| |
| |
| |
Zielzorg en mobilisatie
door L. Arts S.J., legeraalmoezenier.
Op dit oogenblik, in bijna alle landen der wereld, te land, op zee of in de lucht, staan tientallen duizenden katholieke priesters en kloosterlingen in den dienst van het leger. In Holland zijn geestelijken volkomen ontslagen van legerdienst. In Frankrijk dragen zij de wapens, als gewone soldaten of officieren (behalve de eigenlijke aalmoezeniers). In nagenoeg al de overige landen zijn de geestelijken met zielzorg of ziekenzorg belast.
In ons land zijn duizenden geestelijken, als aalmoezeniers of brancardiers, opgeroepen.
Deze toestand schept voor de Kerk in de wereld, zeer speciale moeilijkheden, maar tevens uitzonderlijke mogelijkheden.
| |
Moeilijkheden
Jonge of jongere leeraars worden uit hun klas of hun college weggeroepen. Pastoors en kapelaans verlaten hun parochie. Theologanten of philosophen moeten hun studiën onderbreken. Vormingshuizen van kloosterorden staan verlaten of worden op elk oogenblik met ontreddering bedreigd. Studiehuizen of colleges worden ontruimd en tot lazaretten of cantonnementen ingericht. Jonge missionarissen worden uit het missieveld gehaald en naar het oorlogsveld verplaatst. Jonge geestelijken die op den vreemde studeerden, moeten naar hun geboorteland terug. Werken en organisaties van sociale, caritatieve of katholieke aktie worden van hun proost, hun geestelijk adviseur of hun leider beroofd. Predikanten moeten plots hun werkzaamheden onderbreken. Algemeene volksmissies, sedert maanden aangekondigd en voorbereid, moeten afgelast. Con- | |
| |
gressen, studiedagen, retraiten worden verdaagd of afgeschreven. Retraitehuizen worden door troepen bezet, of vinden geen retraitanten.
Onzekerheid, onveiligheid, ontreddering, over geheel de lijn.
Het bewogen leven bij het leger, of de gedwongen lediggang tijdens lange mobilisatiemaanden, zijn natuurlijk niet zonder gevaren voor jonge geestelijken. De gewone ascetische en geestelijke vorming is op de normale moeilijkheden berekend. Het kerkelijk wetboek stelt bizondere waarborgen, voor het geval van een kloosterling, die, wegens ziekte b.v., meerdere maanden buiten zijn klooster zou moeten doorbrengen. Hetzelfde wetboek regelt nauwkeurig en streng het dragen van het geestelijk kleed. Al deze wijze en noodzakelijke voorschriften zijn ineens, op het oogenblik der mobilisatie, opgeheven.
De zeer schoone 'Herderlijke Onderrichting' welke Onze H. Vader Pius XII op het feest van O.L. Vr. Onbevlekt Ontvangen, aan alle gemobiliseerde geestelijken der wereld stuurde, begint terecht met de woorden: 'asperis commoti anxietatibus'. Zij spreekt van 'Angstvolle en zware bekommernissen' in deze 'buitengewone gevaren', te meer daar zeer vele onder deze gemobiliseerde geestelijken, hun volledige priesterlijke of kloosterlijke vorming nog niet ontvangen hebben.
Echte roepingen kunnen in deze 'buitengewone gevaren', jammerlijk verloren gaan. Andere kunnen zoo niet tot afvalligheid, dan toch tot verval komen. De wereldsche atmosfeer kan den geest aantasten. IJdelheid en snoeverij kunnen de evangelische armoede ontluisteren. Gemis aan gereserveerdheid en zedigheid kunnen de zuiverheid verrassen. Het wegvallen vooral van de uitwendige regeltucht, kan een roes brengen van verkeerd-begrepen vrijheidslust en onafhankelijkheid. Jonge geestelijken meenen hun eigen meester te worden, baas te spelen over anderen. Bizonder gevaarlijk lijkt ons de geest van lijntrekkerij, zoo eigen aan het leger-milieu: men neemt een plooi aan, die men later in het klooster of in het ministerie overbrengt. Wij zijn er zeer diep van overtuigd, dat een geestelijke die in het leger - vooral in deze harde mobilisatietijden - een 'carottier' zou zijn, zware ergernis geven kan aan de vele zwakken-in-het-geloof, en de meest-schadelijke verdenkingen zou laden op den priester- en kloosterstand in het algemeen. Het werkt als een 'schandaal' wanneer gemobiliseerde huis- | |
| |
vaders, die weken den omgang met vrouw en kinderen moeten missen, waarnemen hoe 'geestelijken' die dan toch aan de wereld en aan een eigen tehuis verzaakten, maneuvreeren om een of ander buitentijdig verlof te ontfutselen. Dit zijn kleine zwakheden die groote schade kunnen aanrichten, die het verder apostolaat bij de soldaten voor alle geestelijken kunnen lam leggen. Voor het ministerie en het kloosterleven zelf, is de geest der lijntrekkerij een pest.
