| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Jos. SCHRIJVERS, C.S.S.R., De Goede Wil. In het Nederlandsch vertaald door H. SCHAFFER, C.S.S.R. - Universum, Brussel, 182 blz., Fr. 9.
Dit keurig boekje is een korte ascetische verhandeling over de christelijke volmaaktheid. Deze bestaat in de algeheele overgave van zichzelf aan God, zooals de zielen 'van goeden wil' deze overgave beoefenen in het gebed, in de daad en in het lijden. Dit boek biedt aan in het geestelijke leven reeds gevorderde zielen een eenvoudig en zeer aantrekkelijk beeld van de heiligheid. Tot in de puntjes verzorgd, mag de vertaling wel niet heeten.
G.N.
Gabriël SMIT, Heiligen door het Jaar. - Paul Brand, Hilversum, 93 blz., fl. 1,50.
In opdracht van 'Ons Leekenspel' bundelde Gabriël Smit een vijftigtal dicht- en prozastukjes uit den Liturgischen Heiligen-kring, geschikt als declamatorium voor School, Jeugdbeweging en Huisgezin. Naast rijke lofzangen, als van Vondel of Stalpaert, treffen we er innig-bewogen oden aan als van Gerard Wijdeveld of Gabriël Smit en ook eenvoudige liedjes als Schreurs of Luc. v. Hoek er weten te schrijven. In proza wordt o.a. St. Paulus gevierd door P. Molenaar, Sint Jozef door Wim Snitker en Antoon Coolen stond voor dit bundeltje zijn 'Maarten van de barmhartigen' af. Arnold Pijpen teekende omslag en vignetten voor dit rijk-gevariëerde heiligen-repertorium.
B.S.
Joannes MAASSEN, Licht durch die Nächte. - Herder, Freiburg im Breisgau, 1939, 292 blz., ing. RM. 3,50, gecart. RM. 4,80.
Als we achteraan de bijdrage 'Das wandernde Jahr' zien, zouden we dit boek een almanak kunnen noemen. Lijk die bij ons zoo populair zijn. Maar 'Licht durch die Nächte' is geen almanak, het is 'n licht. 'n Wegwijzer door het donker van onze dagen. Een opbeuring in dezen oorlogstijd. Niet door een onzinnig, blind optimisme, maar door het weten dat 'die Trauer des Christen ist vielmehr die Trauer des Noch-nicht', 'daar nog niet gekomen is de nieuwe hemel en de nieuwe aarde'. Onze treurnis wordt licht-overgoten door onze hoop.
Dat is de toon van het heele boek. Die doorklinkt in al de bijdragen: historische, theologische, biographische, poëtische. Overal wordt de vraag van het lijden aangeraakt. En iedere maal krijgt het lijden zijn beteekenis en diepe zin, door een terugwijzen op het
| |
| |
lijden van Christus en de nieuwe orde door Hem ingesteld. Lijk dat in het prachtige verhaal van Ruth Schaumann, 'Die Messe von Gethsemane', zijn meest pakkenden vorm krijgt: '(Er) begriff dass keine Erlösung nicht die geringste, durch Freude geht'.
En daarop is meteen onze vreugde gegrond. Die zoo lichtend klinkt in bijdragen als 'Wasserströme und Bergefrehloeken' (Hans Hilger), 'Ueber den Humor' (H. Lützeler) en 'Nun ist der Sommer da' (G. Reudl).
Onze vreugde en onze goddelijke hoop: 'Der dich schuf wird dich tragen, auch über den Abgrund weg' (Joanna von Bismarck).
A.B.
| |
Wijsbegeerte
Dr. P.J. BOUMAN, Sociologie. Begrippen en problemen. - Standaard-Boekhandel, 1940, 198 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 42.
Dit nieuwe deel van de 'Philosophische Bibliotheek' munt uit door de duidelijke indeeling en door den geest die het inspireert. Schrijver geeft in het eerste hoofdstuk een zeer korte schets van de sociologie. Vervolgens behandelt hij de methode van deze nieuwe zelfstandige wetenschap. In het derde hoofdstuk 'Individu en gemeenschap' komen de algemeene begrippen ter sprake waarop de sociologie voortbouwt. Daarop volgt het hoofdstuk over de 'groepen en de vage collectiva': de groep in het algemeen; gezin en familie; staat, volk, natie; economische- en beroepssgroepen; vereenigingen; politieke partijen; standen en klassen; de massa; dorp en stad. Het laatste hoofdstuk ontwikkelt 'de belangrijkste probleemreeksen': de sociologie van het recht, van de criminologie, van het economisch leven, van den godsdienst, van de kunst, van de cultuur en van de kennis in de wetenschap.
