| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal.
Hermann MUCKERMANN, Der Sinn der Ehe. - Verlag der Buchgemeinde, Bonn, 304 blz.
Een zeer schoon boek over het Huwelijk. E.H. Herman Muckermann - niet te verwarren met den publicist Fritz Muckermann, zijn broer - is wellicht op dit oogenblik de meest bevoegde schrijver over familiale problemen, in Duitschland. Wat de ex-professor der Eugenik aan de Universiteit van Berlijn, in een statige reeks degelijke werken publiceerde, wordt hier synthetisch tot een mooi geheel verwerkt. Van biologisch, ethisch en bovennatuurlijk standpunt uit, worden al de vragen omtrent het huwelijk kultuur-historisch beschouwd: de instelling - zooals die verhaald wordt in de Schriftuur; zijn verschijning bij de natuurvolkeren, de Grieken, de Romeinen, de Germanen; zijn ontwikkeling onder den invloed van het Christendom, en eindelijk zijn gedaante in de hedendaagsche kulturen. Dan volgen studies over eigen aard en verhouding der geslachten, echtelijke liefde, erfelijkheid en opvoeding.
Schrijver snijdt alle levensvragen aan. Met alle is hij vertrouwd. De meest belangwekkende en persoonlijke hoofdstukken zijn deze die de biologie en meer bepaald de erfelijkheid raken. Daar beweegt de meester zich op zijn eigenste domein. Voor de overige kwesties weet hij steeds de allerbeste en betrouwbaarste bronnen te benuttigen. Steeds haalt hij het 'wezenlijke' naar voren.
De eigenste verdienste van dit werk ligt o.i. hierin, dat een specialist ons een synthese bezorgt. Wat de beste biologische, paedagogische, theologische en moraal-wetenschappen hebben opgeleverd wordt hier tot een christelijk geheel verwerkt.
De wetenschapsman heeft tevens vol-mooi werk geleverd: het boek is vlot, boeiend, bevattelijk en warm geschreven, keurig en rijk geïllustreerd, en prachtig uitgegeven. Dit boek over de familie is een uitstekend familieboek: een heerlijk huwelijksgeschenk.
L. Arts
F.J. WOTHE, Adolf Kolping. - Verlag der Buchgemeinde, Bonn, 296 blz., RM. 3.80.
In dit boek stelt de schrijver zich ten doel, een onbekend aspect van den grooten Rijnlandschen volksvriend, stichter van het bekende 'Gesellenverein', te belichten: Kolping als familiepaedagoog. Het geeft ons geen theoretisch, nog minder een systematisch tractaat over opvoeding maar een schat van gezonde, echt christelijke, in bondige hoofdstukken uitgewerkte gedachten over de familie en het huwelijk, toegepast op de meest in ieder gezin voorkomende opvoedingsproblemen. Dit bewijzen de volgende titels: de bruidstijd, de grootouders, zuigelingenopvoeding, opvoeding der meisjes, loon en straf, gezag en vrijheid. Het boek richt zich rechtstreeks tot de ouders zelf op wier zelfopvoeding en zelfheiliging het voortdurend den nadruk legt. Na een degelijke historische studie over Kolping's vormingsjaren en de invloeden die hij onderging als volksjongen, schoenmakersknecht en hoogstudent, onderzoekt schrijver even nauwkeurig de bronnen en de theoretische grondslagen van Kolping's leer. Hier geeft hij ons interessante beschouwingen over de 'Gestalt' der familie, haar woonst, haar sociale beteekenis, de specifieke plaats van vader en moeder. Al wordt de eigenlijke opvoeding der kinderen slechts uitgewerkt in de laatste 50 blz. van het boek, toch noemen we het nuttig en actueel omdat het dapper de familie terug op de eereplaats stelt en als centrum beschouwt voor elk sociaal, religieus en nationaal herstel, en omdat het ons leert de heele opvoeding eerst en vooral vanuit de familie te beschouwen.
W. Smet
Anton KOCH, Homeletisches Handbuch IV. - Herder, Freiburg i. Br., 504 blz., RM. 9.60.
Met dit vierde deel sluit de eerste afdeeling van Koch's standaardwerk af,
| |
| |
nl. die afdeeling waarin de bronnen en het materiaal voor de predicatie systematisch wordt bijeengebracht en gegroepeerd. Het is zooals de vorige deelen in twee onderdeelen gesplitst: 'het menschelijk leven' en 'het streven naar volmaaktheid'. Het eerste onderdeel is buitengewoon nuttig voor het behandelen van de zedelijke problemen van onzen modernen tijd: mode, spel en sport, dans, kinema, sexueele voorlichting, enz. Het tweede geeft een volledig overzicht van de oefeningen, deugden en goddelijke gaven, die het geestelijk leven tot heiligheid doen opbloeien.
E. Druwé
M. CHASLES, Les puissances du Monde à venir. - Edition R. et M. Charles, Parijs, 264 blz., Fr. 18.
Met een meesleependen apostelijver heeft Mw Chasles reeds verschillende boeken geschreven om de lezing van de h. Schrift onder de leeken te verspreiden, om hun te doen smaken 'den troost van de heilige Boeken' (Rom. XI, 4), waaraan zij haar eigen inwendig leven laaft. Hier komen de plaatsen aan de beurt die van de toekomst van Christus' rijk spreken. Geen dorre didaktische uiteenzetting, maar een frisch autobiographisch relaas van haar eigen doordringen in die teksten, op plaatsen waar die het meest tot haar spraken: Palestina, Patmos, Mont-Saint-Michel, La Salette, Le Puy... Wie zou, hoe subjektief sommige indrukken ook aandoen, zich niet laten betooveren door het verlangen naar den tijd 'waar men geen oorlog meer zal leeren'!
E. Druwé
Mathias LAROS, Evangelium Hier und Heute. III, Der Religiöse Sinn. - Pustet, Regensburg, 254 blz., ingen. RM. 3.70, geb. RM. 4.70.
U zult weinig hedendaagsche duitsche werken lezen, waar M. Laros niet wordt aangehaald. Hij is met Lippert en Faulhaber een van de voornaamste geestelijke leiders in Duitschland. Zijn genre staat tusschen beide: zijn preeken zijn eerder meditaties. Laros doet herhaald aan Newman denken. - 'Evangelium hier und heute' dat is het. Blije boodschap in dezen beroerden tijd: oplossing van al de dringende vragen van den tijd, door verlossing in Christus. In het eerste deel van deze derde reeks krijgen we zondagpreeken van eersten adventszondag tot O. Heer Hemelvaart. Klassiek en toch zeer actueel, rustig en bewogen tevens, dogmatische en practisch, zeer rijk van inhoud en keurig, helder, sober van vorm. Een goudmijn voor onze zondagpreeken.
L. Arts
Kan. GLORIEUX, Arbeider wees fier: Kind van God, Lidmaat van Christus. Vert. door E.H.A. THEUNIS. - K.A.J.-uitgaven, Brussel, 228 blz.
Een volledige volkstheologie, helder en levendig, pakkend en bevattelijk, rijk en zakelijk, voorgedragen door een algemeenen proost der K.A.J. in Frankrijk. Voortreffelijk studie- en meditatieboek, voor oud en jong. Ook iintellektueelen zullen hier een synthese vinden. Een schat voor al onze K.A.-proosten.
L.A.
E.H.R. RICHE, Katholicisme en Politiek, vertaald door P. Burchard HOUSEN, O.F.M. - C.V.O.-uitgaven van het Algemeen Christen Werkersverbond, Brussel, no 19, 1939, 156 blz., 12.50 Fr.