Het gevaar om ergernis te geven is in het leger des te grooter, daar de geestelijke hier als het ware in het licht komt te staan: hij leeft te midden van wereldlingen. De scheidingsmuren zijn grootendeels weggevallen. Heel zijn leven wordt kwetsbaar, het kan kwetsend worden. Op elk oogenblik en in elke omstandigheid moet hij waakzaam zijn. Wat in den intiemen kring van mede-geestelijken heelemaal in orde zou zijn, kan in dit vreemd milieu zware ergernis verwekken, zij het dan ook de ergernis van pharizeërs. Terecht haalt Pius XII Paulus' tekst aan: 'Alles in geoorloofd, maar niet alles is heilzaam; alles is geoorloofd, maar niet alles is stichtelijk'. (I. Cor. IX, 19) Deze bedenking is hier des te meer actueel, daar het apostolaat van den geestelijke te velde, zoowel voor den aalmoezenier als voor den eenvoudigen brancardier, voor het allergrootste deel, door het stichtelijk voorbeeld geschieden moet.
Al deze bezwaren en gevaren zouden natuurlijk nog vermenigvuldigd en verhoogd worden, in geval van oorlog. Frankrijk heeft tijdens den oorlog 1914-18, duizenden van zijn jonge geestelijken verloren. Honderden van zijn missionarissen werden gewond, verminkt of gedood. Jaren lang kan dan de Kerk in haren geestelijken stand aan zulke zware en diepe wonden lijden.
Anderzijds heeft de mobilisatie-zonder-oorlog haar eigen en niet altijd minder groote gevaren, dan de oorlog. De zedelijke zweepslag die het uitbreken van een oorlog geven kan, ontbreekt in de mobilisatie. Het is nog niet heelemaal ernst. Het gevaar is niet onmiddellijk genoeg om de zielen en de harten te raken. Het gemis aan spanning en activiteit, werkt ontzenuwend en deprimeerend. De ervaring van de zielzorg in den oorlog van '14 heeft bewezen dat de duur van den modernen oorlog, moordend werkt op het moraal en op de moraal van den soldaat: wat zal de duur... van een mobilisatie dan uitwerken?
| |
| |
Om al deze redenen is en blijft de Kerk zwaar bezorgd. Wanneer Pius XII tot de gemobiliseerde geestelijken spreekt, dan klinkt in zijn stem wel een vast betrouwen en wakkere moed: maar de grondtoon is toch die van de bezorgdheid. Een geestelijke die 'er op uit zou zijn' om naar het leger te trekken, als gold het een 'buitenkans', zou zeker van allen de minst geschikte zijn. Maar hij die eenmaal geroepen en gezonden, zich terugtrekken zou, lijkt ons aan zijn plicht tekort te schieten. Immers: naast de 'buitengewone gevaren en moeilijkheden' zijn er toch, even reëele buitengewone mogelijkheden, voor den geestelijke zelf, en voor zijn christelijk apostolaat.
| |
De mogelijkheden
'Deze tijd, aldus Pius XII, die op het eerste zicht slechts een schadelijke onderbreking in uw priesterwerk schijnt te zijn, zal u eerder voordeel dan nadeel brengen, op voorwaarde dat gij de voorzichtigheid beoefent, onder God's oog blijft wandelen, en dat gij Zijn zegenende Hand niet verstoot, die u wil leiden langs ongebaande en steile wegen - in terra deserta et invia et inaquosa - naar hoogere en schoonere oorden'.