Op deze wijze heeft schrijver de haast onoverzienbare stof van de sociologie duidelijk weten in te deelen. Hij is er ook in geslaagd te ontsnappen aan een euvel dat het werk van veel sociologen belast: nl. de verabsoluteering van de sociologie. Hij is er zich steeds van bewust dat deze wetenschap, zooals elke wetenschap, een bepaald gebied van de werkelijkheid op een bepaalde wezensdiepte onderzoekt, dat er bijgevolg rekening dient gehouden te worden met andere wetenschapsgebieden die het phenomeen der menschelijke samenlevingsvormen van een andere zijde belichten. De hoofdstukken b.v. over de sociologie van het recht en de sociologie van het denken getuigen haast op elke bladzijde van deze objectieve waardeering van de sociologie als speciale wetenschap.
Voor grondtoon van heel het boek heeft schrijver het onderscheid van F. Tönnies genomen tusschen Gemeinschaft en Gesellschaft, of levensgemeenschap en maatschappelijke organisatie.
Methodologisch sluit hij aan bij de 'verstehende Soziologie' en de 'Idealtypologie', zooals deze door W. Dilthey en M. Weber
| |
| |
werden beoefend. De resultaten van de fransche sociologische school, die een causaal verband zocht tusschen de sociologische phenomenen, worden misschien al te zeer over het hoofd gezien.
Het eerste hoofdstuk, over de ontwikkeling der sociologie schijnt ons zoo schematisch, dat we niet inzien welk inzicht het kan verschaffen aan iemand die niet reeds zeer vertrouwd is met deze wetenschap. Ook in de volgende hoofdstukken zijn er sommige ongelijkheden te bespeuren. Zoo zien we niet in waarom de sociologie van het economisch leven uitsluitend van methodologisch standpunt uit wordt behandeld, terwijl in de andere 'probleemreeksen' aan de positieve uitkomsten van het sociologisch onderzoek terecht de volle aandacht wordt besteed.
Deze enkele critieken willen in niets te kort doen aan de waardeering die dit interesssant en wetenschappelijk verantwoord boek verdient.
F. De Raedemaeker.
B. BAVINK, Die Naturwissenschaft auf dem Wege zur Religion. - H. Diesterweg, Frankfurt a.M., 1937, 92 blz., geb. RM. 2,90.
Bavink is een zeer gekende figuur in de jongere wetenschappelijke kringen: hij beijverde zich om, zooals Eddington, Jeans, de Broglie, e.a., het deden in andere landen, het nieuwe wereldbeeld door de huidige natuurwetenschap ontdekt onder de intellectueelen te verspreiden. Zijn voornaamste werken: Allgemeine Erlebnisse der Naturwissenschaft (3, 1924), Die Hauptfragen der heutigen Naturphilosophie, in 2 deelen (1928), genoten een buitengewonen bijval en werden ook in het Engelsch vertaald.
Bavink is echter niet alleen een wetenschapsmensch; hij interesseert zich ook, en wel in hooge mate, voor de algemeene kentheoretische en philosophische vragen die met het hoogere wetenschappelijk denken samenhangen. Zelfs voor onze godsdienstige opvattingen schijnt hem de huidige natuurwetenschap niet zonder beteekenis. In Die Naturwissenschaft auf dem Wege zur Religion wil hij aantoonen hoe het nieuwe natuurwetenschappelijk wereldbeeld, zooals het ontworpen werd door Einstein, Planck, Heisenberg, e.a., beter dan het klassieke newtoniaansch wereldbeeld in den godsdienstigen gedachtengang past.
Met volkomen meesterschap over zijn onderwerp schetst Bavink eerst het klassieke wereldbeeld: een rationalistische zelfzekerheid van het denken, dat het 'deïsme' voor gevolg had. Dat beeld werd echter verstoord door een reeks beroemde ontdekkingen: het electromagnetische veld van Maxwell, de samenstelling van het atoom door Bohr, de relativiteit van Einstein, de quontentheorie van Planck, de golfmechanica van de Broglie en Schröderer. Daardoor stortte de mechanistische theorie ineen, en Bavink wijst in enkele hoogst interessante bladzijden op de gevolgen van het nieuwe wereldbeeld op de begrippen van stoffelijke substantie en van causaliteit.
| |
| |
Daarna confronteert Bavink dat nieuwe wereldbeeld, dat niet meer de natuurnoodzakelijkheid, maar de statistische waarschijnlijkheid tot grondslag heeft, met het philosophisch ziel-lichaamprobleem, met het probleem van het leven, met de causaliteit en het begrip van God, en tenslotte met het probleem der wilsvrijheid.
