| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, moraal
Peter LIPPERT S.J., Eenzame broeder. - Eenig geautoriseerde vertaling uit het Duitsch door Jos. VAN REUSEL, pr. - Van In, Lier, 1939, 234 blz., ing. Fr. 28.
Verscheidene werken van Pater Lippert werden in het Nederlandsch vertaald, hoofdzakelijk door Eerwaarden Heer Van Reusel, die jaren lang als persoonlijke vriend met hem omging en correspondeerde. Een zekere waardeering geniet de befaamde auteur en zielenleider bij ons wei; populair is hij nog niet geworden. Hij valt buiten den gezichtskring der Nederlandsche cultuurmenschen.
Het religieuze dat binnen dien gezichtskring valt, bestaat hoofdzakelijk uit polemiek, propaganda en publiciteit. Dat dient niet afgekeurd; het is echter onvoldoende. Ook door werken van innerlijke verdieping, stille contemplatie en broederlijke meewarigheid moet de moderne geest in de sfeer van het geloof leeren ademen en zich bewegen; de moderne mensch moet God weer leeren vinden, tot God bidden; - en onder de religieus-paedagogische auteurs van dezen tijd neemt Pater Lippert een der allereerste plaatsen in.
Eenzame broeder, zoo vertolkt Eerwaarde Heer Van Reusel den Duitschen titel Einsam und Gerneinsam. In het werk staan twaalf toespraken gebundeld; de auteur richt zich tot een denkbeeldige gemeenschap van menschen: 'Laat ons plaats nemen rond een kleine tafel, mijn vrienden, en met elkander spreken en met elkander zwijgen' (blz. 1). Het zijn menschen die zich verwant voelen: God, Dien zij in het midden van hun ziel stellen, verbindt hen met elkander. Ieder van hen weet zich tegelijk eenzaam: zijn eigen persoonlijkheid moet hij, voor God juist, ontwikkelen en bevestigen... Het zijn menschen die eenzaam opgaan in God en gemeenzaam van Hem leven; ieder van hen is een 'eenzame broeder', want de 'rijke en volle eenzaamheid wordt basis en stof tot een vruchtbaar gemeenschapsleven' (blz. VI).
Als groote 'eenzame broeder' komt Lippert hun voor; samen wenden zij zich tot God. Niet weg van de schepping, niet buiten elk spel: in den glimlach van het schepsel speelt Gads minnende almacht; zorgeloos dienen wij mede te spelen wat God in ons doet. Godsdienst, heiligheid, gebed, ontgoocheling, huivering, vrees voor de onvruchtbaarheid van het leven: deze veelvuldige werkelijkheid werd, voor den 'eenzamen' Lippert, van Gods geheimzinnige aanwezigheid doorgloeid; als in een wazigen spiegel doet de 'broeder' Lippert er telkens Gods aanschijn in opglanzen.
Benzame broeder is geen boek dat men leest en weglegt, evenmin een boek waarvan men alleen geniet als van een kunstwerk (al is het dat ook). Het wonde voor ons een 'broeder', die ons toespreekt in onze 'eenzaamheid'. Zijn rustig-milde stem, zijn speelsche paradoxen en hun zachte gloed, zijn wijsheid, menschenkennis en godsliefde zullen ons telkens verrijken, verdiepen, breeder doen worden van begrip en voller van liefde. Het leere ons, als 'eenzame broeder' naar velen te gaan, met 'de woorden van het eeuwige leven'.
Em. Janssen
J. KLUG, Het katholiek geloof. Voor Nederland bewerkt door N. Steur, H.J. van Deursen en H.J. Wachters. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 720 blz., geb. Fr. 65, gen. Fr. 48.
Heeft een boek nog een aanbeveling noodig, als het vereerd is met een lovende Voorrede van Z.E. Mgr. Dr. de Jong, aartsbisschop van Utrecht? 'Op heldere wijze geeft het een uiteenzetting van de katholieke geloofsleer en de argumenten uit openbaring en rede, die er voor pleiten. Daarna worden de voornaamste moeilijkheden behandeld, zonder noodelooze polemiek. De schrijver richt zich niet alleen tot het verstand, doch ook tot het gemoed van den lezer; hij leert ons het Christendom niet alleen kennen, doch ook beleven.'
En Mgr. Cruysberghs zegt in zijn 'Begeleidend Woord voor Vlaanderen': 'Men heeft dit boek geheeten de ideale, katholieke leekendogmatiek. Elke lezer zal dat in zijn bondigheid veelzeggend oordeel beamen. Het ware moeilijk de katholieke geloofsleer vollediger en korter, dieper en klaarder ta behandelen.'
Ja, hoofdzakelijk hebben we hier te doen met apologetica en dogmatiek, maar met inachtneming van al de aanpalende vraagstukken, omtrent de Heilige Schriftuur zoowel van het Oud als van het Nieuw Testament, omtrent wijs- | |
| |
begeerte en geschiedenis, ja zelfs omtrent kerkelijk recht en natuurlijke wetenschappen. Tot onze blijde verrassing vinden we veel belangwekwekkende en moderne onderwerpen, dadelijk bewijzende dat het boek 'op de hoogte' is, b.v. hoe voor sommigen Christus niet een Jood is maar een Ariër (! blz. 209), hoe de totalitaire opvattingen van den Staat groot gevaar inhebben (586)...
Alleen de zedenleer blijft buiten beschouwing. Het is dan ook verwonderlijk een oordeel - trouwens zeer juist - over nieuw-malthusianisme en... periodieke onthouding (512) te vernemen.
Niet schematisch wordt dit alles uiteengezet, maar niet zelden 'oratorio modo', zoodat het werk niet het uitzicht heeft van een leerboek, maar aangenaam is om lezen. Er zijn heerlijke bladzijden over beproeving en zonde in het Aardsch Paradijs (147-164), over Onze Lieve Vrouw (237-241), over de opwerpingen tegen de katholieke moraal (399-410), over de ontwikkeling van het dogma en de gedachtenstroomingen door de eeuwen heen (459-468), over de immer strijdende Kerk (573-594).
De indeeling brengt alles terug tot het begrip: God. Na de beschouwing van het Opperwezen in zich zelf, zijn al de leerpunten gerangschikt om God als schepper, verlosser, heiligmaker, voltooier. Zóó komen zekere onderwerpen aan de beurt op een plaats waar men ze niet verwacht, en worden de Sacramenten niet te zamen in één afdeeling behandeld! Dat brengt evenwel geen groot bezwaar bij, daar het uitvoerig Zaakregister aanstonds doet vinden wat men zoekt.
Hier en daar zouden we wellicht, althans wat de uitdrukking betreft, een vraagteeken zetten, b.v. 193, 194, 301, 484, 515, 527; wat blz. 222 over Paus Honorins staat, moest beter toegelicht, om niet bedenkelijk te zijn.
Ook zijn we uiterst dankbaar aan de samenstellers van de Nederlandsche Boekenlijst. Maar waarom staat Streven niet vermeld bij de gelijksoortige tijdschriften van blz. 661?
De nederlandsche vertaling en aanpassing door drie bekwame hollandsche priesters is alleszins voortreffelijk. Enkel zouden we eenige bastaardwoorden, die pedant en pretentieus aandoen, willen vervangen door de bestaande even goede nederlandsche termen.
Dit meesterwerk weze zonder voorbehoud aanbevolen aan alle priesters, kloosterlingen en ontwikkelde leeken. Dezen kunnen niet meer klagen dat geloofskennis voor hen ontoegankelijk is. Veeleer zullen ze voelen, hoe vast ons geloof staat; hoe onze christelijke leer de moeilijkheden niet ontwijkt, maar op alles een afdoende antwoord weet: hoe onze tegenstanders komen tot 'een hopelooze verwarring, een telkens afbreken en opbouwen van stelsels, dat den onpartijdigen toeschouwer met deernis en medelijden vervult'. (Keulers, cit. 214).
Ook aan niet-katholieken, die wenschen onzen godsdienst te leeren kennen, kan dit boek zeer nuttig zijn.
J. Salsmans
Al. JANSSENS, Het heilig Oliesel (Leerboeken der Dogmatica en der Apologetica, XVIII). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 252 blz., Fr. 28.
Dit nieuwe boek van de vruchtbare pen van P.Al. Janssens, dat zijne reeks 'Leerboeken' komt verrijken is in het nederlandsch het eerste uitvoerig tractaat over het Sakrament van het Heilig Oliesel. Voortbouwend op het latijnsche standaardwerk van Kern (1907), onder benuttiging der sindsdien verschenen wetenschappelijke studiën over geschiedenis der zalvingsritussen, wist hij een synthese te bereiken, waarvan de oorspronkelijkheid en degelijkheld de specialisten in het vak niet zal ontgaan. Dank aan een beproefde theologische methode, gepaard aan een scherpen kritischen zin, gelukte hij er in zich een veiligen weg te banen door de ingewikkelde geschiedenis van dit sakrament, totdat duidelijk de lijn opklaart die van den Jacobus-tekst (V, 14-15), tot de definities van het Concilie van Trente voert. Dit zorgvuldig onderzoek leidt dan tot zeer goed gefundeerde uiteenzetting van de uitwerkselen van dit sakrament. Benevens deze verrijking van zijn geloofskennis, zal de ontwikkelde leek in dit overzichtelijk geschreven boek een uiterst belangwekkende proeve van dogmatische ontwikkeling leeren kennen.
E. Druwé
Leny SCHOENMAKERS, De Heilige Catharina van Siena. - Reeks 'De Gemeenschap der Heiligen', Dekker & Van de Vegt, Nijmegen-Utrecht, 1939, 135 blz., fl. 1,25.
Een zesjarig kind, waarover God zich heenbuigt om het op te tillen tot op zijn hoogte en het zijn mystieke geheimen in het oor te fluisteren.
Een meisje, dat beslist haar leven naar God wil richten en 'elke poging om haar van Hem af te trekken, dreef haar dichter naar Hem toe' (blz. 16), naar Hem die haar 'een zoo scherp onderscheidingsvermogen ten aanzien der
| |
| |
geestelijke waarden schonk' (blz. 45), dat geen mensch haar nog weerhouden kon een allerstrengst ascetisch leven te leiden.
Een vrouw met een vurige apostelziel - 'La mia nutura è fuoco' - die zielen genoeg bekeert om drie biechtvaders met werk te overladen, die als officiëele afgevaardigde den vrede bekomt in Italiaansche steden, die een kruistocht predikt, die aan Gregorius XI zelf haar wil - 'vuolo' - oplegt, omdat het Gods wil is, Avignon te verlaten en naar Rome terug te keeren.
Dat is het wonderbare leven van die groote kerkfiguur uit de tweede helft van de XIVe eeuw: de Heilige Catharina van Siena.
Veel groote menschen zullen zoon leven ongelooflijk, overdreven, gedeeltelijk gefantaseerd vinden. In zijn groote trekken behoort het nochtans bij de meest wetenschappelijke en best gefundeerde kerkgeschiedenis; zoodat het, voor ons, nuchtere twintigste-eeuwers het overdenken wel waard is, dat in andere tijden God zoo kon ingrijpen.
In conversatietoon geschreven, zonder wetenschappelijk apparaat, lijkt ons het boek voor een doorsneê-lezer ten zeerste geschikt.
B. De Wint
Marie KOENEN, Birgitta van Zweden. - Wiek op, Brugge, 1939, 106 blz., ing. Fr. 20, geb. Fr. 30.
In de hedendaagsche literaire en cultureele wereld doet dit boek bijna als een anachronisme aan.
Hoe verwijderd staan we nu, moeizame geloovigen te midden van een materiëele wereld, van de XIVe eeuw, waarin, niettegenstaande misbruiken en kwaad, het geloof nog leefde; waarin dan heilige vrouwen - Birgitta van Zweden, Catharina van Siena - Vorsten en Pausen beïnvloedden, ja dwongen!
Hoe staat, hetgeen men thans wel eens literatuur noemt, ver verwijderd van het voorname en verzorgde proza, dat Marie Koenen ons hier aanbiedt! Aan geschiedkundige verbeeldingen gewoon, heeft deze schrijfster van historische verhalen en romans een zoo concreet, zoo objectief mogelijk beeld geschetst van deze wonderbare vrouw, grooter dan een Vorstin en strijdbaarder dan een kruisridder. Volgende aanhaling verklaart best hoe zij haar heldin gezien heeft: 'Groot en onaantastbaar rijst de machtige figuur van de Heilige Birgitta van Zweden op de grens van de middeleeuwen en den nieuwen tijd, de trouwe wachteres, beschermster van haar eeuw en van de toekomst. In haar strijdvaardigheid de zuster van Bernardus van Clairvaux; in haar ootmoed de zuster van Franciscus van Assisië, die in de XIIe en in de XIIIe eeuw haar voorgangers waren; de moeder van Caterina van Siena en van Jeanne d'Arc, die na haar kwamen: de eerste om haar taak te voltooien; de tweede om strijdend den vrede te stichten, door Birgitta afgebeden' (blz. 90-91).
Haast niemand zal dit zeer waardevolle boek naar waarde beoordeelen: de menschen zijn anders gericht! Het kan en moet toch, voor aandachtige lezers, onvermoede perspectieven openen op een verre geschiedenis en op een hedge Voorzienigheid. En volgende zinsnede moge meteen aantoonen hoezeer de korte bloemlezing uit Birgitta's geschriften het overwegen waard is: 'Alles schiep Ik ter wille van den mensch en onderwierp alles aan hem. Maar hij bemint alles behalve Mij en haat niets behalve Mij. Hij is zoo verward en, buiten zinnen, dat hij liever dan de eeuwige eer, die onvergankelijk is, de vergankelijke eer verlangt, die niets anders is dan het schuimen en bruisen der zee, hoog als een berg voor een oogenblik, maar meteen vergaan' (blz. 95).
Em. Janssen
Dr. N. PEETERS-AL. HULPIAU, Onze Bijbel. Bron van Licht en Leven. - Beyaert, Brugge, 1939, 314 blz.
J. COPPENS, L'Histoire Critique de l'Ancien Testament. Ses Origines. Ses Orientations nouvelles. Ses Perspectives d'avenir, - Casterman, Doornik, 1938, 132 blz., Fr. 12.