Eerw. Heer Riche is een keurig vulgarisator die reeds in meerdere publicaties de katholieke princiepen en opvattingen omtrent verschillende vraagstukken in 't licht stelde, waarbij hij dan de meest belangrijke plaatsen aanhaalt uit de kerkelijke documenten omtrent het behandeld onderwerp alsook verklaringen van gezaghebbende katholieken. Dus compilatiewerken? Wel ja, zou de schrijver antwoorden. Wij voegen er echter bij dat de 'compilatie' met zorg geschiedde en met de noodige toelichtingen en aanvullingen, zoo dat het onderwerp werkelijk volledig behandeld is en daarenboven op een aangename wijze.
Wij wenschen dan ook het A.C.W. met die vertaling geluk en bevelen het werk aan allen aan die over het moeilijk vraagstuk dat hier toegelicht wordt de hoofdzaak willen vernemen, veilig voorgelicht willen worden over hetgeen hier waarlijk katholiek klinkt.
K. du Bois
Dr. Alfred LECHLER, Wir brauchen Entspannung. - Spener Verlag, Marburg, 86 blz., RM. 1.20.
Praktische, gemoedelijke, degelijke, opbeurende onderhoudjes over zenuwontspanning en -hygiene. Dr. Lechler is geloovig Protestant.
L. Arts
| |
| |
F. ERENS, De Geest van Thomas a Kempis. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1939, 112 blz., gen. Fr. 18,50; geb. Fr. 25.
Van de vele werkjes van Thomas a Kempis, kennen de meesten enkel de Navolging van Christus. Van de overige werken bezitten wij geen moderne vertaling. Hier worden een reeks kostbare parelen van wijsheid - van goddelijke en menschelijke - uit zijn werken samengelezen. Een gulden boekje: een stille schat.
L.A.
Pater CONSTANTINUS, O.M. Cap., Wij trekken door de dagen. - Brand, Hilversum, 1939, 152 blz., Fr. 32.
Over Schr. hoeven wij niet meer uit te wijden. Zijn competentie en belezenheid in zake Jodenvraagstuk bleek ruimschoot o.m. uit zijn Geschiedenis van het Jodendom, uit zijn Christus en Israel (Eindhoven, 1930), zijn Schaduwen en Licht (Antwerpen, 1938) en zijn Godsgedachte in het Jodendom (G.G.G. No 493, 's Bosch, 1936).
In voorliggend boek geeft hij ons een reeks diepzinnige en belezene beschouwingen over de vraag: 'Wat blijft Israël zoeken?' Het zijn kantteekeningen op Paulus' woorden: 'Israël blijft zoeken wat het niet heeft verkregen'. (Rom. X, 2, 3). Telkens hetzelfde probleem: Wat zoekt het volk van Israël de eeuwen door? en Wat heeft het niet verkregen? Het blijft zoeken naar wat éénmaal was en verloren ging. In het antwoord op deze dubbele vraag wil Schr. doen uitkomen dat het Jodenvraagstuk wel zijn raakpunten heeft op profaan terrein, doch een transcendente kern bezit 'boven de Historie' (9). Als een refrein luidt het dan: 'De joodse kwestie ligt in het Joodse overwichtsbewustzijn, godsdienstig en profaan, als bewuste of onbewuste voortzetting van de oud-testamentische roeping, krachtens welke het Jodendom een godsdienstig centrumvolk moest zijn' (63). 'In de greep naar de voorbije zending ligt de kern van het Joodse vraagstuk, de grond van de Joodse tragiek' (62). 'De kern der Joodse kwestie ligt in wezen in de Joodse superioriteit met de daaraan beantwoordende reactie' (62).
In een reeks van vier hoofdstukken wordt dan meer nauwkeurig nagegaan langs welke wegen, op welk gebied het Jodendom zijn vermeende roeping onder de volkeren heeft willen voortzetten. Het zocht de burgerlijke emancipatie, het zocht de cultureele emancipatie, het zocht de verwezenlijking van een Zionistisch ideaal, het zocht een belangrijke positie binnen het staatkundig verbond met andere volkeren (63).
Maar tragisch concludeert Schr.: 'Zoolang hetzij rassisch, volks, politiek, een superioristische idee de grondslag is voor doe bepaling der houding, zal het Joodsche vraagstuk onoplosbaar zijn, niet het minst van de zijde van die Joden, welke op een der genoemde gronden streven naar een overwicht van godsdienstige aard. Die positie is voor altijd voorbij en elke greep naar de superioriteit zal slechts een voorbijgaand succes kennen dat door een daarop volgende reactie wordt teniet gedaan' (143).
'Vrij sobere schildering en zonder uitweg' zal men zeggen. Schr. komt er meermaals op terug: 'Het is een vraagstuk, waarop wij op goede gronden geen definitieve, algeheele oplossing verwachten' (148). Aanstonds voegt hij er echter aan toe, dat wij het vraagstuk toch in zijn gedeeltelijke mogelijkheden kunnen helpen verwijderen, bovenal door voor edelvoelende Israëlieten om ons heen een sfeer te scheppen, waarin ze het leed der verloren roeping onder de volkeren vergeten kunnen (148). En opnieuw luidt het: het probleem draagt een bovenhistorisch karakter en daar alleen ligt de oplossing: 'in de bekeering van Israel'. Het heil ligt elders dan binnen het Jodendom zelf, of om het weer met Paulus te formuleeren: 'De Joodsche onrust zal Israëls aandeel blijven totdat Israël zal zalig zijn' (Rom, XI, 25, 26). Alleen in de bekeering van Israël vindt Schr. het ophouden van Israëls rusteloos zoeken (144).
P.C. meent dus niet dat het Joodsche vraagstuk zonder oplossing blijft; dit ware hem volstrekt verkeerd begrijpen. Stellig bevestigt hij: 'De bekeering tot het Christenom zal het Joodsche hart tot rust brengen' (144). Doch tevens merkt hij op: 'Met de bekering van Israël is de Joodse kwestie nog niet opgelost' (146). 'Voor de volledige, integrale oplossing moet ook van niet-Joodse zijde een voorwaarde vervuld worden: de doordrenking der volkeren en staten met de christelijke ras-, volks- en staatsgedachte' (146). En Schr. meent op gefundeerde redenen eraan te mogen twijfelen of deze voorwaarde in vervulling zal gaan (146). Eigenlijk blijft er dus een dubbele taak voor het Christendom. Ennerzijds de positieve opdracht door Christus gegeven, de N.T. openbaringsleer te verkondigen en bij te dragen tot het bekeeren van Israël. Anderzijds de algemeen menschelijke plicht, mee te werken aan de verzachting van het leed, dat het Joodsche volk te dragen heeft. Immers steunende op Paulus' woorden in den Brief aan de Romeinen, aanvaardt Schr. 1o dat pas op het einde der tijden zal kunnen gesproken worden van de eigenlijke bekeering van 'het' Jodendom en van minstens een groote groep (146). 2o dat de Joodsche streving naar dominatie het uitvloeisel is eener eenmaal waarachtige roeping (doch alleen op godsdienstig terrein); 3o dat
| |
| |
Israël als volk zal blijven bestaan, wat positief door God gewild is, opdat het zich eindelijk in massa bekeere (36). Weliswaar zijn niet allen het eens over de verklaring van Paulus' duistere bewoording, die als ondergrond dient voor deze drie stellingen. Schr. had misschien zijn gevolgtrekkingen meer kunnen schakeeren, om er op te wijzen in hoeverre ieder dezer drie punten vast staat. Dit blijkt des te meer, wanneer men den gedachtengang van Schr. kernachtig samenvat: 'De Joodse kwestie is in kern en wezen supernatureel, evenzeer als het Joodse bestaan, en krachtig bestaan, en blijvend bestaan supernatureel is; en daarom kent S. Paulus geen andere oplossing dan deze: de bekering van Israël en de liefde tot Israël. Alle andere middelen, hoe effectief deze schijnbaar en blijkbaar voor kortere of langere tijd ook wezen mogen, brengen het Joodse vraagstuk niet tot een definitief einde' (34).