De stelling van Bavink kunnen we als volgt samenvatten: 1e al de opwerpingen tegen het bestaan van God, van de menschelijke vrijheid, enz., die hun oorsprong hadden in de zgn. noodzakelijkheid der natuurwetten vervallen door het feit dat deze natuurnoodzakelijkheid een geheel anderen zin krijgt in het nieuwe wereldbeeld. 2e Dit laatste biedt ons gezichtspunten die tot een beter inzicht voeren in de boven vermelde philosophische en religieuze problemen. Zoo beweert hij o.a.: 'Der bereits erwähnte alte dogmatische Satz von der “creatio continua” entspricht weitaus am besten dem heutigen physikalischen Weltbilde'. (57-58)
De uitwerking van deze tweede stelling zou een diepgaande kritiek vergen; overigens Bavink zelf zegt en herhaalt dat zijn inzichten eerder een programma daarstellen dan uitgewerkte resultaten. In elk geval is hier stof genoeg tot nadenken voor wetenschapsmenschen, voor philosophen en voor theologen. Voor ieder is dit boek een duidelijk bewijs dat de tijd voorbij is waarin men de wetenschap en den godsdienst als onverzoenbare grootheden tegenover elkander plaatste.
F. De Raedemaeker
G. KAFKA, Naturgesetz, Freiheit und Wunder. - Bonifacius Druckerei, Paderborn, 1940, 124 blz., gekart. RM. 4,20.
Dit boek bevat twee onafhankelijke studies: de eene over Vrijheid en noodzakelijkheid, de tweede over Wonder en Wetenschap.
In de eerste studie wordt het psychologisch argument voor de vrijheid van den wil grondig uiteengezet. Vooral de onmogelijkheid dat het bewustzijn van onze keus-vrijheid een zelfbegoocheling zou wezen, wordt op oorspronkelijke manier bewezen. Ook dat niet zoodanig de vrijheid die we in ons handelen beleven een geheim is, maar eerder de mechanische handelingen der natuurdingen, vinden we afdoend aangetoond.
In Wonder en Wetenschap houdt schrijver zich vooral bezig met de 'Unbestimmtheitsrelation' van Heisenberg. Tegen Bavink en vele anderen houdt hij staan dat deze onzekerheidsrelatie alleen het meten der phenomenen betreft en niet het wezen der stoffelijke natuur zelf; dat bijgevolg de stricte noodzakelijkheid in het natuurgebeuren moet gehandhaafd worden: valt deze noodzakelijkheid weg, dan verliest ook het begrip 'wonder' elken zin, daar het niets anders is dan een gebeuren 'praeter ordinem totius naturae'.
Hoe kan men nu van een gebeurtenis weten dat zij tegen de natuurwetten indruischt, daar wij niet weten en nooit weten zullen tot hoever de natuurkrachten zich uitstrekken, daar de natuurwetten
| |
| |
zich telkens omvormen, verbreeden en verdiepen om de vroeger niet opgemerkte 'uitzonderingen' in zich op te nemen. De 'uitzondering' van het eerste wonder - dat schrijver het 'gewirkte Wunder' noemt - is echter van een geheel bijzonderen aard: het bestaat hierin dat, bezield of beleefd gebeuren, invloed uitoefent op een natuurgebeuren. Deze sprong van het bezielde tot het onbezielde ligt buiten elke natuurnoodzakelijke verklaring. Dat b.v. Christus een bevel kon geven aan den storm, dat staat buiten elke natuurlijke causaliteitsverklaring, en is bijgevolg een werkelijk 'gewirktes' wonder.
Minder gelukkig vind ik het voorgestelde onderscheid tusschen 'Wunder' en 'Mysterium' (bl. 114-116). Alle mirakelen van Lourdes zouden 'mysterie' moeten genoemd worden, hetgeen zeker tegen het gewoon spraakgebruik - waarvoor schrijver overigens een gegronde eerbied koestert - al te sterk indruischt.
F. De Raedemaeker.
| |
Geschiedenis
M.E. 't HART, De Kinderkruistocht. - Noord-Hollandsche Uitgeversmaatschappij, Amsterdam, 1940, 244 blz., ing. fl. 2,90, geb. Fl. 3,90.
Realistisch en geschiedkundig getrouw verhaalt de auteur den befaamden kinderkruistocht uit het begin der XIIIe eeuw. Twee Franciskaansche monniken, de sterke, fanatieke Fulco en de kleine, goede Guido beheerschen het verhaal, de één is de leider en bezieler der kinderen, de andere tracht vruchteloos ze van dat onzinnig plan terug te houden. De Middeleeuwen staan geteekend in reëele details, de hoofdpersonen zijn menschen van vleesch en bloed, het verhaal vlot en verrast aangenaam door telkens nieuwe wendingen. Wat echter totaal ontbreekt is de sfeer, de geest van deze grootsche beweging. De schrijver schijnt niet alleen weinig fantasie te hebben, maar hij heeft niets aangevoeld van het naieve godsvertrouwen, het kinderlijk haken naar de H. Stad, de bovennatuurlijke drang, de echte mystiek die boven dezen zoo Middeleeuwsch typischen kinderkruistocht hangt. Het albezielende leven der Kerk, die juist haar hoogtepunt bereikte onder Innocentius III, heeft de auteur evenmin door zijn boek laten zinderen. Nu is het een realistisch relaas van hetgeen een niet-begrijpende toeschouwer zou hebben kunnen waarnemen bij het zien voorbijtrekken van moede kinderen in havelooze kleeren op weg naar het onbereikbare H. Land.