Dr. N. Peters' Unsere Bibel. Die Lebensquellen der Heiligen Schrift, waarvan de eerste uitgave verscheen in 1929, is geen technische, wetenschappelijke studie, maar een werkje bestemd om bij gewone ontwikkelde lezers interesse te verwekken voor den Bijbel en hen aan te zetten zelf den Bijbel te lezen. E.H.Al. Hulpiau heeft ons een Nederlandsche bewerking bezorgd van de derde Duitsche uitgave (1935). Mgr. Coppieters schrijft in een woordje ter inleiding op E.H. Hulpiau's werk: 'Technische inleidingen en wetenschappelijke commentaren zijn maar bruikbaar in Hoogescholen en Seminaries, en voor hen die later een speciale studie van den Bijbel kunnen maken. Voor ontwikkelde lezers die dit niet kunnen - en onder dezen rekenen wij ook de vele kloosterlingen en priesters die door hun drukke ambtsbezigheden belast, in profaan onderwijs of zielzorg werkzaam zijn, - zal een algemeen inleidingsboek tot de H. Schrift van onschatbaar nut zijn.' Doel en manier van E.H.
| |
| |
Hulpiau's Nederlandsche bewerking worden klaar vooropgezet ter verantwoording:
'... Wat hier bedoeld wordt, is, de H. Schrift meer bekend te maken, haar rijken inhoud in het licht te stellen, haar verheven beteekenis voor gansch de kultuur aan te toonen, haar goddelijke waarde voor het persoonlijk en maatschappelijk leven te ontvouwen, terloops eenrage vooroordeelen te bestrijden en enkele noodzakelijke ophelderingen te verschaffen, bovenal vereerring en liefde voor Gods woord in te boezemen, op de lezing, de medidatie en de beleving van Gods woord aan te sturen.'
'De tous les livres à faire' schrijft Lamartine in 1832, 'le plus difficile, c'est une traduction'. En zoo het waar blijkt te zijn 'traduttore traditore', 'wat moet men dan van een bewerker zeggen? Het minimum dat men eischen zal, is, dat de gedachtengang van den auteur geëerbiedigd wordt. Met het oog daarop wordt voor vele deelen letterlijk de oorspronkelijke tekst gevolgd. Daar slaat de bewerking slechts op details in den tekst of op de nota's. Waar de bewerking verder gaat, wordt dit door de omstandigheden af door het bedoelde publiek afdoende gerechtvaardigd.'
Het werk bestaat uit vijf deelen:
I. De Bijbel in het algemeen. De houding der katholieke Kerk tegenover den Bijbel (blz. 9-72).
Dit eerste deel is een methodische, bondige uiteenzetting van wat ieder katholiek over den Bijbel zou moeten weten; b.v. Bijbel en Overlevering - Canon van den Bijbel - inspiratie en inerrantie - tekstgeschiedenis en tekstkritiek - katholieke bijbelverklaring. Meer dan één delikaat probleem wordt hier in 't kort, wonderwel geformuleerd; zie b.v. de kwestie over het litteraire genre in den Bijbel (blz. 40); de verhouding van Bijbel en wetenschap (blz. 42); de draagwijdte van de dekreten van de Pauselijke Bijbelcommissie (blz. 47); de dogmatische ongereptheid 'voor alles wat betreft de geloofs- en zedenleer en ook wel den geschiedkundigen inhoud in de mate dat die feitelijk aan de basis van het geloof ligt' (blz. 52); de beteekenis van de authenticiteit van de Vulgata (blz. 54). Deze behandeling van de houding van de Katholieke Kerk tegenover den Bijbel is gebaseerd op een gezonde, nuchtere kijk op de zaken; en juist omdat bij schrijver gepaard gaan eerbied en liefde voor den Bijbel, durft hij meer dan eens te veroardeelen 'domme religieuze dweepzucht' (blz. 61) die alle problemen in den Bijbel ontkent, of als ketter veroordeelt wie ook maar de minste onvolmaaktheid in den Bijbel zou durven te veronderstellen' (bv. zie op blz. 22, 81, 90 enz.).
II. De Bijbel en de profane kultuur (blz. 73-127).
In dit tweede deel wordt ontleed de kunstwaarde van den Bijbel op zich zelf en de invloed van den Bijbel in het kultuurleven.
De kunstwaarde van den Bijbel op zich zelf: de poëzie van den Bijbel: beeldspraak, metriek, rijm, alliteratie, ens. Het drama kent de bijbeleche dichtkunst niet (blz. 84). Epische brokken liggen in den Bijbel verzonken bv. het zwaardlied van Lamech; de regenboog als teeken van het Verbond; Deborah; Samson; enz. Er staan evenwel geen sprookjes in het O.T. (blz. 85), wel fabelen en parabelen (blz. 86). Het zwaartepunt van Israëls poëzie ligt in de lyriek (blz. 86).
De invloed van den Bijbel in het kultuurleven kan men best opmerken in de wereldliteratuur, schildenkunst, beeldhouwkunst, muziek; zelfs oefent de Bijbel invloed uit op de taalvorming en taalwetenschappen, geschiedenis en wijsbegeerte. 'Wij ontberen nog immer een “Kultuurgeschiedenis van den Bijbel”, d.i. een boek dat op waardige wijze en alzijdig den heerlijken invloed, die uitging van de H. Schrift op het sociaal en geestelijk kultuurleven zou belichten' (blz. 74).
III. Het religieuze licht van den Bijbel (blz. 129-197).
'Van God, door Christus, zijn Zoon, tot God' is het groote thema van de geschiedenis der menschheid en van onzen Bijbel, het boek van de menschheld (blz. 131). Eerst wordt hier in 't kort aangeduid hoe dit theocentrisch principe alle boeken van Oud en Nieuw Testament beheerscht (blz. 132-164); verder hoe de Bijbel bron van Licht is voor de Kerk in hare voortzetting van Christus' ambt als leeraar, priester en herder (blz. 165-167); welke rol de Bijbel speelt in de theologie (blz. 167-185) en eindelijk hoe de Bijbel een bron van licht is ook voor het burgerlijk recht en de politiek (blz. 186-197).
IV. De religieuze kracht van den Bijbel (blz. 199-232).
Gelijk het licht van de zon, wordt ook het licht in den Bijbel omgezet in kracht (4e deel) en warmte (5e deel). 'Het licht immers dat de Schrift mededeelt, is het licht der waarheid... De Waarheid is een onontkoombaar en onverbiddelijke autoriteit... Zij grijpt den mensch aan en dit zooveel te gemakkelijker, naarmate zij onder meer esthetischen vorm wordt naar voor gebracht. Zoo wordt deze geestelijke lichtbron zelfs op natuurlijke wijze, een levende krachtbron (blz. 199). Bron van levenskracht is de Bijbel als volksboek en als 'praktische handleiding voor het geestelijk leven' (blz. 204), in tegenstelling met zooveel moderne verwaterde ascetische literatuur (blz. 202-212). Ook uit de bijbelsche gebeden kan het geestelijk leven gesterkt worden; daarom
| |
| |
ontleent de liturgie zooveel van hare gebeden aan den Bijbel (blz. 212-222). Mocht de Bijbel dus meer gebruikt worden vaar predikatie en catechese (blz. 222-227). Zelfs buiten de katholieke Kerk vinden gemeenschappen religieuze kracht in de H. Schrift (blz. 227-232).
V. De religieuze troost van den Bijbel (blz. 233-304).
'Zoo het waar is dat het woord van een medelijdend mensrh verzachting brengt aan de smart, zoo het waar is dat een edel boek een terneergedrukte kan opwekken, een gewond hart kan verkwikken, hoeveel te meer zal dan het woord van den allerbarmhartigsten God in het heiligste boek ter wereld de zielen van zijn kinderen kunnen troosten en zalven' (blz. 234). De Bijbel is een boek van religieuzen troost omdat van de eerste tot de laatste bladzijde in alle gebeurtenissen Gads Voorzienigheid wordt in het licht gesteld (blz. 237-241) en overal het vertrouwen op God de grondtoon is (blz. 241-252). De Bijbel is het boek voor den tijd van het lijden (blz. 253-269), het boek van de verlossing (blz. 269-275). Zoo is de Bijbel tenslotte het boek van het ware optimisme, voor het heden en de toekomst (blz. 276-284) en het boek van de vreugde door den vrede in Gods liefde, ook in lijden en beproevingen (blz. 285-295) en tegenover den dood zelf (blz. 295-304).
Als besluit een warm woordje om alle geloovigen aan te zetten meer en beter te profiteeren van de levenswaarden van ons H. Boek (blz. 305-312).
Bovenstaande gedetailleerde ontleding van Dr N. Peters' boek zal dra laten inzien dat we E.H. Hulpiau mogen danken ons eene Nederlandsche bewerking te hebben bezorgd van dit heerlijk werk. Men neme wel in acht dat E.H. Hulpiau ons eene Nederlandsche bewerking geeft, geene vertaling. Tal van Duitsche literatuuropgaven die voor de meeste Nederlandsche lezers niet te bereiken zijn, werden of eenvoudig weggelaten of vervangen en aangevuld door Nederlandsche werken. We vinden het evenwel jammer dat sommige bladzijden van het oorspronkelijke te veel werden ingekort (vooral in het vijfde deel), waardoor veel kleur en warmte in de voorstelling - wat voor een vulgarisatiewerk bijna eene noodzakelijkheid is - verloren gingen. Ook voor de taal kan de Nederlandsche bewerking heel wat winnen, zooals men trouwens reeds zal gemerkt hebben uit de enkele geciteerde brokken. Ongelukkige wendingen of uitdrukkingen zijn soms echt storend: b.v. op bl. 214: 'Jezus zelf, als kind van zijn volk, heeft voor Zijn hemelschen Vader in deze psalmen zijn ziel ontvouwd. Twee kruiswoorden kunnen hiervoor aangehaald worden...' - of nog op bl. 106: 'het woord van Gods tent onder de menschen' (Apoc. 21, 3-4); - op bl. 87 'Men zal dan ook de kenschetsende methode van de auteurs der verhalende boeken begrijpen, die, verspreid in hun geschriften, liederen hebben gestrooid'; - op bl. 268 'beoefening van den godsdienst' (= Religionsübung) voor: oefening van godsvrucht, of (zooals op bl. 307 gezegd wordt) godsdienstoefening; 'beoefening van den godsdienst' is hier wel wat tegenstrijdig met wat op bl. 250 gezegd wordt.
Om te beantwoorden aan de wenschen van den H. Stoel en voornamelijk van Paus Pius XI, dat katholieke geleerden ernstige pogingen zouden aanwenden omn degelijke schriftuurstudie te bevorderen, laat Z.E.H. Kanunnik COPPENS geen gelegenheid voorbijgaan ons de vrucht van zijn kennis en studie ten dienste te stellen. Zoo liet hij onlangs in bundel verschijnen enkele artikels eertijds gepubliceerd in de Nouvelle Revue Théologique. Zijn doel is, vooral vakkundigen het resultaat van zijn veelvuldige lektuur over de jongste geschiedenis der exegese mee te deelen. In een eerste sectie geeft de auteur een overzicht van de voorbereiding, het ontstaan en de eerste evolutie van het Wellhauseniaansch systeem; in een tweede sectie worden de reacties uiteengezet en het benaderen van een nieuwe synthese van de profane en religieuze geschiedenis van Israel. Voor de historico-comparatieve school werden vooral Gunkel, Eerdmans, Alt e.a. bestudeerd. Tenslotte worden de vooruitzichten onderzocht vooral voor het katholieke standpunt. Het ware onredelijk alle Bijbelstudie van niet katholieke zijde zoo maar a priori als totaal valsch te veroordeelen; - hoe verkeerd een tendentie over haar geheel genomen ook weze, toch zal men er ook iets goeds in vinden. Katholieken zullen dus ter harte nemen het ware van het valsche te onderscheiden en het ware element de waarheid te laten ten goede komen. Dat tracht de auteur te doen in de ontleding van de geschiedenis der historischcritische exegese in de dertig laatste jaren vooral en er de gevolgen uit te trekken voor ons katholiek schriftuuranderricht. Ben vollediger en dieper kennen van het Oude Oosten en zijne beschaving zooals we die heden kunnen, uit de monumenten en de literatuur die uit de opgravingen voortdurend aan het licht komen, geven aan de bijbelsche problemen heel wat ruimer uitzicht dan de Wellhauseniaansche school meende op te stellen. Die nieuwe elementen mogen van katholieke zijde
niet uitgesloten worden voor wetenschappelijke Bijbelstudie. Het spreekt vanzelf, dat een onderscheid dient gemaakt te worden tusschen schriftuuronderwijs in Seminaries en dat van meer specialiseerende studiecentra.
Alwie het geluk heeft zich toe te leggen op Bijbelstudie zal Z.E.H. Coppens dankbaar zijn voor dit werkje, resultaat van moeizame lektuur en delikate
| |
| |
studie; een werkje waarin men tevens een warme liefde waarneemt voor Kerk en waarheid.
J. Volckaert
De katholieke vrouw in de moderne wereld. Richtlijnen voor de Kath. Vrouwenbeweging. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 198 blz., Fr. 15.
Op de Studiedagen, te Brussel (het jaar blijft onvermeld) ingericht door de 'Internationale Unie der Katholieke Vrouwenbonden', droegen hoogstaande sprekers en spreeksters, specialisten in het vak, deze grondige en juiste referaten voor: ze zijn haast een volledig handboek voor de katholieke vrouwenbeweging. Mgr. Dr. Hoogveld, hoogleeraar te Nijmegen, geeft de Inleiding en handelt over de menschelijke persoonlijkheid; Mej. Boers. lid van den Belgischen Senaat, kenschetst den toestand der vrouw in het huidige maatschappelijke leven; E.P. Plus S.J., professor te Parijs, spreekt over het goddelijk kindschap even goed aan de vrouw als aan den man geschonken; E.P. Pilloud O.P. zet uiteen wat de Kerk meent over de zending der vrouw; over de ziel en de verantwoordelijkheid der vrouw, en over het anti-natuurlijke en anti-christelijke in zekere feministische theorieën, handelen drie dames uit Frankrijk en Zwitserland, bestuursters van inrichtingen van maatschappelijk dienstbetoon. - Het verwondert ons geen 'Imprimatur' te vinden in een boek over dergelijke onderwerpen.