Het boek zou er bij gewonnen hebben ware het bondiger saamgevat zonder herhalingen, met weglaten van alle overtollige citaten en met minder vertoon van belezenheid. Terwijl het betoog op zich zelf reeds zeer zwaar om volgen is, bemoeilijken deze de lezing nog meer. De beste bladzijden zijn dan ook die, waar Schr. zijne stellingen scherp formuleert (b.v. 32 en 47-48). Alhoewel men het over détailpunten niet eens zijn kan, voor het wezenlijke van het betoog ligt hier zeker de houding voor, die het Christendom tegenover het Jodendom aannemen moet.
Prof. Dr V. van Bulck
| |
Wijsbegeerte.
Dr W.M.J. KOENRAADT en Max van POLL, Handboek der Maatschappijleer, 2 dln. - Brand, Hilversum, 1938, 386 en 332 blz.
Dit omvangrijke werk waaraan blijkbaar veel zorg werd besteed mag wel als een belangrijke bijdrage tot de katholieke sociale litteratuur beschouwd worden. De opzet is eigenaardig: twee boeken van zeer verschillende soort onder ééne vlag. In het eerste deel schetst Max van Poll een soort geschiedenis van de wijsgeerig-sociale en staatkundige gedachte in Europa voorzoover deze zich buiten of tegen de katholieke maatschappijleer heeft ontwikkeld. Eerst wordt de geschiedenis van het liberalisme in 't breede uiteengezet, vanaf de Renaissance tot op onze dagen. Daarna komt het socialisme en communisme aan de beurt, en tenslotte worden een vijftigtal bladzijden gewijd aan het fascisme en nationaal-socialisme.
Dit boek is zeker interessant om lezen; er werd veel lectuur in verwerkt, en schrijver is er in geslaagd een bevattelijk overzicht te geven van de drie groote sociale niet-katholieke bewegingen. Nochtans meer dan een leesboek is het niet. Van een 'Handboek der Maatschappijleer' mochten we echter meer verwachten, en als katholieken kunnen we onze eischen niet te hoog stellen. We hadden een dieper gaande uiteenzetting gewenscht vooral van het socialisme en van het fascisme: de philosophische achtergrond is te vaag, waardoor de samenhang der feiten ook minder doorzichtelijk wordt. Vooral in het derde hoofdstuk hindert dit tekort. Overigens blijkt uit de daar opgegeven bibliographie (blz. 330) hoe onvolledig de basis is waarop schrijver voor dit gedeelte van zijn werk heeft voortgebouwd. Van een 'handboek' verwachten we wetenschappelijke verantwoording en volledigheid. Een beschrijving van de voornaamste gebeurtenissen kan niet volstaan. We kunnen het ook niet eens zijn met schrijver waar hij spreekt van 'een pleidooi van den vorst der katholieke scholastiek vóór het deelnemen van allen aan het staatsbestuur door middel van een keuze van vertegenwoordigers door allen uit allen!' (bl. 78). Van zulk een modern systeem weet Thomas van Aquino niets, en geen enkele plaats uit zijn werken kan een dergelijke verklaring staven.
Het tweede boekdeel bevat een uiteenzetting van de katholieke maatschappijleer, door Dr Koenraadt. Hier hebben we een vakman voor ons die de literatuur van het onderwerp beheerscht. Schr. neemt natuurlijk de leer van 'Rerum Novarum' en 'Quadragesimo Anno' als leidraad. In het eerste hoofdstuk spreekt hij over de Christelijk-maatschappelijke beginselen: individu-gemeenschap, liefde en rechtvaardigheid, eigendom. In het tweede over de herstelde maatschappelijke orde: hervorming der instellingen, verbetering der zeden, ordening van het sociaal en economisch leven. Tenslotte schetst schrijver de bestaande instellingen en wetten die den weg opgaan van de ideale sociale ordening. Dit deel van het Handboek schijnt vooral bedoeld als practische handleiding voor de sociale werkers in Nederland. Het theoretisch gedeelte is tamelijk ingekort. De eigenlijke wetenschappelijke sociologie wordt bijna totaal verwaarloosd; de sociale philosophie wordt eerder vooropgesteld dan eigenlijk bewezen en uiteengezet; de aandacht van den schrijver gaat vooral naar de sociale moraal en vooral de sociale wetgeving en instellingen in Nederland.
F. De Raedemaeker
| |
| |
Pater Dr ANGELINUS, Wijsgeerige gemeenschapsleer, 2 dln. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, I, 172 blz., II, 174 blz.
Het probleem individu- (of persoon-) gemeenschap is aan de orde. Wie een wijze gids wil in de studie van dat breedvertakte vraagstuk, volge gerust dit uitstekend werk van P. Angelinus. De metaphysische begrippen deel-geheel - welke schr. reeds afzonderlijk behandelde - worden hier zeer diepzinnig en nochtans bevattelijk ontleed, en toegepast op de verhouding individu-gemeenschap. Schr. is er terecht om bezorgd de gemeenschap niet te laten wegzinken in de individuen, alsof zij niets anders ware dan haar samenstellende elementen; anderzijds verwerpt hij de substantieele wezenheid van de gemeenschap, waardoor aan de persoonlijkheid zou worden tekort gedaan. Dit werk is zeker het beste en het meest uitgebreide in het Nederlandsch dat we kennen over het eigenlijk wijsgeerig aspect van het sociaal probleem. Alleen het hoofdstuk: 'De voornaamste stelsels' (II, 24-51) kan ons niet heelemaal voldoen. Het schijnt ons werkelijk te schematisch. De argumenten van al de sociale denkers waarover het hier gaat worden bijna totaal terzij gelaten, zoodat hun gedachte, in de uiteenzetting van het systeem, niet tot hun recht komt. We begrijpen overigens dat een critische weerlegging van al deze systemen een heel boekdeel op zichzelf hadde gevergd.
F. De Raedemaeker
A. GREGOIRE, S.J., Immance et Transcendance. Questions de Théodicée. - Desclée-De Brouwer, Brussel, 1939, 234 blz.
Het probleem van de theodicea, dat de schrijver behandelt, wordt met een groote oprechtheid en een buitengewone waarheidsliefde aangepakt. De vijf klassieke wegen van Sint Thomas worden helder en duidelijk voor moderne lezers uiteengezet, aangevuld en gecorrigeerd, waar het noodig bleek. Ook de verschillende gezaghebbende opinies over de wegen worden naar voren gebracht en met zorg ontleed (Sertillanges, Lemaître); geen enkel feit in de bewijsvoering, geen enkel niet genoegzaam bewezen princiep ontsnapt aan den scherpen geest van den schrijver. Het sterk persoonlijke in dit boek ligt wel in de nauwkeurige aanwijziging van de verschillende plaatsen waar Sint Thomas beroep doet op het causaliteitsprinciep om zijn bewijzen te staven. Dit causaliteitsprinciep waarvan de uiteenzetting wel 50 bladzijden beslaat, wordt aan de hand van de theorie van P. Maréchal, waarvan de schrijver zich een dankbaar leerling betoont, klaar en duidelijk in scherp omlijnde etappen uiteengezet. Dit princiep drukt diep zijn stempel op de vijf beroemde viae van Sint Thomas.