M. Dierickx.
| |
Kunst
M. ENGLISH, Romaansche bouwkunst in Westvlaanderen. - G. De Haene-Bossuyt, Brugge, 1939, 162 blz.
Dit boek zal velen groote diensten bewijzen. Nu men in de scholen meer en meer aandacht schenkt aan de 'geschiedenis van het mi- | |
| |
lieu' zal het onderwijzend personeel hier alle gewenschte gegevens vinden over kerken in West-Vlaanderen, hetzij er nog min of meer aanzienlijke overblijfselen van bewaard bleven, hetzij ze slechts gekend zijn door afbeeldingen of beschrijvingen.
Doch ook voor de Kunstgeschiedenis is dit werk van uitzonderlijk belang. De Romaansche bouwkunst in onze gewesten werd tot nog toe weinig bestudeerd; voor Brabant bezitten wij weliswaar het gekende werk van Prof. Kan. Lemaire en Prof. Leurs; verder verschenen enkele monographieën en meer algemeene werken, in dewelke een zeer bondig overzicht te vinden is. Zoodat wij gerust mogen zeggen dat deze studie een leemte komt aanvullen in de kunstgeschiedenis. Terloops willen wij er op wijzen dat bijna terzelfder tijd als het werk van M. English een meer uitgebreide studie, van de hand van Broeder Firmin, uitgegeven werd. Dit laatste werk, streng wetenschappelijk en vooral analytisch opgevat, vermindert geenszins de waarde van het meer als synthese bedoelde werk van M. English.
De indeeling is eenvoudig: vooreerst enkele 'Algemeene gedachten' die den lezer - ook den 'gewonen lezer' - de noodige elementen aangeven om zonder al te veel inspanning het 'Topographisch overzicht' aan te vangen. Dit tweede deel geeft dan een bondige ontleding eerst van de 'grootere' en vervolgens, van de 'mindere' monumenten. Deze ontledingen, al zijn ze niet tot in de details doorgevoerd, zijn nauwkeurig en bieden den schrijver de gelegenheid een aantal verkeerde opvattingen terecht te wijzen, en persoonlijke stellingen voorop te zetten.
Het derde deel geeft dan een samenvatting, die o.i. niet het minst belangwekkend gedeelte is van dit boek. In de bijlagen wordt nog de aankleeding, meubilair en kleinkunst, en het 'Neo-Romaansch:' behandeld.
Door deze overzichtelijke geschiedenis van de bouwkunst in West-Vlaanderen, gesteund op een zorgvuldig onderzoek van de individueele gevallen, heeft de schrijver een zeer belangrijke en belangwekkende bijdrage voor de lokale geschiedenis en tevens een kapittel van onze nationale kunstgeschiedenis geschreven.
Ad. Jansen
| |
Economie
Dr. E. VAN HINTE, Het Conjunctuurvraagstuk. - G. Delwel, Wassenaar, 1939, 224 blz., Fl. 3.
De ondertitel: 'een eerste inleiding in de studie van prosperiteitsen depressieperioden' duidt ons duidelijk doel en aard van dit werk aan. De eerste twee hoofdstukken situeeren heel juist het conjunctuurvraagstuk in de economische wetenschap. Hierop volgt een uiteenzetting van wat de conjunctuur is, van hare studie en van de theorieën waardoor men tracht ze uit te leggen. Eindelijk worden wij ingelicht omtrent het conjunctuuronderzoek, nl. door de zoogezegde 'economische barometers' en omtrent de getroffen maatrege- | |
| |
len, inz. in Nederland (tot aan den oorlog van 1940), om de nadeelige conjunctuurschommelingen tegen te gaan. De uiteenzetting is zakelijk en duidelijk.
K. du Bois
Lering en Leiding. - Speciaal nummer gewijd aan 'De Nieuwe Gemeenschap'. R.K. Werkliedenverbond, Drift 10-12, Utrecht, 166 blz., Fl. 1.
Welke zijn de tekorten onzer huidige maatschappij en hoe en naar welke idealen de nieuwe hecht opbouwen? Op deze vragen wordt ons hier, in een reeks studies, geantwoord. Bijzonder belangrijk schijnen ons die van onzen landgenoot: Prof. Dr. E. LOUSSE: Het middeleeuws solidarisme thans nog copieerbaar? en van A. WEVE: Gemeenschap en ordening.
K. du Bois
| |
Volkenkunde
Dr. LIN YUTANG, Mijn Land en mijn Volk. - Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij, Den Haag, 381 blz.
Dr. Lin Yutang is een Chinees, die in China werd geboren en aldaar zijn opleiding in missie-scholen kreeg. Later studeerde hij te Harvard in de Vereenigde Staten en te Leipzig. Hij werd als christen grootgebracht, verwierp echter het geloof zijner kinderjaren, en beschrijft zich thans als heiden. Al deze omstandigheden zijn van belang, en mogen absoluut niet uit het oog worden verloren bij het beoordeelen van 's schrijvers boek. Zij verklaren de atmosfeer waarin het geschreven werd, en belichten ten zeerste zijn psychologische reacties.
