Streven. Jaargang 10
(1942)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
De weg van een dichter Rainer Maria RilkeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 29]
| |
IDe jonge René had veel talent, 'gevaarlijk veel talent'; de verzen kwamen vanzelf, er zong muziek in hem, en iedere aanraking met de wereld wekte rijke stemmingen, die vanzelf werden tot woorden. Maar dat juist zijn eigen stemmingen de ziel waren van zijn gedichten, pijnigde hem; hij vond het een vervalsching, want hij zocht, in zich en in de dingen, niet zichzelf, maar een Werkelijkheid, een Aanwezigheid, die hij onfeilbaar zeker daar wist te zijn, en hem zijn voltooiing geven zou, indien hij ze voor zich verwezenlijken kon. Die dubbele taak: den muzikalen taal-aanleg kanaliseeren en het objectieve schouwen leeren, eischten een omkeeren van zijn spontane begaafdheid en houding tegenover de dingen. Zelf schreef hij over de wijze waarop het Studenbuch groeide, - dat innige getuigenis van zijn reizen naar RuslandGa naar voetnoot2, het biddend beproeven om het goddelijk Mysterie in hem te benaderen zonder het te verraden door verhullende beelden -: 'Ik kwam er niet toe me schouwend neer te zetten vóór de natuur, maar liet me drijven met de stemmingen die groeiden in mij..., ik zag de natuur niet, maar, alleen de stemmingen die zij me inspireerde'. De natuur zelf zien, en de oneindige verten verborgen in ieder ding, waardoor het schamelste wezen hem de heele wereld kon openbaren, dat was de weg waarlangs Rilke zijn bestemming bereikbaar wist: de werkelijkheid, die zijn intense beleving hem als onuitsprekelijk heerlijk voortooverde, bereiken door haar te scheppen in zijn werk, en haar blijvend bezitten. En hij begon zijn harde zelfopleiding om de taal meester te zijn in plaats van door haar vervoerd te worden, en te leeren schouwen, objectief kijken, zoo trouw en zoo doordringend mogelijk. Gedurende zijn eerste ParijzerjarenGa naar voetnoot3 kon hij zich dagenlang voor één schilderij zetten en het bekijken tot hij alle lijnen en kleurennuances in zijn netvlies had opgenomen, om het daarna door het woord een tweede maal te scheppen. Dit wist hij zeker: alleen door dien absoluten eerbied voor de levende werkelijkheid buiten hem, kon hij zijn scheppingen maken tot getuigen van zijn liefde voor de dingen, en tot vruchten, zwaarrijp aan waarheid. De Neue Gedichte zijn het resultaat van deze nauwgezette methode. Ook de Malte is een getuigenis van Rilke's trouw aan iedere werkelijkheid, speciaal aan degene die hem toenGa naar voetnoot4 neerdrukte en haast wurgde: de grootstad Parijs, uit wier greep hij zich losmaakte door zijn boek. Discipline en een buitengewoon aanvoelingsvermogen deden Rilke herboren worden in een nieuwe wereld van één-zijn met de geestelijke binnenzijde van ieder wezen, die hem een extatische vreugde be- | |
[pagina 30]
| |
zorgde. In de Elegien - zijn testament -, herdenkt hij innig 'das Anschaun, das hier langsam erlernte' dat hem de heerlijkheid van de wereld openbaart: de mooie wereld, die hij als dichter eeuwig bestaan mocht geven door haar in zich te 'verwandeln'.