De korte uiteenzetting van de wetenschappelijke bewijzen voor het Godsbestaan met de scherpe bepaling van de waarde ervan wijst erop, hoezeer de schrijver thuis is in de betrekkingen van metaphysica en wetenschappen en doet ons verlangen naar een uitvoerigere behandeling van dit ingewikkeld probleem, dat helaas ten onrechte zoovele scherpe en oprechte geesten doet afdwalen van het ware geloof.
De eigenschappen van God worden aan de hand van P. Scheuer kort maar scherp behandeld. Het derde deel van 't boek gaat over het probleem van God en de wereld. De bondigheid doet niets te kort aan de scherpe uiteenzetting van de schepping, de instandhouding der schepselen, enz. Ook deze betrekking ligt reeds heelemaal bevat in de beknopte, maar volledig juiste formuleering van het oorzakelijkheidsprinciep (ene quod non est esse per essentiam pendet in essendo ab ente per essentiam). - Graag zagen wij den schrijver wat meer uitweiden over het probleem van het kwaad, vooral wat betreft de verklaring van de orde van het heelal, die dient als uitleg voor het physische kwaad. Treffend en meesterlijk is de bondige en tevens klare uiteenzetting van de verschillende soorten pantheïsme, evenals de korte en schitterende weerlegging ervan. Het heele boek is gedragen door een verregaande oprechtheid, een buitengewone openhartigheid waarmede het probleem, dat het diepste wezen van den mensch raakt, wordt aangepakt. Het brengt ons zeker een stap verder in het diepe bewustzijn van onze afhankelijkheid en van onze nietigheid, het toont ook op zeer logische wijze aan en laat ons tevens duidelijk beseffen dat al wat wij van God weten en zeggen een stamelen blijft.
Prof. Dr. H. Bruders
Dr Franz SCHMIDT, Kleine Logik der Geisteswissenschaften. - Reinhardt, München, 128 blz., ingen. R.M. 2,60, geb. R.M. 3.90.
Als eigenlijk object van de 'Geisteswissenschaften' geldt, volgens schrijver, de 'Kointentionale' werkelijkheden. Daardoor verstaat hij dingen die door de menschelijke activiteit een 'zin' hebben gekregen: teekenen, werktuigen, door den menschelijken geest 'gestaltete' of gevormde werkelijkheden. Als menschen kunnen wij den zin, die in deze objecten werd gelegd, terugvinden en erkennen. In dit terugvinden en erkennen bestaan de geesteswetenschappen die al de cultuurvormen bestrijken: wetenschap, kunst, politiek, godsdienst.
| |
| |
Door dit princiep geleid bespreekt Schmidt de ordening van de wereld van den geest, dien hij dus principieel onderscheidt van de 'natuur', en de grenzen van deze specifiek menschelijke wereld.
Het boek zal hier en daar wel wat te ingewikkeld en duister schijnen; het geeft echter een waardevol en, alles samen genomen, een objectief inzicht in hetgeen de klassieke philosophie behandelt onder den titel van 'speciale methodologie der geesteswetenschappen'.
F. De Raedemaeker.
| |
Geschiedenis.
Dr. Cornelia W. ROLDANUS, Zeventiende-eeuwsche geestesbloei. - Serie 'Patria', Van Kampen, Amsterdam, 1938, 194 blz., fl. 2.25.
In het 'Woord vooraf' verklaart de auteur haar titel. Zij vat hem, zonder het bepalend lidwoord, op 'in den meer beperkten zin van godsdienst en filosofie, met hun respectievelijke maatschappelijke consequenties' (blz. 5). Dan nog schift, kiest en ordent zij met een dubbel doel: zij wil 'eenerzijds de achtergronden doen oplichten, waaruit de barokpatroon van dit geestelijk leven naar voren treedt; anderzijds de verbondenheid met de volgende eeuwen doen beseffen en zoo het heden in zijn verwante groepeeringen recht doen' (vrij volgens blz. 5). Beter kon zij ons niet inlichten. Wij moeten daarbij voor oogen houden dat de serie Patria niets dan monographieën bevat over de vaderlandsche cultuurgeschiedenis: zoo weten we dat het alleen over Holland zal gaan.
Hoofdstuk na hoofdstuk, maken we kennis met het Humanisme, het Roomsch-Katholicisme, het Calvinisme, het Cartesianisme (het daarvan afhankelijke Spinozisme), de Collegianten, de Quakers - en, op het einde der eeuw, met de rationalisten op het spoor van Bayle, met de mystici op het spoor van Boehme. Voldoende wijst zulke inhoud op het cultureel belang van dit boek - de auteur is trouwens geen nieuwelinge in de materie; alleen ontgoochelt ons de zoo verminkte bibliographie achteraan.
Op een ander punt oefenen wij critiek uit. Elk van de acht hoofdstukken behandelt een nauwkeurig omlijnd onderwerp - een religieuze of wijsgeerige strooming meestal; het geheele boek bestaat uit acht naast elkander geplaatste, telkens partiëele, cultuurbeelden. Onderlinge inwerking wordt slechts toevalligerwijze aangeduid; de ééne geschiedenis van religie en philosophie, in het Holland van de XVIIe eeuw, krijgen we niet voor oogen. Het is alsof de auteur deze zelf niet zou inleven. Volgens een abstracte verdeeling bijna werkt ze haar onderwerp uit; nauwgezet schikt ze haar bevindingen omheen bepaalde gestalten en specifieke verschijnselen; - de groote lijnen van een ontwikkeling, diepere krachten, hoogtepunten, invloedssfeer..., alles wat niet onmiddellijk wordt waargenomen, blijft ongezien.
De reden: zij mist een breede, wijsgeerige vorming, een blik op de algeheele geschiedenis, een religieus inleven; van de gevolgen gaat zij tot de oorzaak niet over; uit de stoffelijke teekenen haalt zij de levende ziel niet op; wat zij kunstmatig isoleerde, plaatste zij niet terug in het geheel. Vergeefs zoeken wij, in haar boek, naar perspectieven, naar diepte, naar een voor- en achterplan, naar groepeering en proportie, naar organische verbinding, naar een voorstelling van-binnen-uit... Om dat tekort, kunnen wij de monographie niet zonder voorbehoud aanbevelen; al mag ook niemand, die in het onderwerp belang stelt, haar ongelezen laten.
Em. Janssen
Harold FRENCH, Tsjecho-Slowakije. - Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg, 252 blz., gen. fl. 2.25, geb. fl. 3.75.
Achter den naam van 'Harold Frensch' schijnt een Nederlandsch journalist schuil te gaan, wien men wel eens den naam geeft van 'de Nederlandsche Zischka'. Dit boek is o.i. in elk geval bij machte te bewijzen dat deze vergelijking niet heelemaal ten onrechte wordt gemaakt. Als politiek actueel werk is dit boek inderdaad een zéér flinke prestatie. Haar komt immers de ontegensprekelijke verdienste toe de geschiedenis van het gebeuren rondom Tsjechoslowakije in een vlotte taal tot het niet-gespecialiseerde Nederlandsche publiek te hebben gebracht. En als zoodanig spijt het ons dat dit boek niet een half jaar vroeger is verschenen. Zulks had inderdaad bij menigeen heel wat feiten en zaken tot hun ware verhoudingen kunnen terugbrengen en wellicht menig journalist van ten onzent een véél betere informatie-bron ter hand gesteld dan al de semi-officieele of officieuse berichtgevingen of bronnen.
