Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
[Nummer 2]Bij de Encycliek 'Summi Pontificatus'Omtrent verscheiden hoogst actueele vraagstukken verstrekt deze eerste Encycliek van Onzen Heiligen Vader zeer duidelijke richtlijnen. Omtrent de eenheid en verbondenheid namelijk van de menschelijke familie; omtrent de grenzen van het staatsgezag ten overstaan van eenling en gezin; omtrent de godsdienstige opvoeding en het internationale recht; omtrent de roeping van den leek in en door de Katholieke Actie en omtrent de rol van de Kerk bij het stichten van een duurzamen vrede... Het is hier onze bedoeling niet één van die vele punten in het licht te stellen, of zelfs ieder van hen om de beurt van een technisch commentaar te voorzien. De geheele Encycliek is méér dan een aaneenschakeling van afzonderlijk behandelde onderwerpen: zij vormt één getuigenis, met één bedoeling en één geest, afgelegd op een historisch moment. In het eerste jaar van zijn Pontificaat, voor het eerste feest van Christus-Koning dat hij als koninklijk plaatsbekleeder van Christus vieren mocht, met den onlangs uitgebroken Europeeschen oorlog voor oogen waarvan de reeds groote verschrikkingen een nog vreeselijker verwoesting laten duchten, schreef Zijne Heiligheid Pius XII, geheel eigenhandig in het Italiaansch, dezen wereldbrief dien hij zelf als een programma bedoelde. Neen, méér dan een nuchter programma: uit den samenloop van persoonlijke levensomstandigheden en groote wereldgebeurtenissen haalde Zijne Heiligheid zijn bijzondere taak als Opperherder op: arbeiden aan de geestelijke en godsdienstige heropvoeding der menschheid, de eenige die eenig succes bereiken kan. 'Daarom moet zij (de heropvoeding) uitgaan van Christus als van haar onmisbaar beginsel, tot stand komen door de rechtvaardigheid en bekroond worden door de liefdeGa naar voetnoot(1).' | |
[pagina 120]
| |
De Encycliek Summi Pontificatus is, in haar geheel, het bewogen getuigenis van den Opperherder van Christus' kudde; zijn leven, zijn leuze, de ontredderde samenleving ziet hij convergeeren tot één arbeid: alles herstellen in Christus.
In een eerste deel vatten wij de Encycliek zoo getrouw mogelijk samen. Haar indeeling, zooals wij haar voorstellen, zal velen wellicht schoolsch voorkomen; zooveel duidelijker overschouwen we daarna toch geheel den tekst. In een tweede deel belichten we dan de ééne inspiratie, de leidende gedachten. | |
IInleidingPas priester gewijd toen, op het einde van verleden eeuw, Onze Voorganger Leo XIII de toewijding voorschreef van geheel het menschdom aan het Allerheiligste Hart van Jesus, wijden Wij nu geheel ons pauselijk leven en arbeid toe 'aan de uitbreiding van het Rijk van Jesus Christus'. Duidelijk zien Wij, na veertig jaar, de beteekenis en kracht, de vooruitziende wijsheid van deze toewijding: Christus alleen toch kan de hedendaagsche samenleving weer gezond maken. 'Vol hoop en vertrouwen' plaatsen Wij dus 'deze eerste Encycliek van ons Pontificaat... onder het teeken van Christus-Koning'; daarbij 'voelen wij ons diep doordrongen van de algemeene en geestdriftige instemming van de heele kudde des Heeren'. Om de instemming en genegenheid, zooals Wij haar bij den aanvang van ons Pontificaat en daarna waarnamen, bedanken wij geheel de katholieke wereld. Inzonderheid richten wij ons dankbaar tot Italië, sedert de Lateraansche verdragen met de Kerk weer verzoend. | |