De vertaling der voordrachten, in het fransch gehouden, Is bevredigend, behalve een paar uitdrukkingen die ons onaangenaam aandoen.
J. Salsmans
J.G. TER HORST, Mensch en Maatschappij. - Van der Loeff, Enschede, 1939, 220 blz., fl. 1.90.
In een twintigtal losse hoofdstukjes, die elk een actueel sociaal-ekonomisch probleem of strekking behandelen (Gelijkheid, Huwelijk, Geld, Machine, Bellamygedachte, enz.), bewijst schrijver telkens hoe 'ons christelijk geloof ons geleerd heeft, dat wel en wee van den enkeling en van de velen, ja van allen is samengekoppeld aan het doen van goed of kwaad'.
S. is geloovig protestant. Zijn ideeën en strekkingen kunnen door elken christen aanvaard worden.
L. Arts
Ph. NYSSENS-BRAUN, Dom Columba Marmion intime. - Bibliothèque Orientations, 1939, 138 blz.
De schrijfster geeft ons in een paar fijne bladzijden de figuur van Dom Columba Marmion als vriend van den huize weer. De indruk dien hij achterliet op jeugdige zielen was diepgaand, want hij was zeer menschelijk en humaan, vol geestigheid en humor, maar beter nog ernstig religieus en vol innige intimiteit met Christus.
A.D.
Dom Colombo MARMION O.S.B., Een met God. - Naar de brieven van Dom Marmion, door Dom Raymond THIBAUT O.S.B.; vertaald door Frans CROLS, pr. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1939, 340 blz., Fr. 20.
Deze brieven geven werkelijk 'de synthese en de bekroning' van het rijke opus van D.M. Zander dit boek blijven zijn werken onvolledig. Geen wonder dat van de Fransche uitgave in korten tijd 40.000 ex. werden verkocht.
Hier treft ons, zoo mogelijk, nog meer dan elders, het directe, het intieme, het doorleefde, het persoonlijke en tevens klassieke, die D.M.'s werken kenmerken. Het is een doorloopend gesprek van ziel tot ziel, over al de gebieden van het opgaande vereenigingsleven met God. Uiteraard richten deze brieven zich tot personen - ook leeken - die zich ernstig toeleggen op het vorderend geestelijk leven.
De uitgever heeft de uittreksels gerangschikt volgens een rationeel plan: zoo worden herhalingen vermeden, en vormen deze brieven een levend model van wijze en heilige geestelijke leiding.
L. Arts, S.J.
| |
Wijsbegeerte, paedagogie
Dr. J.H.E.J. HOOGVELD. Inleiding tot de Wijsbegeerte. Deel 1: Beginselen der Wetenschapsleer. - Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1939, 269 blz., gen. fl. 3.90, geb. fl. 4.90.
Voor 't eerst uitgegeven in 1933 verschijnt deze Inleiding thans opnieuw in een meer verzorgde typographische voorstelling en... in een weer gewijzigde spelling. Ze blijft bijgevolg wat ze was: een degelijke handleiding in de wetenschapsleer voor geïnitieerden veeleer dan een inleiding voor beginne- | |
| |
lingen. Aan den tekst is weinig veranderd, alleen het hoofdstuk: Inductie en Syllogisme werd eenigszins omgewerkt. Ook deze voorstelling van de inductie bevredigt ons niet. Indien de Schrijver het inductie-proces hier niet volledig kon verantwoorden - wat wij graag toegeven - moest hij, zich tot het centrale punt beperkend, althans den overgang wettigen van het principe: de natuur werkt wetmatig (het onmiddellijke inductieprincipe) tot dit andere: de natuur werkt met noodzakelijkheid.
De inhoud en de strekking van deze verdienstelijke Inleiding werd hier besproken in een artikel over Nederlandsche Inleidingen tot de Wijsbegeerte (Streven, Juni, 1937; blz. 475-486). Het tweede deel, dat het wezen en de taak van de Philosophie zal behandelen, verschijnt eerlang.
E. Vandenbussche
Dr. Paul ELLERBECK S.J., Een geval van schijndoofheid. Voorwoord van Prof. Dr. Th. RUTTEN. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1939, XII-160 blz., 6 photo's buiten tekst, geïll., ing. fl. 2.25.
P.E. beschrijft in dit boek zijn onderzoek van een concreet geval van schijndoofheid. Het geldt een jongen van 8 jaar, die lang voor doof was gehouden, ofschoon geen physiologische gebreken aanwezig waren. Opgemerkt werd alleen maar, dat hij vooral opging in de ervaring van de eigen organische veranderingen - waarvoor E. de zeer geschikte benaming vond van 'vitale aandoeningen' - zoozeer dat hij aan het buiten-object, dat deze veranderingen in hem teweegbracht, schier geen aandacht meer schonk. Daar deze vitale aandoening bij elke zintuiglijke waarneming optreedt, zag E. zich voor de vraag gesteld, hoe het kwam, dat zij bij den jongen vooral stoornis van het gehoor en niet van andere zintuigen veroorzaakte. Het antwoord vond hij in het eigen karakter van het hooren, dat in hooge mate representatief is en in zijn object een intens verbinden van symbolen insluit, en ook in de speciale duurervaring van het hooren, waardoor ook de vitale aandoening veel meer dan in andere zintuigen het geval is, aan een continuë verandering onderhevig is. Dit onderzoek gaf den auteur de gelegenheid om een diepgaande studie te maken van deze vitale aandoening, die een zoo gewichtige rol speelt in elk menschelijk kennen, en aan wier gezonde werking voor de objectiviteit en de doelmatigheid van dit kennen zooveel gelegen is. Tevens werd hij genoodzaakt het belangrijke vraagstuk der duurervaring in het kennen, ontstaande uit de beleving van tijd en ruimte, opnieuw in het hem concreet voorgestelde geval te bestudeeren, evenals het specifieke verschil dier ervaring in de verschillende zintuigen. Het interessante van dit werk is voorzeker eerst en vooral dat hier a.h.w. een levende synthese der experimenteele psychologie wordt geboden, waarbij de algemeene wetenschap over waarneming, gewaarwording, prikkels, enz. ver diende getranscendeerd te worden, maar ook dat het den schrijver gelukt is langs deze concrete methode, experimenteel, zoo ver in de menschelijke
functies tot een diepere, bijna geestelijke eenheid door te dringen.
Nielttegenstaande al zijn zuivere wetenschappelijkheid, heeft dit onderzoek toch iets van de spanning van een detective-verhaal: de onderzoeker zag zich trouwens ook in den echten zin van het woord voor een detective-probleem gesteld. Om zijn concrete en geleidelijke voorstelling is dit boek ook voor niet gespecialiseerde lezers een leerzame lectuur.
L. Vander Kerken
Paul et Camille BOUTS, La Psychognomie, Lecture méthodique et pratique des caractères et des aptitudes. - L. De Lannoy, Genval, 212 blz., Fr. 40.
Dit boek over physiognomie blijkt veel aftrek te vinden: het heeft reeds zijn vijfde uitgave. Het is ook zeer aanlokkelijk zijn medemensen tot in hun diepste wezen te leren kennen alleen reeds door een analyse van schedelvorm en handschrift, en dat wil dit boek leren. Het is geschreven als een handleiding voor een praktikum. Theoretische beschouwingen en praktische oefeningen volgen elkaar op. Het geeft temperamentsleer en karaktelogie, vergelijkende anatomie en graphologie, afgewisseld door pedagogische of vrome vermaningen. Het is rijk aan eruditie, maar zeer verward, en alles te samen genomen zeer misleidend. Zo eenvoudig is mensenkennis niet. Hoeveel van wat hier als zeker vermeld staat, is reeds ten onder gegaan met het voortschrijden van de wetenschap. Wat is er b.v. op het oogenblik nog zeker van de eens zo beroemde localisatieleer in de hersenen? Wie zich in de opvoeding of in de omgang met mensen laat leiden door zulke gegevens, komt zeker bedrogen uit. Hoe goed ook bedoeld, met een dergelijk amateurisme is de mensheid niet gediend. Zeker, dit boek steekt door zijn christelijke en zedelijke instelling ver uit boven de meeste boeken van dit genre, en daarom moeten we misschien blij zijn, dat voor lezers, die nu eenmaal op zulke lectuur afvliegen, dit boek geschreven is. Meer dan deze betrekkelijke waarde kunnen we aan deze publicatie niet toekennen.
Dr. P. Ellerbeck
| |
| |
VERHEYEN en CASIMIR, Paedagogische Encyclopedie. Afleveringen 9, 10, 11, blz. 385-528. De Sikkel, Antwerpen, fr. 12 per aflevering.
De ons ter bespreking toegezonden afleveringen lopen van Durkheim tot en met een groot deel van de Geschiedenis der Opvoeding en Opvoedkunde. Aan de laatste aflevering is een bijlage toegevoegd (12 blz.) over de Wijsbegeerte in Nederland in de XXe eeuw van de hand van R. Casimir. Het eerste deel van dit kloeke werk is hiermee voltooid. Een recensie van een dergelijk oeuvre moet zich noodzakelijk tot enkele opmerkingen beperken. Onze hoofdindruk is dat deze encyclopedie duidelijk het stempel draagt van het milieu, waarin het ontstaan is. De titel zou kunnen zijn: Paedagogische Encyclopedie van Protestanten. Bij deze titel zouden we dan de ruimheid van opvatting moeten prijzen. Nu echter moeten we op een disproportie wijzen. in de uitwerking. Deze blijkt b.v. in het nog niet volledige artikel over de Geschiedenis van Opvoeding en Opvoedkunde (blz. 505, 514, 520, 527) en aan de relatief geringe plaats van katholieken afgestaan. Bijzondere vermelding verdienen de bijdragen van de Vleeschauwer en dat van Casimir over geesteswetenschappelijke psychologie. Slordig en onzakelijk is het artikel over de eenheidsschool. Zeer eenzijdig en paedagogisch onvolledig is het artikel over het geheugen. Er wordt o.a. in beweerd, dat het geheugen 'wellicht ook in de niet organische wereld gevonden wordt'! Alles te samen lijkt ons voor Katholieken het Paedagogisch Lexicon (Duits) van Herder, de voorkeur te verdienen. Daarnaast kan men dan dit Nederlands werk gebruiken.
De bijlage van Prof. Casimir geeft een zeer welkom overzicht over de recente geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Het maakt op ons de indruk dat het 10 jaar geleden geschreven is; misschien is dat te verklaren uit een streven om enige afstand te nemen. In de vermelding van de in het Nederlands publicerende wijsgeren in België viel het ons op, dat wel de Vleeschauwer, die toch het meest in het Frans schreef, en niet E. De Bruyne vermeld werd.
Dr. P. Ellerbeck
Dr. Fritz KUNKEL en Ruth KUNKEL, Opvoeding tot persoonlijkheid. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1935, 106 blz., Fr. 20.-.
Dit boekje van de bekende volgelingen van A. Adler is een inleiding tot de Individualpsychologie.
Vele voorbeelden en analysen biedt het ons aan om de gedragingen van onze evenmenschen en vooral van onze kinderen beter te begrijpen. Daar komt het immers vooral op aan Dikwijls moeten we de oorzaak van hun gebreken niet dieper zoeken dan in een onbegrepen moedeloosheid of een mislukte aanpassing aan de omgeving. Straffen en strengheid kunnen meestal slechts de kwaal verergeren, alleen een voorafgaand inzicht in de oorzaak der ontmoediging en de 'trucks', door het individu aangewend, om het zelfgevoel te herstellen kunnen hier de genezende behandeling brengen. Even nuttig zijn de beschuldigingen der Individualpsychologie tegen verwenning, die niet minder dan overdreven strengheid, moedelooze, onaangepaste menschen voortbrengt.
Een nuttig boekje dus, waar menig opvoeder, ook voor eigen verbetering, veel uit leeren kan.
W. Smet
| |
Letterkunde
Karl SCHEFFLER, Form als Schicksat. - Reutsch Verlag, Zürich, 1939, 170 blz.
Dit merkwaardig boek van K.S. is ongetwijfeld de vrucht van een jarenlang nadenken over kunst en schoonheid en van een diepvoelend em aandachtig genieten van kunstwerken uit oude en nieuwe tijden. De nogal kwaad aardig-Germaansche titel zou den lezer tot het vermoeden kunnen brengen, dat een berg philosophie hem te wachten staat. Toch is dit geenszins het geval: de grondideeën die in dit boek ontwikkeld worden, zijn onmiddellijk uit een denkende ervaring geboren en hebben weinig uitstaans met systematisch - aprioristische doctrineering, wat toch ook weer niet zeggen wil, dat ze slechts een bonte verzameling van slagwoorden uitmaken en in den grond op geen enkel systeem berusten.
Denkers en kunstenaars hebben volgens S. dit gemeen, dat beide hun beperkte individualiteit ontstijgen en de wereld beleven als vorm, dat zij m.a.w. al de wisselende verschijningen van het leven niet als materieele toevalligheden beschouwen maar als steeds nieuwe manifestaties van het gansche geheel. Zoo is de vorm het kenmerk en de substantie van alle echte kunst. En daar elke vorm de objectieve verschijning is van een streven of van een kracht (leven of natuur door venmiddeling van het leven, zich respectievelijk uitend in tijd- en ruimtekunsten) en deze door het subject
| |
| |
worden beleefd als gevoel, zal elk waar kunstwerk moeten zijn: de volkomen uiting van oorspronkelijke gevoelens in adaequate vormen.
Vanuit deze grondidee bestudeert S. verschillende kunstsoorten: de malodische vorm der muziek en de eigen vorm van poëzie en beeldende kunsten. Een paar hoofdstukken handelen nog over de verwording der kunst tot 'Halbkunst' en de verschillende manifestaties daarvan in den modernen tijd, en verder over de onderlinge waardeverhouding der kunstproducten.