Pearl S. Buck, de Nobelprijswinnares, die lang in China verbleef en veel over China schreef, aarzelt niet Dr. Lin Yutang's boek een meesterwerk te noemen. 'Een boek over China, waardig om over China te handelen - zoo luidt haar advies, in de inleiding, die ze voor het boek schreef - moet openhartig wezen, zonder zich te schamen, want de werkelijke Chineezen zijn altijd een fier volk geweest, fier genoeg om oprecht te zijn en zich niet te schamen over zich zelf en over hun gebruiken. Er moet wijsheid en scherpzinnigheid uit spreken, want de Chineezen zijn boven alle volken wijs en scherpzinnig geweest in hun begrijpen van het menschelijk hart. Er moet humor uit stralen, want humor vormt een essentieel deel van den Chineeschen aard, een diepe, volrijpe, welwillende humor, gebaseerd op de tragische kennis en de aanvaarding van het leven. De taal moet vloeiend, nauwkeurig en mooi zijn, omdat de Chineezen de schoonheid van het nauwkeurige en uitgelezene altijd hebben gewaardeerd. Alleen een Chinees zou zulk een boek kunnen schrijven, en ik was al begonnen te gelooven dat tot nu toe zelfs geen Chinees het zou kunnen schrijven, omdat het onmogelijk scheen, een modern,
| |
| |
in het Engelsch schrijvend Chinees te vinden, die niet zoo los van zijn eigen volk was, dat hij er van vervreemd was, en toch los genoeg er van om zijn beteekenis, de beteekenis zoowel van zijn ouderdom als van zijn jeugdigheid, te begrijpen.
'Maar plotseling, zooals altijd met goede boeken het geval is, verscheen dit boek, dat aan alle eischen, die er aan worden gesteld, voldoet. Het is waarheidslievend en schaamt zich niet voor de waarheid: het paart fierheid aan humor en schoonheid, ernst aan vroolijkheid, en het waardeert zoowel het oude als het nieuwe. Het is, geloof ik, het oprechtste, diepgaande belangwekkendste boek, ooit over China geschreven. En bovenal: het werd door een Chinees geschreven, een modern man, wiens geest stevig in het verleden is geworteld, maar in het heden rijk bloeit.'
Het boek omvat twee deelen. Vooreerst wordt een overzicht gegeven van de geestelijke en zedelijke gesteldheid van het Chineesche volk, zoomede van de levensidealen, die den vorm, waarnaar het Chineesche volk leeft, beinvloeden. Daarna wordt het Chineesche leven zelf, in zijn sexueele, maatschappelijke, politieke, literaire en artistieke aspecten mesfijn ontleed. Het is geen schildering van een geidealiseerd China, - 'het China van blauw porseleinen schalen en de keurige afbeeldingen daarop, het China der beschilderde zijde rollen en de gelukkige, onder denneboomen zittende geleerden, die daarop zijn afgebeeld'. Het is werkelijkheid, rauwe werkelijkheid, en het beeld is altijd niet mooi, zelfs terneerdrukkend. Schrijver wanhoopt echter niet van de toekomst. Betere tijden zullen komen - zoo luidt zijn conclusie - 'maar daarvoor is een wijziging der ideologie een vereischte. De Chinees, wiens geest is ingesteld op de familie, moet veranderd worden in een Chinees met een op de maatschappij ingestelden geest; en de eeuwenoude lievelingsdenkbeelden van houding, gunst, bevoorrechting, succes als ambtenaar, en de natie bestelen om de familie een hooge positie te doen innemen, moeten worden omvergeworpen. Het zal een langzaam en moeizaam doorwerkend proces zijn; hoe langzaam en moeizaam dit zal geschieden, heeft de voorafgaande studie der geheele mentaliteit en de cultuurtraditie van het ras ons doen inzien. Maar dit proces is reeds in werking, onzichtbaar, de lagere en hoogere lagen der maatschappij doordringend, en even onvermijdelijk als de dageraad. Gedurende eenigen tijd zullen er echter nog leelijke dingen blijven bestaan en zal er nog worden geleden, maar daarna zal er rust, schoonheid en eenvoud heerschen, dezelfde rust, schoonheid en eenvoud, die het oude China kenmerkten. Nog meer: er zal ook gerechtigheid bestaan. Wij, van de tegenwoordige generatie, zullen voor dat volk van het Land der Gerechtigheid slechts als kinderen in
schemerdonker schijnen te zijn. Ik vraag om geduld aan de vrienden van China; niet aan mijn landgenooten, want die hebben reeds te veel geduld aan den dag gelegd. Maar aan mijn landgenooten vraag ik om hoopvol te zijn, want hoop doet leven.'
| |
| |
Zonder twijfel mag Dr. Lin Yutang's boek een prachtige aanwinst voor de Cultuurserie worden geheeten. Maar ook de Nederlandsche bewerker, W.H.C. Boellaard, dient hartelijk te worden gefeliciteerd.