Uit dit boek blijkt inderdaad dat een niet-onaanzienlijk deel van onze pers bij de spannende September- of Maartgebeurtenissen niet de noodige objectiviteit aan den dag heeft gelegd, welke men van niet-rechtstreeksch geïnteresseerden had mogen verwachten.
| |
| |
Zoo wijkt b.v. 's schrijver's meening over oud-President Benesj aanzienlijk af van hetgeen wij gewoon waren geworden daaromtrent in onze pers te lezen. En dan is het nog geenszins noodig al de beweringen van French tot de zijne te maken, zooals o.a. de geschiedenis van het geheime derde Tsjechische bureau te Genève (blz. 195).
Schrijver neemt nochtans geen anti-Tsjechische houding aan en spaart op talrijke punten zijn lofbetuigingen niet voor het Tsjechische volk en den Tsjechoslowaakschen staat, zooals o.m. op kultureel- of handelsgebied. En deze onpartijdige houding van den schrijver verhoogt stellig de waarde van dit vlotte en degelijke boek.
Daarbij komt dat het opstel van dit boek dit van zijn voorganger 'Bloed over Europa' verre overtreft.
Men spanning zien wij ten slotte het bijvoegsel van deze studie tegemoet, zooals die ons door de uitgeversfirma werd beloofd en welke handelen zal over de allerjongste gebeurtenissen in Centraal-Europa voor zoover zij betrekking hebben op wat eens de Tsjechoslowaaksche staat is geweest.
Hugo Van de Perre
Hugo VAN DE PERRE, De Nationaliteitenstrijd in 'Tsjechoslowakie', met voorwoord van Ir. Tony HERBERT. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 229 blz., 1 kaart.
De verdwijning van het land waarvan het artificieel karakter den schrijver van het tegenwoordig boekje aanzet om den naam slechts tusschen aanhalingsteekens te vernoemen, heeft in de jongste maanden al aanleiding gegeven tot een overvloedige literatuur. Het is echter maar al te begrijpelijk dat het meerendeel van deze schriften door een a-prioristisch gevoelen van goed- of meestal afkeuring is ingegeven, wat dan een zeer schadelijke uitwerking krijgt op de objectiviteit. De heer van de P. heeft ernaar gestreefd aan dat verwijt te ontkomen. Zijn studie gaat, behalve een inleidend overzicht over de nationaliteitenkwestie, tot aan den Wereldoorlog. Hierbij gaat hij uitsluitend van officieele, voor het grootste gedeelte Tsjechische, bronnen uit, waarvan hij op vele plaatsen de ontleding, of zelfs de woordelijke vertaling afdrukt. Zulks stelt den lezer gedurig in de gelegenheid zijn uiteenzetting te toetsen aan de bronnen, en, naar onze meening valt deze controle, op een paar punten na, zeer gunstig uit voor den commentator. Dit is wel de voornaamste verdienste van het voorliggend geschrift, waarna wel niemand eraan zal kunnen twijfelen dat, hoe onrechtmatig ook velen het Duitsche optreden in de Lente 1939 zullen vinden, een zeer zware verantwoordelijkheid berust op de Tsjechische politiek van 1918 tot 1938, waaraan dan toch, in laatste instantie het uiteenvallen van den staat te wijten is.
Als bijlagen worden afgedrukt: het aller-interessantste Runciman-verslag van September 1938, de onafhankelijkheidsverklaring van Slowakije en het inlijvingsdecreet van Bohemen en Moravië bij het Duitsche Rijk, beide van Maart 1939.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte
Chronique des événements politiques et économiques dans le Bassin Danubien. 1918-1938. Autriche. - Institut international de coopération intellectuelle (Société des Nations), Parijs, 1938, 179 blz.
No 1 der 'Etudes Danubiennes' door de 'Conférence permanente des Hautes Etudes Internationales' gepubliceerd, in verband met haar pogingen tot 'Peaceful Change', tot vreedzame oplossing der economische, sociale en grensvraagstukken die zich stellen, in het bijzonder in het Donau-Bekken. Een geschiedkundig overzicht scheen daartoe nuttig te zijn. Hier wordt het ons aangeboden. Het blijft interessant, ook na... het verdwijnen van Oostenrijk als onafhankelijke staat. Wij betreuren het evenwel dat de opsteller het laat bij een loutere opsomming der gebeurtenissen en der getroffen maatregelen, zonder de beteekenis er van te laten uitkomen.
K.B.
Erich LUDENDORFF, Kriegshetze und Völkermorden in den letzten 150 Jahren. - Ludendorff's Verlag, München, 1939, 228 blz., RM. 2.
Wie draagt schuld van de oorlogen en volkenmoorden der laatste anderhalve eeuw? Niet de volkeren zelf maar de Joden, de Kerk en de Jezuieten, de Vrijmetselaars - Ze worden in één adem vermeld! - Hij heeft reeds vroeger de eersten aangeklaagd, daarom zal hij het ditmaal vooral over de vrijmetselaars hebben. De overige aangeklaagden krijgen evenwel ook hier hun deel. Haat verblindt, het komt in dit werk duidelijk uit. Hetgeen de schrijver over de H. Kerk zegt - b.v. over den krijgslustigen Pius X - ontneemt ons elk vertrouwen in hetgeen hij over de Vrijmetselaars naar voren brengt en... wij leggen maar liever 't boek ter zij.
K. du Bois
| |
| |
| |
Wetenschappen.
Harry JANSEEN, Kultur und Sprache der alten Kirche im Spiegel der Sprachentwicklung von Tertullian bis Cyprian. (Latinitas Christianorum Primaeva. Studia ad sermonem latinum Christianum pertinentia edenda curat Jos. Schrijnen in Universitate Carolina Noviomagensi Professor. Fasciculus octavus.) - Dekker & van de Vegt, Nijmegen, 1938, 224 blz.
De schrijver noemt zijn werk een poging om de geldende meeningen aangaande zekere deelen van de cultuurgeschiedenis der oude Kerk aan een nauwkeurige studie der gelijktijdige ontwikkeling van de christelijke taal te toetsen en desnoods aan te vullen of te verbeteren. In de behandeling zijner stof sluit hij zich aan bij Karl Vosslers voortroffelijk boek: Frankreichs Kultur und Sprache. Geschichte der französischen Schriftsprache von den Anfängen bis zur Gegenwart (Heidelberg, 1929).
Er kon natuurlijk geen sprake van zijn, in een boek van 264 bladzijden den heelen christelijken woordenschat grondig te bestudeeren als een weerspiegeling der overeenkomstige beschaving. De auteur beperkt zich dan ook wijselijk tot de korte periode van het einde der IIe eeuw tot de tweede helft der IIIe eeuw, welke in de oud-christelijke letterkunde vertegenwoordigd wordt door de geschriften van Tertullianus en Cyprianus. Ook in deze reeds zeer ingekrompen stof zag hij zich nog gedwongen, slechts enkele begripsgroepen te bewerken ten einde tot voldoend zekere resultaten te kunnen geraken. Hij splitst zijn werk in twee hoofddeelen: 1) Opbouw en bestuur der Kerk; 2) Genadeleven.
In het eerste worden achtervolgens de woordgroepen onderzocht, die betrekking hebben op: a) de Kerk (ecclesia, ecclesia catholica, dominicum); b) het catechumenaat (catechumenus, audiens, auditor, neophytus, doctor); c) geestelijkheid en gewone geloovigen (clerus, ordo, ordinatio, enz., laici, plebs, populus); d) bisschoppen, priesters en andere geestelijken (episcopus, presbyter, sacerdos, antistes, praepositus, pontifex, papa, diaconus en de verdere lagere graden); e) ketterij en schisma. Een belangrijk aanhangsel bij; d) wijdt uit over het levensonderhoud der geestelijkheid (stips, collatio, sportula, divisio mensurna).