VoorstelAls plaatsbekleeder van Christus, dienen Wij, nooit beïnvloed door aardsche overwegingen, getuigenis te geven van de waarheid. Daarom moeten Wij nu de verderfelijke menschelijke dwalingen uiteenzetten en weerleggen; en wel vooreerst 'de heillooze pogingen van niet weinigen om Christus te onttronen, de verwerping van de wet der Waarheid die Hij verkondigt, van de wet der Liefde die de levensadem is van zijn Rijk'. | |
[pagina 121]
| |
Nù, bij dezen ontzettenden oorlog, moeten Wij met zooveel meer aandrang op Christus' Liefde wijzen: nu kan de Heer voorbijgaan. Het is de tijd niet voor 'een volledige theoretische stellingneming tegenover de dwalingen van onze dagen'; 'thans beperken wij ons tot eenige fundamenteele bemerkingen'. | |
MiddenA. Waar liggen, in het verleden en in het heden, de oorzaken der hedendaagsche rampen? 'Vóór alles staat vast, dat de diepe en eigenlijke oorzaak der rampen, die de moderne maatschappij te betreuren heeft, ligt in de loochening en afwijzing van een algemeen geldende zedelijke normGa naar voetnoot(2), zoowel voor het persoonlijke als voor het gemeenschappelijke leven, en ook voor de internationale verhoudingen.' Men heeft de natuurwet miskend en vergeten, gegrondvest nochtans op God den Schepper, den Wetgever, den Vergelder; - en 'de ontkenning van dit natuurlijke fundament der zedelijkheid heeft in Europa haar oorsprong in de verwerping der christelijke leerGa naar voetnoot(2), waarvan de Stoel van Petrus de schatbewaarder en leermeester is'. Geleidelijk is duisternis over Europa gekomen. Op twee dwalingen 'onder de veelvuldige... die uit de vergiftigde bron van het religieus en zedelijk agnosticisme opwellen', vestigen Wij uw aandacht: I. De miskenning van de wet der menschelijke solidariteit en onderlinge liefde. De menschenfamilie is één: allen zijn kinderen van één Vader, gered door één Middelaar Jesus Christus. 'In het licht van deze eenheid in rechte en in feite van het geheele menschdom, verschijnen de afzonderlijke personen ons niet los van elkander, als zandkorrels, maar in organische en harmonische onderlinge verhoudingen verbonden, die verschillen overeenkomstig de wisselende tijden, volgens hun natuurlijke en bovennatuurlijke bestemming en aanleg.' De ontwikkeling en het onderscheid van de volken doet de geheele menschheid rijker en schooner uitkomen. De Kerk denkt er ook geenszins aan, de karakteristieke eigen waarden van elk volk, zijn kostbaar erfgoed, aan te tasten of gering | |
[pagina 122]
| |
te schatten; 'haar doel is de bovennatuurlijke eenheid in een allen omvattende liefde van gevoelens en daden...'. Zij stelt ook een rangorde in de beoefening der liefde voor; hoe zou zij dan de vaderlandsliefde ontkrachten? Heeft haar wonderbare leer van liefde en vrede den burgerlijken en godsdienstigen vooruitgang niet bevorderd? II. De absolute autonomie van het staatsgezag. 'Na aldus het gezag van God en de heerschappij zijner wetten te hebben verworpen, streeft de staatsmacht met onverbiddelijke logica naar de absolute autonomie, die alleen aan den Schepper toekomt.' Zulke macht kan wel, nu en dan, stoffelijke successen behalen en 'oppervlakkige beschouwers verbaasd doen staan'; de wanverhouding echter tusschen het materieele succes en de zwakheid der zedelijke grondslagen stoot, vroeg of laat, het gebouw omver. De staat mag zich het particuliere initiatief niet op een onbegrensde wijze toeëigenen. Evenmin mag hij het gezin schenden, dat, evenals de mensch, 'van nature aan den staat voorafgaat'. Door de hedendaagsche dwalingen wordt de familie wel het meest beproefd; zij heeft nochtans het onvervreemdbare recht en den zwaren plicht