier hun gading gevonden. De Kerk uit 'de vroegste eeuwen en de Kerk uit de tijden van haar hoogste triomfen staat levend voor ons en spreekt tot ons uit de documenten van haar geschiedenis; zij wekt deelname, medebeleven en verbondenheid; zij zet aan tot liefde en bewondering; zij sterkt en staalt ons in den harden strijd van deze en van de komende dagen.
M. Dierickx
Ons Geestelijk Erf. Studiën over de Nederlandsche vroomheid van af de bekeering tot circa 1/750. Bezorgd door de Ruusbroec-Vereeniging. Eerste deel. - Lannoo, Tielt, 1943, 244 blz., Fr. 100 voor de twee deelen.
In 1926 gesticht, gaat het tijdschrift Ons Geestelijk Erf met deze aflevering zijn zeventienden jaargang in; deze jaargang zal uit twee boeken bestaan, van ongeveer 500 bladzijden samen.
De inhoud is heel gevarieerd. Dr. Theo Luykx schrijft over 'Gravin Johanna van Constantinopel en de godsdienstige vrouwenbeweging in Vlaanderen gedurende de eerste helft der XIIIe eeuw': een heel lezenswaardige studie naast 'Het ontstaan der begijnhoven', dat L.J.M. Philippen onlangs liet verschijnen. - Prof. Stephanus Axters O.P. handelt over 'Quaestio disputata' en 'Quaestio de quolibet' in de Middelnederlandsche literatuur'; voor het eerst wordt de invloed van de School en van de Scholastiek nagegaan op de ontwikkeling van de Dietsche Letteren. - Dr. D.A. Stracke S.J. geeft en bespreekt 'de origineele tekst der XV Pater op het Lijden des Heeren en diens latere lotgevallen'. Het gaat om vijftien gebeden ter eere van Jesus' lijden, door een handschrift van 1339 bekend en waarschijnlijk van een ouderen hier afgedrukten tekst afhankelijk. - Fl. Prims
| |
| |
levert een 'historiek van de gewone gebeden'; in 1942 toch legden Hunne Hoogwaardigheden de Bisschoppen van België, aan de geestelijken en geloovigen van ons land, een herzienen tekst van de 'gewone gebeden' op. - A. Ampe S.J. beschrijft en beoordeelt 'een XVII-eeuwsch verzamelhandschrift met mystieken inhoud': in de zeventiende eeuw, besluit hij, waren er nog haarden van intens mystiek verlangen, - en voor de Pelgrim-Pulle-studie, door Pater Reyepens eens aangevat (O.G.E., 1929), is deze codex van groot belang.
Beter dan door den inhoud, konden we de waarde van dit boek wel niet aangeven.
E.J.
Pater CUTHBERT VAN BRIGHTON O.F.M. Cap. Het leven vak Sint Franciscus van Assisi. Geautoriseerde vertaling uit het Engelsen door Pater Heribertus O.F.M. Cap. Omslagteekening en verluchting door Albert Verschuuren. - Brepols, Turnhout, 1942, 398 blz., ing. Fr. 150, geb. Fr. 175.
Even wonderbaar was Franciscus' leven op aarde, in de eerste helft der dertiende eeuw; even wonderbaar zijn voortleven sindsdien, in Kerk en cultuur. De wereldbrand, dien hij ontstak, flakkert altijd weer op; de 'minnezangen' van dezen troubadour wekken nog altijd nieuwe echo's; de verrukkende avonturen van den dolenden ridder lokken altijd nieuwe minnaars naar het Kruis en den Heer. Geen ordestichter werd aan zijn orde meer ontnomen; geen Heilige werd meer ontnomen aan de Kerk zelf; geen gestalte misschien werd, in de meest verscheidene vormen vair kunst en cultuur, zoozeer gemeengoed. Een paar jaren geleden verscheen een studie met bloemlezing over Sint Franciscus in onze Nederlandsche letterkunde (door Bruno Vijdt; Sint-Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1941); het ware een levenswerk Sint Franciscus in de wereldliteratuur en, in de kunst te willen behandelen.
Wij kennen de Franciseus-boeken van Chesterton, van Jörgensen, van Timmermans; elk van de drie legt op een andere wijze bloot wat Franciscus voor den hedendaagschen geloovige steeds zijn kan. Doch graag benaderen we ook den historischen Franciscus, en dan luisteren we het liefst naar de Franciskanen, die van binnen uit den geest kennen van hun Vader Franciscus. Dan grijpen we naar De man die gekruisigd werd van Pater Quirinus van Alphen O.F.M. Cap. (Helmond, 1939) of, beter nog, naar deze nieuwe vertaling van de allerbeste onder de Franciscusbiographieën, die van Pater Cuthbert van Brighton.
De vertaling en de uitgave verdienen allen lof. Het verbaast ons alleen dat we nergens een verwijzing vinden naar de vertaling van hetzelfde werk, door Pater Eleutheer van Lichtervelde O.F.M. Cap., enkele jaren geleden verschenen.
Em. Janssen
Johannes JOERGENSEN. - De Gelukzalige Angela van Foligno. Uit het Deensch door P. Stanislas Van de Velde, Minderbroeder. - Tweede uitgave. Sint Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1942, 112 blz., Fr. 12.
Een nieuwe uitgave van dit degelijke werkje van den grooten bekeerling en Franciskuskenner. Na een bondige geschiedkundige inleiding wordt ons de zielsgesohiedenis van de Zalige Angela verhaald, hoofdzakelijk aan de hand van goedgekozen teksten uit haar eigen weren, zooals die door den getrouwen broeder Arnold werden opgeschreven. Niets is boeiender dan den opgang te volgen van deze gelukzalige naar een grooter volmaaktheid en vereeniging met God; ook voor lezers die aan profane lectuur gewoon zijn, verliezen de woorden dezer mystieke nooit hun aantrekkingskracht. Steeds opnieuw wordt men getroffen door haar onmiddellijk ervaren, haar gansch persoonlijk en zoo menschelijk pakkend beleven van de groote elementaire geloofswaarheden en -waarden.
Wij twijfelen er niet aan of nu meer dan ooit zal het wonderbare leven en getuigenis van deze begenadigde vrouw den weg vinden naar het hart van ons volk. Hoe jammer, dat dergelijke ascetische en hagiographische kleinliteratuur op taalgebied zoo dikwijls in gebreke blijft; ook hier verladen storende fouten het peil der publicatie.
A. Deblaere
E. H. Kanunnik Joz. COENEN. De zwevende monstrans van Faverney. - Sint Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1942, 125 blz., Fr. 18.
Faverney is een kleine gemeente, gelegen in het Fransche departement Haute-Saone. In het jaar 1608 had daar een wonderbare gebeurtenis plaats. Zij staat vermeld op een Inschrift van 1622, dat in de kerk der gemeente ingemetseld is, en waaruit wij eenige zinnen aanhalen: 'Tot vereering van net H. Sacrament waren gedurende den nacht op het uiteinde der tafel (lees: van het altaar) twee lampen brandend gebleven. Een dezer, zooals men veronderstelt, gevallen zijnde ontstak het altaarkleed en de versieringen en brandde zoodanig dat tabernakel en altaar vuur vatten en opbrandden. De HH. Hostiën echter, orschoon zeer berookt, bleven ongedeerd te midden der vlammen en, wat meer is, de zilveren monstrans die meer dan een mark woog, schoof wonderbaar, de hostiën uit de vlammen verwijderende, een weinig naar achter en bleef drie en dertig uren in de lucht hangen, zonder anderen steun dan Gods almacht, zoodat het volk in zeer groote menigte kwam toegeloopen'.
Kanunnik Coenen heeft critisch willen onderzoeken waarop dat alles steunde, of de gebeurtenis wel bewezen was. Zijn antwoord luidt bevestigend. De critische studie is doorgaans nauwkeurig en streng. Ik meen toch een aanmerkelijke fout te moeten vaststellen, d.i. de onjuiste vertaling van een belangrijk getuigenis (blz. 77). De oude fransche tekst, door schrijver zelf aangehaald, zegt als volgt over het dwarsstuk van het kruisje dat op de 'zwevende' monstrans stond: 'Il fut reconnu par le dit Rév. père Vincent ne toucher du tout, ains comme Ie gros de l'épaisseur d'un bon gros couteau contre un lien serrant un feuillage'. 'Het werd erkend,' vertaalt Kanunnik Coenen, 'in 't geheel niet te raken, maar de dikte van een flink mes (gescheiden te zijn) van een ring, die een ijzeren sierblad van de tralie omknelde.» In plaats van de cursief ge- | |
| |
drukte woorden zou men m.i. hebben moeten schrijven: 'in het geheel niet te raken, tenzij ongeveer de dikte van een flink mes tegen een ring, enz.'.
Ed. Dhanis
T. LINDEKRUIS, Paulus de vurige. - Jeugdreeks, Davidsfonds, Leuven, 1943, 148 blz.
Jongens van rond de dertien zullen dit boek over den grooten Apostel met geestdrift lezen. Het is levendig geschreven, in een verhaaltrant die slechts boeien kan.
Bij ouderen zullen wellicht de enkele gebreken van dit werkje opvallen: meest het te sterke 'vulgariseeren' van Sint Paulus, die wel eens in een te enthoesiaste beschrijving wordt herleid tot een soort krachtpatser.
Toch zal het boekje veel goed stichten en blijft het verdienstelijk, omdat de jeugd niet vroeg genoeg in contact kan worden gebracht met de begeesterende Paulus-gestalte.
J.B.
Dr. Th. VAN TICHELEN, De zingende molen. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1942, 253 blz.
Deze nieuwe bundel van 65 weekbladartikelen legt eens te meer het verbazend talent bloot van Dr. Th. Van Tichelen, zijn nooit gestelpte inspiratie, zijn gulle bonhomie, zijn gezond realisme, zijn veelvuldige menschenkennis, zijn even overtuigende als eenvoudige vroomheid. Volkslectuur van de allerbeste soort; maar dan van de hand van een kunstenaar, die ook een ijverig priester is! Heel warm aanbevolen.