Het is onmogelijk den rijkdom van een intens leven terug te brengen tot een paar slagwoorden; toch meenen we aldus de essentieele lijn van Rilke's dichterweg aan te duiden: objectiviteit en eerlijke trouw alleen laten toe de dingen in hun werkelijkheid te bereiken; wie ze bereikt heeft, verrijkt zichzelf tot in het eindelooze en vereeuwigt de dingen. Om tot die levensvolheid te komen, oefende Rilke zich in het 'leeren kijken' en in de taalvaardigheid. Alle andere aspecten van zijn offerend leven zijn gericht naar het zelfde doel, en met het dieper wegsnijden van wat zijn opgang belette, groeit zijn alles-aanvoelend inzicht tot de volheid der Elegien, dien spiegel van zijn innerlijken rijkdom. Het stoffelijke en voorbijgaande offeren om te komen tot durende geestelijkheid waren de vereischten voor het dichterlijk groeien. - Rilke leerde zijn eigen gemoedsleven zwijgend te luisteren naar het verborgen leven buiten hem, als eerste stap van zijn 'ascese'. De trouw aan zijn roeping zou dit ééne offer steeds meer verruimen en verdiepen, tot het zijn innigste wezen aangreep. Het objectieve 'kijken' vroeg, om consequent te zijn, een innerlijke houding van ontvankelijkheid tegenover dingen en menschen, een zichzelf uit het oog verliezen om het andere te vernemen en daarin zichzelf rijker terug te vinden. Al wie met Rilke in aanraking kwam, hield van hem om zijn kinderlijk-spontaan bewonderen en zijn belangstelling; 'in de leer gaan' was hem een instinctieve reactie. Men herinnere zich hoe religieus-enthousiast hij inging op de ervaring van Rusland. En veelzeggend is voor dezen zeer fijnvoelenden dichter, die alle banden en alle materieele zorgen als een doodbloeden van zijn dichterschap onderging, het haast slafelijk ten dienste staan van Rodin als privé-secretaris: dag aan dag brieven schrijven voor een ander, terwijl in hem werelden om voltooiing drongen! Waarom? Omdat zijn inzicht aan Rodin rijp werd, en bij het drijvend voorbeeld van dezen machtigen mensch zijn eigen scheppingsmogelijkheden - d.i. zijn vermogen om werkelijkheid te bereiken - eindeloos uitdeinden. Scheppen! Zijn leven was een afwachten, een voorbereiden van deze gave. Rilke schreef zijn groote werken in een extatische bezetenheid: de bronnen in hem stegen en stroomden over, zijn geest greep hem aan en dwong hem te schrijven, dag en nacht, tot het dichtwerk voltooid was. Maar die storm was het resultaat van wachten en hopen, van pijn en offer. Moeizaam baande hij in zich een weg voor de inspiratie, wakend over zich zelf en zijn milieu om de begenadiging van haar komst niet onachtzaam te verspillen, om alles uit zijn leven te verwijderen wat het ontluiken van zijn werk kon beletten. | |
[pagina 31]
| |
Van heel wat moest hij afstand doen. Rilke's dichterweg loopt langsheen contrasten: hij was een uiterst fijnvoelend mensch, maar ruw bewerkte hij zijn gevoelsleven; hij hongerde naar warmte en genegenheid, en onmeedoogend scheurde hij wat hem bond aan de menschen, als zijn dichtersroeping dit vroeg. Zijn fel beleven drong hem zich te geven aan het lokken van ieder mooi ding om hem heen; elk leven fascineerde hem, en hij ook fascineerde de anderen. Wat een zaligheid zich aan het leven te geven! Maar dan zou zijn 'werk' onmogelijk worden; als hij wilde scheppen, moest hij buiten het 'leven' blijven, enkel zien en luisteren en in zich opnemen, om in de stilte zijn kunst te laten rijpen. En Rilke die het leven zoo liefhad, trok er zich uitwendig immer verder uit terug, om het innerlijk te bezitten. Van zijn huwelijk met Clara Westhoff verwachtte hij wat zijn geboortestad Praag met haar 'vijandige en hoogmoedige huizen en straten' hem niet had gegeven, en waaraan hij den nood voelde in Rusland: een Heimat, een sfeer in harmonie met zijn innigste wezen, die rust bracht en hem dichterlijk bevruchtte. Maar vlug ervaarde hij met ontzetting hoe duizenden kleinigheden in het huwelijksleven de rijke bronnen van zijn geest uitdorden. De eerste maanden met Clara