Interessant is o.m. zijn diagnose van de hedendaagsche literatuur. Ofschoon vrij algemeen is deze diagnose er niet minder raak om. S. poneert als essentieel aan elke literaire kunst: de handeling (het Duitsche 'Handlung' laat zich maar moeilijk in het Nederlandsch vertalen). Deze handeling, die zich in de lyriek als voelend subject, in de epiek als het verhaalde object en in de dramatiek in zich zelf beleeft, is aan de kunst essentieel omdat zij haar eenheid en bestaanskracht geeft. Alleen deze handeling raakt de existentieele werkelijkheid van het leven, zij alleen is het 'sinnfällige' object der literatuur. Waar de handeling verzwakte, verviel de literatuur tot een 'oft scharfsinnige Zergliederung merkwürdiger individuellen oder kollektiver Tatbestände', de psychologie was maar een magere Ersatz voor de echte ontroering en 'die Leser langweilten (sich). Sie gapen es nicht zu, sie langweilten sich verstolen'. De onmacht der hedendaagsche kunstenaars om nog algemeengeldende en algemeenmenschelijke handelingen te vinden, verklaart S. door hun levensscepsis, hun overtuiging dat het leven geen zin heeft: 'die Literaten wurden in ihrer Umwelt zu Baissiers des Lebens'. Hiermede ging ook de kracht der vormgeving verloren: het scheppen zelf had immers ook geen zin meer: 'es fehlte ihnen weder am guten Willen noch an Talent, ober sie vermochten nicht länger Propheten des Lebendigen zu sein, sie konnten nich Dichtungen schaffen, die verherrlichen, ohne zu lügen, deren Tragik bejahend ist'.
Verloren ging in de tragiek de poëtische gerechtigheid, niet die van het banale 'happy end', maar de hoogere zedelijke eenheid, die alle tragische spanningen pas mogelijk maakt - want 'alle Helden glauben an eine höhere Gerechtigheit, denn sie bemühen sich ja handelnd darum bis zur Selbstvernichtung' - en in wier geloof de dichter de geestelijke vrijheid en bevrijding vindt, die het kunstscheppen zin geeft en het de moeite waard maakt.
De laatste oorzaak van dit alles vindt S. niet zoozeer bij de dichters en auteurs als wel in den tijd zelf waarin zij leven: wij leven historisch in een buitengemeen actieven tijd: de handeling vluchtte uit de kunst, zij ging over op de geschiedenis zelf en werd ons zóó nabij dat de noodige objectieve afstand voor een poëtische bezinning zoo goed als onmogelijk werd: 'darum müssen wir auf Dichtung grossen Stils verzichten'. Zijn onderzoek is dan ook geen aanklacht, wel een historische diagnose, die het verleden wil verbinden met een gezondere toekomst.
S. verstaat de zeldzame kunst om de meest abstracte dingen zóó door zijn concreet-persoonlijke beleving te belichten, dat zij den lezer onmiddellijk verstaanbaar worden. Zijn gedachten hebben zichzelf zóó tot klaarheid gebracht, dat ze telkens de meest spontane en eenvoudige uitdrukking vinden.
Als aanvulling, weze nog even gezegd, dat de opvatting van blz. 95 over het historische Evangelieverhaal als 'das grösste aller Gleichnisse', wel zeer vereerend maar toch een beetje dubbelzinnig is.
L. Vander Kerken
Jos. SELLMAIR, Der Mensch in der Tragik. - Erich Wewel, Krailling-München, 1939, 302 blz.
Het tragische is steeds een van de meest weerbarstige objecten der philosophie en der aesthetiek geweest. Men overdrijft zeker niet, als men zegt, dat totnogtoe geen enkel philosophisch of aesthetisch systeem er een bevredigende verklaring voor gevonden heeft. Sommige aesthetici, zooals B. Croce, weigeren zelfs het tragische nog als een eenheid te beschouwen en verklaren het als een zeer complexe samenstelling van vrij disparate gevoelens. Toch blijft het tragische gevoel de denkende geesten intrigeeren. Sellmair heeft zich op zijn beurt gewaagd aan een studie der tragiek. Men zou echter bedrogen uitvallen als men zich aan een systematische philosophie van het tragische verwachtte. S. beschouwt het tragische eerder in zijn concrete, historische verschijning, hij wil het denkend ervaren. Zijn studie is dan ook uitgegroeid tot een soort philosophie van het tragische leven self, van den mensch in de tragiek.
Het ideaal der burgerlijkheid was zekerheid, zekerheid en veiligheid in alles en omtrent alles, maar een lijden van buitengewone grootte, waarvan de beteekenis den mensch ontgaat, dwingt hem af te dalen in de diepten van het leven, slaat het wereldbeeld stuk, dat hij zich gebouwd had met zijn individueel geluk als middenpunt, en stelt hem onherroepelijk voor het groote mysterie. Ook het christen geloof heeft de tragiek van het leven
| |
| |
niet opgeheven, maar ze eerder verheven tot een bovennatuurlijke intensiteit.
De tragiek is natuurlijk met de contingentie van de wereld verbonden, toch is zij hiermede niet identiek. De Duitsche philosophie meende beurtelings een verklaring te vinden in een tragisch-onmachtige Godheid of in een geheimzinnige menschelijke schuld. S. zoekt ze eerder in de wezensbeperktheid van den mensch, die door de hem omgevende werkelijkheid steeds oneindig overtroffen wordt. Nutteloos is het tot kosmische disharmonieën zijn toevlucht te nemen, de onmogelijkheid voor den mensch om zichzelf en al het bestaande te begrijpen volstaat om een tragische verschijning van het wereldgebeuren te fundeeren.
Tragiek staat in nauw verband met de schoonheid 'Schönheit und Trauer sind fast untrennbare Geschwister. Narzissus musste ertrinken, weil er sich mit seinem Spiegelbild liebend vereinen wollte'. Geen wonder dus dat het tragische wellicht zijn zuiverste en geweldigste expressie vond in de Grieksche kunst. Na het wezen der tragiek te hebben bestudeerd, handelt S. dan ook achtereenvolgens over de Grieksche tragedie, het Grieksche levensgevoel en de katharsisleer, verder over de tragiek van het Germaansche noodlot, en de tragiek in het christendom en de christelijke kunst. Men leze het mooie hoofdstuk over 'Das Tragische und der lebendige Gott'.
De mensch tracht aan de tragiek te ontkomen door het komische, maar dit gelukt hem slechts door de humor, die door een superieur en wijselijk begrijpen van menschen en dingen, boven al het zuiver menschelijke weet op te stijgen tot de ware geestelijlee vrijheid: 'Der Humor ist die Seinshaltung... der gnadenhaft Berufenen, der Kinder Gottes'. Het boek sluit met een paar hoofdstukken over de melancholie, de voorbereidende grondstemming en, blijvende indruk der tragiek, en het 'Wiedererwachen des Tragischen' in de beroerde tijden die wij beleven.
Een werk, dat graag wordt aanbevolen.
L. Vander Kerken
Kurth BERGER, Jean Paul. Der schöpferische Humor. - Böhlau Verlag, Weimar, 1939, X-419 blz., ing. Rm 7,90, geb. Rm 9.
Jean Paul Friedrich Richter (1763-1825) of kortweg Jean Paul is zeker een van de eigenaardigste en tevens van de invloedrijkste figuren der Duitsche literatuur: zijn populariteit stond die van Goethe en Schiller wel eens in den weg. Naast Goethe, de volmaakt vormelijke aestheet en Schiller, de vurige idealist was Jean Paul de dichter der kleine, stille werkelijkheid, der milde menschelijkheid, de dichter van het innige, soms vreemde gevoel. Afkeerig van alle aesthetisch egoïsme, bezielde hem de liefde voor de eenvoudige menschen: hij bracht ze terug in de literatuur. Zelf kind van het volk, opgegroeid in het stille Beiersche dorp Joditz in het Fichtelbergsche landschap, had het hof- en stadsleven, het gezochte milieu der literatoren van zijn tijd, voor hem niet de minste aantrekkelijkheid: hij kwam naar Weimar, zei Goethe, als een Chinees naar Rome. Sentimentalist, voelde hij zich meer thuis in de vrije natuur en bij de landelijke menschen van zijn streek.
De bron van zijn kunstscheppen was het oorspronkelijk beleven van menschen en dingen in hun pijnlijk-komische tegenstellingen. Het kontrast van zijn droomende phantasie gevoelvol versmeltend met de onmiddellijke werkelijkheid rondom hem, al het onvereenigbare tusschen de groote 'wereld' en het kleine 'ik' overwinnend in een 'überlegen' begrijpen en een zachte ironie, werd hij de grootste humorist der Duitsche literatuur.
Beurtelings populair en vergeten, is Jean Paul niet altijd billijk door zijn critici behandeld geworden. Het unieke en heel speciale karakter van zijn omvangrijk oeuvre droeg hier mede zelf de schuld aan. Het geheim van dit werk met zijn barokke hang naar het wondere, het groteske, het 'widersprüchvolle', het absurde was niet zoo gemakkelijk te ontdekken, en niet allen hadden het geduld en het noodige kritisch talent, om in 'das chaotisch Dunkel des reinen Gefühls, aus dem die dichterische Welt Jean Pauls so fremdartig und doch wirklich emportaucht' af te dalen en er naar het verborgen 'Gesetz' zijner kunstproductie te zoeken.
De groote verdienste van Berger is dat hij dit wèl heeft gedaan. Een grondige kennis der 18e- en 19e-eeuwsche Duitsche literatuur, een concreet inzicht in de intellectueele en philosophische stroomingen die op Jean Paul hebben ingewerkt en een scherpe psychologische speurzin, hebben zijn studie tot een definitief resultaat geleid. Geplaatst voor de bonte menigvuldigheid van Jean Paul's oeuvre, waarin idyllen en satiren hand in hand gaan met biographische romans en paedagogische of aesthetische traktaten, en alle levenstegenstellingen zich in de meest opposiete verbroedering ontmoeten, heeft B. gezocht naar de eindelijke eenheid die dit gansch uitzonderlijke werk heeft mogelijk gemaakt. B. vond deze eenheid in Jean Paul's onuitputtelijke humor, die bij hem niet meer als een accidenteele karakteristiek maar als het princiep en de scheppende kracht zelf van zijn werk verschijnt. Deze humor vermiddelde hem de groeiende bevrijding van zijn individueele beperktheid tegenover de oneindige wereld en de finale verzoening van al de pijnlijke tegenstellingen van het leven. Anderen hadden reeds vóór hem gepoogd de humor
| |
| |
tot levensgevoel te maken, 'aber Jean Paul ist der erste, der den Humor als Schöpferkraft entdeckt'.
De zorgvuldige indeeling met de talrijke titels en ondertitels maakten de lezing van dit lijvige en zeer gevulde boek aangenaam en overzichtelijk. Het Herman Böhlau Verlag zorgde voor een eenvoudige maar keurige uitgave.
L. Vander Kerken
Desiderius ERASMUS, De Lof der Zotheid. Vertaald door J.B. KAN. - Wereldbibliotheek, Amsterdam. 189 blz., geb. Fr. 46.
Met uitzondering van De Lof der Zotheid en de Samenspraken, wordt Erasmus bijna niet meer gelezen. Geen wonder, gelijk alle baanbrekers is hij door zijn opvolgers overtroffen.
Waarlijk diepzinnig en tot nu toe onovertroffen blijft hij door zijn Lof der Zotheid. Erasmus, of beter de Zotheid in persoon betoogt dat iedere mensch zot is. En werkelijk, het bewijs staat vast. Hoe kan het anders? Is de zotheid niet de bron van alle leven en levensgenot? De procreatie is immers haar werk, en alle levensgenot, zonder uitzondering een gave van haar. '...welk tijdperk des levens is toch niet somber, niet geesteloos... niet verdrietig, als men het genot, d.i. de kruiderij der zotheid, er niet bijvoegt?' Wie of wat is zij dan, die zooveel vermag onder de menschen? Zij zelf openbaart zich wanneer zij haar ouders noemt: Vader Plutus, de Rijkdom, en moeder Jonkheid; haar voedsters: Dronkenschap en Onwetendheid; haar gevolg: Eigenliefde, Vleierij, Vergeetachtigheid, Werkschuwheid, Genotzucht. Onverstand, Weelderigheid, Drinkgelag en Vaste Slaap. Zoo wordt het betoog, eenerzijds, een penetreerende satire op het menschdom. Ja, in geheel het menschdom speelt de Zotheid.
Nochtans is de Zotheid niet alleen drift, maar ook (en hier wordt Erasmus diepzinnig) gelatenheid, levensmoed, godsdienst, ja zelfs zaligheid. Nu is zij de dochter niet meer van Rijkdom en Jonkheid. Zij wordt de verheffende kracht in den mensch waardoor hij de driften en louter natuurlijk verstand overmeestert en overschrijdt! De twee thema's - zotheid-drift en zotheid-wijsheid - klinken door elkaar. Op het tweede dient de nadruk gelegd zooals men opmaken kan uit het feit dat Erasmus van de zotheid-drift een aanklacht maakt tegen zekere menschen. Wij zeggen tegen zekere menschen; want van een aanklacht tegen een bepaalde instelling kan geen spraak zijn.
De 6de uitgave der W.B. is, zooals de vorige, met de penteekeningeu geïllustreerd, die Hans Holbein de Jongere op den rand van Erasmus' persoonlijk exemplaar der eerste Frobenius-uitgave aanbracht.
J.V.d.L.
Em. JANSSEN S.J., Zoo dichte en zoo doe'k. Verzen van Guido Gezeile en van andere dichters. Een proeve van verklaring. - Brugge, Desclée De Brouwer, 1939, 292 blz., Fr. 25.
Deze verklaring van gedichten, die doorgaans bij de algemeen verspreide bloemlezing Zuid en Noord aansluit, wijkt, zoals Prof. Baur in zijn bitonder gunstige inleiding aanmerkt, nogal sterk af van vroegere gelijksoortige pogingen. De methode van P. Janssen lijdt niet aan overcompleetheid, zooals de overigens heel degelijke verklaringen van E.H. Walgrave: ze tracht de leerlingen naar de gedachte of de gevoelskern van de stukken te leeren grijpen en het ontstaan en de ontwikkeling van een thema te leeren gadeslaan in meerdere schakeeringen en variaties. Door de Gezelle-gedichten in contact te brengen met moderne gedichten, geeft zij ook inzicht in begrippen als school, strooming, richting, enz.
De verklaring van de reeks Gezelle-gedichten, in verband gebracht met Gezelle's leven volgens de laatste gegevens der Jubileum-uitgave, behoort tot het beste wat over Gezelle werd geschreven. Hier leert de student Guido Gezelle waarlijk kennen en waardeeren als een heerlijk getuige van Vlaamschen aard en van echt katholicisme, tegelijk als een ongeëvenaard technicus van het Vlaamsche vers in al zijn volksche en tevens verfijnde spontaneïteit.