Zoowel voor den geestelijke zelf, als voor zijn apostolaat, kan de verplaatsing naar het leger, een heilzame bevrijding en een stevige training worden.
Hij zelf zal, door alle verscheiden vormen van spiritualiteit heen, de kern van de echte en hechte vroomheid leeren ontdekken, in het trouw en desnoods heldhaftig volbrengen van Gods heiligen wil. - 'Is het mogelijk, vraagt de Paus, dat te midden van het oorlogsveld de bloem der evangelische vroomheid opschiet?' Onmiddellijk antwoordt hij: 'voorzeker', en hij zet dan dadelijk en duidelijk uiteen hoe het wezen van deze evangelische vroomheid hierin bestaat: 'niettegenstaande den weerstand van de natuur, God's Wil geheel te volbrengen.' - Ter staving hiervan, herinnert de Paus aan de 'edele figuren van ware christenen en groote heiligen, die uit den soldatenstand zijn voortgekomen'. - Wie de levensbeschrijving van enkele der grootste aalmoezeniers uit den oorlog van '14 bestudeert, wordt erdoor getroffen, hoe in den grond geheel hun intens geestelijk leven zich concentreert rond deze houding: op elk uur en elk oogenblik Gods wil te volbrengen. Dat een mobili- | |
| |
satiebevel een wenk van God kan zijn, lijdt geen twijfel. In de aanleiding tot, en het uitbreken van een oorlogsconflict, is meestal menschenwil, en al te vaak booze wil werkzaam. Achter schoone woorden en edele motieven gaan ook zeer twijfelachtige en soms perverse ideeën en voorstellingen schuil. Hiervoor is de opgeroepene niet persoonlijk verantwoordelijk. Wanneer hij door het wettig gezag wordt opgeroepen, dan kan hij er niet meer aan twijfelen of God zelf wenkt hem: dan is zijn providentieele plaats, het leger; dan is zijn werking en zending: geestelijke ten velde. Hier, en nergens elders, wacht hem Gods genade, voor zijn eigen leven, en voor zijn apostolaat. Wanneer Pius XII spreekt over den huidigen oorlog, dan herhaalt hij dat 'God hem heeft toegelaten'. Wanneer hij spreekt over de roeping van den geestelijke ten velde, dan vraagt hij, dat deze 'in alles den heiligen en aanbiddelijken wil van den
Goddelijken Vader beschouwe, die het goede uit het kwade weet te doen ontstaan'.
Deze vroomheid, die minder een gevoel is dan wel een houding, onderstelt een totale onthechting: het offer van alles, ook van het leven. Men hoeft rond de mobilisatie heelemaal geen paniekof tragiekstemming te verwekken, om te beseffen dat wie, op dit oogenblik, naar het leger gaat, zijn jong leven moet veil hebben. Wat de jonge geestelijke in zijn gebeden of in zijn geloften zoo vaak en zoo oprecht gewenscht of verklaard heeft, wordt hier, zonder omhaal van woorden, eenvoudig maar volernstig uitgevoerd: hij staat zijn leven af.
Intusschen wordt hem nog niet onmiddellijk gevraagd te sterven voor zijn volk: hij moet voorloopig leven voor zijn volk en met zijn volk. Dat is vaak niet minder heldhaftig. Pius XII gewaagt van 'schatten van hulpvaardigheid en barmhartigheid' welke de bedienaars van het Evangelie moeten bereid houden. - Wat jaren van interne geestelijke vorming hebben vergaderd, zal hier worden besteed; wat in aanleg aanwezig was, moet hier tot akt worden; - en vurige affecties moeten groeien tot kloeke daden. Stemt het niet treurig wanneer men jonge menschen, die niet enkel een nederig beroep, maar het beroep zelf der nederigheid hebben verkozen, smalend hoort spreken over de werkzaamheden van een ziekendiener. Deze werken der christelijke naastenliefde zijn dan toch bij uitstek het 'voorrecht' van den geestelijke. Hoe diep-stichtelijk daar- | |
| |
entegen, en hoe levenswaar de verontwaardiging van den brancardier-priester (theologie-professor tewege), over hen die het verplegingswerk een 'vernederend' werk noemen. Nederig? Jawel, en nog! Vernederend? Geenszins! Niet 'wat' men doet meet de christelijke en zelfs de echte 'menschelijke' waarde van een werk: maar 'hoe' men het verricht. Mochten al onze geestelijken ten velde uit de beproeving en uit dezen proeftijd de hooge christelijke en humanistische kunst meedragen, om z.g. nederig werk te kunnen verrichten zonder zich vernederd te voelen of te achten: dan mochten wij een onschatbare winst boeken voor de toekomst van ons geestelijk apostolaat.