E.J.
L. DE WITTE, Pr., De aalmoezenier op het vacantie-heem. - Kinderen in vacantie, De Pijl, Leuven, 1943, 99 blz.
Op weinige bladzijden vinden we hier enorm veel en zeer praktischen goeden raad over het werk van den priester in dat zoo bevoorrechte en eenige milieu, het vacantie-heem. Voral het hoofdstuk over de biecht geeft blijk van een fijn aanvoelende ervaring. De documentatie achteraan is van zulk groot nut, dat meer dan een aalmoezenier ze wellicht nog uitgebreider zal wenschen.
B. De Wint
H. VAN GESTEL, SS. CC., Het witte legioen. - Paters van de Heilige Harten, Leuven, 182 blz.
Een kort overzicht wordt ons hier geboden van den groei en de werking der Picpuscongregatie der HH. Harten van Jesus en Maria. Sinds honderd jaar arbeiden de Paters op de talrijke eilanden van den Stillen Oceaan, en het laatste decennium ook in Belgisch Kongo. Mannen van het formaat van een Fierens, uit de Kempen, een Terlijn van Kortrijk, een Damiaan van Tremeloo, behooren tot dat sterk geslacht der groote missionarissen die zoo talrijk uit ons volk zijn opgestaan. Moge hun voorbeeld navolgers vinden bij zoovele jongeren, die den noodkreet der zielen gehoord hebben.
I.d.l.P.
Dr. Antoon VLOEMANS, Augustinus' bekeering op het keerpunt der tijden. - Leopold, 's Gravenhage, 1942, 122 blz.
Binnen het korte bestek van niet veel meer dan een honderdtal bladzijden, behandelt de schrijver in drie hoofdstukken achtereenvolgens Rutgustinus' leven en wereld, zijn 'Belijdenissen' en zijn godsleer en wijsbegeerte. Aldus schetst hij voor den lezer een overzichtelijk beeld van het meest markante in Augustinus' persoonlijkheid, zooals deze in diens leven en schriften te voorschijn treedt. Van dit standpunt uit is het begrijpelijk dat de auteur zich voornamelijk heeft gehecht aan de 'Confessiones' en dat hij zich in hoofdzaak op dit werk van den kerkleeraar heeft gebaseerd voor het bondig uitbeelden van diens geestelijken ontwikkelingsgang. Eén hoofdstuk is speciaal aan Augustinus' meesterwerk gewijd en de twee overige leunen er zoo dicht mogelijk bij aan. Mede hieraan is het wellicht te danken dat de schrijver nergens in droge, teohnisch-wetenschappelijke uiteenzettingen vervalt, doch integendeel, met een merkwaardig meesterschap over taal en stijl, op de meest levendige en boeiende wijze, ons een scherp afgelijnd beeld weet te teekenen van Augustinus' geniale oorspronkelijkheid. Jammer dat het onbegrip van Dr. Vloemans omtrent het christelijk geloofsleven, en zijn vooringenomenheid tegen de KatholiekeKerk hem aanhoudend tot een onjuiste, meermalen zelfs onrechtvaardige en kleineerende beoordeeling leiden van Augustinus' practische levenshouding en van zijn speculatieve, door de openbaring geïnspireerde, inzichten.
M. De Brabandere
| |
Wijsbegeerte
Bruno SNELL, Leben und Meinungen der sieben Weisen. - Heimeran, München, 1943, 174 blz., RM. 4.
Wie heeft er niet hooren spreken over de zeven Wijzen? Tot diep in de Middeleeuwen heeft hun legende nagewerkt, zooals o.a. blijkt in onze literatuur door den roman Van den VII Vroeden van binnen Rome en De Hystorie van die Seven Wijse mannen van Romen. Wilt u over deze zeven Wijzen het fijne weten, lees dan dit mooie boekje. B. Snell heeft hier al de bronnen verzameld die in de Grieksche literatuur verspreid liggen en op deze zeven gestalten - die zich bij Hermippos tot zeventien vermenigvuldigden, met verzoek er zeven uit te kiezen - eenig licht werpen.
Telkens geeft de schrijver een inleiding, gevolgd door de Duitsche vertaling naast den Griekschen tekst. Vervolgens zien we wat er van de Grieksche wijzen is geworden in de Romeinsche kultuur (waar natuurlijk het Ludus septem Sapientum van Ausonius ter sprake komt) en tenslotte in de Middeleeuwen die de Zeven Wijzen - naar het voorbeeld van Clemens van Alexandrië - als 'profeten' van Christus voorstellen, totdat ze, onder den invloed van Oostersche vertellingen en met Oostersche of barokke namen voorzien (zij heeten nu Banxillas, Anxillas, Tintellus, Maelquidart, Cathoen, Jesse en Mauras!) de verhalende literatuur van de Middeleeuwsche volkeren kwamen verrijken.
F. De Raedemaeker
| |
| |
Jahrbuch der Schweizerischen Philosophischen Gesellschaft. Annuaire de la Société Suisse de Philosophie. - Verlag für Recht und Gesellschaft, Basel, 1942, 174 blz.
In dit jaarboek werden tien bijdragen opgenomen - waarvan de helft in het Duitsch en de helft in het Fransen - van verschillende professoren aan de Zwitsersche universiteiten. Zooals de voorzitter van het Zwitsersch philosophisch genootschap, de heer J. de la Harpe, het in het voorwoord laat opmerken, werd er geborgd voor een zoo groot mogelijke verscheidenheid. Haast alle gebieden van de wijsbegeerte worden door de eene of andere bijdrage vertegenwoordigd. We vestigen vooral de aandacht op deze van M. de Muyninck O.P. over La base métaphysique de la personnalité en op twee andere over de philosophie van M. Heidegger: de eene van H. Barth: Philosophie der Existenz, de andere van G. Spiess: Wege der neueren Philosophie in Martin Heidegger. Al de bijdragen overigens zijn het lezen waard en getuigen voor het hooge peil van het philosophisch onderwijs in Zwitserland.
F. De Raedemaeker
| |
Taal- en letterkunde
Prof. Dr. Marius VALKHOFF, De expansie van het Nederlands. - Tweede druk, Manteau, Brussel, 1943, 77 blz., ing. Fr. 45.
Dank zij de hedendaagsche belangstelling voor nationaliteit, overlevering, volksaard en andere verwante begrippen, komt deze tweede uitgave, twee jaar pas na de eerste, nog goed op haar tijd. De geleerde Amsterdamische hoogleeraar bundelt vier studiën, alle even bevattelijk en aantrekkelijk, alle getuigend van wetenschappelijke bevoegdheid. 'Wat is Nederlands?' heet de eerste. Het antwoord op die vraag is de beknopte geschiedenis van onze taal, vanaf de eerste bewoners der Lage Landen en hun eerste overweldigers, doorheen de vier Westgermaansche expansies (onder de Romeinen, onder Clovis, in de dertiende en veertiende eeuw, in de zeventiende eeuw) waartegenover de drie Romaansche cultuurgolven (de oude Romeinen, de kerstening, de achttiende en negentiende eeuw), - en niet zonder verbazing vernemen we dat het Nederlandsch niet alleen binnen zijn beperkt gebied tot eenheid werd gebracht, maar dat in Frankrijk, in Duitschland, in geheel Zuidelijk Europa zijn invloed goed merkbaar blijft en dat het, vanaf de zeventiende eeuw, naar alle werelddeelen werd overgebracht... De daarop volgende opstellen, 'Ontstaan en betekenis van de Frans-Nederlandse taalgrens - Het Nederlands in de Romaanse talen - Het Afrikaans', komen als bijzondere illustraties voor bij het eerste algemeene overzicht.
Met hoeveel genoegen en nut tegelijk lazen we deze zoo zakelijk gestoffeerde, zoo overzichtelijke, zoo onderhoudende studiën; met hoeveel fierheid; met een steeds groeiende nieuwsgierigheid en vreugde
Em. Janssen
MARNIX GIJSEN, Peripatetisch onderricht. Nieuwe Kroniek der Poezie. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 195 blz., Fr. 35.
Marnix Gijsen zet hiermede zijn wandeling door de hedendaagsche Nederlandsche letteren voort, nu eens met een plonzenden steen in den vijver een al te drukke bastaardnachtegaal tot zwijgen brengend, dan weer een oogenblik oprecht bewonderend luisterend naar het nieuwe lied van een authentiekeren zanger. Het is natuurlijk altijd eenigszins geriskeerd over een nog al te onbestorven literatuur een oordeel te vellen. Nochtans, voor zoover de geringe afstand die wij ondertusschen toch reeds op de besproken werken gewonnen hebben het toelaat, zal iedereen die onbevangen tegenover de zaak staat, eerlijk moeten bekennen, dat de kritiek van M.G. doorgaans, om niet te zeggen zoo goed als altijd, juist was.
Wat verder in deze poëziekronieken het meest treft is de onmiddellijkheid der typeering, de onverholen directheid en concretie der idee, en de in Zuid-Nederland eerder zeldzame correctie en tevens zakelijke elegantie van taal en stijl. - Dat een of ander auteur, wien de eer van een bespreking ten deel viel, misschien maar alleen in een bladzijde van dit peripatetisch onderricht den tijd overleven zal, is natuurlijk niet precies de schuld van M.G. (cfr. Streven VIII, Februari 1941, 195).
L. Vander Kerken
† Dr. C. GODELAINE, Wat is theaterkunst? Een belangrijk essay over theaterkunst, waarin bewezen wordt dat de bron van het tooneelstuk de interne actie is en niet de gesproken tekst. - Manteau, Brussel, z.j., 92 blz.
'Theaterkunst', betuigt de auteur, 'is dramatisch, gericht op het zien en het hooren; ze groeide uit intens innerlijke bewogenheid, uit interne actie' (blz. 20). De interne actie is dus hoofdzaak; binnen het raam van het tooneelstuk kan zij op allerhande wijze aanwezig zijn. Haar aanwezigheid alleen geeft, aan 'de externe handeling', dramatische waarde (cfr. bl. 53); in de onderlinge harmonie van spel en woord komt zij tot uiting, soms van aanvullende muziek en dans.