om de kinderen, door een godsdienstige opvoeding, tot geloovigen op te leiden. Zoo worden de kinderen trouwens de hechtste steun van den staat zelf. Deze dwaalleer maakt ook het volkenrecht los van het goddelijk recht, om het te grondvesten op den autonomen wil der staten. Maar dan is het volkenrecht noodzakelijk overgelaten 'aan de rampzalige dynamiek van het particuliere belang en van het collectieve egoïsme, die beide bedoelen de eigen rechten te doen gelden, met miskenning van die van anderen.' Besluit van dit gedeelte. 'Heden... worden allen den ontzettenden afgrond gewaar, waartoe de door Ons geschetste dwalingen en haar praktische gevolgen de menschheid hebben gebracht.' B. Waarop dienen een nieuwe orde en een duurzame vrede gegrondvest? Als eenmaal de oorlog voorbij zal zijn, volgt de nieuwe orde niet noodzakelijk uit de overwinning van een der partijen. Zij zal moeten steunen 'op den onwrikbaren grondslag, de onverbaring'; en het is 'de moederlijke taak der Kerk' te 'arbeigankelijke rots van het natuurrecht en van de goddelijke open- | |
[pagina 123]
| |
den aan dit werk der wedergeboorte, door aan de gewijzigde tijdsomstandigheden en aan de nieuwe behoeften der menschheid de geëigende middelen aan te passen'. I. De nieuwe geest onder de katholieke leeken. Met groote vreugde nemen Wij, in alle streken der katholieke wereld, een levendigen geest waar van zelfheiliging en apostolaat. Hij voedt zich voornamelijk aan twee genadebronnen: de beweging der Eucharistische Congressen; de Katholieke Actie. Wat de Katholieke Actie betreft: de deelname der leeken aan het hiërarchisch apostolaat van de Kerk wettigt de schoonste verwachtingen; maar ook 'het huisgezin heeft een bijzondere opdracht om deze voor onzen tijd zoo gewichtige medewerking der leeken in het apostolaat te bevorderen, omdat de geest van het gezin van nature den geest der jongere generatie beïnvloedt'. II. De taak van de Kerk zelf. Het is de taak van de Kerk zelf, 'alles in Christus te vernieuwen wat in den hemel en op de aarde is' (Eph. I, 10). Zoovelen zien thans vertrouwvol naar haar op, omdat eenieder heeft waargenomen hoe ijdel een vrede blijkt, zonder de eenheid van het godsdienstig geloof en van een algemeen aanvaard wetboek. Die eenheid kan de Kerk slechts schenken. Zij verzwakt daarom het staatsgezag niet noch matigt zich zijn rechten aan (zooals men wel eens beweerde); zij is integendeel, zij alleen, de veilige grondslag van orde en vrede. | |
BesluitenI. Nu, niettegenstaande onze vredespogingen, de oorlog toch is uitgebroken en inzonderheid het door ons geliefde Polen heeft getroffen...: in dit uur van duisternis zullen de geloovigen standvastig de beproeving doorstaan, hoopvol omdat zij weten dat bij de Kerk de redding is. II. Intusschen zullen zij den plicht van naastenliefde, waarvoor 'een allerwijdst veld zich (nu) opent', als barmhartige Samaritanen nakomen; terwijl Wij al het mogelijke zullen doen om het herstel van den vrede te verhaasten. III. Bidt allen, opdat God in zijn barmhartigheid de dagen der beproeving verkorte. Zoo worden allen één: zij leven 'in die eenheid van geloof en van liefde, waaraan de wereld moge erkennen de macht en de werkdadigheid van Christus' zending en van het werk zijner Kerk'. | |
[pagina 124]
| |
