| |
| |
| |
Internationale kroniek
Een 'niet-oorlogvoerende': Italië
door Prof. Dr. J.A. van Houtte
Sedert, op het einde van de 19e eeuw, de politieke aardrijkskunde als zelfstandige wetenschap geboren werd, is men onder den invloed van de biologische gedachtenrichtingen van den tijd, gewoon geworden te spreken over 'jonge' en 'oude' naties. Oude volkeren waren zulke die een lang staatkundig verleden achter den rug hadden, en waar bovendien meestal de demografische verhoudingen ongunstig waren en de kracht tot verderen groei schenen onmogelijk te maken of ten minste te belemmeren. Jonge volkeren daarentegen waren zulke die niet van zoo ouden datum politieke eenheid hadden verworven, maar waar anderzijds de gedurige aangroei, het 'dynamische' van de volksbeweging, gegronde verwachtingen toeliet dat het niet bij de verworven eenheid zou blijven, maar dat het staatsgebied nog voor langdurige expansie vatbaar was. Tijdens de laatste decennia nu ontwikkelde zich, ten minste voor de Europeesche toestanden, gaandeweg de overtuiging dat de 'oude' naties gelijk te stellen waren met de 'beati possidentes', met de twee Westersche groote mogendheden, terwijl de veel jongere Midden-Europeesche groote mogendheden, van de Baltische tot de Middellandsche zeeën, Duitschland en Italië, 'jong' mochten heeten, en dan ook aanspraak maakten op de rijkdommen die hun nog niet waren bedeeld geworden. Zooals in 1914 is Duitschland thans weer in oorlog, en in feite mag men dezen wapengang aanzien als een episode in den strijd tusschen de 'oude' en de 'jonge' generatie van de Europeesche samenleving. Italië daarentegen heeft zich verklaard als 'niet-oorlogvoerend'. Het zal ons opzet zijn in deze bijdrage, aan de hand van de historische ontwikkeling en van de gegevens der geopolitiek, nader in te gaan op de beteekenis van dat begrip en op de ontwikkeling die kans heeft eruit voort te spruiten.
| |
| |
De Italiaansche staatseenheid, iedereen weet het, is van betrekkelijk jongen datum. Uit den innerlijken drang van de verschillende gedeelten van het schiereiland in het tijdvak der nationaliteiten ontstaan, werd zij eerst in 1870 voltooid. Tien jaar daarop begon in geheel de wereld de merkwaardige 'rush' op de koloniale gebieden, inzonderheid op de onbezette ruimten van het Afrikaansche vasteland. Italië was onder de eersten die daaraan deel namen. Reeds in 1881 bezette het Eritrea, en werd zoodoende een eenigszins onwelkome gast in de Engelsche, d.i. de Roode zee. Evenwel waren de inwendige verhoudingen van het jonge koninkrijk van dien aard, dat het niet bijzonder te duchten was, en de aanwerving van Somaliland, in 1889, verwekte dienvolgens geen onrust te Londen. Meer ambitie betuigde het eerste plan om Ethiopië te bemachtigen, waarvan de uitvoering echter, in 1896, een bloedige nederlaag bracht, waarin zeer duidelijk de hand van de 'beati possidentes' te erkennen was. Het treurige avontuur in Abessinië bracht de aandacht van de Italiaansche politiek van dat oogenblik voor veertig jaar weer naar dichterbij gelegen objectieven. De plannen van koloniale grootheid werden opgeofferd aan de vooruitzichten van Middellandsche Zee-expansie. Vandaar de Italiaansch-Turksche oorlog van 1911-1912 als resultaat waarvan Lybië en de eilanden van de Egeïsche Zee onder de Italiaansche heerschappij kwamen. De wereldoorlog bracht de gelegenheid om de Noordgrens te verbeteren: bij de liquidatie van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie wist Rome niet alleen de stamgenooten uit Tirool en Istrië met het moederland te vereenigen, maar zich daarbij zeer gunstige strategische stellingen te bezorgen op de Alpenkammen, waardoor het in feite de Donauvlakte beheerschte. Dit bracht er Italië vanzelf toe een vastelandsche politiek te voeren, en met name zijn invloed over de twee Donaulandjes Oostenrijk en
Hongarije hoe langer hoe meer te verstevigen. Een wending deed zich echter voor in 1935, wanneer de oude koloniale plannen opnieuw werden opgenomen, en de nederlaag van 1896 werd gewroken door de verovering van Abessinië.