Niet dan met een .hulde aan den overleden schrijver, tientallen van jaren op het gebied der theaterkunst werkzaam en van wie deze studie de laatste moest zijn, mogen we onze bespreking aanvangen. Duidelijk ligt heel veel ervaring in dit werk besloten, dat het langzaam gerijpte inzicht voorstelt van een man van het vak. Even betreuren we echter dat Dr . Godelaine de tooneelbeweging der laatste jaren te weinig uit het oog verliest; - dat 'sire le mot' bijna zijn nachtmerrie is geworden; - dat het tooneel (gelijk hij net voorstaat) te gemakkelijk verhevenheid, wijding en de min of meer sacrale sfeer zal verliezen; - dat (om alles samen te vatten) eenigermate de sereenheid ontbreekt, waarbij alleen het vergezicht ruim is en diep kan gegraven worden. Zoo ontvingen we een heel nuttig en suggestief betoog over het actueele tooneel, zijn richting en gevaren; de vraag echter 'wat is theaterkunst?' werd niet precies noch praegnant beantwoord.
Em. Janssen
| |
| |
MULTATULI, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden. Met aanteekeningen in het licht gegeven door Dr. Julius Pée. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1941, 326 blz.
Deze vrij lijvige bundel vult uitstekend de reeds uitgegeven verzamelingen van Multatuli-brieven aan (die bij Versluys; die bij de Wereldbibliotheek in 1912); op zijn beurt wordt hij aangevuld door de verzameling die Dr. Pée in 1942 liet verschijnen (Documenten II, Manteau, Brussel). Zijn leven, mogen we zeggen, heeft Dr. Pée aan de studie van Multatuli besteed; vlijtig en nauwgezet als geen, heeft hij het onderwerp kunnen vernieuwen.
Na een inleidend hoofdstuk over Mimi (Mevrouw Douwes Dekker - Hamminck Schepel) en Multatuli, brengt ons deze bundel 121 reisbrieven uit de jaren 1878-1881. In 1820 geboren, was de schrijver toen 58-61 jaar oud; nog zes jaar zou hij leven. In de eerste maanden van het jaar gaf hg voordrachten in verschillende steden van Holland; deze reisbrieven volgen daarvan het verloop ... Daarbij heeft de verzamelaar negen brieven gevoegd van H.A. des Amorie van der Hoeven aan Multatuli (alle uit het jaar 1870, het jaar van de zwartste miserie), tien brieven van Mimi aan Marie Anderson (1880-1887), drie van haar aan den Vlaming Aloïs van Lerberghe (1903).
Den ouder geworden Multatuli leeren we uitstekend kennen, en we bewonderen de vereering die Dr. Pée hem toedraagt. Met recht mag deze laatste van eerherstel spreken: de schrijver van Max Havelaar verdient wel waardeering. Komt hij in alles echter sympathiek en evenwichtig voor: wij gelooven het niet. Evenmin gelooven we dat hij, als gestalte, belangrijk genoeg is opdat men elken krabbel van hem aan het licht zou brengen, - en waarom plaatst Dr. Pée zijn Multatuli-uitgaven in het teeken der vrije moraal (zie b.v. blz. 7)? Waarom ook altijd die zweem van partijdigheid voor Mimi, tegen Edu en Nonnie? Afgezien van dit en dergelijk voorbehoud, verdient de Multatuli-arbeid van den Zuidnederlandschen geleerde bewondering en lof.
Em. Janssen
Lambert SWERTS, De minnezinger Gods Hilarion Thans. - Sint Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1943, 168 blz.
Lambert Swerts en Hilarion Thans zijn goede vrienden; daardoor juist was de eene, voor een biographische en literaire studie over den andere, de aangewezen man. Sympathie toch leert begrijpen, en Hilarion Thans, de eens onvolprezen dichter van Omheinde hoven, werd in de laatste jaren onderschat en geïgnoreerd.
Het werk - een levensverhaal, waarbij de literaire besprekingen zijn ingeschoven - leest heel vlot en brengt heel interessante bijzonderheden aan het licht. Nu pas zien we, ten voeten uit geteekend, den Minderbroeder dien we vermoedden; den veelzijdig begaafden soepelen waaghals en wijzen man meteen, den vromen deugniet, den sluwen argelooze, den allesbehalve militairen krijgsaalmoezenier, den zachten geweldenaar, den luien werker, bovenal den dienenden priester. En bij de bonte verscheidenheid van dat leven betreuren we alleen dat het zoo 'n bonte verscheidenheid is gebleven.
Als literair beoordeelaar mist Lambert Swerts het zekere oordeel, ook eenigszins de verfijnde cultuur. Al stelt hij bepaalde stukken te hoog ('Dit is de wind' b.v., op blz. 65), toch plaatst hij den dichter en verteller te laag. Een bloemlezing bij voorbeeld uit het overvloedige dicht- en prozawerk, zou onmiskenbaar het hooge peil aangeven waarop Hilarion Thans zich bewogen heeft. Want alleen de vastheid en de volharding hebben hem ontbroken om een onzer allergrootsten te zijn. Te gemakkelijk en te zwierig hanteert hij alle taalvormen, stijlsoorten en literaire genres; te verscheiden en bewogen was zijn levensloop; te soepel past hij zich bij alles aan, en zulke vaardigheid voor de 'performance' bevordert noch de concentratie, noch den geleidelijken opbouw van groote werken.
Doch ook zoo danken we aan den vorstelijk begaafden Hilarion Thans heel veel schoons, en aan zijn trouwen vriend Lambert Swerts een degelijk verantwoorde biographic en studie.
Em. Janssen
A. SPEEKAERT C. SS. R., Het eenzaam spoor. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1943, 53 blz., Fr. 20.
Het ware op literair gebied iets als een doodzonde van verzuim, indien we ons, by de bespreking van deze wijsgeerig en theologisch gevoede lyriek, gingen beperken tot zuiver formeele beschouwingen, zooals ze doorgaans - en is dit niet veiligst voor een kultuurarme en gedachtenblinde kritiek? - met de vaardigheid wordt gepleegd van grijze en omzichtige beoordeelaars, die op den inhoud liefst niet ingaan en zelfs een formeel-aesthetisch oordeel achter de talrijkheid van niets-zeggende woorden versluieren. Zeker biedt deze bundel nog geen gaaf-groote poëzie en verstart de zuivere lyrische gemoedsbeweging af en toe in cerebrale, moderne woord- en beeldclichés, - een gedicht als De Profundis ware zelfs om een paar overschreeuwingen beter weggevalen. Maar hier is althans geest en inhoud aanwezig en een groote thematische gedachte, die van den bundel een klein gebouw maakt: vanaf de scheiding uit den moederschoot wordt de mensch bestemd voor de ervaring der eenzaamheid. Vreugde aan wereld en zielewereld, honger naar vriendschap en mededeelzaamheid, niets kan hem uit de ontologische gestrengheid van het eenzame bevrijden en de rijkheid der zomeren vergaat in het gevoel der ballingschap:
- 'k Draag gansch uw heerschappij, [o zomer, in mijn wezen
maar dieper, ongedelgd, mijn blijvende eenzaamheid (blz. 30).
Maar de eenzaamheid is tegelijk dood: de bitterste en onontkoombaarste eenzaamheid 'ik zal alleen zijn om te sterven' en 'Gij zijt mijn tochtgenoot, gij en de dood'; zoo wordt de eenzaamheid dichterlijk toegesproken. En de dood beteekent tegelijk eeuwigheid en goddelijke aanwezigheid. Deze Godsverbondenheid toovert zelfs de fataliteit der aardsche eenzaamheid tot een plots-verblijden tocht om met Jezus Christus den Herder der ziel, en op de hoogten van dezen bergtoch verschijnt, als eens voor Franciscus, de Armoede,.de Eenzaamheid als de bruid
| |
| |
van het leven. In deze laatste oden aan Jezus Christus en aan het eenzaam leven, heeft ook de, naar mijn gevoel soms wat al te schuwe en benepen stem tegenover de grootheid van het thema, een poëtische en muzikale bevrijding gevonden, die, na den goeden ernst en verworvenheid van deze bescheidene, religieuze lyriek, schoonere en grootere accenten laat vermoeden.
'Gelijk een schelp, geworpen door de zee, te gonzen ligt op 't strand,
en gansch den dreun van den oneind'gen zang
voelt trillen door heur wand…' (blz. 16).
Zoo 'n vers is méér dan een belofte: de zee van het ritme keert terug.
M. Brauns
J.L. DE BELDER, Epimenides' ontwaken en andere gedienten. - Manteau, Brussel, 1943, 78 blz.
Deze gedienten van De B. bezitten een bepaalde gebondenheid en een zeker dynamisme, die van ver en ook wel eens van dichtbij doen denken aan Gorter's Mei. Niet altijd natuurlijk is de gelijkenis zoo op vallend als p. 48: 'Een nieuwe Herfst en een nieuw mededoogen'. Ook het grondthema en de gevoelssfeer waarin dit zich ontwikkelt is wel wat Gorteriaansch getint; wat trouwens heelemaal geen kwade hoedanigheid hoeft te heeten noch met den eigen klank van deze poëzie in disharmonie treedt.
Wel reikt de naar expressie zoekende inspiratie niet altijd even ver als de breedere rhythmische spanningen waarin zij naar vorm zoekt; zoodat de uitdrukking, als vorm, niet altijd even poetisch gevuld is.
L. Vander Kerken
Louis Paul BOON, De voorstad groeit. - Manteau, Brussel, 1943, 445 blz., ing. Fr. 65, geb. Fr. 85.
'De voorstad groeit, maar ze verbetert er niet mee' (blz. 42); dit zinnetje vat het geheele werk samen.
Tientallen van menschen doorleven er, allen afzonderlijk en toch gezamenlijk, allen door elkander en toch onderscheiden, hun lotgevallen en avonturen; naargelang het verhaal vordert worden deze, akelig van het begin af, tragisch en ijzingwekkend.