IIDe woorden 'Christus, rechtvaardigheid, liefde, vrede' klinken doorheen de geheele Encycliek als een blijde boodschap, maar ook als een strenge terechtwijzing. De hedendaagsche oorlog is het hoofdzakelijk gevolg van het verlies eener algemeen geldende zedenleer, die de rechtvaardigheid zou waarborgen. Die zedenleer werd in Europa verloren door de verloochening van Christus en zijn liefde. Het afwijzen van het christelijk geloof dus - niets anders - heeft de Europeesche beschaving naar den afgrond gevoerd; een nieuwe orde kan slechts, door een algemeen aanvaard christelijk geloof, tot stand komen. Zoo is Christus de eenige hoeksteen voor een duurzaam opgetrokken vrede; zoo staat deze Encycliek - niet door haar aanvang alleen, ook door geheel haar inhoud - 'onder het teeken van Christus-Koning'. Maar die ééne grondgedachte dient dan allerernstigst overwogen! Het heeft wel zin en nut bepaalde toepassingen op de keper te beschouwen - het internationale recht b.v., waarbij de juridische vergankelijkheid van tractaten evenzeer wordt aanvaard als voor elk tractaat eerbiedige oprechtheid gevergd, de beperking van het staatsgezag, de rechten en plichten van het gezin -; men misvormt echter de Encycliek als men haar in een reeks van losse verhandelingen laat uiteenvallen. Men doodt haar ziel. Wat Zijne Heiligheid met zijn hartebloed heeft geschreven: daarvan maakt men een veelvuldig theologisch-ethisch tractaat, voorzichtig geformuleerd en vernuftig samengebracht. Neen, de Encycliek zegt vooreerst: de hedendaagsche Europeesche beschaving heeft Christus verloochend, de zedenwet overboord gegooid: daarvan ondergaat zij de straf. Men denkt hierbij aan cultuurhistorici en geleerden die, onlangs nog, de schaduwen van morgen zagen vallen over den bedrieglijken zonneschijn van vandaag. Afgezien van hun bijzonder standpunt en overtuiging: waar zij de cultuur als decadent beschouwden, de rampen als nakend voorstelden; daar worden zij, door de feiten niet alleen, door het hoogste gezag der Katholieke Kerk nu ook, in het gelijk gesteld. Al te veel hebben wij aan modernen vooruitgang, aan verruiming, aan ontvoogding geloofd; wij wilden onze cultuur en geestesrichting 'Europeesch' maken: | |
[pagina 125]
| |
wij zagen niet hoe de nieuwe geest onze eigen reserven van een gezond, bloeiend, gelukkig leven vernietigde. Waar het vooruitgang en leven gold, leek het geloof ons gemakkelijk achterlijk en remmend, verstard en verstarrend. Hoe klaar wordt het nu dat het christendom alleen, in zoover het bestond of nog nawerkte, de zedelijkheid staande hield, en dat de zedelijkheid en het geloof ons voorloopig voor het ergste behoedden. Ook op ons, onbesuisde aanbidders van den modernen vooruitgang, past deze paragraaf van de Encycliek: 'Misschien hadden velen, toen ze zich verwijderden van de Christelijke leer, geen helder bewustzijn dat ze werden bedrogen door den valschen klank van klaterende leuzen, die een dergelijke vervreemding voorstelden als een bevrijding uit slavernij, waarin ze tot dan toe waren gebonden. Ze voorzagen de bittere gevolgen niet van den droevigen ruil tusschen de waarheid die vrij maakt en de dwaling die verstrikt; ze bedachten niet, dat de mensch op het eigen oogenblik waarin hij de oneindig wijze en vaderlijke wet van God en de vereenigende en verheffende liefde van Christus prijs geeft, zich overlevert aan de willekeur van een poovere, wispelturige, menschelijke wijsdoenerij. Ze spraken van vooruitgang en ze vielen terug, van opkomst en ze zakten omlaag, van een stijging naar rijper oordeel en ze raakten in slavernij; ze begrepen het nuttelooze niet van iedere menschelijke poging om de wet van Christus te vervangen door iets anders dat er op lijkt: “Ze zijn dwaas geworden in hun redeneeringen”' (Rom. I, 21).