L.G. Polspoel
| |
Letterkunde
Prof. Dr. G.S. OVERDIEP, Onze Renaissance in proza. Bloemlezing uit geschriften van de 16e en 17e eeuw. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1939, 335 blz., ing. Fr. 36, geb. Fr. 48.
Uit de Inleiding tot deze voortreffelijke bloemlezing lichten wij volgenden zin: 'De Nederlandsche Renaissance gaat gepaard met de vrijmaking van den nieuwen Nederlandschen staat' (blz. 5). Van het begin af zien we den titel dus teruggebracht tot: Onze (Noordnederlandsche) Renaisance in proza.
De Noordnederlandsche Renaissance was Europeesch en nationaal: men besefte de groote beteekenis van de antieke beschaving; toch stelde men zich ten doel, 'de eigen cultuur die van de klassieke oudheid te doen evenaren' (blz. 7). Zoo kwam men echter tot een verlatijnscht Nederlandsch: een kunstproza dat, door een Hooft gehanteerd, van het allereerste gehalte werd; doch, vanaf de helft der XVIIe eeuw, steeds minder beoefenaars vond. Het proza van de Noordnederlandsche Renaissance waagde zich op een weg die dood liep.
Deze beschouwing neemt de groote verdiensten van de verzameling niet weg; zij wijst alleen op haar tekorten. Ziehier haar verdiensten: de bloemlezing trekt de aandacht op allerhande vergeten teksten en haast vergeten auteurs; - zij geeft fragmenten die, naar den inhoud méér nog dan naar den vorm, de verscheidenheid in het streven der Renaissance, in de nationale vrijmaking en zelfstandigheid, vanzelf illustreeren; - zij commenteert en verklaart de teksten uitstekend; - zij vernieuwt, omtrent deze literaire periode, het algemeen bekend en bereikbaar materiaal, zelfs eenigszins de opvatting.
Het groote tekort ligt in de te consequente uitvoering van het overigens te enge opzet. Omdat de woorden 'Europeesche Renaissance' en 'nationale vrijmaking' alle aandacht op zich vestigen, worden het specifiek Hollandsche en het protestantsche systematisch overschat; nergens staat daarentegen de Contra-Reformatie vermeld, als zou deze, voor de ontwikkeling van het proza, geen belang hebben gehad. Nu ligt nochtans de keuvelende toon van Poirters en van Boëtius a Bolswert (de schrijvers van het meest verspreide proza in geheel de XVIIe en XVIIIe eeuw) precies in de lijn der ontwikkeling van het genre, waarvan de meeste hier geciteerde prozastukken even precies afwijken. Want, behalve Marnix en Bredero, wie, onder de groote hier vertegenwoordigde auteurs, schrijft spontaan en als pratend.
De religieus-didactische literatuur wordt over het hoofd gezien,
| |
| |
de strijdliteratuur eenzijdig aangehaald. Zijn er bij Coster b.v. en bij Stalpart van der Wielen geen fragmenten te vinden die de hier geciteerde, in hun genre, evenaren en overtreffen? En als men geen schrijver der Renaissance wil voorbijgaan, waarom geen plaats verleenen aan Michiel de Swaen b.v., die toch ook, over literaire onderwerpen, voortreffelijk proza heeft?
Dankbaar en met groote waardeering aanvaarden we dezen bundel: een geschenk zooals slechts Dr. Overdiep er ons kan aanbieden. Graag zagen wij er een anderen naast gesteld: Onze Contra-Reformatie in proza. De literaire geschiedenis van het proza zou er een grooten stap mee vooruit gaan; in de juiste waardeering van auteurs en werken werd weer evenwicht gebracht.
Em. Janssen.
Albert HELMAN, Het Vergeten Gezicht. - Nygh & van Ditmar, Rotterdam, 1939, 322 blz.
Aan Helman kan men altijd merken dat in hem een groot schrijver aanwezig is: een groot schrijver die, in den doler zonder land en vastheid, dreigt onder te gaan.
Twee jaar bracht hij in Mexiko door. In dezen exotischen roman schildert hij het mysterieuze land, vol grootheid en symboliek, avontuur en gevaar. Hij verhaalt van den Spaanschen zeeman Rufino López, die, moe van varen, afreist naar het Mexikaansche binnenland. Daar vindt hij Matilde, de vrouw met 'het vergeten gezicht' (zie blz. 81-83); hij vindt er ook den dood. Maar Matilde zet het leven van zelfvernieuwing voort dat hij beoogde; op zijn beurt wordt hij voor haar een 'vergeten gezicht'; na veel avonturen bereikt zij de Pacific (de eindeloosheid).