Met algemeene stemmen kende een jury van vijf bevoegde leden, aan dezen roman, den Leo J. Krijnprijs 1942 toe; allen vonden hem 'de openbaring van deze prijsvraag'. Want de auteur zou 'over een opmerkelijke vormkracht' beschikken; 'over een omvangrijke eigen stof en wereld' zou hij 'een persoonlijke visie' te brengen hebben; zijn groote verdienste zou 'in het vermogen (liggen) om stevig getypeerd leven te scheppen'. Dat alles is volkomen juist. Vanaf de eerste bladzijde, hooren we den even temperament- als talentvollen verteller; nergens lijkt hij te begeven, het aanzienlijke gewrocht door: ontegensprekelijk heeft e jury 'een schrijver met substantie en klasse' bekroond, om een werk dat onbetwistbaar zulke bekroning verdiende.
Toch betreuren wij ze, hoofdzakelijk omdat het bekroonde boek den naam 'kunstwerk' niet dragen mag. De auteur verzinkt in het veelvuldige leven dat hij opriep: ergens in de voorstad loopt hij, in steeds grauwere en smallere steegjes, steeds meer verloren. Van compositie, van een begin en een einde, geen ander spoor dan een zekere climax, die tot het onwaarschijnlijk-akelige het leven opdrijft! - Hij styleert ook niet méér dan in zoover hij enkele stijlprocédé's, van Walschap afgekeken, toepast met een eentonige overdaad. - Tenslotte peilt hij het leven niet, dat hij alleen voorstelt met een nogal goedkoope romaneske meewarigheid, tot grootspraak toe en onwerkelijkheid… Aan den grond van alles ligt dan een religieus, een ethisch, een verstandelijk agnosticisme en indifferentisme; terwijl alleen bij een stuwende Lente het ware kunstwerk opbloeien kan.
Wie en wat heeft de jury dan bekroond? Een begaafd schrijver die zijn richting nog niet heeft gevonden, en een beteekenisvol tijdsdocument dat ook in de slechte beteekenis van het woord actueel moet heeten!
Streng voorbehouden lectuur.
Em. Janssen
Mr. A. ROOTHAERT, Doctor Vlimmen. - Salm, Amsterdam; Van Ditmar, Antwerpen, 1942, 553 blz.
Doctor Vlammen had een heel leesbaar boek kunnen zijn, de enthoesiaste verheerlijking van een buitengewoon kranigen veearts en van 'zijn hard, eerlijk en mooi beroep' (blz. 553); in feite dekt deze bekoorlijk wuivende vlag een meer dan bedenkelijke lading: pijnlijk treft ons de even brutale als onrechtvaardige charge, en de acteur van dit grove schotschrift doet aan niemand minder denken dan aan den zoo gewetenloozen Kees van Bemmel, zijn eigen creatie.
Literair waardevol ware het werk in geen geval te noemen geweest: het bestaat uit te veel losse anekdoten, waar het dagelijksch-banale nog aankleeft; het is ook te uitbundig en te slordig geschreven, te weinig geschakeerd en te vol van klakkelooze beweringen. Maar de stuwende levensdrang en het niet banale ervaringsmateriaal, waaruit en waarmede de avonturen van Dr. Vlimmen worden opgebouwd, hadden ons, voor zulke creatie, sympathiek, ja bewonderend kunnen stemmen.
Doch het is heel anders geworden.
Want Dr Vlimmen heeft een huwelijk aangegaan, dat geen werkelijk huwelijk zijn kan. Toch, slaagt hij er niet in dispensatie te bekomen; zoodat hij, de levenslustige geweldenaar, de kat tenslotte in het donker moet knijpen… Voeg, bij deze groote aanklacht tegen de geestelijkheid, tegen Rome zelfs, een som van kleinere bezwaren en belachelijk makende moppen; voeg er een doorloopende aftakeling bij van het achterlijke Noord-Brabant: met de sympathie die uitgaat van zijn edele dienstvaardigheid en onverschrokken oprechtheid moet Dr Vlimmen dat alles doen aanvaarden.
Neen, dat gaat niet!
Want vooreerst (dit is een zuiver-literair euvel) is Dr. Vlimmen een gespleten personage geworden: de rondborstig-kloeke veearts en het beklagenswaardig slachtoffer der priesterlijke intrigues dekken elkander in geenen deele. Ten tweede had de schrijver, zoo verontwaardigd als Dr Vlimmen belasterd wordt, aan de eer van de geestelijkheid moeten denken, die men ook niet zonder schuld bezoedelen mag. Toegegeven dat onder de geestelijkheid kleine menschen en verkeerde
| |
| |
doenwijzen aangetroffen worden: van het geheele corps biedt het hier voorgestelde toch slechts een walgelijke caricatuur; en wat deze procedure in huwelijkszaken betreft: we hadden wel graag het oordeel vernomen van een bevoegd scheidsrechter, die, het geheele dossier voor oogen, uitspraak zou hebben gedaan. Tekortkomingen komingen had hij er misschien in ontdekt; maar zeker de onverantwoorde houding niet vanwege de Kerk, zooals ze hier verteld staat en herhaald.
Het maakt ons den indruk als zou Mr Roothaert dit werk in een vlaag van antiklerikale verontwaardiging hebben geschreven. In alle betwisten we den objectieven geest waarmede de feiten staan voorgesteld, - en, zelfs bij geleden onrecht, is roman en een beroep op de volksmassa het rechte heilmiddel dan wel?
Em. Janssen
Jan H. EEKHOUT, Leven en daden van Pastoor Poncke in Vlaanderen. Vlaamsche uitgave. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 249 blz., ing. Fr. 39, geb. Fr. 54.
Wij recenseerden destijds de Hollandsche uitgave van dit boek (Streven IX, 344); we maakten toen het voorbehoud dat enkele bijzonderheden en uitlatingen minder katholiek aandeden. Dat voorbehoud valt nu weg; het overige van onze schrijven eenvoudig over.
'De dorpspastoor is, bij onze literaire vertellers, geen zeldzamen verschijning; in de laatste jaren hebben Timmermans, Claes, Coolen, Fleerackers, Van Oldenburg Ermke (om slechts de voornaamsten te noemen) zijn gestalte herhaaldelijk sympathiek, eigenaardig, bewonderenswaardig uitgeteekend. Pastoor Poncke, over wien Jan Eekhout hier vertelt, hoort bij Pastoor Campens, Pastoor Munte, Pastoor Goedelterre, Nonkel Pastoor thuis; het meest gelijkt hij, zonder daarom minder aan Pastoor Vogels of aan den Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt te doen denken, op Rector Lodewijk van Haecke, - en met recht plaatste de auteur volgend motto van Albert Plasschaert vooraan: 'Humor is een zacht moedig zijn'.
'De verhaaltrant van Eekhout ligt halverwege tusschen dien van Timmermans en dien van Streuvels. Minder bij de werkelijkheid aanleunend dan die van Claes, doet hij, gelijk bij Timmermans en Fleerackers, sterk fantastisch aan; maar met een breeden epischen zwier, welke ons in de nabijheid brengt van Streuvels. Hij is thans een van onze allergrootste dichters en prozaschrijvers. Nog grooter warden zijn verdiensten, kon hij zijn al te soepel aanpassingsvermogen door een blakende oorspronkelijheid vervangen; want ja, Pastoor Poncke is toch maar de zooveelste dorpspastoor van de reeks.
'Het eigenaardige van het geval is dat Eekhout, een Zeeuwsch protestant die in Holland verblijft, zich altijd weer door het katholieke Vlaanderen laat inspireeren. Zelfs zijn taal berust op een Vlaamsch dialect, omgesmeed echter in een ongemeen machtig, fijn en glanzend metaal. Heel veel anekdoten uit den Vlaamschen volksmond heeft hij dit werk naverteld…
'Toch moeten wij dit werk, bekroond overigens met een Hollandschen staats-prijs, warm aanbevelen. Het is gezond, kruimig en krachtig, en het bevat, naast de episode van de roovers, veel andere heerlijke bladzijden.'
Em. Janssen
Willem ELSSCHOT, Tsjip, gevolgd door De leeuwentemmer. - A. Manteau, Brussel, z.j., 192 blz., Fr. 10.
In 1938 schreven we over Elsschot: 'Menschelijkerwijze gesproken, zal zijn kunst zich niet meer vernieuwen; terwijl nochtans zijn toenemende vaardigheid nieuwe successen mogelijk, ja waarschijnlijk maakt' (Streven VI, blz. 187). We schreven ook dat zijn begaafdheid ons grooter leek dan zijn bereiken: 'hij heeft zijn eigen leven te klein en te beperkt gehouden' (ibid., blz. 188).
Voorliggende nieuwe uitgave illustreert sprekend deze bewering. Want Tsjip (1934), het meest mensche1ijke van Elsschot's werken, bevat eenigermate de belofte als zou de kunstenaar van nu af ruimer zien en dieper graven; doch De leeuwentemmer (1940) neemt de laatste hoop op deze eventueele verruiming en verdieping weg: 'Met zijn merkwaardig talent' is Elsschot 'tenslotte een klein kunstenaar gebleven' (ibid., blz. 189).
Niet straffeloos hanteert men, hoe romantisch en goedhartig van gemoed ook, ononderbroken het licht poseerend, niets ontziende cynisme. Van zijn eigen procédé is Elsschot zoo wat het slachtoffer geworden.
Em. Janssen
Fred GERMONPREZ, Dat dwaze hart. - Bernaerts-uitgeverij 'De Phalanx', Brussel, 1943, 175 blz.
'Dat dwaze hart' is het hart van Dr. Ernest Verhelst, die, in een eerste liefde ontgoocheld en daardoor een hard en wreed zakenmensch geworden, in een tweede liefde zijn beter ik terugvindt. Nu kan het schoone leven beginnen.