De moderne dichters worden onder twee hoofdverdeelingen gegroepeerd: I Natuursymboliek, II Varia. Hier wordt om de beurt gehandeld over de schaduw von den dood, bidden en dichten, verbondenheid.
Verscheidene gedichten of dichters staan hier uitstekend behandeld. Wij denken hier vooral aan Fr. van Eeden, H. Roland Holst, K. Van de Woestijne. Heel suggestief is de ontleding van De tuinman en de Dood, van P.N. van Eyck.
Het is ook voor de studenten heel interessant te zien hoe eenzelfde thema door verscheidene dichters in verschillende perioden van onze letterkunde worden behandeld.
Het nieuwe boek van P. Janssen werd reeds in verscheiden tijdschriften gunstig beoordeeld. Moge die verdiende waardeering den vruchtbaren schrijver aanzetten tot de volgende deelen die in het vooruitzicht worden gesteld. Alle leeraars in de Nederlandsche letterkunde zien ze hoopvol te gemoet.
R.H.
| |
| |
Bernard VERHOEVEN, De zielegang van Henriette Roland Holst. - Het Spectrum, Utrecht, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 151 blz.
Dit werk bestaat uit een oud en een nieuw gedeelte. Het oude gedeelte is het vrijwel ongewijzigde geschrift dat, in 1925, onder denzelfden titel verscheen; het nieuwe is de aanvulling er van, op grond van het sedertdien gepubliceerde oeuvre. Beide gedeelten vallen ongeveer even lang uit; terwijl in het eerste werk, de zielegang nog onrustig vorderde, komen, in het tweede gedeelte, de verworvenheden aan het licht.
Wie het eerste werkje kent, zal den auteur en de uitgevers, om deze bijgewerkte en opnieuw aangeboden studie, dankbaar zijn. Uit het dichtwerk voornamelijk, later ook uit de proza-geschriften, haalt de auteur het beeld der schrijfster op, zooals zij droomt, handelt en bemint. Want heel haar levensloop is er een van knielende bezinning, veroverende daad, onvoldane liefde. In haar streden de vrouw en de man: de man die veroveren wilde, hervormen, vernieuwen; de vrouw die steeds hunkerde naar zachte dienstbaarheid. Ontgoocheld bij de daad, trok zij zich terug in de vereenzaming waar de nieuwe daad geboren werd. Weer ontgoocheld verwierf zij den ootmoed; sedertdien legde zij op haar productie en handelend optreden den glans der religieuze gemeenschapsidee, - sedertdien, ouder geworden en met den dood voor oogen, bezon zij zich over tijd en eeuwigheid... En dan laat Bernard Verhoeven opmerken dat Henriëtte Roland Holst toch, in haar diepste wezen, een vrouw was, bij wie de 'zachte krachten' het wel moesten winnen. Hunkerend naar onderdanigen dienst, vond zij, in den zuiveren ootmoed, haar hoogste bestemming, haar veiligste verworvenheid.
Omwille van het onderwerp zelf, kan deze studie over 'Nederlands grootste dichtcres' niet te warm aanbevolen worden. Ook de auteur geeft alle waarborg. Zijn opstel lijkt ons slechts iets te luidruchtig, iets te veel geschreven met suggestieve formules en vergelijkingen; de scherpte der gedachten, de rustige probleemstelling en het inwerken der stilte hebben er onder geleden.
Em. Janssen
Karel VERTOMMEN, Brood. - De Bongerd-reeks, Zonnewende, Kortrijk, 1939, 31 blz., Fr. 5.
Wij zullen dit kleine bundeltje van 16 verzen niet een machtig gewrocht noemen; toch stemt het ons vreugdig.
Want hier is een dichter aan het woord - zij het nog een dichter van beperkten aanleg - die zijn kunst wel niet opvoert tot de flonkerende geheimtaal van donkere aandoeningen, die zijn muse eenvoudig zingen laat zooals het den volke goed is. En meer en meer, als we dit werkje met de twee voorgaande van Vertommen vergelijken, treft ons het veiliger vinden van eigen weg.
Vertommen wordt de dichter der ballade. Er ligt nog iets programmatisch in zijn opzet, iets onvoltooids in zijn vorm; maar hij wordt het. De eerste (religieuze) stukken zeggen ons minder. Dan volgen Testament, Ruiterlied, Galgelied, Mastklimmen, Ballade der schooiers: de beste verzen van het bundeltje. Wat daarna komt is van kleiner formaat.
Wij halen Voor mijn zoon Wim aan
de volksverbondenheid van den dichter
Wij hebben deze stad, mijn zoon,
voor uw geboorteplaats verkoren,
en 't nabije beiaardlied mocht horen.
Het is heel beperkt; het typeert toch
In ieder leven klinkt de roep
van ongekende horizonnen,
maar elke tocht moet einden
in 't land waaruit hij werd begonnen.
Min God en land, mijn zoon,
Vecht buiten u met volksverraad
Em. Janssen
Maurits L. PEETERS, Rond het gehucht. - (Eigen uitgave) Vorst-Kempen, 1936, 24 blz.
Maurits L. PEETERS, Zegen der aarde. - (Eigen uitgave) Vonst-Kempen, 1939, 47 blz.
Deze twee verzenbundeltjes bevatten samen 46 korte stukjes. Geschreven van 1930 tot in het voorjaar van 1939, bieden zij, van een lang tijdstip, een schralen oogst: zeer kieskeurig moet de dichter tegenover zijn eigen productie hebben gestaan, zeer angstvallig slechts een vers losgelaten. Ja, elk stuk vertoont de sporen van een bijna pijnlijke bewerking.
En het resultaat?
Voortgaande op de titels, zou men een zeker regionalisme verwachten. Daarvan is niets aanwezig: het 'gehucht' (cfr. R.h.G., blz. 4) kan overal liggen; het ligt nergens, omdat het met nogal disparate gegevens werd gecomponeerd. Deze dichter wil tooveren met het slepend rhythme van Van de Woestijne, met
| |
| |
den verrassenden strophenval van Rilke, met de cosmische beeldspraak van Marsman, met den vagen gloed van Fransche symbolisten...; hij heeft zichzelf nog niet gevonden.
Ook in het tweede boekje niet, al geeft het meer voldoening dan het eerste. Te slordig springt hij daar met de taal om (herkend voor herkent (33), zondoorlichtte voor zondoorlichte (34), schreiden voor schrijden (39)); te veelvuldig komen sommige clichés voor (vooral nacht en maanwit); de muzikaliteit, de beeldspraak, de smaak zelfs blijven nogal in gebreke.
Wij geven een drietal voorbeelden; deze behooren noch bij de beste, noch bij de slechtste verzen:
O, dat dit licht nu aan mijn oog mocht leven (blz. 21).
- Na dit verdriet lig ik verscholen in de nacht
en ik ontwaar een groote leemte
in mijn handen, in mijn hart
en mijn verbleekt gebeente (blz. 26).
- De moede avond heeft zijn handen traag gevouwen
in zijn verduldigheid: hij is een oude man
die kruipt op krukke' en kan al lang geen korst meer kauwen (sic)
en sluit zijn mond met een verbeten woede dan (blz. 37).
Zijn mond hoeft deze duidelijk begaafde dichter niet te sluiten. Maar gooi overboord alles wat procédé, verfraaiing, manière is; gooi nog verder de zeurende zelfontleding weg van aestheticisten, die doelloos door dit leven zouden dolen (cfr. blz. 44): vul uw hart met stillen ernst en milden overvloed en zing dan.
Em. Janssen
N.E. FONTEYNE, Kinderjaren. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 202 blz., Fr. 35.
Men heeft dit posthume werk van den gewaardeerden romanschrijver als onmisbaar voor opvoeders voorgesteld. Ronduit bekennen wij dat we zoo iets niet begrijpen; we hopen daarbij dat geen opvoeder dit zoo hopeloos verwarde en op een ontstellende wijze vervalschende boek ter hand zal nemen. Als paedagogisch geschrift heeft de auteur het ook nooit bedoeld; hij was 'vast besloten... in deze autobiographie niets onvermeld te laten' (blz. 127), want hij wilde, bevrijd van elk minderwaardigheidscomplex, zichzelf bewust bezitten.
Ziehier zijn fout: opgegroeid en man geworden in een woelig tijdsgewricht, beschouwt hij de woelingen zelf als verworvenheden. Die tijd heeft de moraal overboord gegooid: cynisch en sceptisch tegelijk beweert hij dat het oprechter is de ondeugden te overdrijven die men ruimschoots bezit, dan te pralen met deugden die men niet zou bezitten (cfr. blz. 189-190). - Die tijd heeft ook, onder de vlag van emancipatie en cultuur, een aanzienlijke lading van Europeesche decadentie in Vlaanderen binnengeloodst: herhaaldelijk moet het den auteur uit de pen, dat Vlaanderen, drie eeuwen lang, 'moedwillig verachterd' is gebleven (cfr. blz. 21, 96, 190 en elders). - Die tijd heeft het katholieke geloof ondermijnd en geschonden: waarom zoekt Fonteyne, die aan zijn geloof getrouw wil blijven (cfr. blz. 114, 128 en elders), voor zijn religiositeit klaarheid en voedsel buiten het Katholicisme? - Die tijd heeft de zoo gewaardeerde traditie geschonden ('Men groeit enkel aan traditie groot', blz. 199) waarom staat deze overtuigde Vlaming zoo onwetend en (waar hij het weet) weigerig tegenover elke overlevering?... Aan levenden lijve moet Fonteyne de ontreddering hebben gevoeld van den oorlog en de naoorlogsche jaren. Verscheurd tusschen de hechtheid van geloof en traditie eenerzijds, den zoogenaamden cultureelen vooruitgang anderzijds, biedt hij ons het beeld van een stuurloozen durver, die, onder het masker van een zelfzeker synisme, veel weifelen verbergen moest.
De mortuis nil nisi bene. Den mensch Fonteyne waardeeren en eerbiedigen wij vanzelf: veel onverteerde lectuur en veel vroegtijdige verbijstering hebben zijn ernst en offervaardigheid niet kunnen vernietigen. Maar het boek, zooals het hier ligt, is een schaamtelooze belijdenis van geloof in een tijd die het niet verdient; het kan slechts de zedelijke, religieuze, cultureele verwarring doen toenemen, waartegen, in deze oorlogsperiode nog veel krachtdadiger dient opgetreden.
Em. Janssen
G. DURIBREUX, Bruun. - 'Onze Tijd', S.V. Brussel, 1939, 198 blz., ing. Fr. 30, geb. Fr. 40.
Vlaamsche romans over het visschersleven bestaan er niet veel; om het ongewone van het onderwerp is dit boek ons dus welkom. Ook de auteur is ons welkom; want deze eersteling getuigt ontegenzeggelijk van talent en temperament.
Bruun en Prosje maken, met den eigenaar De Boenke, de geheele bemanning uit van de visscherssloep de 'Zeekoning'. Prosje valt overboord en verdrinkt; door veel avonturen heen verovert Bruun de liefde van Marina, de
| |
| |
vrouw die Prosje beminde. En dan besluit het boek: 'Aldus verovert Bruun de dingen, zonder hun grond en hun vastheid te doorzoeken. Zijn gevoelen is als de wind, die alles omhult en over de hindernissen heenvaart zonder hun kern te bereiken. Het leven van Bruun is een klare ruimte waarin vaste, afgescheidene vormen verstrooid liggen, die elk hun eigen kern hebben. In zijn leven is de navorsching niet, welke naijverig is van God, de navoresching die de onrust verwekt en een droefgeestigheid die den smaak heeft van den dood' (blz. 198).
Met deze aanhaling leiden we ons bezwaar in. Het werk valt in twee bestanddeelen uiteen: goed waargenomen tafereelen; verbeeldingen en bedenkingen. Beide vervloeien niet in elkander; de verbeeldingen en bedenkingen blijven weinig oorspronkelijk, vaag, wat grootsprakerig.
Nu ja, het is een eersteling. Een volgende maal is de greep van Duribreux wel vaster geworden.
Henriëtte VAN EYK, Truus de nachtmerrie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 175 blz.
Truus de nachtmerrie is een paardje met vleugels, dat 's nachts de menschen moet helpen droomen. Overdag woont het op een zolder, in gezelschap van tante Annette, van muizen en een spin, van een spinet en ouderwetsche boeken... Op haar rug voert zij 's nachts een pianostemmer, twee oudjes, een generaal, een haringman, nog andere menschen. Zij beleeft avonturen met hen; maar het komt nooit uit zooals zij het zou gewild hebben.
De wereld waarin de schrijfster zich beweegt is totaal onwerkelijk; dat maakt haar juist zoo aantrekkelijk. De schrijfster beweegt er zich in, licht en hupsch; zij doet er een diepere werkelijkheid in opglanzen. Zij lijkt zelf een kleine nachtmerrie, wat guitiger dan Truus; zij voert de gelukkige menschen naar het zalige land der kinderdroomen.
Een leuk en lief boek, voor jong en oud even aantrekkelijk.
Em. Janssen
Johan VAN DER WOUDE, Blauwbaard en octopus. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 270 blz.
Zooals ieder boek van Van der Woude, is deze roman met veel talent geschreven. Met veel virtuositeit ook: fragmenten in den eersten persoon wisselen af met fragmenten in den derden persoon, terwijl toch alles volkomen helder en afzienbaar blijft: een goed geslaagde dubbele belichting! Zooals de meeste romans van dezen auteur, stelt ook de onderhavige geheimzinnige personen en verhoudingen voor, op een schemerigen, bijna dreigenden achtergrond. Toch heeft dit werk, tegenover andere, beteekenis noch waarde.
Omwille van het beperkte en betwistbare onderwerp vooral: een beheksing van de sexueele liefde; een griezelige verhouding tusschen Blauwbaard Venter en Octopus Pareau, waarbij vrouwen komen en gaan, weerkeeren en voortleven. Misschien meent Van der Woude dat de onrust naar de vrouw, het zwaartepunt van het leven, de eenige bron zou zijn van alle verdieping, van godsdienst en duivelsdienst; maar dan vergist hij zich schromelijk.
Streng voorbehouden lectuur, waarbij niemand veel kan winnen.