Ingaan op deze duistere symboliek van gestalten en verwikkelingen heeft geen nut. Ziehier alleen de hoofdgedachte: 'Hij (Matilde, die zich voor Rufino uitgeeft, E.J.), droeg de gedachte van de oceanen (de wisselende eeuwigheid, E.J.) in zich, en de oceaan droeg hem en doorstroomde hem. Hij dreef verloren in de diepe nacht (van wachten en twijfelend herkennen, E.J.) en binnen in hem was de nacht donker en mild geborgen. Er kon geen sterven zijn, slechts een verglijden in elkanders wezen, zooals een ander in hem vergleden was en hijzelf weer verglijden zou in nieuw bestaan. Zoo leefden wij elkanders nieuwe levens, een stoorlooze keten van over elkaar geprojecteerde existenties, waarbij soms vaag een vergeten gezicht doorschemerde, dat weer snel uitgewist werd door nieuwe gezichten en schaduwen van nieuwe dagen' (blz. 196-197).
Pantheïstisch geïnspireerd, is dat alles zoo onwezenlijk, zoo zonder houvast, zoo fantastisch-goedkoop, zoo sensationeel-decadent! Zulke roman lijkt ons den begaafden, tenslotte idealistischen, auteur onwaardig.
Em. Janssen.
| |
| |
Antoon COOLEN, Uit het kleine Rijk. - Nygh & van Ditmar, Rotterdam, 1939, 278 blz.
Het kleine rijk is het rijk der kinderen; welke volwassene kan er beter in binnendringen, kan het ons levendiger voor oogen stellen, dan een gelukkige vader, meteen een kinderlijk artist? Na Prutske van Streuvels, na Kiki van Claes: met vreugde nemen we dit vaderwerk van Coolen ter hand; het overtreft, dunkt ons, zijn twee voorgangers.
Coolen's aanteekeningen uit de kinderkamer zijn in drie deelen ondergebracht: Stijntje (reeds vroeger verschenen), De drie gebroeders, Groei. Samen vormen deze een geheel; overal is de receptieve waarneming van den vader zoo harmonisch vereenigd met het goede hart van den verteller en de creatieve vaardigheid van den kunstenaar, dat we gemakkelijk de 'prettige brieven' begrijpen die Coolen ontvangen heeft: 'ik herkende alles als van mijn kind' (blz. 5). Het kind, het telkens vernieuwde wonder onder de menschen, het staat hier voor ons als de verrassende openbaring van wat in het diepste van ons nog leeft: van het vredigste geluk. Kind zijn met kinderen, gelukkige vader zijn omdat men van zijn kinderen houdt: moge Antoon Coolen dit alom bekende en om zijn eenvoud verworpen levensgeheim aan veel hunkerende lezers nog eens laten aanvoelen!
Em Janssen.
Ina BOUDIER-BAKKER, Uren met Andersen. - Hollandia Drukkerij, Baarn, 1940, 191 blz., ing. Fl. 2, geb. Fl. 2,50.
Niemand beter dan I. Boudier-Bakker was in staat om, in de bekende reeks, den goedwilligen lezer prettige en leerrijke uren met Andersen te leeren doorbrengen. Zij schreef een onderhoudende Inleiding; zij liet het tooneelwerk achterwege, koos enkele fragmenten uit het proza, gunde aan de sprookjes meer dan de helft van de haar toegemeten ruimte. Al de Nederlandsche teksten zijn van haar hand: vertalingen uit de door Andersen zelf verzorgde Duitsche uitgave van zijn werken.
De inleiding heeft iets onvast: zij houdt het midden tusschen een biographisch relaas en een literair-psychologische studie. Liever hadden we een zakelijke biographie vooraan gevonden; daarna een ware studie, welke meteen de keuze der stukken beter had toegelicht. Doch ook zoo houden we van dit boek, dat overigens in alle handen mag gegeven worden.
Em. Janssen
Dr. Otto LOEHMANN, Die Sage von Gawain und dem Grünen Ritter. - Ost-Europa Verlag, Königsberg, 100 blz., RM. 3,80.
Deze degelijke studie heeft tot doel te bewijzen dat het middel-engelsch gedicht 'Sir Gawain and the Green Knight' onafhankelijk is van de Fransche traditie. Heel deze legendarische stof is verbonden niet een Keltische overlevering op het eiland, welke dan onmiddellijk overging in de Engelsche literatuur, en daar een nieuwen vorm kreeg.
| |
| |
Keltissche feeënverhalen, vooral lersche voorstellingen van een beter hiernamaals zijn de elementen waaruit dit Artusdicht groeide. Met de hulp van een strenge historisch-philologische methode schetst de schrijver een zeer duidelijk beeld van de ontwikkeling van de stof, vanaf de oud-Ierssche heldensage tot het middel-Engelsch dichtwerk en haar omwerking in de hedendaagsche literatuur. Ook tegenspraken en onvolmaaktheden die tot nog toe onverklaarbaar leken worden verstaanbaar gemaakt in het perspectief van de historissche ontwikkeling. Geheel nieuw is het aanhalen van vergelijkingen met nieuoe-Iersche sagen en vertellingen, die soms een verrassend paralellisme vertoonen met Engelsche en Romaansche Artus-dichtwerken. Het boek is dan ook van speciale beteekenis voor romanisten, fabulisten en mythologen.