Het tweede deel bespreekt de beide hoofdgroepen: a) martelaars en belijders (martyr, passio, confessor, negatio, lapsus, enz. brabium, corona, palma); en b) naastenliefde en milddadigheid (amor, agape, caritas, dilectio, misericordia, operari, eleemosyna, arca, stips, oblatio, quantitas, refrigeratio).
De schrijver beheerscht zijn stof zoowel als de er bij behoorende literatuur, zoodat een ter zake kundig lezer zoo goed als overal graag met hem instemt. In de eerste helft nochtans ware het wellicht doelmatiger geweest, de volstrekt zekere voorbeelden voor het gebruik van 'ecclesia' in den zin van 'kerkgebouw' (blz. 31-32) te plaatsen voor die der bladzijden 29-30, welke evengoed 'vergadering' kunnen beteekenen. Verder betwijfel ik eenigszins of bij Cyprianus 'ecclesia catholica' nagenoeg altijd de algemeene Kerk bedoelt en slechts bij uitzondering de ware, orthodoxe Kerk. Alleen een volledige behandeling van alle in aanmerking komende gevallen zou hier zekerheid kunnen verschaffen. Ook de hoofdindeeling van het werk in 'opbouw en bestuur der Kerk' en 'genadeleven' ware misschien beter weggebleven. Met de eerste zal iedereen wel genoegen nemen, de tweede echter doet gekunsteld aan; de uiteenzettingen immers over naastenliefde en milddadigheid hadden even goed of beter een plaats kunnen vinden in het eerste deel onder het motto 'armenzorg' of iets dergelijks; daar werd immers ook het gelijkaardige 'levensonderhoud der geestelijkheid' reeds besproken. Maar dit zijn kleinigheden, welke de groote verdiensten van dit degelijk werk niet kunnen schaden. Theologieprofessoren, patrologen, kerkhistorici en philologen zullen het met genoegen raadplegen.
Dr. J.B. Poukens
F.M. GESCHER, Beknopte Wereldgeografie. - M.J. Dieben, Wassenaar, 1938, 335 blz., fl. 3.75.
Het was wel te voorzien dat een tweede uitgave van dit 'Beknopt Aardrijkskundig Leerboek voor Middelbare- en Kweekscholen' (zoo luidt inderdaad de subtitel) niet lang uitblijven zou. Zoowel de heer Gescher als de firma Dieben leveren degelijk werk, en... goede waar prijst zich zelf aan, vindt gemakkelijk haar weg! Zeer speciaal meenen we te moeten drukken op het methodische van de uiteenzetting, het rijke en oordeelkundige der illustreering (475 afbeeldingen!). Interessant is ook wel de idee het boek met een reeks statistieke tabellen af te sluiten, waarheen, bij gelegenheid, in den tekst verwezen wordt, zoodat 'betrekkelijk vage uitdrukkingen' als 'belangrijk' 'groter of kleiner productie' e.d. meer vorm en inhoud krijgen'. Men mag het echter betreuren dat ze meestal aan het jaar 1934 werden ontleend,
| |
| |
en niet altijd trouw akkoord gaan met den tekst. Volgens dezen laatsten b.v. zouden de Vereenigde Staten 80 procent van de wereldproductie aan petroleum leveren, volgens de tabellen daarentegen slechts 174 mill. ton op de 327 of 53 procent.
Maar het uitbouwen van een beknopt aardrijkskundig leerboek is niet gemakkelijk. We zijn er ten zeerste van bewust. Het moet toch een bondige voorstelling zijn der hoofdelementen en tevens een getrouwe weergave van het wereldbeeld. Alle ongelijkmatigheid in de uitbeelding moet dus angstvallig worden geweerd. Men mag niet te zeer veralgemeenen of het uitzonderlijke te fel beklemtoonen, want dit alles vertroebelt het opgeroepen landschapsbeeld. Bovendien kan de auteur toch onmogelijk zelf, door persoonlijke contactname of visie, de verschillende landen bestudeeren, rechtstreeks uit het zoo gecompliceerde landschappelijk complex de karakteristieke hoofdtrekken abstraheeren en op een evenwichtige manier samen bundelen of in elkaar zetten. Hij moet noodgedwongen door anderman's bril kijken! En zoo wordt het perspectief wel eens verwrongen, het evenwicht gestoord, en is het praktisch onmogelijk alle onjuistheden of onnauwkeurigheden te vermijden of uit te schakelen.
Graag brengen we dan ook hulde aan de objectiviteit en de betrouwbaarheid van Schrijver's handboek, al meenen we toch op een af ander puntje, in het voorbijgaan en exempli gratia, te moeten wijzen. Is het b.v. wel oordeelkundig in het overzicht der Belgische mijnbouw- en industrie-gebieden, voor Antwerpen, uitsluitend de diamantslijperijen te vermelden, of van Congo te verklaren dat het klimaat er tropisch is met equatoriale regens, en het gebied met tropisch oerwoud is bedekt? Is de afbeelding nog wel evenwichtig natuurgetrouw, wanneer bij het bespreken van het graanvervoer over de groote Amerikaansche meren, slechts het Wellandkanaal wordt vernoemd, maar niet het even belangrijke Sault Ste-Mariekanaal en niets wordt gezegd van de zoo belangrijke collecteerende functie der meerhavens Fort William en Port Arthur? Waarom bovendien niet vluchtig gewezen op de groeiende beteekenis van Vancouver's graanhandel, op den nieuwen uitvoerweg via Port Churchill aan de Hudsonbaai? Zoo ook worden bij het bespreken van het ijzererts-vervoer uit het Mesabigebied, wel de hoogovens van Cleveland en Buffalo vernoemd, maar niet die van Pittsburg of van het Chicago-Garygebied. Evenmin worden de hoogovens van het niet onbelangrijke Birmingham in het zuiden vermeld. Midwest en Missourigebied zijn voorzeker geen gelijkdenkende benamingen; en waarom de Grand Trunk niet naar zijn tegenwoordige benaming Canadion National Railways geheeten? Eindelijk zouden we Schrijver's aandacht nog even willen vestigen op de meer en meer gebruikelijke moderne schrijfwijze onzer gemeentenamen.
L.G. Polspoel
H. van MEURS, Hiao, Chineesche kinderliefde. Uit het Chineesch vertaald en toegelicht. - Brand, Hilversum, 1938, 143 blz.
Een handboek voor Sinologen en Chineesch-studeerenden. 'Hiao' in het Mandarijn-Chineesch beduidt: de kinderliefde. Etymologisch beteekent het hiano-karakter: de deugd van het kind, dat zijn ouders steunt en op de handen draagt. Het drukt dus niet alleen liefde uit, maar ook toewijding, eerbied, onderworpenheid, dienstbaarheid. Dit geeft ons dus een kijk, niet alleen op iets wat uitsluitend bestemd is voor kinderen, maar over geheel een aspect van de Chineesche levensbeschouwing. 'De kinderliefde als grondslag van Confucius leer der staatsharmonie en de vermaarde 24 klassieke voorbeelden van die deugd' luidt de volledige titel. Het biedt ons een oorspronkelijke Nederlandsche vertaling van twee klassieke Chineesche geschriften: de 24 voorbeelden van kinderlijke piëteit en het tractaat van K'oung Fou Tzeu (551-470 vóór Christus) over de Kinderliefde, wortel van alle deugdzaamheid. Beide vertalingen worden door verklarende aanteekeningen gevolgd en een zeer leerrijke inleiding, vrucht van de lezingen gehouden door Schr. op Java, gaat vooraf. Daardoor wil Schr. nieuw licht werpen op de bronnen, die geleid hebben tot de bekende Chineesche vooroudervereering: de vereering der ouders, gepaard met een onverwoestbaar geloof in het voortbestaan na den dood.