Em. Janssen
Juul FILLIAERT, Tijl's oog op den puinhoop. - Filliaert, Nieuwpoort, 1939, 176 blz., Fr. 25.
Het is wel pikant, nu een nieuwe oorlog aan den gang is, een boek te lezen over wat volgde op den voorgaanden. Juul Filliaert, tijdens den oorlog redacteur van De Stein uit België, vertelt ons hier hoe, in de eerste jaren daarna, de puinhoop Nieuwpoort weer een normale provinciestad werd.
Hij doet het in zes brieven die, van April 1920 tot April 1922, door Tijl zouden verzonden zijn aan den Belgischen Minister. Tijl is een huisvader die na den oorlog in de heimat terugkeert. Van de mildheid en het organisatievermogen van het Belgisch bestuur had hij alles verwacht: hoe komt hij vooreerst bedrogen uit! Hij woont in een abri, in een 'nissenhut', in een barak; moeizaam steekt hij van wal, - maar als het nieuwe begint, voelt hij wat weemoed om de voorbije avontuurlijke heldhaftigheid. Tijl spreekt wel eens bitter; in zijn eersten brief vooral spuwt hij 'zijn galletje' uit. Dan neemt de leuke, de krachtig-levende, de graag philosopheerende en goedmoedige West-Vlaming de bovenhand: Tijl's oog glanst, als hij den puinhoop ziet, van spottend gezond verstand, van meewarige hoop.
Wij wenschen Juul Filliaert met zijn boek geluk; hij verrichtte een goede daad met zijn oude opstellen en herinneringen, opnieuw bewerkt, zoo uit te geven. Zulke souvenirs toch mag men niet vergeten; en, afgezien daarvan ieder lezer beleeft er veel pret aan.
Em. Janssen
| |
| |
Al. SETOLA en ALS IC CAN, Torenland, 10 potloodteekeningen en 11 literaire schetsen. - De Meester, Brugge, Fr. 20.
Hier hebben twee bescheiden maar zeer begaafde artisten elkaar gevonden. De eene - met een italiaanschen naam maar een door-en-door Vlaamsch gemoed - teekent verbazend mooi met het potlood; de andere teekent nog mooier met zijn pen, met 'woorden zwaar gemeten als kubieke blokken', in den stijl die past bij onze stoere vlaamsche torens. Dit is van het kloekste episch proza, wat wij in Vlaanderen te lezen kregen; Verschaeve en Streuvels zullen hier een van hun knapste leerlingen begroeten. - Een keurig en rijk geschenk; een album die voortaan in elk vlaamsch salon moet liggen... en een spotprijs.
L. Arts
Christel BROEHL-DELHAES, Kameraad moeder. - Pax, 's Gravenhage, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1939, 250 blz., Fr. 29.
Dit verhaal, dat een ware heldin op het tooneel voert, is tegelijk hartroerend en verheffend. De weduwnaar Professor Gerold Tiebruck huwt met Romana Parhoff; en deze, stiefmoeder geworden van tegen haar vooringenomen kinderen, leidt hen moederlijk door het leven.
Men kan de gestalten schematisch geconstrueerd, eenzijdig belicht vinden; de geheele roman is een zeer menschelijke opwekking tot edelmoedigheid en liefde. Met wat minder slordigheid omtrent de verdeeling van den tekst, hier en daar den stijl, soms ook de drukproeven, ware dit boek, in zijn genre, een model te noemen.
Met dit voorbehoud toch weer: alles wijst op een Duitsch model; doch waarom zegt de auteur (of bewerkster, of vertaalster) dat nergens?
Em. Janssen
Kristmann GUDMUNDSSON, Het nieuwe land. Geautoriseerde vertaling uit het Noorsch door W.J.A. ROLDANUS Jr. - De kern, 's Gravenhage, 1939, 323 blz., ing. fl. 3,50, geb. fl. 4,50,
Deze historische roman van den IJslandschen dichter Gudmundsson is een sterk boek. Hij speelt in den tijd der Vikingers. Hij verhaalt van den berenboer Askell Gunnkallson: hoe deze, met gezin en knechtschap, van Noorwegen over Ierland naar IJsland vaart: in dat nieuwe land sticht hij, aan het hoofd van Noren en Ieren, een nieuw volk. Persoonlijk gaat hij er bij ten onder; zijn natuurlijke zoon Hrafn Finnian (van een Iersche moeder) is er als de eerste vertegenwoordiger van.
De auteur Gudmundsson doet sterk aan Sigrid Undset denken. Hij neemt, bij zijn menschen, de oerkrachten waar; hij ziet deze geweldig en bandeloos; voor geen consequentie schrikt hij terug. Zijn verhaal wordt er een van moorden, veeten, liefde; alles in den epischen Vikingertijd, in het onherbergzame en toch wild-mooie IJsland; terwijl het christendom der Ieren en het heidendom tier Noren de lucht als vullen met geheimzinnige machten en geesten.
Tot aan de grootste scheppingen van Sigrid Undset reikt dit werk nog niet. Onwillekeurig dachten we soms aan navolging (van Hamsun, Undset, Gulbranssen); zeker projecteert de auteur, in het verleden, moderne denkbeelden en doenwijzen, - en waar hij de godsdienstige krachten laat inwerken, schijnt hij deze slechts als een vorm van fanatisme te beschouwen. De verscheidenheid van tafereelen is nog niet met de ééne vaste inspiratie doorgloeid, de resultante van heiligen ernst en machtig creatief vermogen.
Nochtans stijgt dit boek, om zijn beeldende vaardigheid en epische vaart om de verscheidenheid van inhoud, geest, tafereelen, om de warm-levende typen, hoog boven het gewone peil uit. Kwam de auteur zijn moreele en religieuze vaagheid te boven, hij werd een van de allergrootsten!
Als lectuur voor volwassenen, mits zij ook religieus wat gevormd zijn, moeten wij dit boek warm aanbevelen. De vertaling kan ons voldoen; niets meer echter.
Em. Janssen
Ejnar SMITH, Britt Marie Colstrup. Uit het Zweedsch vertaald door R. DE MUYNCK. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1939, 132 blz.
Ejnar Smith is, naar men zegt, de romancier van het zoo typische leven van den koopmans- en ambtenarenstand op de Westkust van zijn land. 'Britt Marie Colstrup' verscheen in 1926 en wordt voor zijn meest representatieve werk gehouden.
'Die Poorte' heeft den Nederlandschen lezer een goeden dienst bewezen met hem dit meesterlijk stuk vertelkunst ter beschikking te stellen.
In dit kleine boekje wordt op zeer suggestieve wijze de geschiedenis van drie geslachten verteld. Een Undset of een Gulbranssen zou voor hetzelfde onderwerp zeker drie dikke deelen hebben noodig gehad.
'Britt Marie Colstrup' is geen familie-kroniek; het is een psychologisch
| |
| |
roman. De schrijver bezit een eenig talent om de verschillende karakters met enkele sobere trekken scherp te typeeren. En misschien meer nog te suggereeren dan te typeeren. Zonder zijn verbazend evocatievermogen zou het boek, om reden der vele decor-verwisselingen, die de beperkte omvang noodzakelijk maakte, eerder een schets gebleven zijn dan een uitgewerkt geheel.
Dit werk biedt ons een zeer eigenaardig contrast met de epiek, die we uit het Noorden te bewonderen kregen. Die breede epiek, waarin de winden om de rotsen waaien, de bosschen eeuwig zingen en waar de menschen, hoe hard en grimmig ze vaak ook zijn, toch ten slotte weer den weg vinden naar elkander!
Als tooneel voor zijn boek koos E.S. een kleine Zweedsche havenstad, ingesloten in een fjord. Er is geen horizont. Alles is er benepen, eng en somber. In de harten der menschen, die daar wonen, schijnt geen zon. Ze kunnen het leven met zijn lasten haast niet dragen; ze kunnen het leven met zijn vreugde haast niet aanvaarden.
De hoofdpersoon Britt Marie Colstrup is een pathologisch geval van stugge en sombere geslotenheid. Nooit heeft ze het geluk van moeders glimlach gekend. Als kind voelde ze op zich drukken den vloek van vaders haat: 'hij kon nooit vergeven dat mama denzelfden nacht van haar geboorte gestorven was.' Daarenboven 'kent ze een prikkelbare trots, die ze gemeen heeft met heel haar geslacht en die haar een gevoel geeft van een vernederde bedelaar voor een gesloten deur.' Zelfs de liefde, die haar een tijd lang scheen te zullen bevrijden van haarzelf, vindt haar te trotsch en te achterdochtig voor een betrouwvolle overgave.
Wie de godsdienstige en sociale toestanden van Zweden een weinig kent, zal in dit boek, waarin de godsdienstige inspiratie bijna totaal afwezig is, een pakkend-trouw beeld geschetst zien van het grauwe en troosteloote materialisme, dat het eens 'katholieke land van Sint Ansgar' sinds de Hervorming stilaan geheel ontluisterd heeft.
Voor een ontwikkeld lezer zal het niet al te moeilijk zijn 'Britt Marie Colstrup' als een negatief argument te ondergaan. Zoo kan het hem zelfs goed doen. Aan jongeren mag het zeker niet aanbevolen worden.
De vertaling leest doorgaans zeer vlot. Is het echter louter bedilzucht even aan te stippen, dat er toch heel wat kleine slordigheden in voorkomen. Hier volgen enkele voorbeelden. Doeaniers in plaats van douaniers, Beheerdster in plaats van beheerster. Op bladzijde 162 vinden we: 'Gij zijt den man niet van wien...'. In het gebruik van het koppelteeken is de vertaler niet consequent. De afgekapte vorm van 'het' lijkt me niet erg voornaam. Een zin als volgende blijft duister: 'Het was eigenlijk Paul Colstrup, die zulke ingenomenheid met zichzelf aanwakkerde: ze wist dat ze lieftallig en goed was, onbewust bootste ze de uitdrukking zoowel als de houding na van de edele vrouwengestalten, die in al hun beminnenswaardige ongelooflijkheid tot de middenfiguren van de romans van den tijd behoorden.' (blz. 135).
M. Schurmans
Egon HOSTOVSKY, De brandstichter. Uit het Tsjechisch vertaald door Dr. L. LANDSMAN.- Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1939, 210 blz.
Waarschijnlijk door het feit dat de Tsjechische auteur Hostovsky te Brussel verblijft, geraakte zijn werk in Vlaamsche kringen bekend en werd deze roman bij Die Poorte uitgegeven. Hij verdiende het stellig.
Het verhaal speelt in het grensstadje Zbetsjnov; in het midden staat het gezin van Jozef Simon, waarin geen huiselijk geluk aanwezig is. Dat missen de kinderen, het gemis maakt hen opstandig en fantastisch; en, terwijl over het geheele dorp onrust hangt, treedt een brandstichter op die niet bestaat; hij schrijft nochtans dreigbrieven en de reeks van branden zelf bewijst ontegensprekelijk zijn aanwezigheid... Dan komt de vrede in het huisgezin terug, de rust ook in het dorp: de brandstichter - de collectieve hallucinatie die werkelijk rampen sticht - is meteen verdwenen. Alles hangt samen, meent de auteur; uit kleine ongeregeldheden ontstaan groote ongelukken.
De kleinsteedsche roman is vol van breedmenschelijke poëzie. Naar onzen smaak wat vernuftig bedacht en gecomponeerd, wat reflexief geschreven, wordt hij nergens machtig en overweldigend, zooals men bij zulk onderwerp toch zou verwachten. Episch van inhoud, is hij beperkt van uitvoering. Dat bezwaar is echter het eenige.
Altijd voort brengt Die Poorte specifiek-Vlaamsche vertalingen op de markt. Daar is misschien iets voor te zeggen; voor de bijna gewild-slordige taal echter, die daarbij in Vlaanderen nergens thuis hoort, in geen geval.
Em. Janssen
| |
| |
| |
Kunst
C. VERSCHAEVE, Madonna's van Vlaamsche primitieven. - N.V. Van Ditmar, Amsterdam, Antwerpen, 16 blz., 10 platen, Fr. 25.
De letterkundige beschouwingen van Cyriel Verschaeve rond een tiental gekleurde reproducties naar madonna's van Vlaamsche Primitieven, zijn een mengsel van theologie en mystiek met eigenlijke kunst-kritiek. De stelling die aldus door den schrijver tegenover bepaalde kunstwerken wordt ingenomen is zeer individualistisch. Zij getuigt weliswaar van een diep inzicht der dingen maar laat niet altijd aan het kunstwerk zelf recht wedervaren. Dat waar het ten slotte toch om gaat, dat wat voor ons verklaard zeu moeten worden dient ter illustratie van een zeer persoonlijke levensbeschouwing. Het valt zoo moeilijk om het inzicht te benaderen van kunstenaars die vier of vijf honderd jaar voor ons zich in kleuren en vormen hebben uitgesproken en het blijft altijd zeer bedenkelijk hun gedachten toe te schrijven waar zij geen kaas hebben van gegeten. Wanneer kunstenaars, vrome ambachtslieden als de Vlaamsche Primitieven waren, enkel dienen om ons te helpen Pegasus te bestijgen, dan geraken zij vergeten op de aarde, terwijl wij in hooger sferen zweven. De kleurplaten van deze uitgave zijn slecht als alle kleurplaten en geven een zeer verkeerd idee van de oorspronkelijke stukken.
J. Muls
Brugghe... 'n Spiegel. - Z. u., z.j. 214 blz.
Vele oudstudentengilden zouden aan dat van Brugge 'De Uylenspiegels', een voorbeeld kunnen nemen. Een groep jonge menschen hebben over hun stad een lezenswaard boek samengesteld dat keurig is uitgegeven en kunstlijk geïllustreerd. Dit was een allergelukkigst gedacht in het jaar 1939 wanneer door het vijfde eeuwfeest van Memling de aandacht van heel de beschaafde wereld op Brugge gevestigd was. De duizenden landgenooten die de Memling-tentoonstelling bezochten, konden met vrucht dit boek lezen, want hier wordt de achtergrond geschetst waarop die kunst zich afteekent. Naast verzen en zuiverletterkundige opstellen zijn de meeste bijdragen van historischen of kunsthistorischen aard.