waren zoo levensvol, maar juist dit 'leven' verstikte zijn kunst. Leven en Kunst! graag mocht hij die twee tot één klank brengen, maar het kon eenvoudigweg niet: dat werd den rijpenden Rilke immer duidelijker. Een vaste bezigheid, geldkwesties, gebonden zijn, ook aan menschen die hij lief had met heel zijn hart, het keerde hem alles af van zijn innerlijke voltooiing en dus van zijn werk. Leven of Kunst, één van beide moest wijken. En Rilke koos voor de kunst, natuurlijk, want hij was een waar dichter, een mensch in wien de geestelijke 'elementen' overmachtig losbraken en die ze alleen door scheppende uitdrukking voor zich kon verwezenlijken. Niet-schrijven beteekende verzaken aan een ander 'leven', heel wat essentieeler dan wat hij offerde aan de kunst, het zou een verzaken zijn aan de persoonlijkheid. Rilke liet iedere geordende loopbaan varen, en dat kostte hem niet veel. Ook Clara en Ruth, vrouw en dochtertje, werden verdrongen naar den horizon van zijn leven. In het immer hellere licht van zijn opgang naar de bekroning zijner werken, vervaagt de figuur van die twee menschen waarmee hij eens de zaligheid van het 'ware' leven had genoten. - Het wordt wel begrijpelijk, als men de tien felste jaren uit Rilke's bestaan meeleeftGa naar voetnoot(5): zijn strijd om de Elegien, zijn pijnlijk zelfonderzoek naar wat toch in hem hun voleinding belette, zijn pogende oefeningen, zijn hoop en zijn wanhoop, zijn dolen doorheen Europa om uit het contact met alle werkelijkheden de genster te slaan die zijn geest zou doen laaien, om het gunstige milieu te vinden waarin het eerste heerlijke geluid | |
[pagina 32]
| |
van het Duineser slot mocht worden voltooid. En moést worden voltooid, want die verzen, waarin heel de rijkdom van zijn rijp leven samen zou vloeien, beteekenden de zingevende rechtvaardiging van zijn on-'burgerlijk', rond zichzelf kringend bohemersleven. Bleef er dan nog plaats over voor vrouw en kind, en alle leven? Maar dit offer deed pijn, tot in de laatste jaren toe, en vaak vroeg Rilke zich weifelend af of hij niet verkeerd handelde. Neen, het werk! - en nog verder trok hij zich uit alle kringen terug. En eindelijk, in de afzondering van het oude Muzot, met zijn dikke muren en enge venstertjes, - wie hem daar bezocht vroeg zich af hoe het leven er mogelijk was - werd hem de groote gunst gegeven, het voltooien der Elegien, samen met de Sonnette an Orpheus, tien jaar na den aanvang. Dit was de vereeniging met de geestelijke innerlijkheid in ieder ding, waardoor hij zich verruimde tot aan de grenzen der schepping. | |
IIDe étapes van Rilke's dichterweg zijn rijk aan een mooie menschelijkheid, en het is de moeite waard zich daar eerlijk rekenschap van te geven. Zijn leven was een naar het geestelijke gericht zoeken, zoo fel dat zijn lichaam het geweld niet kon dragen van de spiritueele krachten in hem, van den vurigen wil om zijn 'wereld' te veroveren. Zijn dichterschap is een aanklacht tegen burgerlijkheid die zich oppervlakkig in de stof laat vastzuigen, en een bespotting van het doen-aan-letterkunde. Hij ervaarde de aanwezigheid van het Hoogere in zich en in alle dingen, en eischte daartegenover, van zich zelf en dus van zijn lezers, een eerbiedigen ernst en een onkreukbare oprechtheid. Rilke's liefde voor de dingen en zijn offerend dichterschap waren religieus. Hij ervaarde dat God rust in de wereld, en hij Hem voortdurend ontmoeten kon, als hij wilde leven in aandacht. Daarom luisterde hij neergebogen en fijnvoelend naar al het geheime gebeuren, en haatte hij zoozeer de oppervlakkige lafheid van wie gemakkelijkheidshalve gereed gemaakte 'oplossingen' aanvaardden voor de mysteries rondom hen. Neen, het leven was niet evident, zelfs de gewone dingen niet: eenieder moet in zich graven, en speuren, en luisteren, zooniet werd de werkelijkheid bedolven onder een massa van alledaagschheid. Rilke, in elk geval, woekerde met wat hij vond: uit zijn dichterlijke intuitie vloeide een wereld van ontroerende schoonheid, en sommige van zijn bladzijden over het Goddelijke, over de Liefde, over den geestelijken binnenkant der stoffelijke dingen, hooren bij het heerlijkste van wat door menschen werd geschreven. Tegenover dezen mensch mag onze eerste reactie niet zijn, na te speuren wat er wel verkeerd was in zijn inzichten, wat bij hem afwijkt van ónze levensopvatting; we mogen vooral niet van zijn verzen 'genieten', zonder meer. Laat ons dankbaar en eerbiedig zijn voor het eerlijk-intense en menschelijk-groote leven, ons in | |