Deze jongste, en misschien de laatste van de koloniale oorlogen, had echter vèrstrekkende gevolgen op het Europeesche plan. Frankrijk en Engeland, en vooral laatstgenoemde mogendheid, aanzagen de uitbreiding van den Italiaanschen in- | |
| |
vloed aan de Roode Zee, trouwens niet ten onrechte, als een directe bedreiging tegen hun eigen koloniale belangen. De Londensche regeering dreef dan ook tot afweer de toepassing van de Volkerenbondssancties door. Teneinde zich tegen deze poging van economische verwurging te weer te stellen, bracht de Duce een toenadering tot stand tot het Derde Rijk. Ook Berlijn immers was, in zijn werking om de gehate bepalingen van Versailles af te schudden, meer en meer in verzet gekomen tegen Engeland en Frankrijk, echter ook met Italië zelf, en de spanning tusschen Rome en Berlijn had haar hoogtepunt bereikt na den mislukten putsch tegen de regeering Dolifuss te Weenen (25 Juli 1934). Ook na het afkondigen te Berlijn van de herbewapening (16 Maart 1935), had Italië even krachtdadig protest aangeteekend als de Westersche landen zelf. Maar nu dwongen de nieuwe plannen nieuwe houdigen af: Italië was in een op zekere oogenblikken lastigen veldtocht gewikkeld, die door de uitroeping van de sancties tot een soort 'Kraftprobe' was geworden tusschen het 'jonge' Italië en de oude landen van de boorden van Seine en Theems. Rome was als gedwongen, om ongehavend uit dit avontuur te komen, zijn stellingen in Midden-Europa op te geven, en de Donau-landen aan den Duitschen invloed over te laten. De Brenner-grens, die vijftien jaar lang een voorpost was geweest van den Italiaansche invloed, werd er de eindpaal van, en Duitschland bemachtigde ongestoord een groot deel van de Habsburger-erfenis. Van zijn kant bracht Italië zijn Ethiopische plannen, met den economischen steun van Duitschland tot een goed einde, en het eerste bedrijf van de Duitsch-Italiaansche samenwerking was
daarmede beeindigd.
De verbazende onbehendigheid van de Westersche mogendheden zou ervoor zorgen dat zij bestendigd werd. Niet alleen duurde het een eeuwigheid voordat de voor Italië hatelijke sancties voor opgeheven werden verklaard, maar de Spaansche burgeroorlog bracht een nieuwen grond van tegenstellingen, doordat Italië onmiddellijk, en weldra ook Duitschland, de nationale partij bijstand verleenden, terwijl Frankrijk, waar het Volksfront aan het bewind was, in het geniep zijn steun gaf aan de Iberische Rooden, en de houding van Groot-Brittannië op zijn minst zeer dubieus mocht worden genoemd. Het was op Spaanschen bodem dat de 'as Rome-Berlijn' voorgoed werd ineengesmeed, en dat de verdeeling van Europa in twee kampen
| |
| |
werd voltrokken. Voor Duitschland waren er natuurlijk voorwerpen van vijandschap genoeg. Maar Italië, al had het zich na den Ethiopischen veldtocht onder de 'voldanen' gerekend, was zoo verbitterd door de Fransch-Engelsche houding in de Spaansche affaire, dat het nieuwe vorderingen ging stellen ten laste van deze tegenstrevers. Een van zijn eischen was tegen de beide Westersche landen tegelijk gesteld: het onttrekken van het Suez-kanaal aan de uitsluitende Fransch-Engelsche