Deze fundamenteele overtuiging van Onzen Heiligen Vader, vanzelfsprekend voor wie er thans over nadenkt, moeten wij ons, op alle domeinen van onze werkzaamheid en belangstelling, eigen maken. Zonder vrees voor een logische consequentie, voor een vrij hardhandig schiften en scheiden! Want een ander diep inzicht van Zijne Heiligheid is onafscheidbaar hiermede verbonden: we staan thans aan de kentering der tijden; wij, de geloovigen van nu, moeten de bouwers zijn van een geheel vernieuwde, christelijke samenleving. De oorlog is niet een toevallige ramp, die zonder diep in te grijpen voorbij zal gaan. Het komt er niet op aan flarden te redden van de oude decadente conventie; een duurzame vrede | |
[pagina 126]
| |
blijft tóch onmogelijk, zoolang de samenleving zóó zou voortbestaan. Een algeheele omwenteling alleen, een oprechte terugkeer naar zedenleer en geloof redt de wereld en het menschdom. Niet een terugkeer naar al de oude levensvormen, zelfs niet naar al de vormen van oude vroomheid! Een deemoedige terugkeer van de menschheid, als een verloren zoon, naar het vaderhuis van de Kerk! Het nieuwe, weer algemeene geloof moet uitgroeien boven de hedendaagsche verwarring, moet haar beheerschen en ordenen; en deze grondige vernieuwing vergt, van ieder burger van het Rijk Gods, de krachtdadigste medewerking. 'Wie leeft in den geest van Christus, laat zich niet neerslaan door de moeilijkheden, die zich tegen hem verzetten, maar voelt zich des te meer gedrongen om zich in te spannen met al zijn krachten en in volle vertrouwen op God. Hij onttrekt zich niet aan de angsten en de nooden van het uur, maar gaat het harde leven tegemoet, klaar om te helpen met een liefde die het offer niet ontvlucht, die sterker is dan de dood en die haar gloed niet laat dooven door de onstuimige stroomen van kwellende beproevingen.' Bouwers aan de nieuwe christenheid, die de eenig handhaafster blijkt te zijn van den vrede onder de volkeren: zoo dienen de geloovigen zichzelf en anderen te beschouwen. Bouwers met al hun krachten, hun edelmoedigste toewijding, hun oprechtste dienstbaarheid! Bouwers, even realistisch optredend als idealistisch consequent, even onwrikbaar in hun overtuiging als liefdevol in hun toepassingen, even tactvol en bezonnen als moedig en bereid!... Niet enkel om in alles en over alles weer christelijk te denken, dienen wij deze Encycliek te overwegen; zij moet ons drijven tot de apostolische daad. De daad alleen, het daadkrachtig schenken en offeren, zal de Lente doen aanbreken... ...Bouwen op den hoeksteen die Christus is: dit constructief gedeelte van de Encycliek beantwoordt volkomen aan haar negatief gedeelte: de maatschappij is ontredderd omdat men Christus verloochende. En beide berusten op deze waarneming: we maken een diepgaande omwenteling door, waarvoor slechts Christus en zijn Kerk veiligheid en een uitkomst bieden.