Van heel ver doet deze roman aan De citadel van Cronin denken; van heel ver toch maar. Het is een goed gebouwd verhaal, met een zekere zorg geschreven, idealiseerend van strekking en werkelijk weldoend. Het mist echter het onvervangbaar persoonlijke in vinding en voorstelling, dat den geboren schrijver kenmerkt. Alleen de gestalte van Dr. Verhelst werkt even na, en in het ironisch-lapidaire van zijn spreken, in het koel-zakelijke van zijn handelen terwijl het dwaze hart toch niet miskend wil blijven, vermoeden we eenigszins het persoonlijk temperament en den bijzonderen aanleg van den schrijver.
Voor allen geschikt, en graag aanbevolen.
Em. Janssen
Richard DEWACHTER, Fluppe Vennes. - Wiking, Puurs, 79 blz., Fr. 28.
Dit is het verhaal van een spookgeschiedenis in een achterlijk gehucht aan den Scheldedijk: een verhaal gelijk onze vrome (nog licht bijgeloovige) grootmoemoeders er vertelden, en als onze kinderen braaf zijn, krijgen zij ze op hun beurt in bewaring. Zulke greep in de folklore is wel interessant en verpoozend.
E.J.
Joy WALDA, Laat mij verder varen. Nederlandsche bewerking van A. Darquennes S.J. - De Kinkhoren, Brugge, 1943, 159 blz.
Een kritische bespreking zou dit tenger verhaal ontwijden en een beknopte
| |
| |
samenvatting brak bij voorbaat de spanning. Maar in den laatsten tijd verschenen weinig mooiere boeken voor de jeugd (en voor oudere menschen). In een droomsfeer van ontdekken en verlangen, een droomsfeer als in Le grand Meaulnes, duikt de liefde op: een liefde die beide wereldhalfronden verbindt, kosmisch en aetherisch, even zakelijk als geheimzinnig; een liefde gelijk de Keltische Ieren ze met hun mooiste legenden verweven, want 'de reis van Sente Brandaen' is heelemaal niet ver.
Met het bekende Nonni en Manni van Pater Svensson konden we dit werk vergelijken: minder spontaan en doorleefd, is het poëtisch meer gestoffeerd, breeder van vleugelslag, even boeiend. Misschien kleedt het een uitzonderlijke vondst iets te vernuftig in. De Nederlandsche bewerking, hoewel niet onberispelijk, blijft genietbaar.
Em. Janssen
Josef Friedrich PERKONIG, Honigraub, oder Der Hügel Sankt Joseph. Roman. - Tauchnitz, Leipzig, 1943, 276 blz.
Perkonig, die tot de veelgelezen Oosten-rijksche Heimatschrijvers behoort, geeft ons in zijn 'Honigraub' één dezer typisch Duitsche werken, die op een begrensd plaatsje onder Gods hemel, in een eenvoudig verhaal en met uiterst sobere middelen, toch de gansche menschelijke werkelijkheid weten uit te beelden: met haar hartstocht, verlangen, lijden en rijpen, met haar onderlingen twist en edelmoedigheid, haar groote liefde en egoïsme. Zooals in zijn 'Gemeinde der Freudigen' voert hij ons naar zijn geboortestreek, het Karinthische bergland; ook hier leven wij het leven mee van een dorpje, ditmaal de 'Hügel Sankt Joseph', ergens verloren tusschen hemel en aarde, waar de menschen met hun licht- en schaduwzijden optreden als een wereld in 't klein, terwijl het besef der machtige natuur, onder wier geweld zij hun eigen nietigheid uitleven, ons niet verlaat... Toch blijft hij verre beneden het natuurbeleven van een Streuvels; zijn trant houdt zich eerder aan het peil van Claes' Heimatkunst. Het verhaal begint met de zwakke zonde van een oud man, die zijn uitgehongerde bijen op roof voedert. Schuldbewustzijn en berouw louteren hem nu te midden van de vele uiterlijke gebeurtenissen, tot hij sterft als een heilige, verbaasd over de vereering en de liefde waarmee het dorp hem omringt. Niet alleen de geschiedenis van 'Lukas de Evangelist' wordt ons verhaald, maar ook die van het gansche dorp. Ook de figuren van zijn vermeenden kleinzoon Markus, van den pastoor, van Herr Hobian, het meisje Agnes, en de andere bewoners van het vervallene dorp zijn zóó uit het leven gegrepen. Alleen een schrijver die tot groote innerlijke rijpheid is gekomen kon met zoo 'n gemoedelijke, ernstige en milde levenswijsheid het doen en laten en zondigen van zijn menschen beschrijven. Het werk behoort trouwens tot Perkonig's beste periode, waarin van de weekelijkheid zijner eerste boeken niets
overblijft.
A. Deblaere
Joachim VON DER GOLZ, Der Baum von Cléry. 66-75 duiz. - Albert Langen-Georg Müller, München, z.j., 298 blz.
Weer een nieuwe uitgave van den roman dien Von der Goltz samenstelde uit zijn oorlogsdagboek. Het boek verscheen voor het eerst in 1934, als één der laatste literaire werken van beteekenis over den loopgravenoorlog. Het speelt 'im Westen, um die Zeit, als keine Truppe mehr sang', verhaalt op meesterlijke wijze een episode uit den Sommeslag. Heftig strijden uitgeputte troepen om een paar loopgraven bij het dorp Cléry; de gebeurtenissen worden gevolgd van uit een observatiepost aan den voet van een machtigen boom, waar Siebenreut, de hoofdpersoon, telefonist is. Het verschijnen van dit boek zoo lang na den oorlog en na de meest sensationeele oorlogsboeken, verhinderde het vanzelf zijn effekt te bereiken met een louter spelen op de griezel- en gruwelregisters. De eigenaardige spanning, die steeds het sukses verzekert van gevechts-, gerechts- of operatiescènes, maakt hier meer dan eens plaats voor een koudere, hoewel toch realistische beschrijving van de oorlogsverwoesting. Het hoofdthema echter ligt in de ontwikkeling van gemoedstoestanden en levenshoudingen bij hoofdfiguren, zooals deze zich scherp afteekenen tegen den achtergrond van een materiaalveldslag. Siebenreut is de innerlijk onzekere, die trots alles zijn plicht volbrengt, maar te verstandig is om zich niet de vraag naar het 'waarom' van deze nuttelooze slachting te stellen. Steeds heeft hij gezocht naar den zin van het leven, naar God; doch nu blijft in hem enkel een ondergrond van walg, afkeer en stille vertwijfeling. Daartegenover staan de sterke figuren van luitenant Bruckner en den eenvoudigen soldaat Karl, dien Siebenreut nauwelijks heeft leeren kennen, maar wiens persoonlijkheid hem zoo sterk beïnvloedt, dat zijn leven er innerlijk door hernieuwd wordt.
Von der Goltz slaagt er niet in aan de akuut gestelde vragen een echte oplossing te geven; zijn boek blijft trots alles problematisch, want zijn impulsieve jongensachtige oplossing is wel zeer sympathiek, maar daarom niet minder onaanvaardbaar. De kritiek hoorde in dit boek 'geen enkel valschen toon klinken'; wij kunnen desnoods aannemen dat de toon echt is, maar dan is hij in alle geval oppervlakkig. In zijn dagboek dankt luit. Bruckner den oorlog 'die Entstehung einer neuen Volksggemeinschaft, das Kommen einer neuen Sittlichkeit und einer männlichen Lebensauffassung, Glaube an eine Unsterblichkeit… Wir Jungen sind der Bergquell, der zwischen altem Geröll neues Bette sich bahnt, sind Flamme und Wasserwoge und Brausen in den Lüften und berstende Erde. Heil uns Jungen, dass wir in einer Zeit mächtigen Erlebens jung sind! Ein gewaltiges Erdbeben öffnet verborgene Tiefen vor unsern Augen... Der Krieg ist eine Prüfung für uns alle. Ueber die Alten hält er eins Gericht, während unter uns Jungen er eine Musterung hält... Wir danken dem Krieg das Recht und die Kraft, das Alte zu reinigen, und an uns Junge zu glauben! ... Wir werden über den Frieden dahinbrausen gleich dem Märzensturm' (blz. 195-96). Woorden die een gevaarlijken klank hebben, juist omdat zij een element waarheid bevatten, samen met de eenzijdigheid van een 22-jarig officier in de heftigheid van den oorlogsroes. Niemand zal het betwijfelen dat een leven zonder strijd heel wat
| |
| |
egoïsme, lafheid en ondeugden bevordert en laat woekeren, terwijl de oorlog sterke saamhoorigheid en mannelijke deugden opwekt, - ten minste aan het front. De vraag blijft echter of nu precies een moderne, technische vernietigingsoorlog de meest geschikte methode is tot het aan-kweeken dezer deugden. De moderne oorlog beteekent uitroeiing van het maximum menschenlevens; natuurlijk zijn dan meteen de gebreken van den vrede uitgeroeid, doch wellicht bestaan daar andere middelen toe. Kamp en strijd zijn de grond waarop heldhaftigheid groeit; en in een burgerlijken vrede leeren de individuën hun leven niet offeren voor de gemeenschap; alle offerzin gaat soms verloren. Dit alles is waar, zooals ook het lijden den mensch loutert en adelt. Doch evenzeer als de mensch tegen het lijden moet blijven strijden - zonder het evenwel te kunnen uitschakelen -, moet hij ook den oorlog blijven weren, met alle erkenning van de krachten die zich zonder strijd in ons niet zouden ontwikkelen.