contrôle. De andere waren alle tegen Frankrijk gericht. De uitbating van Italiaansch-Oost-Afrika ondervond aanzienlijke moeilijkheden tengevolge van het Fransche bezit van Dsjiboeti, waarvan de afstand werd geëischt. Rome vond het verder onduldbaar dat Frankrijk op Corcisa en te Tunis gevestigd, een gedurige bedreiging tegen den Italiaanschen Westflank uitoefende, en tenslotte werd het als beschamend aanzien, op tachtig jaren afstand, dat het toenmalige koninkrijk Sardinië, als voorkamper van de Italiaansche eenheid, aan Napoleon III den Franschen steun had moeten afkoopen door den afstand van Savooie en van het graafschap Nizza. Met uitzondering van Savooie, stonden alle vorderingen van Italië in verband met de Middellandsche Zee, daar men wezenlijk de Roode Zee, met Dsjiboeti, als een annexe van de Oude Wereldzee kan aanzien. Inderdaad, sedert zijn verzoening met, en zijn toenadering tot Duitschland, was Italië weer geworden wat het van 1896 tot 1919 was geweest, een Middellandsche mogendheid, een 'jonge' staat die streefde naar de heerschappij in deze levensruimte, een natie die haar vastelandspolitiek had opgegeven om zich zeewaarts en koloniaal te oriënteeren. En reeds met Paschen 1939 voltrok het den eersten stap op den weg der verwezenlijkingen van zijn Middellandsche ambities, weliswaar niet ten laste van de Westersche mogendheden, maar van Albanië, dat door een persoonlijke unie met
Italië werd verbonden.
Reeds voordien waren nieuwe vorderingen van Duitschland in Midden-Europa geboekt geworden, door de inlijving bij het Duitsche invloedsgebied van het protectoraat Bohemen-Moravië op 15 Maart 1939. Enkele dagen daarna werden de eerste bedreigingen van de Poolsche zelfstandigheid door Berlijn merkbaar, en hierop werd door de Westersche mogendheden gereageerd met aan de regeering van Warschau een onvoorwaardelijken bijstand te verleenen. Het antwoord van Duitschland en
| |
| |
Italië was de afsluiting van een formeel militair bondgenootschap, op 7 Mei 1939. Niettemin trad Rome niet in het strijdperk bij het uitbreken van het Duitsch-Poolsche conflict, op 1 September jl. Hitler verklaarde immers ervan overtuigd te zijn 'met de Duitsche militaire macht de taak te kunnen vervullen die ons', d.w.z. Duitschland en Italië was opgelegd geworden, en meende 'in de gegeven omstandigheden de Italiaansche militaire hulp niet noodig te hebben'. Van zijn kant besloot Italië 'geen enkel militair initiatief' te zullen nemen. Sindsdien onderging de Italiaansche houding geen enkele merkbare verandering. Wel werd de positie van den Fascistischen staat in het huidige conflict verschillende malen nader omschreven. Met alle beslistheid werd het begrip van neutraliteit door hem van de hand gewezen. De alliantie met Berlijn maakte een dergelijke houding trouwens onmogelijk. Het heette, o.m. in de redevoering van den graaf Ciano voor de Italiaansche Kamer van 16 December jl., dat zijn land 'niet-oorlogvoerend' was, waardoor te kennen werd gegeven dat het tenminste met zijn sympathie positie had gekozen, met name voor zijn bondgenoot, maar zich verder, tenminste voorloopig, niet wenschte te mengen in den strijd.