Jos. de Smet handelt over Karel de Goede en de Brusche Straatnamen, L. de Maesschalk en A. De Geyter over de Gotische Baksteenarchitectuur te Brugge, Roger Louwagie over Lanschoot Blondeel, M. Englisch over de oude Sinte Walburgakerk, A. Viaene over de Brugsche Zotten, Rik Slabbinck over de Brugsche Schilderschool, M. Casteleyn over de boekdrukkunst te Brugge in de 15e en 16e eeuw, A. Maertens over de Brugsche kant, P. Alossery over het
Gezelle-muzeum, Jos. Sioen over Zeebrugge, Brugge's toekomst, en M. van Coppenolle over het Stedelijk kerkhof. Zooals u ziet een bonte verscheidenheid maar een trouwe spiegel van de Stad.
J. Muls
Kurt HIELSCHER, Osterreich. Landschaft und Baukunst. - F.A. Brockhaus, Leipzich, 1938.
Kurt Hielscher is een duitsch kunst-fotograaf die met zijne Zeiss-Ikon-Kamera vele landen van Europa heeft doorreisd en met zijn artistieke opnamen prachtige plaatwerken liet verschijnen over Duitschland, Spanje, Italië, enz. Hij heeft daar thans een boek met platen over Oostenrijk aan toegevoegd. Het zal wel het eerste werk van dien aard zijn dat, sedert den 'Anschluss' in Maart 1938, over het land verscheen. De foto's van Hielscher zijn kunstwerken. Hij weet de mooiste motieven te vinden en hij neemt ze telkens onder de heerlijkste belichting. Uit zijn 4600 opnamen deed hij een strenge keuze van 240 gezichten die dan ook van het allerbeste zijn. Zoo gaat Oostenrijk aan ons oog voorbij met zijn steden en dorpen, met zijn kloosters en kerken, met zijn meren en bergen, met zijn stroomen en gletschers. De gangen en vegen van den kamera-man voeren hein ook naar het geboortehuis van Shubert in Weenen, van Liszt in Raiding in Burgenland en naar het huis waar Beethoven verbleef in Heiligenstadt. De reproducties zijn in koperdiepdruk en geven al de lichtschakeeringen weer van de origineele opnamen. Een prachtwerk. Het is aan het gelaat van het land niet te zien dat het thans onder de hakenkruisvlag staat. Landen en volken zijn sterker dan alle politiek. Zij zijn het eeuwige naast het wisselvallige.
J. Muls
Adam HORN, Der Dom zu Regensburg. - Gauverlag Bayerische Ostmark, Bayreuth, 1939, 64 blz. Rm. 1.80.
55 photographische opnamen met 3 grondplannen, die een duidelijk beeld geven van dit unieke monument van Duitsche middeleeuwsche bouwkunst. Een korte, maar zeer degelijke inleiding verhaalt de geschiedenis van den dom, van de 13e tot de 19e eeuw, en geeft een technische en aesthetische beschrijving van binnen- en buitenbouw, telkens verwijzend naar de respectievelijke platen
J. Muls
| |
| |
| |
Aardrijkskunde, Geschiedenis
Standaard-Wereldatlas, onder leiding van Prof. Dr. J. VERSCHUER. EN, S.J., Prof. W.E. BOERMAN, met medewerking van M. DE MEYER-JANSSENS. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 96 blz. kaarten, 103 blz. register, in linnen band Fr. 120.
Het beteekende een gevoelige leemte in de cultureele outillage van ons volk, dat er, behalve voor schoolgebruik, geen atlassen in onze taal beschikbaar waren. Deze leemte is thans, door de publicatie van het hier besproken werk, gelukkig aangevuld. Wij krijgen hier, onberispelijk uitgevoerd, zoowat 85 kaarten en nevenkaartjes, waardoor het mogelijk wordt een kijk te hebben op alle werelddeelen. Natuurlijk is hierbij Europa het best bedeeld, en in Europa zelf België en Nederland, die beide vier kaarten krijgen, waarop alle namen van steden en dorpen zijn aangegeven. De naastliggende landen, Engeland, Frankrijk en Duitschland, zijn bedacht met een algemeene en daarenboven met een paar gedeeltelijke kaarten. De andere landen van Europa, evenals van de andere werelddeelen, komen, ofschoon minder uitvoerig, eveneens zeer bevredigend tot hun recht. Een groot voordeel lijkt ons hierbij dat alle plaatsnamen volgens de Nederlandsche schrijfwijze zijn weergegeven, zoodat hierdoor de mogelijkheid wordt geboden om een einde te maken aan de onzekerheid omtrent het weergeven in onze taal van uitheemsche eigennamen. De phonetische methode die daartoe is gevolgd geworden lijkt ons zeer geschikt om de algemeene instemming te winnen.
Het zou wonder heeten, moest in een dergelijk werk ineens de volmaaktheid bereikt zijn. Vooreerst wat de opvatting zelf betreft. Schrijvers hebben klaarblijkelijk beoogd een atlas te leveren die voor het dagelijksch huisgebruik van, laten wij zeggen, den verstandigen krantenlezer, zou geschikt zijn. Daarom zijn zij van zuiver staatkundig standpunt uitgegaan en hebben op hun landkaarten ernaar gestreefd zooveel mogelijk plaatsen en administratieve verdeelinigen aan te geven. Tot hiertoe is de zienswijze volkomen gewettigd. Wat het minder is, is het weglaten van ongeveer alle elementen van physische aardrijkskunde op de meeste kaarten. De kaart Oostenrijk, b.v. (blz. 30), zou ons op het eerste zicht niet eens laten vermoeden, dat het hier een bergland geldt: de namen van de bergsystemen liggen verspreid tusschen vele andere en springen dus niet in het oog; het ware veel beter geweest ze door streepjes aan te duiden. - Van Frankrijk zijn twee gedeeltelijke kaarten afgedrukt: het Noord-Westen (eerder dan 'Noorden'), en het Zuid-Oosten (eerder dan de 'Riviera'). O.i. was een kaart van het Noord-Oosten hier minstens evenzeer op haar plaats. Afgezien van de huidige gebeurtenissen, zou zij uiterst welkom zijn geweest bij lezingen over den Wereldoorlog, waarvan het slagveldengebied niet op betrekkelijk groote schaal voorkomt. Tenslotte het geval Fransch-Vlaanderen (blz. 8). Terwijl voor de Waalsche namen uit België de officieel geldende Fransche grafie wordt gegeven, met eventueel den Nederlandschen vorm als nevennaam, krijgen wij voor Fransch-Vlaanderen uitsluitend de oude Vlaamsche namen, die alle op een paar uitzonderingen na, buiten gebruik zijn geraakt. Welke ook de gevoelens magen zijn van de schrijvers of lezers tegenover dezen verliespost van het Vlaamsche taalgebied, van het standpunt van den ontwikkelden krantenlezer, hier gevolgd, dient Belle evengoed Bailleul en Roobeke evengoed Roubaix te heeten, als Bergen in Henegouwen
Mons wordt genoemd.
Bij deze opmerkingen is het ons alleen te doen om verbeteringen te suggereeren voor volgende uitgaven die, naar onze overtuiging, spoedig te verwachten zijn. Want zij veranderen niets aan onze meening, dat deze atlas in ieder Vlaamsch gezin moet voorkomen en er dagelijks de beste diensten zal bewijzen. De ruim 50.000 namen van het gemakkelijk te hanteeren register zijn daarvoor een voldoende waarborg.
Prof. Dr J.A. Van Houtte
Prof. Dr. J. VERSCHUEREN S.J., Dr. H. BALIEUS en Dr. E. SPAEY, Algemeene Historische Atlas. - Brepols, Turnhout, 1939, 79 blz. kaarten en register, geb. Fr. 50, gekart. Fr. 55, linnen band, Fr. 60.
E.P. Verschueren, wiens werkzaamheid op kartografisch gebied reeds door andere werken zoo gunstig bekend is, geeft ons thans ook een historischen atlas, vooral bestemd voor schoolgebruik. Uitgaande van het Middellamdsche zeegebied, heeft hij, met zijn medewerkers, begrijpelijkerwijze vooral zijn aandacht geschonken aan Europa, dat tien overzichtelijke kaarten blz. krijgt. Bijzondere kaarten worden verder gewijd aan de verschillende landen of gebieden van de Midellandsche-Europeesche ruimte: Egypte (blz. 13-14), Voor-Azië (15-18), Palestina (19-20), Griekenland (21-24), Italië (25-30), Spanje en Portugal (31-32), Frankrijk (33-36), Duitschland (37-40), België en Nederland (41-46), Groot-Brittannië (47-50), Zwitserland (51), Oostenrijk en andere Donaulanden (52), de Balkanstaten (53), Turkije (54), Noord- (55) en Oost-Europa (56). Twintig blz.
| |
| |
worden verder toegekend aan de vreemde werelddeelen, waarbij niet alleen de koloniale kwesties ter sprake komen, maar oak de innerlijke evolutie van de groote rijken uit het Oosten, zooals China, Japan en Indie, een nieuwigheid waarvoor men de schrijvers voorzeker dankbaar zal zijn, daar men te vergeefs de weerga ervan zou zoeken, ook in vreemde publicaties van denzelfden aard. Een bladzijde over de Poollanden en twee over de 'actueele kwesties' - men versta: over de gevaren zones 1938-39 - besluiten het werk. Vermelden wij hier nog het eigenaardig, maar helaas! hoe bitter gepaste initiatief van schrijvers: de laatste kaart van het boek is er eene van Europa, blanco gelaten. Aan den gebruiker wordt de zorg toevertrouwd om haar in te vullen naar gelang de troebelen van de tijdsomstandigheden dit zullen vergen.
De Historische Atlas zal voorzeker de grootste diensten bewijzen voor het onderwijs in de geschiedenis. Althans in de politieke historie. De ondertitel immers wijst niet alleen op de staatkundige, maar tevens op de economischeen de cultuurgeschiedenis. Op dat terrein, nu, zouden wij aarzelen om het werk gelukt te noemen. Voorzeker, men kan over den inhoud van alle mogelijke kaarten discussieeren. Dat zou ook mogelijk zijn b.v. aangaande de economische. Het is nochtans niet onze bedoeling dit te doen, maar alleen moeten wij de vraag stellen waarom deze economisch-historische alleen voorzien zijn wat de Oudheid en de Middeleeuwen betreft, niet voor latere perioden. Ook over de cultuurhistorische kaarten van de verschillende landen zou men aan een even gemakkelijke als ijdele kritiek kunnen doen. Waarom zijn deze steden 'kunststeden' - daarmede alleen wordt in de kaarten rekening gehouden - en andere niet? Een debat daarover ijs natuurlijk zonder uitkomst. Alleen voor de Nederlanden, waar juist een andere opvatting werd gevolgd, moeten wij het ernstigste voorbehoud maken. Wij krijgen hier (blz. 46) vier kaartjes, resp. over Nederlandsche wetenschap, kunst, letterkunde en muziek. Door gekleurde cirkels van min- of meer diameter wordt aangeduid of de voorkomende plaatsen 'geboorte of woonplaats' zijn van resp. 'ten minste 1 beroemd geleerde (kunstenaar, letterkundige of musicus)', 'van 5 tot 25', of 'van meer dan 25'. Geen spraak van den tijd waarin deze geleerden, enz. hebben geleefd, geen middel om dit door verschillende kleuren of dergelijke middelen te onderscheiden, wat al zeer verdacht voorkomt in een 'historisch' atlas. Het is ons verder een raadsel wie nu, over geheel het verloop van onze vaderlandsche geschiedenis gezien, in de oogen van schrijvers 'geleerde' is. Het is niet erg vleiend dat de oude universiteitstad Leuven er met 'ten minste 1'
(d.w.z. minder dan 5) vandaan komt: zou zij in haar meer dan vijf eeuwen wetenschappelijke bedrijvigheid niet meer 'geleerden' in haar muren hebben geherbergd dan b.v. Wakken a.d. Leie, of Duffel, of Brecht, of Bocholt (Limb.)? Weliswaar duidt een streepje de universiteitsteden aan, maar alleen de huidige, en dan nog niet alle zetels van hoogere onderwijsinrichtingen; (zoo is b.v. geen rekening gehouden met de Handelshoogescholen). Maar verder, was het in een historisch atlas niet de plaats om de zetels van universiteiten of faculteiten in het verleden te vermelden? Om maar een voorbeeld aan te geven, te Brugge heeft in de 16e eeuw een zeer verdienstelijke medische faculteit gefungeerd, waarvan natuurlijk geen spoor op de kaart te ontdekken valt. Wij zouden met deze kritiek kunnen voortgaan voor de kaartjes over kunst, letterkunde en muziek. Maar wij hebben al misbruik gemaakt van de ons toegemeten ruimte, en wij meenen met een voorbeeld aangetoond te hebben, dat de vier kaartjes een ijdel spel des geestes zijn, dat noch met de geschiedenis, noch met de aardrijkskunde veel gemeens heeft!
Blijft natuurlijk ongeschonden wat wij boven schreven over de waarde van het werk voor het onderwijs in de politieke geschiedenis. Het is een niet geringe verdienste van de schrijvers ons in het Vlaamsche taalgebied het eerste Historisch Atlas te hebben geschonken, waarvan het raadplegen door een uitvoerig register wordt vergemakkelijkt.
Prof. Dr J.A. Van Houtte
G. FRANCKX en Dr J. FRANÇOIS, Leuven. Met de medewerking van Dr F. Quicke, Dr M.A. Lefèvre en Dr P.L. Michotte. - De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, 1938, 16 blz. tekst en 48 fotopagina's.
Nu er zooveel wordt gereisd, en de toeristische 'zin' als het ware groeiende is; nu men er meer en meer van overtuigd wordt dat de geografie in de eerste plaats een landschapswetenschap is, en men haar waarde als leervak begint te erkennen; is een initiatief, hetwelk door woord en beeld het gelaat onzer steden en landschappen beschrijven, verduidelijken en verklaren wil, bijzonder welkom.