De andere held is de flinke, trouwhartige Karl: hij heeft dezelfde vertwijfeling gekend als Siebenreut, maar het intense beleven van het lente-wonder aan het front heeft hem een groot geloof en zekerheid geschonken: 'Sieh, das Leben macht immer weiter, es ist stärker als alle Verwüstung. Und als ich zurückkam, war ich ganz getrost' (blz. 278). Gelukkige mensch, die ermede getroost is de vernietiging in te gaan, met de gedachte dat er toch ergens een onpersoonlijk leven voortgaat! Ook Karl sneuvelt, evenals Bruckner, en de kern van het boek vinden wij ten slotte samengevat op blz. 284-85: 'Nie war er, Siebenreut, einem Menschen begegnet, der so stark und innig mit der Kraft seines Herzens alle Dinge erfaszte, um die andere sich mühten, bei dem Wort und Tun so eins war, und der immer gab, ohne es zu wissen. Er hatte einen Glauben gehabt, der nicht mehr fragte, er kannte nichts sinnloses und keine blinde Vernichtung. - Karl was tot, aber das Beste, was er besasz, hatte er an ihn weitergegeben, ehe er fiel. - Noch hatte er nicht die Kracht diesen Glauben sich zu eigen zu machen, noch war zuviel Trotz und Traurigkeit und Bitterkeit in ihm. Aber er wuszte, er würde darum kämpfen müssen, solange er lebte.' - Ook de andere figuren van den roman zijn uit het leven gegrepen. Ongetwijfeld blijft dit werk een schoon en sterk boek, ook al is de voorgestelde vage oplossing onmachtig een denkend mensch te voldoen; men ontgaat overigens den indruk niet, dat de schrijver zijn eigen ontoereikendheid scherp heeft aangevoeld, en pijnlijk zijn best doet om zichzelf een onduidelijk, wijl in den grond onpersoonlijk, heldendom vóór te spiegelen.
A. Deblaere
HOELDERLIN, Tien gedichten vertaald door Wies Moens. - Wiek Op, Brugge, 1943, 22 blz. Fr. 45.
Keurige publicatie trots den oorlog. Hölderlin's vrienden kunnen in de vertaling van Wies Moens zijn poëzie in eigen taal beleven en genieten. Het wondere rhythme, woord en klankeffekt werden door den dichter-vertaler juist getroffen, voorzooverre vertaling hier mogelijk is. Een enkele maal liet hij zich verleiden tot het even voortzingen op een gelukkig gevonden rhythme, waar dit bij Hölderlin door een subtiele wijziging dadelijk in een andere trilling overgaat. Deze poëzie biedt geen oppervlakkig genot; zij vraagt inleiding en inwijding. Gelukkig kreeg Vlaanderen nu ook een eigen ernstig Hölderlin-boek in het werk van Dirk Vansina, waaraan een nadere bespreking zal worden gewijd.
A. Deblaere
Jo Gérard MATIN. - Dessart, Brüssel, 1943, 194 blz.
Een jong boek over jonge menschen. De crisis van een idealistische jeugd in een verburgerd milieu. Vroegrijpheid en kinderlijke argeloosheid door elkaar. Jonge zielen, over Gide heen, vinden Christus. Het werkje is zeer suggestief geschreven, met aangrijpende, soms ook wat ziekelijke scènes, maar oprecht. 'Ce manque de but à la vie. C'est horrible. Surtout quand on commence à s'y habituer et qu'on s'y laisse glisser' (blz. 184).
Het lezen waard, én om den stijl, én om den inhoud.
J.B.
P.A. DE ALARCON, De mooie molenaars-vrouw. Uit het Spaansch vertaald door Jozef Simons. Vierde druk. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1943, 142 blz.
Deze vertaling brengt ons een brok humor van zeer gezond allooi. De avonturen van het echtpaar uit den molen zullen de lezers, die eenvoudig van harte zijn gebleven, een paar genoeglijke uurtjes verschaffen en een flinken teug wijsheid.
J.B.
| |
Kunst
Heinrich LUETZELER, Inleiding tot de philosophie van de kunst. Vertaling van Drs. Br. Franciscus-Jozef, onderdirecteur van de Sint-Lucasschool. - Altiora, Antwerpen, 171 blz., geïll.
Deze uit het Duitsch vertaalde 'Einführung zur Philosophie der Kunst' is een hoofdzakelijk phenomenologische studie van het kunstverschijnsel. Achtereenvolgens bestudeert L. de kunst in haar bestaanswijze, haar verhouding tot de natuur, haar vorm en stof, de verschillende kunstsoorten, het scheppingsen genietingsproces, alsmede de bizonderste algemeene theorieën die ter verklaring van het kunstphenomenon bedacht werden.
Zooals al de werken van L. is ook dit vlot geschreven, aangenaam exponeerend en getuigend van een buitengewoon inzicht in kunstzaken, ofschoon wellicht zijn 'Einführung' niet heelemaal op de hoogte staat van de overige minder philosophische boeken die we van L. bezitten; zooals b.v. zijn 'Führer zur Kunst' en zijn meesterlijk werk over 'Die christliche Kunst des Abendlandes', waarin een meer onmiddellijk-intuitieve beleving en waardeering der concrete kunst op den voorgrond treedt. Menige stelling blijft in de 'Einführung' eenigszims in het vage of wordt er wellicht te gereedelijk als gefundeerd aanschouwd. Strikt philosophisch is het werk niet en de phenomenologische methode wordt er in een vrij ruimen zin opgevat. Met dit al blijft het boek een aandachtige lezing over- | |
| |
waard en is het in verband met de overige meer concrete en historische werken van L. geenszins zonder belang.
Br. F.-J. heeft zeer begrijpelijk in den aard van het werk een kans gezien om dit voor een breeder, niet philosophisch publiek toegankelijk te maken. Zijn vertaling geschiedde echter, zooals de vertaler trouwens zelf toegeeft, nogal 'vrij'. De vraag is of L. hierbij veel zal gewonnen hebben, te meer daar de taal waarin deze vrije omzetting geschiedde en waarin jammer genoeg een particularistisch tintje weer niet ontbreekt, bij den heel wat fijneren Duitschen tekst ver ten achter blijft.
L. Vander Kerken
P. CONSTANTINUS, Minderbroeder Kapucijn, Het recht op volkseigen kunst. Een boekje voor priester en leek. - St-Pietersabdij, Steenbrugge, 1943, 93 blz.
Al dekt de titel van een boek gewoonlijk maar zeer onvolledig de lading die het meevoert, toch is het opschrift van dit werkje wel bizonder misleidend, daar geen christeniziel ter wereld ooit uit 'Het recht op volkseigen kunst' zal kunnen opmaken, dat het hier enkel gaat over religieuze en zelfs hoofdzakelijk over specifiek katholieke kunstvormen. Het is voor deze kunstvormen dat P.C. het recht van volkseigenheid opeischt, een recht dat trouwens met een goed begrepen katholiek internationalisme niet in tegenspraak komt. Graag stemmen we met deze stelling van P.C. in, doch even graag zagen we zijn beweringen, hoe juist ze ook mogen wozen, op meer afdoende argumenten gefundeerd en de vrij vlottende beteekenis van sommige literair-abstracte termen wijsgeeriger doordacht.
L. Vander Kerken
Dr. Jozef JENNES, Missionaris van Scheut, Invloed der Vlaamsche prentkunst in Indië, China en Japan tijdens de XVIe en XVIIe eenw. - Davidsfonds, Leuven, 1943, 179 blz., geïll.
Het zal voor velen, ook voor hen die al wel iets van kunsthistorie afweten, een verrassing zijn, te vernemen dat onze XVIe en XVIIe - eeuwsche prentkunst zoo 'n blijvenden invloed heeft gehad op de Indische, Chineesche en Japansche schilderkunst; hoe b.v. groote schilderingen der vorstelijke paleizen van het verre Oosten soms eenvoudige copieën waren van devote prenten van onze Antwerpsche plaatsnijders. In een vlot geschreven en uiterst onderhoudend boekje heeft Dr. J. ons dezen invloed geschetst, zonder dat degelijke documentatie en de werkelijk wetenschappelijkheid van zijn studie ook maar eenigszins aan de helderheid en de onmiddellijke overzichtelijkheid van zijn exposé hebben geschaad. Het werk is geïllustreerd met drie kaartjes in den tekst en 26 platen op glanzend papier.
L. Vander Kerken
Marc EEMANS, De Vroeg-Nederlandsche schilderkunst. - Kleine Beer-reeks 10. De Phalanx, Brussel, 1943, 66 blz., geïll.
M.E. deelt niet de meening van hen die, verblind door de glorie der eerste groote Vlaamsche schilderscholen, de eigenlijke Vlaamsche schilderkunst pas met de Van Eycken een aanvang laten nemen, met geringschattend voorbijzien van het oorspronkelijk talent en den vruchtbaren invloed van de kunstenaars die onze gekende groote primitieven voorafgingen. In een zeer gestoffeerde studie heeft M.E. de buitengewoon interessante voorgeschiedenis onzer kunst vanaf de XIIe eeuw reeds weten na te gaan, te recht den nadruk leggende op de onmiskenbare en oorspronkelijke artistieke waarde van onze allereerste schilders en hun zeer eigen Nederlandsch karakter. 16 plaatjes op glanzend papier verluchten den tekst.
L. Vander Kerken
Prof. Dr. A.W. BYVANCK, De Middeleeuwsche boekillustratie in de noordelijke Nederlanden. - Maerlantbibliotheek X. De Sikkel, Antwerpen, 1943, 84 blz. met 70 platen in den tekst, ing. Fr. 65, geb. Fr. 78; per reeks genomen ing. Fr. 60, geb. Fr. 72.
Dit boek, geschreven met de bescheidenheid en de bewondering van een uitmuntend vakman, heeft een wel beperkt bestek (Inleiding). Naar den tijd was de boekillustratie, na een bescheiden begin in de 14e eeuw (wat een typisch treffen van Zuid en Noord in de Utrechtsche handschriften van den Vlaanderschen Maerlant!), in bloei tydens de 15e eeuw, en verliep in de 16e. Plaatselijk komen slechts Utrecht (brandpunt!), de Ysselsteden en Delft in aanmerking: de éénige centra van Noordnederlandsche kunst. De kunstzin en -ontleding van Dr. Byvanck weet klaar de ontwikkelingslijn der producties uit te stippelen. Wetenschappelijke volledigheid en materiaal-catalogisatie werd niet nagestreefd; wél een verantwoord en omlijnd schetsen van de karakteristieken der ateliers en 'meesters': dat is verkennerswerk dat geslaagd mag heeten. De lezer kan hier kunstzin met historisch inzicht gepaard zien. Het is een tegenhanger van Dr. Lyna's werk over de Vlaamsche miniatuurkunst, dat echter door den rijkdom van zijn stof er boven uitsteekt. De illustratie verdient allen lof.