Voor sommige geestelijken beteekent de mobilisatie een onderbreking der studies, en een uitstel van de priesterwijding: een zwaar offer. Toch kan de tijd dien ze in het leger doorbrengen, ook op dit gebied, een flinken vooruitgang beteekenen. Pius XII zegt als volgt: 'De ervaring die gij opdoet in deze verscheidene en gevaarlijke tijdsomstandigheden, zullen uw menschenkennis verrijken, uw oordeel rijper maken en uwe handelwijze doelmatiger'. Men heeft aan onze geestelijke studievorming wel eens verweten, dat zij te besloten, te uitsluitend theoretisch is, een vorming-met-boeken. Men kan niet alles tegelijk doen. Toch wordt in menig milieu voor geestelijke opleiding naar beter gezocht en getracht, al dient daartoe de vormingstijd ook met een of twee jaar verlengd. In het leger krijgt de jonge geestelijke, die reeds een grondslag van ascese en theologie ontving, een providentieele gelegenheid, om de praktische zijde van zijn vorming bij te werken. Zoo de eerste opleiding zijn oogen maar geopend heeft en zijn hart, zal hij hier gretig en met een buitengewoon nut kunnen lezen in al de kostbare en zeer verscheiden bladen van het volle leven. Voor zoo iemand, - mits hij daarbij zijn ervaringen kan toetsen aan de wijsheid van een handig leidsman - beteekent deze tijd, een vruchtbaar jaar van uitstekende pastoraal-theologie. Al beschikt hij nog niet over de noodige theoretische scholing en voorlichting, om de talrijke, belangrijke en veelomvattende vragen die zich aan hem opdringen, volledig te beantwoorden, het is reeds een onschatbaar voordeel dat die vragen voor hem gesteld zijn. Wanneer hij naderhand weer op de schoolbank of op zijn studeerkamer zal zitten, zal elke les of elke bladzijde inslaan als
| |
| |
het begeerde 'antwoord' op een dringende en dwingende vraag. Niet 'wat' men leert, maar 'hoe' men het leert is hoofdzaak.
En vooral 'wat men is'. Door deze ervaring, vervolgt Pius XII, zult gij mannelijker worden in het beoefenen der deugden, en daardoor zelf meer geschikt voor uw priesterlijk apostolaat.
Daarom mag Zijne Heiligheid met reden besluiten dat 'deze tijd, die op het eerste zicht slechts een schadelijke onderbreking schijnt te zijn, u eerder voordeel dan nadeel zal brengen'. Wij aarzelen niet om te verklaren dat die enkele maanden, voorzichtig en ijverig in dit milieu doorgebracht, ook aan priesters die reeds jaren met de gewone zielzorg waren belast, een rijken oogst bijbrengen van onmisbare kennis en ervaring.