De redenen welke voor deze houding pleitten lagen voor de hand. Dat Italië zich neutraal verklaarde kon eigenlijk niemand verwacht hebben. Tegen dergelijke opvatting sprak geheel de ontwikkeling die in Mei 1939 tot de onderteekening van een formeel bondgenootschap met Duitschland had geleid. Weliswaar hebben de jongste jaren ons ten overvloede geleerd dat een bondgenootschap gauw verloochend is, wanneer de belangen van het uur in een andere richting wijzen. Maar wat men, in het geval van Italië, niet genoegzaam beklemtoond heeft, is dat het diepere politiek belang van het land, als 'jonge' Middellandsche groote mogendheid, in scherpe tegenstelling stond tot deze van de 'oude' machten van de Oude Wereldzee, en dat het dus het belang van Rome was dat Londen en Parijs de nederlaag zouden lijden of tenminste verzwakt uit den strijd komen, afgezien nog van de gemeenschap van belangen welke het ideologisch aspect van de Europeesche tegenstellingen tusschen de beide dictatoriale regimes uit Midden-Europa en de democratiën uit het Westen hadden teweeg gebracht. Anderzijds waren er patente voordeelen aan verbonden,
| |
| |
dat Italië niet naar de wapenen zou grijpen. Vooreerst was daar de enorme uitgestrektheid van de zeegrenzen, welke het land. bijzonder aan de risico's van den oorlog zou blootstellen, hoe groot ook de militaire voorbereiding mocht zijn. Daarbij kwam nog de overweging dat Italië, niet alleen economisch maar ook politiek veel te winnen had bij het terzijde blijven: economisch zou het - en dat is sindsdien waarheid geworden - enorme winsten boeken door de mogelijkheid om zijn handel naar alle zijden voort te zetten in een tijd waarin de economische kracht der oorlogvoerenden in meerdere of mindere mate aangetast werd; politiek had het er vanzelfsprekend belang bij, indien geen hoogere belangen voor het tegendeel pleitten, als eenige groote mogendheid in West- en Midden-Europa zijn krachten ongedeerd te houden; bij verzwakking der andere leidende staten door de krijgsverrichtingen, zou hun gewicht in de balans een beslissenden invloed uitoefenen: om het even hoe de oorlog, ook zonder deelname van Italië, eindigde, zou dit land, alleen maar door het bestaan van zijn onaangetaste weermacht, in staat zijn om tenminste eenige zijner verlangens door te drijven, zonder ook maar een druppel bloed te hebben vergoten.
Wil dat zeggen dat Italië van zijn niet-oorlogvoerende houding een principieele kwestie maakt? Niet in het minst. Het ontbreekt er niet aan staatslieden die er met nadruk op wezen dat zij geen voorstanders waren van den vrede 'tot elken prijs'. Het is wel niet zonder nut op de factoren in te gaan die het schiereiland ertoe zouden brengen een meer actieve houding aan te nemen in het oorlogsgebeuren, op de belangen die groot genoeg zouden zijn om het non-belligerente Italië bij de oorlogvoering te betrekken.
Bij een mogendheid die haar toekomst in zeewaartsche richting zoekt, is het vanzelfsprekend dat iedere wijziging ten haren nadeele in de krachtenbalans van de Middellandsche Zee, de 'levenszee' van Italië, niet zonder gevolgen zou kunnen blijven voor de bepaling van de fascistische houding. Een gevaar daarvoor is momenteel van Fransche of Engelsche zijde weliswaar niet voorhanden, ware het maar omdat beide mogendheden reeds de hand hebben gelegd op alle gebieden omheen de Oude Wereldzee, die menschelijkerwijze in haar bereik lagen, met uitzondering van de Italiaansche territoren zelf, en een directe aanval daarop vanwege de Westersche verbondenen kan in de