Schr. maakt de Chineesche uitdrukking: 'Gelooven in de oude geschriften maar niet in de commentaren' tot de zijne: daarom heeft hij louter het tractaat van Confucius weergegeven, zonder de verklarende toevoegsels; deze stammen uit veel lateren tijd.
Een reproductie van oorspronkelijke Chineesche teksten is een hoogst wetenschappelijk werk; niettemin bleef de weergave waarlijk aantrekkelijk en mooi, dank zij de luxueuse uitgave van Paul Brand. De illustraties, die voorkomen bij de piëteitsverhalen zijn deels ontleend aan Chineesche schilderijrollen, deels aan een oud geborduurd altaarkleed, vermoedelijk bestemd geweest voor een huisaltaar, en nu in het bezit van M.T.J. Kramer, te Buitenzorg. Hoogst leerrijk is dan ook de bespreking van de voornaamste symbolen, welke deze voorstellingen omgeven. Meteen een werk dat in elke Sinologenboekerij thuis hoort, maar ook niet-ingewijden interesseeren zal.
Prof. Dr. V. van Bulck
| |
| |
Dr. L. HALLMANN, Klinische Chemie und Mikroskopie. - Georg Thrème Verlag, Leipzig, 388 blz., gen. RM. 12, geb. RM. 13.50.
Dit boek is een volledige leidraad voor al wie in kliniek en laboratorium de steeds talrijker wordende en allernoodzakelijkste onderzoekingen wenscht te doen met het oog op een preciese diagnose. De geneeskunde bevindt zich thans in een stadium dat zij, buiten en zonder het laboratorium, volstrekt beneden haar taak blijft; om haar die taak te helpen vervullen is een handige en betrouwbare gids onmisbaar. Halimann's boek heeft beide kwaliteiten. Geen enkele belangrijke techniek is vergeten.
Voor dagelijksch gebruik zeer nuttig en prachisch.
Prof. Dr. L. Elaut
Dr O. BAKKER, Statistiek. - J. Musses, Purmerend, 338 blz., ing. fl. 5.75, geb. fl. 6.50.
Boeken van dezen aard blijven er gewoonlijk bij een eerste uitgave, tenzij ze gebruikt worden als tekstboek in scholen, en het feit dat het boek van Dr Bakker reeds een tweeden druk beleefde is op zichzelf de beste critiek er van.
Aan hetgeen de eerste uitgave ons gaf werd slechts weinig gewijzigd en terecht want indeeling en behandeling der stof voldeden. Maar wij krijgen hier een paar nieuwe hoofdstukken, o.m. een hoofdstuk over beeldenstatistiek, die thans zoo dikwijls gebruikt wordt, en voornamelijk een hoofdstuk over de statistiek van Nederlandsch Indië; verder komen er nog enkele détails en tabellen bij waardoor het boek aangepast wordt aan de nieuwere economische gegevens.
Wie de toepassing van de statistiek op haar voornaamste gebieden wil leeren kennen zal zonder aarzeling dit boek instudeeren. Achtereenvolgens worden behandeld de bevolkingsstatistiek, de statistiek der zedelijke en verstandelijke eigenschappen van den mensch, de sociale statistieken, de economische statistieken in haar verschillende factoren om te eindigen met de conjunctuurstatistiek.
De toepassing werd voorafgegaan door de theoretische beschouwingen over het verzamelen der gegevens, over de in statistische ontleding gebruikte middelen en de bewerking der gegevens. In dit gedeelte van dit prachtig werk had men wel wat meer willen vernemen, o.m. over standard deviatie, over het berekenen van trend, seizoenvariaties en cyclische beweging met rechtstreeksche toepassingen ervan; indien Dr Bakker het niet gedaan heeft is het misschien omdat hij reeds vond dat het boek genoeg uitgebreid was. Ook zouden de resultaten gegeven op blz. 49, voor de meetkundig gemiddelden, moeten verbeterd worden; die fout, die van den eersten druk herdrukt is, is op haar eigen hoegenaamd niet storend daar de lezer 4 regels verder kan merken dat het inderdaad een berekening- of een drukfout is.
Kortom mogen we aan Dr Bakker wenschen dat zijn tweede uitgave even spoedig zal worden uitgeput als de eerste en dat ieder student in de statistiek, die het boek nog niet gekocht heeft, het zich dadelijk aanschaft en het gebruikt.
Dr J. De Jaegher
J. ROBIJN e.a., Leerboek van het handelsrekenen. - G. Delwel, Wassenaar, 254 blz., fl. 2.90.
In dit boek, dat het eerste deel is van een volledig werk in 4 deelen, handelt de schrijver over de algemeenheden van het handelsrekenen. In een tiental hoofdstukken leeren we achtereenvolgens kennen: intrestrekening, gemiddelden, rekening-courant, binnenlandsche wissels, goederenhandel; verzekering, metaalhandel, munten en muntstelsels, wissels in vreemd geld; daarop volgt nog een praktische herhaling van het geheel door herhalingsoefeningen.
Elk hoofdstuk bevat systematisch, naast enkele inleidende begrippen en een beknopten uitleg over het behandelde onderwerp, een groot aantal netjes uitgewerkte voorbeelden waar dan nog tal van oefeningen bij aansluiten.
Bijzonderen lof verdient het deel over 'Rekening-courant' waar de schrijver zeer verdienstelijk werk leverde door het aanhalen van voorbeelden uit de praktijk, telkens op duidelijke wijze uitgelegd. Dit geldt ook voor andere hoofdstukken waar de schrijvers zich niet beperken tot Nederland maar hun studie uitbreiden tot de muntstelsels der voornaamste handeldrijvende landen.
Het groot aantal oefeningen (bij de 500!) met overleg geklasseerd, geven aan dit werk een groote praktische waarde.
Kortom moet dit werk warm aanbevolen worden voor studenten in de handelswetenschappen daar zij door de talrijke oefeningen beter hun theoretische kennis zullen verdiepen en begrijpen.
J.D.J.
J. WYBO, Correspondance Commerciale Française et Technique du Commerce, 2e uitg., - Norma, Gent, 1936, 424 blz., Fr. 21.
Dit werk is tevens een handboek van handelsbriefwisseling en een
| |
| |
cursus in handelstechniek. Schrijver heeft rekening gehouden met de huidige strekkingen in zake handelsbriefwisseling; de handelsbrief moet zoo trouw mogelijk de gedachte van den handelaar uitdrukken, en moet dus reeds de sympathie van den correspondent uitlokken om des te zekerder zijn bestellingen te verkrijgen. De verschillende handelsverrichtingen worden eerst kort en bondig uiteengezet; dan volgen de modelbrieven aan die verrichtingen aangepast; verschillende modelbrieven beantwoorden aan verschillende toestanden en modaliteiten van de verrichting. Daarna wordt ieder brief ontleed en besproken; aldus wordt het opstellen vóór den leerling zelf hernieuwd. Eindelijk worden de uitdrukkingen of wendingen die eenige moeilijkheden opleveren, uitgelegd.