Eigenlijk veronderstelt de zielzorg in dit milieu reeds veel ervaring: een stevige deugd, een rijp oordeel, fijne takt, veelzijdige menschenkennis. Het geldt hier een van de lastigste gebieden van de zielzorg. Men komt in betrekking 'met alle soorten van menschen: verschillend door hun opvoeding, hun zeden, hun verstandelijke ontwikkeling, ja door hun godsdienst. Arbeiders met den geest en met de handen, intellectueelen en ongeletterden, ...het meest verscheiden milieu dat iemand uitdenken kan. Deze verscheidenheid alleen stelt reeds lastige en delikate problemen; zij eischt takt en soepelheid. Nog scherper problemen ontstaan uit de zeer verscheiden gemoeds-gesteltenis bij al deze menschen.' Niet zelden zult gij er aantreffen die van God verwijderd zijn (om duizend en één redenen!), die Christus en zijn Evangelie niet kennen, die zelfs onwetend zijn omtrent de eerste beginselen van het geloof, die met allerlei dingen bekommerd zijn, behalve met de zaken die de ziel en hun eeuwig geluk aanbelangen... die u misschien misprijzen, die uit uw mond de woorden van het heil en de genade van onzen Zaligmaker niet willen ontvangen...'
Men zou dit apostolaatsveld kortweg aldus kunnen schetsen: een parochie, soms over tientallen van kilometers verspreid, gestadig bewogen en verhuizend, bestaande uit enkel mannen, de meeste zoo niet in den gevaarlijksten dan toch in den lastigsten leeftijd: namelijk jonggehuwden, verkeerend in tegennatuurlijke omstandigheden, te midden van de verleiding; volkomen of nagenoeg anoniem (het khaki dekt alles: niemand
| |
| |
kent ze op den vreemde, of niemand erkent ze), eindelijk, tot in het onafzienbare verschillend en verscheiden. Wie ook maar eenigszins vertrouwd is met de zielzorg, zal dadelijk meten wat een moeilijkheden maar tevens wat een mogelijkheden zulk milieu bieden kan. Of juister: welke mogelijkheden en moeilijkheden den zielzorger hier worden opgedrongen. Want, willens nillens leeft hij met zijn parochianen in voortdurend contact. In de gewone zielzorg moest men zich de moeite getroosten om de schapen te gaan opzoeken: hier kan men ze niet vermijden. Door dit samenleven met de massa, beseft men hoe ver de lange jaren van opvoeding en opleiding ons fataal van dit levende volk, van zijn denk- en doenwijze verwijderd hadden. Dien afstand meten, is reeds een begin van toenadering.
Evenveel vruchten als de geestelijke uit dit experiment kan halen voor zijn persoonlijk ziels- en apostolaatsleven; niet minder talrijk en kostbaar zijn de vruchten van zijn tegenwoordigheid voor de hem toevertrouwde zielen. Elke geestelijke in het leger is toch, al of niet officieel, met zielzorg belast. Ook de Trappist of de Benediktijn zal indachtig zijn 'dat God hem geroepen heeft, niet alleen om bedienaar van den eeredienst te zijn, dat is inderdaad niet de eenige taak van het katholieke priesterschap! Hij is ook de verkondiger van Gods' woord, de verspreider van het Evangelie, de afgevaardigde van Jesus-Christus.' Aldus Pius XII.
* * *
De moeilijkheden en mogelijkheden van de zielzorg bij het leger, zijn gedeeltelijk, grootendeels zelfs, dezelfde als die van het gewone ministerie. Een ijverig kapelaan zal ook een knap brancardier of aalmoezenier zijn: en wie in het leger toewijding leert, zal er flink voordeel uit halen voor zijn latere gewone zielzorg. Een priester is een priester, en een mensch is een mensch. Doch, meer wellicht dan in het gewone leven, komt in het leger dat zuivere priester- en dat zuivere mensch-zijn tot uiting.
Ik weet niet hoe het elders gaat: maar onze persoonlijke ervaring stelt ons op onze hoede tegen mogelijke illusies. Mobilisatietijd is nog geen oorlogstijd. Wie verwachten zou dat soldaten of officieren van de eerste week af, zelfs na drie maanden hard werk, op hun knieën zullen vallen en een levens- | |
| |
biecht spreken, vergist zich. Gevallen van massa-bekeering doen zich voorloopig niet voor. Individueele bekeeringen wel, doch, meenen wij, uitzonderlijk. Het goed wat hier kan worden bereikt, en dus niet onmiddellijk, is er een op lang termijn: het komt trager, het zal o.i. ook duurzamer zijn. Schijn kan hier soms verbluffen. Het is natuurlijk een zeer hooge vreugde, vooral voor een jong geestelijke, een volwassen man te mogen doopen, een soldaat van dertig jaar zijn eerste Communie te laten doen, een huwelijk in te zegenen. Lastiger is het o.i. en niet minder gewichtig, vurige christenen vurig te houden, en tot apostolaat op te wekken; vooral, lauwe christenen weer fier en getrouw te maken. Deze vrucht trekt minder de aandacht - zij is niet minder kostbaar. Een aalmoezenier moet de zeer hooge ambitie hebben, dat zijn mannen - al zijn mannen - beter naar huis terugkeeren dan zij waren weggegaan, ieder volgens de maat van de hem toebedeelde genade.