Een drietal gedachten willen we nog, ieder afzonderlijk, even belichten. Een drievoudige overtuiging, daarmede verbonden, | |
[pagina 127]
| |
vormt als het diepe akkoord waaruit het geheel spel der Encyclick opstijgt, waarboven het zich beweegt, waarin het weer verzinkt. Wij raken, als het ware, den geest, het hart, de vroomheid van Onzen Heiligen Vader. 1o De noodzakelijkheid van een algemeen geldende zedenleer en haar ontoereikendheid wanneer zij gelaïciseerd wordt. Aan dit verlies van een algemeen geldende zedelijke norm is, zegt de Encycliek, de hedendaagsche instorting te wijten. Het onderscheid onder de volken, de plicht van elk volk om zijn karakteristieke eigen waarden te beveiligen en in eere te houden, de taak van den staat tegenover de gemeenschap, de menschelijke persoonlijkheid en het gezin, het internationale recht en de supernationale verhoudingen: het zijn even zooveel bijzondere toepassingen, die telkens een zedelijke norm onderstellen; en wanneer, in het tweede gedeelte der Encycliek, het stichten van een nieuwe orde staat voorgesteld, komt het woord 'rechtvaardigheid' aanhoudend voor. Ja, de nieuwe orde wordt slechts gebouwd op 'de onvergankelijke rots van het natuurrecht'. Vanzelf lost het christelijk geloof de moeilijkheden onder de volkeren niet op. Bijna even verderfelijk als een ongodsdienstig moralisme zou zijn - het houdt toch geen stand! -, even verbijsterend zou een religiositeit inwerken, die zich met de zedelijke normen niet inliet. Deze zou niet meer op de aarde rusten; zij zou zich buiten de werkelijkheid plaatsen waar men dagelijks in leeft. Zij zou zich onmachtig stellen; want oncontroleerbare, tenslotte subjectief gekleurde motieven zouden de macht waarnemen, die slechts door serene bezonnenheid kan worden uitgeoefend. Zij zou bedrog en verderf verspreiden: het schaduwbeeld van een onwezenlijke theocratie zou het waarachtige beeld vervangen, uit waarneming en nadenken samengesteld, van een geordende samenleving. Het is noodig hierop nadruk te leggen. Niet aan vrome idealiseering alleen is deze Encycliek ontsproten: nooit verbreekt zij het contact met de meest nuchtere werkelijkheid; en, al wijst zij met zooveel aandrang op den 'hoeksteen' die Christus is, zij gaat de geheele structuur na van het gebouw, dat, zonder Christus weliswaar een puinhoop, mèt het belijden van Christus alleen nog niet is opgetrokken. | |
[pagina 128]
| |
2o De rechten en de rol van het gezin. De dubbele passus van de Encycliek, waarin over het gezin nogal breedvoerig gehandeld wordt, lijkt Onzen Heiligen Vader diep uit het hart gegrepen. De staat màg het gezin niet schenden, op velerhande wijze reeds bedreigd en ontredderd; de katholieke opvoeding geschiedt, natuurlijk en volkomen, in den huiskring alleen; in den huiskring vooreerst wordt de apostolische geest der Katholieke Actie aangekweekt en bevorderd. Een van de meest bedenkelijke kwalen lijkt het den Heiligen Vader, dat, van staatswege en omwille van de zoogenaamde opvoeding, de kinderen aan hun ouders worden ontrukt. Men doet de natuur geweld aan; men miskent 'de verborgen tranen der moeders, de berustende droefheid van ontelbare vaders, het bittere verdriet waar geen statistiek van spreekt noch spreken kan'. En vooral: waar de sfeer van het huisgezin vol is van teederheid, deemoed, godsvrucht; daar - daar alleen - groeien de kinderen vroom op, zij richten zich spontaan naar het bovennatuurlijke. 'Wanneer de kerken worden gesloten, wanneer het kruisbeeld uit de scholen wordt weggenomen, blijft het huisgezin de providentiëele en in zeker opzicht onaantastbare wijkplaats voor het christelijk leven.' Zijne Heiligheid legt ons, om zoo te zeggen, zijn hart open. Hij is vooral bekommerd om de jeugd; en een jeugd, die buiten het gezin opgroeit, groeit bijna noodzakelijk buiten het geloof op. Dus moest Hij wel zeggen: 'Voor ons oog staan in smartelijke helderheid de gevaren die, naar Wij vreezen, het tegenwoordige en de komende geslachten zullen overkomen tengevolge van de miskenning, de kleineering, de voortschrijdende vernietiging van de bijzondere rechten van het huisgezin. Daarom treden Wij op als krachtige verdedigers dezer rechten, in het volle bewustzijn van den plicht, dien onze apostolische bediening Ons oplegt.' 