S.
Gabor VASZARY, Drie naar Amerika (Harman Egymas Ellen). Vertaald door I. Velsen. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1940, 318 blz.
Wij bespraken reeds Twee naar Parijs van denzelfden schrijver (Streven VI, blz. 322). Wat we van het eerste boek zegden, is ook op het tweede toepasselijk: 'het is geestig, geestig in de goede beteekennis van dat woord'. Weer treft ons 'die bevallige studentikooze geestigheid: een deugnietachtig pralen met looze trekken, een luchtig zich aanpassen bij elk genot en heenstappen over elke ontgoocheling, een met hart en ziel opgaan in een fuif en een flirt: men plukt den dag'.
Dit boek heeft slechts één groot nadeel: het is het tweede van zijn soort, en dat bij denzelfden schrijver. Deze moest zich wel herhalen, en, om den schijn er van te vermijden, moest hij wel overdrijven: het genre zelf is te beperkt voor iets anders.
Em. Janssen.
| |
Varia
H. HARTMANN, Das Farbfotobuch vom Kind. - Breitkopf & Härtel, Leipzig, 1939, 72 blz., 36 afbeeldingen, RM. 6,50.
De laatste drie jaren zijn er heel wat boeken verschenen over kleurfotografie om aan amateurs de techniek van die nieuwe kunst, door woord en beeld, te leeren kennen.
Onlangs hebben de uitgevers Breitkopf & Härtel afgezien van die methode en eene reeks kleurfotoboeken uitgegeven naar een andere opvatting; in die werken geldt het niet meer de techniek te laten uitkomen en de gegevens uiteen te zetten voor het lukken van die fotos, maar wel de resultaten van diezelfde kleurfotografie te gebruiken en aan te passen aan onderwerpen die voor hun eigen worden behandeld.
| |
| |
In die nieuwe reeks krijgen we als laatst verschenen werk: 'Das Farbfotobuch vom Kind'! Een lief onderwerp op oorspronkelijke wijze en in aantrekkelijken vorm voorgesteld!
Het boek geeft een studie van de kinderjaren en van al het merkwaardige dat in die jaren gebeurt; het is een herleven van al hetgeen ons zoo dikwijls minder bewust getroffen heeft tijdens de periode van onze kindschheid; momenten van droefheid en uurtjes van plezier, kommernissen en onbezorgdheid, liefdestreelingen en haatsuitdrukkingen... worden in een dichterlijken tekst bestudeerd en op natuurlijke wijze weergegeven in de gezichtjes, zooals de moderne kleurfotos ze alleen, zonder retouche, kan uitdrukken. Die fotos, tusschen honderden uitgekozen, zijn op merkwaardige wijze aan den tekst aangepast en luisteren het op als een levendige en natuurlijke herinnering aan vroeger.
Daarom zal het boek, niet alleen voor vader of voor moeder, maar voor al wie belang stelt in kinderen, een werkje zijn vol leerzame lezing en aangename herinneringen.
J. De J.
Gaston VANNES, Vocabulaire du Néerlandais de Base. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 393 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 45.
Onder basis-Nederlandsch verstaat men de meest voorkomende woorden en uitdrukkingen in het gesproken Nederlandsch. Nu komen deze alle niet even vaak voor; een vocabularium van het basis-Nederlandsch diens dan ook de relatieve frequentie van elk woord en uitdrukking aan te geven.
Dit woordenboek bevat ongeveer 3000 woorden, telkens met een bepaalde frequentie, alle zoo getrouw mogelijk vertaald in het Fransch. Daarbij werden acht Annexes (met beperkt-praktische doeleinden) gevoegd, en een zeer bruikbaar Fransch-Nederlandsch lexikon. Aan wie het Fransch machtig is, doet de Heer Vannes een uiterst degelijk hulpmiddel aan de hand tot de studie van het Nederlandsch. Zijn woordenboek bevat 95% van de woorden uit een gewonen tekst, en wie zich, zonder voldoende taalgevoel, in het Nederlalndsch moet uitdrukken, wordt op een even vernuftige als veilige wijze geholpen.
Wij bevelen dit werk bij al de belanghebbenden ten zeerste aan. Doch waarom schreef de Heer Closset zijn inleiding in een andere spelling? De hopelooze verwarring in de schrijfwijze moet de studeerenden toch onthouden blijven!
Em. Janssen.
De inhousdtafel van den zevenden jaargang van STREVEN zal afzonderlijk verschijnen, samen met het eerste nummer van den volgenden jaargang.
|
|