Op treffende wijze, wordt de reeks 'Ons Mooi Land' door de brochure over Leuven ingezet. Niet minder dan vijf auteurs, waaronder drie hoogleeraars, verleenden hun medewerking en waarborgen de degelijkheid van het opzet. De brochure zelf omvat twee deeltjes, waarvan het eerste aan een kort overzicht van de geschiedenis en de aardrijkskunde der stad is gewijd, en het tweede door panorama's en close-up's de voornaamste trekken en de eigenaardigheden van het Leuvensche stadsbeeld optoavert. Ook dit gedeelte komt keurig voor.
| |
| |
In deze reeks zullen nog verschijnen brochures over Brugge, Antwerpen, Brussel, Luik, Gent, Mechelen, Kempische Steden, Waalsche steden, Vlaamsche steden, de Kempen, de Zeekust en de Polders, Vlaanderen, de Lage plateau's (Brabant, Henegouwen, Haspengouw, het Land van Herve, Condroz, Famenne, Tusschen Samber en Maas), de Ardennen en Lorreinen, het industrieele landschap, de Maas, de Schelde, Schilderachtige valleien.
G. Polspoel
J. VAN CROMPHOUT en Fr. VENNEKENS, Le Château de Gaesbeek. - Abdij te Affligem-Hekelgem, 1939, 125 blz., Fr. 20.
Deze geïllustreerde, zeer degelijke en kritisch opgestelde gids werd, na den dood der auteurs, door Dr. Dom Cyprien Coppens O.S.B. bezorgd. Hij bevat een biografische schets der heeren van Gaesbeek en der latere eigenaars van het kasteel, een historisch overzicht en een breedvoerige beschrijving der gebouwen, der verzamelingen en van het park. Zeer aanbevolen.
L.G.P.
Prof. Dr J. LANGOHR, Het Land van Overmaas. Zijn volkstaal, zijn kultuurtalen. - Afdruk van de: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde. Januari 1939, 53 blz.
Met deze studie beoogt Prof. Dr. J. Langohr den Duitscher Dr. Fr. Petri van antwoord te dienen op diens besprekingen van het omvangrijk werk van Dr. J.L.: 'Le N.E. de la province de Liége et le Canton d'Eupen'.
Naar de woorden van den auteur kan het standpunt der beide opponenten worden samengevat als volgt:
'Het Land van Overmaas is met zijn Duitsche en Fransche kultuurtalen slechts oppervlakkig verduitscht en verfranscht; het behoort met zijn Nederlandsche volkstaal bij 't Nederlandsche volkstaalgebied en heeft daarom het principieele recht, het Nederlandsch als hoofdkultuurtaal, naast het Fransch en het Duitsch als bijgevoegde talen, te zien erkennen'. Aldus Dr. Langohr.
Dr. Fr. Petri daarentegen verdedigt de stelling: 'Met hun Duitsche kultuurtaal behooren het N.O. der Provincie Luik en het kanton Eupen krachtens geschiedkundig recht bij 't Duitsch taalgebied.'
De thesis van beide auteurs kunnen wellicht moeilijk scherper worden geformuleerd. De naam van de opponenten staat er borg voor dat deze strijd gevoerd wordt met feitenmateriaal; want beider eruditie op dit gebied heeft wellicht haar gelijke niet, noch aan deze, noch aan gene zijde van de grens.
Het belang van den inzet maken het o.i. wenschelijk dat vanwege onze intellectueelen en politiekers heel wat meer aandacht worde besteed apen deze discussie. Op louter academisch terrein thans gevoerd, kan zil, binnen afzienbaren tijd, op praktisch politiek gebied worden overgebracht.
H. van de Perre
Le canal Albert - Het Albert-kanaal. - Publiciteitsbureau 'Veldeke', Maastricht, 1939, 92 blz.
Interessante luxe- en rijk geïllustreerde tweetalige 'uitgave ter gelegenheid der opening van het Albertkanaal met de medewerking van het Bestuur van Bruggen en Wegen' gepubliceerd. De schrijver geleidt ons van Luik naar Antwerpen, hij vermeldt onderweg hetgeen moest geschieden om de talrijke technische moeilijkheden te overwinnen die het graven van het kanaal in den weg stonden en beschrijft de voornaamste werken: sluizen, bruggen, dijken en ingravingen van dit reuzenwerk.
K.B.
| |
Maatschappijleer
Grondwet. Burgerlijk Wetboek. - F. Larcier, Brussel, 1940, 149 dubbele bladzijden, Fr. 60.
Een 'Voorwoord' van Prof. Fernand VAN GOETHEM licht ons in over het tot stand komen van deze uitgave. Sedert de wet van 18 April 1898 worden onze wetten en besluiten in het Nederlandsch en het Fransich bekendgemaakt en bezitten beide teksten volledige juridische waarde. Voor de verordeningen van ouderen datum is integendeel de Fransche tekst die eenige authentieke. Nochtans scheen het aan de openbare macht nuttig ons een Nederlandsche vertaling ervan te bezorgen, verplichtend 'voor het opmaken van alle akten uitgaande van de wettelijk gestelde machten'. In 1923 werd een Commissie aangesteld om zich met die vertaling te gelasten. Ze bezorgde ons reeds een vertaling van onze Grondwet en van ons Burgerlijk Wetboek. In deze uitgave zijn de twee teksten tegenover elkaar gedrukt. Ze werden met aanteekenin- | |
| |
gen voorzien. 'Voor iederen tekst werd aan een zelfstandigen groep van medewerkers de zorg gelaten, om oorspronkelijke notas en aanmerkingen te verzamelen, die voor al degenen die de betrokken antikelen raadplegen nuttig zijn; voor ieder deel wordt dus de mogelijkheid geschapen, dat de beide rechtscultuurkringen in België, de Nederlandsch-Belgische en de Fransch-Belgische, tot hun recht komen, doordat iedere zelfstandige groep met de bijzondere tijdschriften, rechtsgeleerde geschriften, vonnissen en arresten kan rekening houden'.
De aanteekeningen zijn van Prof. Mr René Victor (Grondwet), Prof. Mr Zeger Van Hee (B.W., art. 1-717), Prof. Mr Robert Vandeputte (B.W., art. 1101-1386 en 1582-2281), Prof. Mr F. Van Goethem (B.W., art. 718-1100 en 1387-1581).
De typographische schikking van dit werk beantwoordt volledig aan het nagestreefde doel. Ze brengt echter mee dat een tekort in het oog valt; op de bladzijden met Vlaamschen tekst komen talrijke witte plekken voor omdat de aanteekeningen er veel minder veelvuldig zijn dan bij de overeenkomende Fransche artikels. Een wellicht onvermijdelijke leemte daar de Vlaamsche juristen veel minder dan de Fransche op het werk hunner voorgangers kunnen steunen. Laat ons evenwel hopen dat onze Vlaamsche juristen door hunne publicaties en hunne studie der jurisprudentie van onze Vlaamische rechtsbanken weldra in staat zullen zijn die leemte behoorlijk aan te vulden.
Dr. K. du Bois
A.H.J. COPPES en J.B. BROEKHUIS, Maatschappelijk Werk. - M.J. van der Loeff, Enschede, 1939, 232 blz.
'Maatschappelijk werk' wordt hier opgevat in den zin van werk, meestal door instellingen, tot hulp en steun van wie behoeftig is, stoffelijk, verstandelijk of zedelijk. Hetgeen op dat gebied in Nederland, maar meer bijzonder in het nijverheidscentrum Enschede, verwezenlijkt werd, wordt ons hier geschetst. Niet om volledig alles te vermelden maar om door beschouwingen en voorbeelden sympathie te verwekken en tot de daad aan te zetten.
De Schrijver 'volgt den mensch van vóór zijn geboorte tot het graf'; achtereenvolgens komen aan de beurt: 'Voor en bij de geboorte; Baby en kleuter; De schoolgaande jeugd; De noodlijdende en crimineele jeugd; De volwassen leeftijd; Noodlijdende volwassen leeftijd; Onvolwaardigen; Ouden van dagen; Zusters van Maatschappelijk Werk; Scholen voor maatschappelijk werk'.
Naast de beschrijving der werken treffen wij enkele nuttige, wel eens rake opmerkingen, te weinig naar onzen zin, omdat de weinige die wij te lezen krijgen getuigen én van rijpe ondervinding én van een gezonden, diep-christelijken kijk op de werkelijkheid.
Een weldoend boek, con amore geschreven, dat ons een interessanten kijk geeft over hetgeen op caritatief-maatschappelijk gebied door onze Noorderburen gepresteerd werd; prestaties waarvan meerdere ons tot voorbeeld kunnen strekken.
Dr K. du Bois
M. HUYBRECHTS, Het vraagstuk der gebrekkigen in België. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 188 blz., Fr. 38.
De 'gebrekkige' in den zin waarin de schrijver dat woord gebruikt, nl. hij die, gaaf in zijn verstandelijke en zedelijke vermogens, door een lichamelijk letsel verhinderd wordt als een normaal mensch op te treden, eischt dringend onze belangstelling. En 't is vrij dikwijls mogelijk hem 'aan te passen', het letsel grootendeels weg te nemen of de nadeelen er van voldoende te neutraliseeren. Naastenliefde moet dan ook tot dat aanpassingswerk aanzetten, hoe moeilijk, hoe duur het ook dikwijls zijn moge. In dat besluit worden wij gestaafd door de lezing van het tweede deel van dit proefschrift: 'De sociale leiding en toestand der gebrekkigen'. En belangstelling voor 't aanpassingswerk brengt ons er toe, uit hetgeen wij in 't eerste deel: 'De huidige wetgeving' vernemen, te besluiten dat die wetgeving ongelukkig is: ze bracht niet tot aanpassing, eerder integendeel. Een andere weg moet door de openbare macht ingeslagen: in de maat van het praktisch mogelijke hulp en steun, ook geldelijk, verleenen aan de organismen die zich met het aanpassingswerk bezig houden. Waar noodig zullen ook maatregelen moeten getroffen worden om de tekorten van het particulier initiatief aan te vullen bij het verstrekken van den noodigen steun aan de gebrekkigen die niet kunnen aangepast worden.
De Schrijver trekt niet zelf dat besluit, ofschoon hij de tekorten der wetgeving laat uitkomen; zijne uiteenzetting is meer onderhoudend dan strong-methodisch. Dit belet echter niet dat deze overtuigde én ons veel leert én vooral ons tot belangstelling voor die ongelukkige 'gebrekkigen' en tot werkdadige hulpverlening aanzet.
Dr K. du Bois
| |
| |
Dr. P. BEUTTNER, Das Reorganisationsproblem im Schweizerischen Detailhandel. - Vogt-Schild, Solothurn, 1939, 223 blz., Zw. Fr. 2,80.
De schrijver schrikt er niet voor terug harde waarheden te zeggen en scherpe kritiek uit te oefenen op voorstellen en initiatieven die hij noodlottig acht, b.v. op dat van het oprichten eener middenstandsbank en op de argumenten door haar voorstanders naar voren gebracht. Hij verwijt ook vrij onzacht aan talrijke middenstanders dat ze geenszins op de hoogte van hunne taak zijn: geen wonder dan indien het met hunne zaak maar niet wil vlotten! Zelfs zijne raadgevingen worden met imperatieve uitdrukkingen gegeven.
En nochtans is hij een middenstandsvriend waar men naar moet luisteren; in de eerste plaats in Zwitserland omdat hij specifiek-Zwitsersche toestanden bespreekt, maar ook elders omdat, met de noodige aanpassing, zijne praktische raadgevingen overal zeer nuttig zullen zijn. Moge hij tot nauwer samenwerking tusschen de leden van een bedreigden stand brengen!
Dr K. du Bois
| |
Varia
Dr. J.A. PRINS, Grondbeginselen van de Hedendaagsche Natuurkunde. - J.B. Wolters, Groningen, 296 blz., fl. 5,90.
Met den schrijver willen wij den nadruk leggen op de beteekenis van het begrip hedendaagsche Natuurkunde. Het bevat minder een opeenhooping van pas ontdekte verschijnselen of zelfs van nieuwere theorieën, dan wel een hernieuwde opvatting der meest algemeen beginselen in het licht van die nieuwe theorieën. Met het oog daarop mag het boek zeer leerrijk genoemd worden. Daardoor komt het dat men, boven de kunstmatige klassieke indeeling van de stof, een logisch verband heeft verkozen. Zoo b.v. worden al de trillingsverschijnselen, mechanische en electromagnetische, onder de zelfde benaming van golven gegroepeerd. Het werk mag dan ook niet beschouwd worden als schoolboek. Wij vermelden voor de belangstellenden, de talrijke en uitstekende tabellen en grafieken, waaronder een tabel der fundamenteele constanten. Wij betreuren slechts dat de uiteenzetting, alhoewel zij zeer geslaagd mag heeten, ons toch wat te beknopt voorkomt.
P. Goedertier
Hans Joachim WEINBRENNER, Handbuch des Deutschen Rundfunks, 1939-40. - Kurt Vowinckel, Heidelberg, 1939, 336 blz., geb. Rm 3,50.
'Die Propaganda ist das trommelfeuer auf die fünf Sinnen'. Den indruk dien wij ondergaan hebben bij het lezen van dat boek kunnen wij niet beter weergeven. Het Derde Reich schijnt ons werkelijk den stoot te hebben gegeven tot den vollen uitbloei van zijn Radio-organisatie, zonder haar beteekenis als cultuur- en beschavingsmiddel te verwaarloozen.
Dit werk bestaat uit een vijftigtal bijdragen, alle opgesteld door vooraanstaande figuren uit de machtige Reichsorganisatie, en handelend over de betrekkingen van de Radio met de verschillende uitingen van het Duitsche leven.
Zonder een oordeel te willen vellen over de princiepen, kunnen wij niet anders dan de structuur van dit werk bewonderen, alsook de machtige organisatie die het ons voorstelt.
P. Goedertier
| |
Ingezonden boeken
Albert SCHELFHOUT van der MEULEN, Meisje verdiep je. - J.J. Romen en Zonen, Maaseik, 1939, 63 blz., Fr. 4. |
Catalogus van Academische Geschriften in Nederland en Nederlandsch Indië verschenen. 14e Jaargang, 1937. - Nederlandsche Vereeniging van Bibliothecarissen, 1939, 40 blz., f. 0,75. |
A. DE VLAMINCK, Het onderricht in het Fransch in het Middelbaar Onderwijs. - Vlaamsche Leeraarsbond O.M.O., Hasselt, 1939, 16 blz., Fr. 5. |
Blauwvoet-Agenda, 1940. - Dietsch Jeugdverbond en Blauwvoetuitgaven, Antwerpen. |
|
|