3o Het heil in en door de beproeving. Niet alleen onder het teeken van Christus Koning gesteld, verwijst de Encycliek ook naar de godsvrucht tot Jesus' Heilig Hart: 'Zoo blijve deze vereering (van het Heilig Hart van Jesus) het beginsel, waarop steunen en het doel, waarnaar streven, ons verlangen en onze hoop, onze leering en onze herderlijke ijver, onze lijdzaamheid in zorg en verdriet, die | |
[pagina 129]
| |
Wij geheel en uitsluitend wijden aan de uitbreiding van het Rijk van Jesus Christus.' Hoe volkomen ook met de godsvrucht tot Christus Koning verbonden, de godsvrucht tot Jesus' Heilig Hart stelt de gelatenheid in de beproeving, het gebed en de boetvaardigheid meer op den voorgrond: daardoor bevordert men het meest het Koningschap van Christus. En al gaat nu de aandacht van Onzen Heiligen Vader vooreerst naar de ontredderde samenleving, al schrijft Hij (om het zoo te zeggen) een maatschappelijk- en moreel-georiënteerde Encycliek: meer dan eens breekt de diepe overtuiging door, dat ook de maatschappelijke genezing met gelatenheid, gebed en boetvaardigheid innig is verbonden. Even hoopt Zijne Heiligheid nog dat 'dit uur van uitersten nood' voor velen een uur worde van bezinning, 'een uur van verandering in gedachten en gevoelens'. Want 'uren van zoo pijnlijke desillusie zijn dikwijls uren van genade, een “voorbijgaan des Heeren” (Ex. XII, 11), waarin op het woord van den Zaligmaker: “Zie Ik sta voor de poort en klop” (Ap. III, 20) deuren open gaan die anders gesloten waren gebleven'. Maar dat is geheel zijn gedachte nog niet. Wanneer Hij dezen tijd vergelijkt met de duisternis die viel over de aarde toen men Jesus had gekruisigd (cfr. Brev. Rom., G. Vr.): dan ligt daarin ook besloten dat het deelachtig worden der geloovigen aan Jesus' kruisdood den Paaschmorgen voorbereidt. Wanneer Hij, verteederd, de veelvuldig beproefde gezinnen heeft beklaagd: even later moet Hij zijn 'eindeloozen dank' uitspreken, omdat de hechte trouw van 'ontelbare gezinnen' een zooveel veiliger wijkplaats is geworden voor het beproefde geloof. Wanneer Hij, aan het einde van zijn Brief, de naastenliefde aanbeveelt, het gebed, de versterving, de boetvaardigheid: dan is het opdat God 'in zijn barmhartigheid de dagen der beproeving verkorte'. En de gebeden der kinderen zijn Hem het dierbaarst: 'Het Hart van Jesus, dat u liefheeft, biedt geen weerstand aan de smeekende onschuld'. Aan de offerende edelmoedigheid van vrome zielen zal het herstel van de orde het meest te danken zijn; de beproeving is de tijd der volkomenste gave: men zou het peil van de Encycliek even neerhalen, zoo men dàt onbeklemtoond liet. | |
[pagina 130]
| |
Hoe ernstig Zijne Heiligheid den toestand inziet en hoe die ernst zijn hoopvolle verwachting doet toenemen..., de onbevangenheid waarmede Hij den wereldvrede geheel verstoord weet en in de harten der getrouwen een hoogeren vrede gesticht, zijn oprechtheid en zijn geloovend optimisme, mogen blijken uit volgende aanhaling, waarmede wij besluiten: 'Te midden van de wereld, die zulk een snijdend contrast biedt met den vrede van Christus en het Rijk van Christus, bevinden zich de Kerk en haar geloovigen in tijden en jaren van beproeving, zooals zij maar zelden heeft gekend in haar geschiedenis van strijd en lijden. Maar juist in dergelijke tijden ondervindt de mensch, die standvastig blijft in het geloof en zijn hart sterk houdt, dat Christus-Koning nooit dichter bij is, dan in het uur der beproeving, dat het uur is der getrouwheid.' |
|