[pagina 33]
| |
deze gedichten geschonken, en vragen wij ons af, wij katholieken, die wellicht meer gratis geschonken waarheidskapitaal hadden bij den aanvang, of we bij dezen 'afvallige' niet ver ten achter komen te staan door trouweloosheid aan wat we kregen. We dragen de levende goddelijke Liefde in ons, en in ieder schepsel liggen voor ons goddelijke mogelijkheden gereed: hebben we daar zelfs maar aandacht voor? en wat doen we met die schatten? Een buitenstaander, die door trouw zoeken, een sprankel der Waarheid ontvangt, breekt van ontroering daarover en zingt zijn vreugde uit in een onvergetelijk kunstwerk. We zijn te zeer gewoon met onze handen vol schatten te staan, en laten onze mogelijkheden braak liggen.
Wie echter, als mensch tegenover den mensch Rilke, zich niet enkel bekoren laat door zijn betooverende taalschoonheid, maar, den geest van den dichter getrouw, in zijn werk naar de menschelijke waarden zoekt en die door het leven beproeft, - zal bij hem geen rust blijven vinden; en een langer aangehouden contact van dien aard met Rilke dreigt de vereering te verminderen. Wat ontbreekt er toch in den mensch Rilke? Kunnen we hem blijven volgen, wanneer we zijn levensweg, op ons zelf reflecteerend, overwegen? Er is bij hem vaak iets artificieels, iets onechts. Hij zocht den binnenkant der dingen, maar bezielde hij hen niet met zijn eigen ziekelijke verbeelding? Wellicht hield hij te veel van zijn uiterst gevoelig temperament en meende hij dat ontrouw hieraan verraad beteekende tegenover de werkelijkheid, terwijl hij die juist verhulde met zichzelf, - niettegenstaande al de pijnlijke voorzorgen om die vervalsching te voorkomen. Kon, wie zoo scherp als hij in zich een contradictie voelde tusschen Leven en Kunst, en koos voor deze laatste, wel anders dan zich verwijderen van de werkelijkheid? Zou Rilke's terugtocht uit het leven hem niet veel verder voeren dan hij zelf wilde, en hem niet alleen buiten oppervlakkige beweging en lawaai houden, maar ook de bronnen doen verdrogen, waaruit zijn werk zelf moest vloeien en zin krijgen, en die geen mensch straffeloos missen kan? Hoe kwam het dat Rilke, zoo intens belevend nochtans en zoo gevoelig aan elken geestelijken indruk, niet inzag dat heel zijn werk geen vergoeding kon geven voor de liefde die hij weigerde aan wie er recht op hadden? Hij wist best dat het Clara en Ruth pijn deed, maar het moest zoo, het was hun lot en het zijne, en het noodige offer voor de kunst; en liefde immers 'ist zunächst nichts was aufgehen, hingeben, und sich mit einem Zweiten vereinen heisst... es ist ein erhabener Anlass für den Einzelnen, zu reifen, in sich etwas zu werden, Welt zu werden für sich um eines anderen willen', schreef hij aan Fr.-X. Kappus. Zijn vrouw en dochter, en allen wier liefde hij 'gebruikte', moesten in de smart daarom het middel vinden om zelf te groeien. Maar heeft Rilke zijn huwelijksliefde niet laten sterven? De liefde is een middel, voor de geliefden, | |
[pagina 34]
| |
om uit te stijgen boven zichzelf, doch die groei moet gebeuren in de bindende banden der liefde: Rilke rukte ze los omdat ze hém hinderden. Van de liefde, en van alle leven, maakte hij een middel voor zijn werk, eerder dan dit werk tot een schaal voor leven en liefde te vormen. Was hij zoo lebensunfähig, omdat zijn werk zijn wereld werd? Veelzeggend is zijn 'vlucht' uit den Wereldoorlog: soldaat-zijn, ook dat weer zou de verwoesting hebben beteekend van zijn dichterschap!