| |
| |
huidige omstandigheden heelemaal niet in aanmerking komen. Maar er is een andere mogendheid in het Middellandsche Zeebekken, die door Italië met een waakzaam oog wordt nagegaan, en wel Turkije. Sedert den oorlog van 1911, en bepaaldelijk sedert de bezetting door Italië van de Egeïsche eilanden zijn de betrekkingen tusschen beide staten immer gespannen gebleven. De vestiging van de Italianen in den Dodekanesos moest immers door Ankara, meer dan door welke andere mogendheid, als een mogelijke bedreiging worden aanzien. Het mag zelfs als het opperste doel van de Turksche politiek worden aanzien zich van deze bedreiging te ontmaken. Daarom is Italië bezorgd voor iedere ontwikkeling welke de positie van Turkije zou versterken. Het is dan te begrijpen dat het verdrag van wederzijdschen bijstand, op 19 October 1939 te Ankara onderteekend door Turkije, Frankrijk en Groot-Brittannië, te Rome zeer ongaarne werd gezien. Weliswaar is deze actie zuiver defensief bedoeld, maar het is in de huidige verhoudingen maar een kunst-kneepje meer een oorlog als defensief voor te stellen, en wat er ook van zij, Turkije koos daardoor voorgoed partij voor de Westersche landen die als Italië's tegenstrevers kunnen gelden. Indien Turkije dientengevolge in een oorlog moest worden betrokken, en als overwinnaar het strijdperk verlaten, zou er in een niet al te ver afgelegen toekomst een ernstig gevaar bestaan dat het de flankbedreiging van de Italiaansche bezittingen zou trachten te vernietigen. Het is natuurlijk in het belang van Italië de zaken niet zoover te laten komen, en daarom mag men wel aannemen dat Rome zich onmiddellijk voor oorlogvoerend zou verklaren, zoodra Turkije tot denzelfden stap zou overgaan. Trouwens, benevens deze defensieve overwegingen, zouden in deze aangelegenheid terzelfdertijd offensieve doeleinden, bepaaldelijk van praeventieven aard, kunnen meespelen. Inderdaad, beteekenen de Egeïsche eilanden
een bedreiging voor Turkije, met evenveel recht mag men aannemen dat het Turksche Klein-Azië een flankbedreiging uitmaakt voor den Dodekanesos, waarvan het belang voor het maritieme en imperiale Italië even groot is als dat van Zuid-West-Anatolië voor het vastelandsche Turkije. De gedachte zou niet nieuw zijn. Reeds na den wereldoorlog had Italië gepoogd voet te vatten op het Klein-Aziatische vasteland, en had in den vrede van Sèvres (10 Augustus 1920) een zeer ruim interessegebied verkregen,
| |
| |
dat een werkzame bedekking uitmaakte voor zijn eilandenbezit. De weigering van de nationalisten, aangevoerd door Moestafa Kemal, om den vrede te aanvaarden, had de Italiaansche plannen verijdeld en de positie van de Egeïsche eilanden als voorheen nogal precair gelaten. De verzwakking van Turkije welke ongetwijfeld het eerste gevolg zou zijn van een deelname aan vijandelijkheden, tegen wie en waar ook, zou misschien kunnen verlokkend werken, en Rome ertoe brengen zijn droomen van weleer nogmaals te trachten te verwezenlijken.