Het meest eigen voordeel van de zielzorg bij het leger is o.i. het 'contact'. De dapperste priesters in de gewone zielzorg onzer grootstad-parochies weten dat alleen door dit contact de stroom van de genade kan toevloeien en blijven vloeien. 'Cognosco meas et cognoscunt me meae': dat is het dubbel lastige probleem van de hedendaagsche zielzorg. Dat de priester uit zijn huis treedt, om de zielen op te zoeken, en dat de zielen te voorschijn komen, zich laten vinden. Het koninklijk middel van het huisbezoek wordt bij het leger het samenleven van elken dag en elken stond. De ervaring bij het leger doet ons pijnlijk aanvoelen hoezeer wij, zielzorgers, en hoezeer de meesten der gedoopten dit contact hebben gemist. Onbekend - onbemind, kan hier worden: bekend en bemind, langs beide zijden. De koel-stijve 'spreekkamer' van de 'pastorie' wordt hier de gemeenschappelijke 'chambrée'; van den hemelhoogen kansel komt de priester neer op den rand van de veldbrits. Het zwarte kleed, dat ontegensprekelijk ontzag en soms vertrouwen inboezemt, dat velen helaas ook afschrikt en op afstand houdt, wordt vervangen door het khaki, hetzelfde dat de mannen dragen, en waarin alle kleuren vervloeien. Bonden en kringen, die onmisbare kernen vormen, maar vaak ook afgeslotenheid meebrengen, kunnen hier in de massa als zuurdeeg werken. Hier ligt misschien - het weze terloops en met voorbehoud aangestipt - een zeker gevaar voor de Bonden van het H. Hart
| |
| |
in het leger. In meer dan honderd eenheden zijn op dit oogenblik duizenden van de 60.000 H. Hart-bonders georganiseerd. Uitstekend, mits het gevaar voorkomen worde, dat men anderen uitsluit en zoo hindert. De werfkracht van een mannenbond in het leger is een macht voor het apostolaat. Wankelenden, met geen redeneeringen te overhalen, worden in den stroom opgenomen. Mannen zitten nu eenmaal gaarne in de rij, ook voor den biechtstoel en aan de Communiebank. Alleen: die kernen mogen ons de massa niet doen vergeten. Wanneer wij hier met de volledige lagen van het volksleven in contact komen: dan beseffen wij hoe wij, spijts alles, ook met onze machtigste organisaties, in een gesloten kring gewerkt hebben; hoe pijnlijk-velen, ondanks alles, elk rechtstreeksch contact met Kerk en priesters en door hen met Jesus-Christus, hebben gemist. Ook en vooral dan, wanneer een aalmoezenier een kern schept, moet hij om de heele massa bezorgd blijven. 'Onze' bonden en 'hunne' bonden hebben vaak afstanden geschapen, afsluitingen aangebracht.
Dit kostbaar en onmisbaar contact, ook en vooral met de meest verwijderden, komt in het leger tot stand, en dat in de allergunstigste omstandigheden. Het hoofdargument, van de hedendaagsche apologetiek, is de straling van de Caritas. Veruit de meesten hebben zich nooit ernstig afgevraagd of de katholieke Kerk de 'ware' is. Allerlei omstandigheden hebben zeer velen doen betwijfelen, of die Kerk de 'goede' is. Deze twijfel wordt niet zoozeer weggeredeneerd, dan weggestraald: zonder woorden, door de dienende daad. Een geestelijke in het leger, die zich werkelijk en volkomen toewijdt, is ten langen laatste onweerstaanbaar. In zijnen persoon wordt Christus weer zichtbaar: in zijn liefde straalt weer het ware gelaat van de Moederkerk.