Men kan Rilke's leven-voor-zijn-kunst-alleen begrijpen. Want de wereld die hij zich tooverde, was heerlijk; jammer dat ze hem afsloot van de eenvoudige werkelijkheid buiten hem. De Elegien beteekenen Rilke's volledig bezit van die wereld; halen we daaruit het hoofdthema dat in zijn werken groeide vanaf het eerste begin: de ontdekking van het rustige blijvende zijn der dingen, zwaar aan geestelijkheid, terwijl de menschen 'naar buiten' leven en zich zelf verliezen. 'Siehe die Bäume sind, die Häuser, Maar zijn de dingen niet rijk aan de schatten die de mensch zelf in hen legde, en rust niet tenslotte in hem alle werkelijkheid die hij vond bij hen? 'Nirgends, Geliebte, wird Welt sein als innen'. Het is de roeping van eenieder, te leven in innige aandachtige liefde voor de dingen, en ze te scheppen en te vereeuwigen door ze te tillen boven het stoffelijke: '...Sind wir vielleicht hier um zu sagen: Haus, En Rilke zette daarop zijn leven in: 'Erde, du liebe, ich will... want hij wist dat hij zijn wezen uitspande doorheen de heele schepping. En daarom: 'Hiersein ist herrlich...' Rijk door zijn inzicht, meende Rilke zich beslist van het Katholicisme te moeten afkeeren, met zijn miskennen van het Diesseits voor een denkbeeldig Jenseits. Hij vermoedde niet hoe dicht zijn 7de en 9de Elegie het werkelijk Katholicisme naderden: het Diesseits | |
[pagina 35]
| |
is immers reeds het Jenseits voor ons; God biedt zijn schepping als materie tot heiligmaking, - en wie haar achteloos voorbijgaat vermindert in dezelfde mate zijn hemel, die bestaat uit den rijkdom, vergaderd in het leven door dienende en verheerlijkende houding tegenover God en de dingen. In de eeuwigheid blijft al de heerlijkheid van het nu bestaande voortleven, doorheen het geestelijk vermogen van den mensch. Het is om vele redenen, en ook om de gaafheid van zijn dichterwezen, jammer dat Rilke buiten het Katholicisme is gebleven. Het zou hem bij voorbeeld belet hebben bladzijden over Christus te schrijven, die getuigen van haast primair onbegrip. Men voelt medelijden met Rainer Maria Rilke, wanneer enkele regels hem volstaan, - al groeiden ze ook een leven lang - om zich af te maken van een Persoon die het Leven van eeuwen menschheid is: 'Ich will nicht von vornherein als ein Sündiger angeredet sein, vielleicht bin ich es nicht. Ich habe so reine Morgen! Ich könnte mit Gott reden, ich brauche niemanden, der mir Briefe an ihn aufsetzen hilft' (Brief des jungen Arbeiters). Het Katholicisme zou hem ook bevrijd hebben van een vergroeien in het sexueele. Het Katholicisme verdringt en verdoemt het sexueele niet, zooals Rilke, in den waan gebracht door het doode geloof dat hij kennen leerde in zijn jeugd, wel meende; het heiligt dit als één der wegen waarlangs man en vrouw naar God opgaan. 