Evenwel is de tegenstelling tusschen Turkije en Italië niet van dien aard dat bij bepaalde gelegenheden ook niet een kortstondige samenwerking zou kunnen ontstaan. Tijdens den laatsten winter, vooraleer de ambities van de Sowjet-Unie zich op Finland vastzetten, had het er een tijd den schijn naar als zou Moskou in den Balkan handelend optreden, en zoomede de eeuwenoude politiek van de Tsaren in dat gebied hervatten. Een vestiging van de Russische macht in den Balkan was een omstandigheid van aard om de vijandige broeders tijdelijk te verzoenen. Zij hadden immers allebei veel van dergelijke ontwikkeling te duchten. Eens dat de Rus in den Balkan had voet gevat zou hij, de stevigste tradities van zijn machtstreven getrouw, naar het Zuiden willen doorbreken, en, als uiteindelijk doel, Stamboel willen bereiken. Dat deze gebeurlijkheid voor Turkije geen rooskleurig vooruitzicht was, is vanzelfsprekend. Maar ook Italië was er haast in dezelfde mate door geraakt. Sedert de inlijving van Albanië is het immers een balkanmogendheid geworden, en het ligt in den aard der zaken dat het aldaar geen veranderingen wenscht die in zijn nadeel zouden zijn, zooals de vestiging van een andere groote mogendheid, en in het bijzonder, en minst van alle, de Sowjet-Unie. Men denke echter ook op het levensbelang dat Stamboel voor het maritieme Italiaansche Rijk vertegenwoordigt. Wellicht is het al met leede oogen dat Italië het Turksche bezit van de zedëngten aanziet, maar daaraan valt nu eenmaal niet te tornen. Dat echter een der wereldmogendheden er zich zou vestigen, zou voor Rome onduldbaar zijn, en des te meer wanneer deze mogendheid het bolsjewistische Sowjet-Rusland zou zijn. Geheel de status-quo van het Middellandsche Zee-bekken zou immers daardoor een geweldige wijziging ondergaan, die Italüë met alle middelen wil voorkomen. Welnu, de eenvoudigste manier om daarin te voor- | |
| |
zien, was den Russischen opmarsch in den kiem
te dooden, ieder voorwaartsdringen van Moskou in Zuidelijke richting desnoods met geweld van wapenen te verhinderen. Zulks werd door Rome duidelijk te kennen gegeven in een radio-toespraak op 18 November jl., waarin de Sowjet-Unie gedreigd werd met een passende 'ontvangst' indien zij het waagde zich met Balkan-aangelegenheden te bemoeien.
Sindsdien werd de toestand in dit gebied in niet geringe mate gewijzigd. De heldhaftige weerstand der Finnen heeft tenminste dit resultaat bereikt, dat de Sowjet-Unie een juister begrip moet hebben gekregen van haar werkelijke macht, en begreep dat zij niet in staat was om een oorlog te voeren tegen sterkere landen dan Finland. Daarenboven is het op zijn minst waarschijnlijk dat Duitschland in verzoenende richting werkte. Het is op zichzelf niets dan zeer gewoon dat er tusschen twee bondgenooten van een bepaalde mogendheid zeer diepe meeningsverschillen kunnen heerschen, zooals het geval is tusschen Rusland en Italië, de twee machten waarop het Derde Rijk momenteel steunt. Het ligt echter ook in de lijn der natuurlijke ont- wikkeling dat de betrokken mogendheid de meeningsverschillen tracht te temperen. Zulks moet ook in de jongste maanden het streven van Duitschland zijn geweest, en de Sowjet-Unie moet des te meer bereid zijn geweest om gehoor te geven aan de goede raadgevingen, dat de ervaringen van den Finschen veldtocht, zooals boven gezegd, niet bepaald aanmoedigend waren. Van zijn kant heeft Italië zijn aanvallen tegen het Sowjet-regime gestaakt. Het is op zijn minst waarschijnlijk dat de samenkomst van den Duce en den Führer op den Brenner-pas (18 Maart 1940) voor een groot deel aan het bewerken dezer toenadering gewijd was. Dergelijke ontwikkeling zou overigens geenszins moeten verrassen. Vooropgesteld dat de Sowjet-Unie zich van vorderingen in de invloedssfeer van Italië onthoude, hebben beide mogendheden veel gemeenzame belangen, waaronder in de eerste plaats de strijd, onderduimsch of openlijk, tegen Engeland, tevens het hoofddoel van Duitschlands tegenwoordige actie. In deze orde van zaken zou het niet te verwonderen zijn moesten de drie autoritaire landen hun krachten aan een gemeenschappelijke afknaging van de Britsche macht wijden. Voorzeker, behalve het autoritaire kenmerk, zijn hun binnenlandsche regimes zeer sterk
verschillend. Maar dat blijkt geen onover- | |
| |
komelijke moeilijkheid te zijn, als men oordeelt naar de huidige Duitsch-Russische verhoudingen, en naar deze tusschen de Sowjet-Unie en Italië zelf in het decennium 1923-1933. Daartegenover staat de realiteit van hun gemeenschap van belangen in den strijd tegen het 'oude', bezittende Engeland, daar zij alle drie 'nieuwe' staten zijn, die geen vuriger wensch kunnen hebben dan hun voorgangers in bezit uit den zadel te lichten. In deze gemeenschap van belangen tegenover het benijde Engeland ligt voorzeker een der mogelijkheden van de toekomst besloten. Het is evenwel nog te vroeg om over de verwezenlijking ervan vooruitzichten te formuleeren.