A. Ampe
| |
Opvoeding, wetenschappen
M. VANHAEGENDOREN, Het probleem der lichamelijke ontwikkeling. - Jeugdvraagstukken 1. De Pijl, Leuven, 1942, 79 blz.
Nog nooit lazen wij iets dat onze persoonlijke opvattingen zoo dicht nabij kwam, als wat M. Vanhaegendoren in deze brochure uiteenzet. M. Vanhaegendoren, die elke 'gespecialiseerde bevoegdheid' inzake lichamelijke opvoeding mist (blz. 7), heeft zich evenwel ontpopt tot een specialist inzake synthetisch overzicht!
De plaats der Lich. Opv. in opvoeding en cultuur (hfdst. I) wordt klaar en duidelijk gesitueerd. Volgen dan het 'wat' (hfdst. II), de 'geest' (hfdst. III) en het 'hoe' (hfdst. IV) der lichamelijke ontwikkeling. Hoofdstuk V en VI vormen daarna het hoogtepunt van dit synthetisch werkje. Wij gaan heelemaal akkoord met wat hier aangegeven wordt voor de verschillende leeftijden en wat toegekend wordt aan de verschillende opvoedingsmilieu's; ook met den eisch van Vanhaegendoren, dat het genees- | |
| |
kundig onderzoek (hfdst. VII) meer en meer burgerrecht zou verkrijgen.
De stijl is zoo vloeiend (vooral blz. 1-12 en 32-70), dat men den tekst gemakkelijk kan bezigen voor een spreekbeurt: een programma-uiteenzetting van iemand die de algemeene leiding kan en mag op zich nemen.
W. Luyten
Mr. VERHELST, Lichamelijke opleiding. Hernieuwen, Roeselare, z.j., 220 blz.
Ook de Katholieke Studentenactie heeft het probleem der lichaamsopvoeding aangepakt; het is immers een onderdeel van haar programma: de gezondheid der jonge studenten bevorderen.
De schrijver heeft zich bepaald bij gymnastiek en athletiek, twee vormen van lichamelijke opvoeding, die als de fundamenten der sportbeoefening kunnen aangezien worden en die de basis vormen voor een harmonische ontwikkeling der lichaamskracht. Wat studenten vooral noodig hebben, wordt hier geboden: een keuze van vormende en lenigmakende oefeningen, die ze kunnen verwerken in een dagelijksche kamergymnastiek of in gezamenlijke lessen. Wij meenen nochtans dat de voorgestelde reeksen wat overladen zijn; iedereen weet hoe moeilijk het is, dagelijksche kamergymnastiek vol te houden; laten we ons daarom beperken tot enkele eenvoudige oefeningen, die dan aangeleerd en gekontroleerd moeten worden in de wekelijksche, gezamenlijke gymnastieklessen. Daarbij had de uitwerking van deze lessen o.i. vollediger mogen zijn.
De keuze van oefeningen kunnen wij geslaagd heeten; zonder zich te beperken tot een bepaald stelsel, heeft de schrijver toch de voorkeur gegeven aan de lenigheidsgymnastiek. Ook aan een goede ademhaling wordt veel belang gehecht: elke oefening wordt 'herleid tot tien tijden, vier om in te ademen en zes om uit te ademen' (blz. 17).
De tekst die, omwille van de technische verkortingen, voor nieuwelingen en oningewijden niet altijd gemakkelijk te lezen is, wordt evenwel verduidelijkt door een zeer groot aantal goede teekeningen; jammer van die enkele bladzijden foto's...
Mogen de K.S.A.-leiders van dit werk ruim gebruik maken!
W. Luyten
P. Dr. N. WILDIERS O.F.M. Cap., Christendom en lichaamskultuur. - Jeugdvraagstukken, 2. De Pijl, Leuven, z.j., 64 blz.
Is nr 1 van de Brochurenreeks Jeugdvraagstukken een concreet synthetisch overzicht, nr 2 is meer een beschouwende studie over de beteekenis der lichaamskultuur, van uit theologisch standpunt bekeken.
Na er op gewezen te hebben dat de studie van het menschelijk lichaam nog tamelijk jong is, schetst schrijver ons de wijsgeerige en theologische opvattingen over het menschelijk lichaam. Omdat de kristelijke wereldbeschouwing steeds de waarde van het menschelijk lichaam hooggehouden heeft, moet het christendom een gezonde lichaamskultuur goedkeuren en aanmoedigen. Mits het inachtnemen van enkele fundamenteele wetten uit de moraal, kan de lichaamskultuur immers ook 'uitgroeien tot een dienst aan het genadeleven'.
W. Luyten
Dr. Josef RUDIN, Der Erlebnisdrang, seine psychologischen Grundlagen und pädagogische Auswertung. - Verlag des Instituts für Heilpädagogik, Luzern, 1942, 141 blz.
De 'beleving' waarover de schrijver het in zijn betoog heeft, is eenerzijds niet de beleving, waardoor elk zielsgebeuren, elk kontakt tusschen subjekt en objekt in het bewustzijn, kan bedoeld worden; maar het is evenmin hetgeen wij 'sensatie' plegen te noemen. Voor velen zal het dan ook duister blijven welk zielsverschijnsel de schrijver tot voorwerp van zijn onderzoek heeft gekozen. Dit valt nog meer op, wanneer wij een concrete bepaling van den beleving(drang) zoeken. Men vindt dan slechts onzuivere, samengestelde vormen van den belevingsdrang vermeld, zooals: leeswoede, prikkelhonger, sensatiezucht, enz. Heel de uiteenzetting blijft droogabstrakt; nergens vinden wij een concrete analyse of toepassing, die de gedachte beter zou laten 'beleven'.
De methode van het onderzoek naar de wezenheid en de voorwaarden van de belevingsdaad, is zuiver aprioristisch; zij neemt haar vertrekpunt, niet in een ervaringsfeit, maar in getuigenissen van andere auteurs.
Bij de studie van den belevingsdrang bij het kind, neemt de schrijver als beginsel aan, dat de vorm die deze bij den volwassene aanneemt als norm moet beschouwd worden, aangezien het de rijpe, volmaakte vorm is. Dit schijnt ons tegen de princiepen van de genetische psychologie in te gaan. Indien de belevingsdrang een natuurdrang is, zal men hem het zuiverst in het eerste gedrag van het kind moeten opzoeken.
De paedagogische gevolgtrekkingen op het einde van het boek, hebben wel eenig belang voor den opvoeder.
P.W. Smet
Dr. Josef SPIELER, Erzichungsmittel, ein Arbeitsprogramm. - Verlag des Instituts für Heilpädagogik, Luzern, 1942, 23 blz.
Een kleine methodologische verhandeling over de theoretische studie van het onderwerp 'Opvoedingsmiddelen'. De schrijver tracht er een volledig inventaris van op te maken en brengt hierover enkele gedacheen bijeen die bij de discussie kunnen van pas komen. Alleen theoretici van het onderwijs kunnen hier iets nuttigs in vinden.
W. Smet
P. Jozef LUCAS, Gentleman. Allerlei over de kunst der zelfbeheersching. Uit het Duitsch door P.B.J. Smeesters O.F.M. - Sint Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1943, 61 blz., Fr. 8.
P. Jozef LUCAS, Zoo kom ik vooruit. - 32 blz., Fr. 4.
Het eerste brochuurtje geeft ons enkele beschouwingen die kunnen helpen om zich te beheerschen in den strijd tegen de overgevoeligheid, den toorn en de drift. Opvoeders en geestelijke leiders kunnen het jonge, driftige naturen met nut in de handen geven.
Het tweede, alhoewel korter, is van algemeener belang. Het pleit voor de zelfopvoeding en prijst enkele practische middeltjes aan, zooals de strijd tegen het hoofdgebrek, de methode van het dagelijksch bijzonder gewetensonderzoek en het aanteekenen van zijn vorderingen.
W. Smet
| |
| |
| |
Geschiedenis
G. VANDEWOUDE, Vlaanderens herkomst en groei. Mijter en Kroon. - Provinciale Kultuurdienst, West-Vlaanderen, z.j., 82 blz.
Al wie de Histoire de Belgique van H. Pirenne heeft doorgelezen, zal opgemerkt hebben, hoe stiefmoederlijk de Kerk en het godsdienstig leven er in behandeld worden. Dit valt des te meer op in de deelen over de Middeleeuwen, wijl dan juist de religieuze factor de kultuur van West-Europa beheerschte. Daarom vult deze studie over de verhouding van de Vlaamsche graven en het kerkelijk leven een werkelijke leemte aan, al heeft wel de Histoire de l'Eglise en Belgique van P.E. de Moreau heel wat materiaal verzameld. De auteur deelt de stof in onder de drie hoofdstukken: de graven en de kiemen der kerkelijke organisatie (blz. 7-26), de graven en de groei der religieuse orden (blz. 27-66), de graven en de uitbloei der vroomheid (blz. 67-81). Aldus behandelt hij, voor de tijdspanne van de IXe tot de XIIIe eeuw, de opkomst van de parochies; de vastlegging van de bisdommen; de uitbreiding van een abdijennet, van de bedel- en ridderorden, van liefdadigheidshuizen en begijnhoven; de vele zaligen en heiligen. Het is werkelijk een synthetiseerende studie die terecht de aandacht zal trekken.
Dat alle detailkwesties niet met hetzelfde meesterschap behandeld zijn, zal wel niemand verwachten. Kan de auteur niet in een tweeden druk de manier van aanhalen wat meer verzorgen? Wij lezen bijv.: 'Ons Geestelijk Erf, XV, blz. 165' (blz. 67), zonder dat de steller of de titel van het artikel wordt aangegeven; E. de Moreau wordt steeds als: Moreau aangehaald, wat toch den naam verminkt; ook zou men den titel van de boeken meer dan eens aanhalen, vooral als het citeeren van den auteursnaam alleen kan aanleiding geven tot vergissingen. In 'deze op vulgarisatie-aangelegde beknopte samenvatting' (blz. 5) hadden wij ten slotte liever het overweldigend aantal feiten wat verkleind gezien, om meer de groote lijnen te zien uitkomen. Wij hopen dat deze randbemerkingen den algemeenen gunstigen indruk niet zullen wegnemen en wij wenschen aan dit gedegen werk een ruime verspreiding. De Provinciale Kultuurdienst van West-Vlaanderen, diel deze studie uitgeeft, haalt er eere van.