Nu is het zoo, dat de geestelijke in het leger als het ware gedwongen is, liefde uit te stralen. Deugd wordt een nood. Zijn positie stelt hem in staat, in de noodzakelijkheid zelfs, om zich sympathiek te maken. Nooit wordt hij gedwongen te straffen of te gebieden. Steeds kan hij de man van de goedheid, de toevlucht van de sukkelaars, de dienaar van de dienaars zijn. Een socialistisch gemeenteraadslid zei onlangs van de aalmoezeniers: 'au fond, ce sont des hommes dangereux'. Inderdaad: wie het christelijk apostolaat enkel ziet als partijpolitiek,
| |
| |
moet in den aalmoezenier en in den brancardier een zeer 'gevaarlijk' element zien. Wij zeggen opzettelijk 'en in den brancardier', want al worden zijn apostolaats-mogelijkheden wellicht meer beperkt: door het dagelijksche en dagelijksche contact, en het bestendig samenleven op één lijn gesteld met den gewonen soldaat, gaat zijn invloed dieper. Het prestige van de nederigheid is niet minder sterk dan dat van het gezag. Een majoor getuigde onlangs van één zijner brancardiers: 'il vaut trois aumôniers', en in een studiekring, waar alle mogelijkheden om goed te doen waren opgesomd en onderzocht, bleek aan 't einde dat men er maar één uit het oog verloren had, de meest doelmatige: de ziekenverpleging zelf; het dagelijks rapport van den geneesheer; de nederige diensten aan de lichamen bewezen, waardoor de harten geraakt worden en de zielen geheeld; het vertrouwen in den ziekendiener, dat vertrouwen wordt in den geestelijke en uitbloeit tot liefde en bewondering voor den priester of den dienaar Gods. De ervaring op dit gebied leert hoe leeuwen zich door lammeren laten temmen.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat een aalmoezenier - vooral wanneer hij het geluk heeft enkele flinke brancardiers als helpers naast zich te zien - zijn persoonlijke taak zou minimiseeren. Minder dan elders mag de geestelijke in het leger een 'lijkbidder' of een 'mislezer' zijn, of enkel maar een 'predikant'! meer dan ooit en waar ook moet hij alles voor allen worden. In oorlogstijd moet hij zijn mannen vooral leeren sterven: daarin zal hij bezwaarlijk slagen, indien hij ze niet heeft leeren leven. Dit laatste is niet minder belangrijk, en ook niet minder lastig. Wij moeten onze soldaten bekwamen, niet enkel voor de gevaren van den oorlog, maar eveneens en meer nog voor de gevaren van den vrede.
De geestelijke stelle zich van meet af aan als de dienaar; zijn 'waardigheid' zal daar niet onder lijden, integendeel! Geleidelijk wordt hij dan aller kameraad, later 'de vriend', eenmaal de 'Broeder', en als 't God belieft ook eens de 'Vader' van zijn mannen.
Zij die gewoon waren met het net te visschen, moeten leeren de lijn hanteeren. Zoo haalt men misschien visschen op, die door alle mazen waren heengezwommen.
Langs zijn mannen om, bereikt de aalmoezenier in de meeste
| |
| |
gevallen een huisgezin. Zeer fijn en treffend raakt Z.H. Pius XII ook dit punt aan. 'Moeders en echtgenooten zullen wedijveren in hun dankbetuigingen voor den troost dien ge hun schenkt, door uw veelvuldig hulpbetoon aan hen die hun lief zijn.'
In de gewone zielzorg hebben wij meestal getracht de mannen te bereiken langs hun vrouwen om. In het leger krijgen wij de zeldzame gelegenheid om langs den man de vrouw te bewerken. Menigvuldig zijn de gevallen waarin deze weg de eenig-mogelijke, en eenig-doelmatige was om die vrouwen te bereiken.
Daarom is het laatste woord van 's Pausen onderrichting een woord van 'stellige hoop'.
|
|