Tenslotte is nog het vraagstuk van het politieke evenwicht in Europa van onmiddellijk levensbelang voor Italië. Het is te Rome wel bekend dat, tegenover de Italiaansche afgunst tegen de bezittende democratiën, deze op haar beurt, en inzonderheid Engeland, de totstandkoming van een machtig Italiaansch Imperium in en omheen de Oude Wereldzee nog niet hebben 'geslikt'. Er zijn te Londen geen lieden te kort die, na de huidige afrekening met Duitschland, waarvan zij voor hun vaderland een voorspoedigen uitslag tegemoet zien, ook Italië, de 'nieuwe' mogenheid op den imperialen weg naar Indië, zouden willen onschadelijk maken. De voornaamste, wellicht de eenige reden waarom zulks tot hiertoe nog niet geschiedde, waarom Italië in het ongestoorde bezit van zijn Imperium bleef, lag in het bestaande evenwicht der krachten in Europa. Ondernam Groot-Brittannië iets tegen Italië, en was de onderneming van zulken duur of aard dat het erdoor werd verzwakt, dan was de weg veel gemakkelijker voor Duitschland om met het Britsche Rijk af te rekenen. Thans is de afrekening toch aan den gang geraakt zonder dat Italië er een actieve rol in speelde. Moest zij eindigen met de uitschakeling van Duitschland als groote Europeesche mogendheid, dan zouden de kansen van Italië om de andere afrekening te ontgaan of haar met goed gevolg te doorstaan veel minder goed zijn. Dat is trouwens de diepere beteekenis van de twee sedert twee jaar tegenover elkander staande blokken in West- en Midden-Europa, dat het Europeesche evenwicht zich in hun formule heeft gecristalliseerd, dat het lot van Frankrijk en dat van het Britsche Rijk, het lot van Duitschland en dat van Italië van elkander afhankelijk zijn, en dat de uitschakeling van een der leden van beide
| |
| |
groepen onmiddellijk de toekomst van het andere zou bedreigen.
Uit deze overwegingen van evenwicht, die niet op bepaalde bezittingen of invloedssferen, maar op het bestaan zelf van Italië als groote mogendheid betrekking hebben, zal men wel mogen het besluit trekken dat een verzwakking van den militairen toestand van het Derde Rijk tijdens den huidigen oorlog Italië zou nopen zijn houding aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en desgevallend zijn positie van niet-oorlogvoering op te geven. Op het huidige oogenblik is het vraagstuk nog ver van actueel. Rechtstreeksche verzwakking van het militaire potentieel van Duitschland, door verlies van manschappen of materieel, heeft tot hiertoe nog geen plaats gevonden, en het lijkt wel zeker dat ook de 'Hungerkrieg' van de Britsch-Fransche blokkade nog geen tastbare resultaten heeft bereikt. Zal hierin binnen en min of meer nabije toekomst verandering komen? Niemand kan het, in dezen meest eigenaardigen aller oorlogen, voorspellen. Moest zulks het geval zijn, dan twijfelen wij er niet aan of Italië zou zijn passieve houding herzien en al zijn krachten in de waagschaal werpen, om de vernietiging te voorkomen van het Derde Rijk, waarvan het bestaan en de ongedeerdheid, in de huidige Europeesche situatie, een onmisbare voorwaarde is van het bestaan en de ongedeerdheid van zijn eigen 'Impero'.
|
|