M. Dierickx
J. MERCIER, Notes géopolitiques sur les régions du Nord-Ouest de l'Europe. - Editions de la Phalange, Brussel, 1943, 24 blz., Fr. 7.50.
Om een gezonde reconstructie van Europa mogelijk te maken, zoekt de schrijver naar de regionale geopolitische ruimten. De grillige politiek en vooral de Fransche Omwenteling hebben, in het Noord-Westen van Europa althans, de door de natuur aangegeven gewesten vervangen door willekeurige bestuursindeelingen. Wij moeten teruggaan, gedeeltelijk ten minste, naar de vroegere hertogdommen en graafschappen, die werkelijk aan een innerlijke noodzakelijkheid beantwoordden. Aldus beschouwt de auteur als geopolitische streken: Vlaanderen, Brabant-Limburg, Wallonië proprement dite (Pays mosan-Ardennes), Hainaut en Artois, en voor het Noorden: Zeeland, Holland, Friesland en Gelderland. Men kan het over het een of ander punt oneens zijn, maar deze brochure stemt zeker tot nadenken.
M. Dierickx
| |
Economie
Dr. E. SABBE, De Belgische vlasnijverheid. Deel I. De Zuidnederlandsche vlasnijverheid tot het Verdrag van Utrecht (1713). - Rijksuniversiteit te Gent, werken uitgegeven door de Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren, 95e aflevering. De Tempel, Brugge, 1943, 424 blz., Fr. 250.
De schrijver werd tot het behandelen van zijn onderwerp bewogen door 'filiale gehechtheid aan den Westvlaamschen geoortegrond' en ook aan zijn geslacht: zijn 'overgrootvader met zijn talrijk kroost... hanteerde te Dadizele, in 1812, den dag lang het linnengetouw'. Hier komen nog jeugdherinneringen bij: hij heeft zijn 'jeugdjaren grootendeels in de Leiestreek genoten en gesleten, en er het uitstervend tik-tak van de laatste handgetouwen beluisterd' (blz. 11).
Onze Vlaamsche vlasbewerkers waren taaie wroeters die kunstwerken voortbrachten; echter niet zonder geweidige krachtinspanning. Welnu, wij mogen hun geschiedschrijver met henzelf vergelijken: e opgenomen taak kon enkel dank aan een taaien volhardingsgeest tot een goed einde gebracht: de geschiedschrijver moest zich naar een nagenoeg geheel onontgonnen gebied begeven; hetgeen vooral gold voor dit eerste. deel: 'het bronnenmateriaal voor de geschiedenis van de vlasnijverheid kan als volgt worden gekenmerkt: vóór de tweede helft van de XVIIe eeuw geen documentatie rechtstreeks uitgaande van de industrie of van de bestuurlijke lichamen en 99 % onuitgegeven bronnen' (blz. 11-12). Maar Dr. Sabbe wroette zooals zijne voorvaderen en hij le verde, evenals zij, heerlijk werk: zijn onderzoekingstocht bracht hem tot ontdekkingen die wel eens verrassend zijn en hij maakt ze ons op een leerrijke en aangename wijze bekend, nl. in een methodisch opgesteld werk dat ons het wel en wee onzer vlasnijverheid doet meeleven.
De geschiedkundige en de economist vinden hier ten volle naar hunne gading. We verneinen b.v. dat 'de Golden River als een sprookje te beschouwen is'. De vlasnijverheid ontwikkelde zich in Henegouwen en in Fransch-Vlaanderen veel vroeger dan in Vlaamsch Vlaanderen en in het Leiedal later dan in naburige deelen van Vlaanderen (blz. 65 v.v.).
Zeer vroeg werd de vlasnijverheid een exportnijverheid en onderging ze dan ook den terugslag van politieke en van economische gebeurtenissen. Zoo was b.v. de Honderdjarige Oorlog oorzaak van opbloei onzer vlasnijverheid: ze kon nu uitvoeren naar Frankrijk door den oorlog verwoest (blz. 85 v.v.); ze bleef zelfs niet
| |
| |
verstoken van de voordeelen die het goud uit Perou aan Europa meebracht. Meer nog, ze haalde blijvend vordeel er uit door aan den verrijkten Spanjaard - en langs hem in Midden- en Zuid-Amerika - tegen hooge prijzen te verkoopen terwijl deze bedenkelijk insluimerde (blz. 179 v.v.); later echter kwam de opstand tegen Spanje die sedert 1580 een rampzaligen neerslag van de vlasnijverheid meebracht (blz. 303 v.v.).
K. du Bois
Dr. Theodor SONNEMANN, Die Wirtschaft als Kriegswaffe. - 2e uitg. Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1943, 278 blz., ing. RM 9, geb. RM 10,50.
Bij het oorlogvoeren kan de economie door den Staat op twee wijzen tot wapen aangewend worden: om het smeden van wapens, m.a.w. om de strijders uit te rusten en te bevoorraden; of nog om rechtstreeks in den slag te worden geworpen, m.a.w. om door een economischen strijd den vijand in zijn economie te treffen. Hoe geschiedde een en ander in den loop der geschiedenis? Hoe bracht de economische oorlog ons eindelijk tot den 'totalen oorlog', een 'specifiek hedendaagsch verschijnsel'? In dit werk geeft de Schrijver ons een antwoord op deze vragen.
B.V.
Theodor BUEHLER, Von der Utopie zum Sozialstaat. Randbemerkungen zu einem zeitgemässen Problem. - W. Kohlhammer, Stuttgart, 1942, 313 blz., RM 5.
Deze losse randbemerkingen zijn alle door eenzelfde, specifiek Duitsche, bezieling ingegeven. Veel er uit noopt echter ook ons tot nadenken omdat de problemen die hier onder oogen genomen worden allen aanbelangen, ofschoon ze niet overal op dezelfde wijze kunnen opgelost worden. Eerst komt Gärung aan de beurt: enkele toelangrijke verschijnselen uit de economisch-sociale geschiedenis, van het Mercantilisme af, worden in dit eerste deel kernachtig ontleed. Hierop volgt Krise, waarin wij o.m. het materialisme, de landvlucht, het loonvraagstuk aan de beurt komen. Probleme als: de kern van het maatschappelijk vraagstuk, de concurrentie, de rol van het kapitaal worden naar voren gebracht en realistisch maar tevens met een diepsocialen zin besproken.
B.V.
SOCIETE DES NATIONS, service d'études économiques, Annuaire statistique de la Socitété des Nations 1941/42. - Genève, 1943, 279 blz., gen. 10 Zw. Fr., geb. 12,50 Zw. Fr.
Wij hebben reeds, in onze kroniek Wereldverbondenheid en buitenlandsche handel (Streven, April 1943, blz. 238-242), de uitgaven van den economischen dienst van den Volkenbond bekend gemaakt. Zoo juist verschijnt een nieuw Annuaire dat ons gegevens verstrekt die dikwijls gaan tot het einde van 1942, soms zelfs tot midden 1943. De lof dien wij in onze kroniek uitspraken moet hier herhaald: ondanks ontzettende moeilijkheden, worden ons talrijke belangrijke bijzonderheden in 'de taal der cijfers' meegedeeld; ze leeren ons b.v. welke uitgaven de oorlog vergt, tot welke duizelingwekkende hoogte de staatsschulden opklimmen, enz. Naast de laatste beschikbare gegevens staan die over vorige jaren, meestal van af 1932, hetgeen vergelijkingen mogelijk maakt. De inhoudstafel vermeldt, naar gewoonte: Territoire, population; chômage, emploi; production et consummation (van een 60-tal producten, de gegevens over de oorlogsperiode zijn schaarsch!); commerce; statistiques monétaires, prix et finances publiques (waar meerdere bijzonderheden bij komen die eerder op het privaat financiewezen betrekking hebben). Vanzelfsprekend zal vooral dit laatste deel veler belangstelling gaande maken; hier werden boven verwachting vele gegevens bijeengebracht.
K. du Bois
Paul TASTEVIN, Dictionnaire des termes économiques et financiers allemande et français. 1. Allemand-Français. 2. Français-Allemand. - Editions Le Pont, Parijs, z.j., 159 en 150 blz.
Een handig woordenboek dat de vertaling geeft van de woorden en van talrijke technische uitdrukkingen. Zoo b.v. bij lettre de change komen: lettre de change à échéance fixe, - tirée sur l'étranger, créer-, endosser-, honorer ou accueillir-, enz.; bij livre treffen wij 29 uitdrukkingen aan; bij schuld 39.
B.V.
Heinz IVENSSON, Die Landwirtschaft in Norwegen. - Berichte über Landwirtschaft, Sonderheft 155. Reichnährstandsverlag, Prag, 1942, 164 blz., 46 afbeeldingen, RM. 6.
De Noorweegsche landbouwer woekert werkelijk met zijn zoo karig bedeelden bodem: hij staat voor ontzettende moeilijkheden, nl. een klimaat met koele zomers, een meestal bergachtigen en steenachtigen bodem. Alle beschikbar plekejes benuttend, slaagt hij er nochtans in bewonderenswaardige uitslagen te bekomen, bijna even gunstige als België, Denemarken en Nederland die, zooals men weet, aan de spits staan wat betreft de hoeveelheid graan en aardappelen per Ha. gewonnen. Hier, zooals in Vlaanderen, schijnt een voorname factor tot intensificeering der productie de kleine winning: de uitbating van meer dan 30 Ha. is er een hooge uitzondering (slechts 8,5% der bebouwde oppervlakte.
B.V.
Wegens papierschaarschte zal STREVEN slechts om de drie maanden verschijnen.
|
|