'Warum hat man uns das Geslecht heimatlos gemacht?.. warum gehören wir nicht zu Gott von dieser Stelle aus?' vraagt Rilke verwijtend aan het christendom. Jammer genoeg heeft hij nooit geweten wat het sacrament van het huwelijk is: dat God het samenzijn van man en vrouw, én naar lichaam én naar ziel, gewijd heeft, en Hij zelf in die eenheid aanwezig is door de sacramenteele genade; dat het huwelijksleven, naar lichaam en naar ziel, niet bestaat uit daden, nu en dan gesteld, maar een voortdurend leven is in de blijvende sacramenteele genade, een groeien in God die zich geeft aan den man door de vrouw en aan de vrouw door den man. Wellicht zouden de zaligende waarheden van het christelijk geloof rust aan Rilke's arm groot hart hebben geschonken. Maar het was misschien zijn grootste gebrek een 'protestant' te zijn en geen gezag te aanvaarden buiten zijn smartelijk zoekenden geest: het deed hem eeuwen lang vergaarde schatten voorbij gaan. Misschien ook heeft de kunst tenslotte voor hem de volle Waarheid verdoezeld, en werd zijn werk een scherm tusschen God en hem. De weg van een dichter kan een lichtend opgaan zijn naar God, want deze bestaat uit trouw aan den geestelijken drang in zich, dat is aan Gods stem. En Gods zingen in de ziel kan zoo luid en doordringend zich laten hooren, de volheid van de goddelijke Openbaring kan zoo onomvatbaar worden, dat men zich afkeert van woorden en figuren om haar uit te drukken, en alleen nog leeft, in zijn hart, van Gods aanwezigheid; dat men de kunst ervaren gaat als een last die den opgang remt: hoezeer ook gansch een offerend leven aan | |
[pagina 36]
| |
haar heeft gearbeid, blijft ze bestaan uit aarzelende lijnen en klanken van menschelijk verlangen. En wanneer uit haar de heerlijke werkelijkheid zelf opstijgt, weet men dat zij enkel bereikt wordt door een schroomvol zwijgen. Dan lost, zoo men trouw blijft, de kunst zich op; maar het was haar ontroerende taak, den mensch tot de werkelijkheid te leiden, en te vullen, zwaar aan God.
Rilke's dichterweg heeft diepe menschelijke waarde. Zijn werk is een levensvrucht, gegroeid uit hartstochtelijk zoeken en innige trouw, en volgehouden met eeuwigheidsernst tot in den dood. De geest van zijn dichterschap laat geen oppervlakkig genieten van zijn verzen toe: om Rilke naar waarheid te lezen, moét men op hem reageeren en, zooals hij, zichzelf inzetten. Het mooie boek van Christiane Osann is een inleiding tot Rilke's waren geest, een daad van vroomheid, een aandachtig volgen van zijn levensontplooiing. Maar wie haar leest zal de behoefte voelen om verder te denken. Zelf steeg ze niet op boven het laatste pijnlijke accoord van Rilke's bestaan: een onvoltooid leven, en een werk dat ons hierom onbevredigd liet. In mineurtoon besloot Osann haar boek: 'bij het kerkje van Raron ligt Rainer Maria Rilke begraven, en rondom zijn graf leeft de zoete geur voort, leeft alles voort. Wat blijft er van hem zelf nog over? Het werk dat zijn leven verwoestte, maar waardoor hij aan het goddelijke gestalte gaf, steeg blijvend boven hem uit'. Het werk? Ach neen, ook dat vergaat. Alleen de vrucht blijft, door een menschenleven voor de eeuwigheid afgeworpen. Laat Rilke onszelf dichter bij de werkelijkheid brengen, dan zal zijn leven verder rijpen, ook in ons. |
|