Heel dit ontledingswerk helpt den leerling de briefwisseling te beredeneeren. Dit handboek zal groote diensten bewijzen aan al wie Fransche briefwisseling aanleert; er worden ook eenige Nederlandsche brieven bijgevoegd om het vergelijken in de hand te werken. Het boek van J. Wybo wordt warm aanbevolen.
L. Baudez
A. KOSCH en Drs J.R. MULLER, Wat bloeit daar? - W.J. Thieme, Zutphen, 136 blz., 414 teekeningen, 71 gekleurde afbeeldingen, geb. fl. 1.90, gecart. fl. 2.50.
Evenzeer als voor Nederland misschien, is 'n boekje van dit genre in Vlaanderen op z'n plaats, nu toch stilaan ook bij ons de belangstelling voor de natuur aan 't groeien is. Het is opgemaakt met 'n wetenschappelijk opzet; maar keurig, frisch, overzichtelijk, aanschouwelijk. Vooral verkenners en allen die leven in Gods natuur zullen er hun gading in vinden. De charme van 'Wat vliegt daar?' heeft het toch niet, en het laat je ook gemakkelijk in den steek. Mooie bloempjes ontbreken als de boschwederik. Niet ieder besproken bloem kreeg ook haar afbeelding, en niet ieder afbeelding is in kleur. Dit had zeker veel bijgedragen om het handiger te maken en aanschouwelijker.
A. Reynaert
Jan GORIS, Het vizirgat. Studie over Arendonksche folklore. Verluchting door Remi LENS. - Eigen uitgave, 335 blz., Fr. 15.
Dit eigenaardige boek draagt twee titels: een op de kaft (wij gaven hem aan) en een op het titelblad: Zoo werd Arendonk op z'n ouds afgespiljeerd van achter het vizirgat door Jan Goris en uitgeteekend door Remi Lens. Na zoo'n voorstelling weten we al veel.
Met een drievoudig doel schreef de auteur zijn verhandeling. Hij wilde:
'1o misschien, ten dienste van liefhebbers, stof aanbrengen tot studie over onze kempische Folklore' (blz. 7).
Het woord 'misschien' is kostelijk: een wetenschappelijk folkloristische achtergrond zal dus zoo goed als heelemaal ontbreken; veel belang lijkt de auteur daar niet aan te hechten. Hij wilde nog:
'2n Afbreuk doen aan de stomme opvatting: Laat het doode verleden zijn dooden begraven dat (sic), in onze dorpen vooral opgeld doet' (ibid.).
Ja, die opvatting is 'stom': het verleden heeft toch het heden gevormd; voortwerkend op 't verleden vormen wij de toekomst! De auteur wilde nog iets:
'3n Het derde doel dat ik me daarmee heb voorgesteld, en niet het minste, is een tegemoetkoming daarstellen aan den misschien nog niet vooropgestelden eisch, dan toch het recht van den gewonen man' (ibid.).
De zin is niet klaar. Plaats den gewonen man tegenover de 'verdrukkers, oproermakers, overrompelaars en machtigen' van wie de geschiedenis verhaalt; zoo begrijpt ge den auteur. Het dagelijksche volksleven is, meent hij, niet minder interessant dan wat men voor geschiedenis uitgeeft. Zelfs veel hedendaagsche historici zullen dat niet eenvoudig tegenspreken.
Deze drie-kleurige vlag dekt een zware lading: oude gewoonten, zegswijzen, ambachten, typen, ernst en boert, vroomheid en bijgeloof, spot en eenvoud; het oude Arendonk zooals het, afgelegen, in zich bestond en, tegenover de verre buurschap, zich aanstelde.
Een zware lading inderdaad; een uitzonderlijk rijken oogst heeft de auteur binnengehaald. Geen Kempisch folklorist, geen liefhebber van de Kempen zal dit boek nog willen missen. Jammer slechts dat het koren van het kaf niet zorgvuldiger werd gescheiden, dat de historische achtergrond niet nauwkeuriger staat aangegeven, dat de opstellen slordig zijn geschreven. Die gebreken maken het boek voor vreemden minder bevattelijk, voor belangstellenden minder zuiver en vertrouwbaar. Doch ook zoo aanvaarden wij het dankbaar en waardeerend.
De folklorist, artist en Arendonkenaar Remi Lens was hier wel de aangewezen illustrator.
Em. Janssen
| |
| |
| |
Letterkunde.
Daphné DU MAURIER, Rebecca. Vertaling van Dr J.N.C. van Dietsch. Tweede druk. - Sijthoff, Leiden, 1939, 432 blz., ing. fl. 3.90, geb. fl. 4.90.
Zonder moeite begrijpen we het uitzonderlijke succes van dezen roman in Engeland en in Amerika. Hij is van zulk een bijzonder gehalte dat, ook hier, de bijval niet kan uitblijven.
Vooreerst is hij verbazend knap gecomponeerd. Nogal traag steekt de auteur van wal; maar zoodra, op een bevreemdende wijze, het huwelijk aangegaan wordt tusschen Maxim De Winter, den eigenaar van het heerlijke landgoed Manderley, en de verhaalster zelf, een onervaren jonge vrouw: van dan af grijpt het mysterie ons aan. Vergeefs pogen beide echtgenooten zich op Manderley te huisvesten: een geheimzinnige werkelijkheid grijpt hen naar de keel; overal spookt Maxim's eerste vrouw Rebecca die, minder dan een jaar geleden, omkwam in een baai bij het landgoed... En dan, ineens, zet de ontlading in: een ontdekking in de baal. Even remmend als de auteur, in de eerste helft, de spanning opvoerde tot nabij den waanzin; met een even geweldige vaart dreunt de ontknooping, een alles meesleurende bergstroom, van rots op rots. Het wordt een bevrijding, maar Manderley brandt af. En de spanning vindt, in de ontknooping, een volledige verklaring; al de stukjes van de legkaart krijgen hun passende plaats: we zien het geheele beeld.
Het geheele beeld, diep tragisch, heeft veel gemeen met dat van Ibsen's Romersholm. Het is een geval van schuld en boete. De laatste, de definitieve boete is het verlies van Manderley; dat landgoed lag ook aan den oorsprong van de schuld.
De tweede, de groote verdienste van dit boek hebben we hiermee reeds aangeraakt: zijn dramatische kracht. Niet alleen machtig en zeker gecomponeerd, - met een nooit begevende volheid van poëtische inspiratie is het drama (hoe verdient het dien naam!) gecreëerd. Een inspiratie die het dikwijls banale gebeuren onder den dreigenden hemel stelt van het onontkoombare noodlot, en die, met een bewonderenswaardige zekerheid, de personages leven doet: openbaring na openbaring! Gestalten als Rebecca, als Maxim, als diens tweede vrouw, bereiken een intens leven en sterke persoonlijkheid; zooals alleen auteurs van groot formaat menschen vermogen te teekenen.
Bij een oppervlakkige lezing komt een boek als Rebecca niet tot zijn recht; een aandachtig bestudeeren doet zijn schoonheid verrassend opglanzen. Aan ontwikkelde en gevormde lezers (geen andere) bevelen wij het ten zeerste aan.
Em. Janssen
Al. WALGRAVE, Gedichtengroei. Studiën op G. Gezelle. Derde herdruk. - Haseldonckx, Hoogstraten, 1938, 245 blz.
Deze derde uitgave van Walgrave's bekende studiën over Gezelle is geheel gelijk aan de tweede (1923), behalve dat WelEerwaarde Heer Allossery, in verband met de Jubileum-uitgave van Gezelle's werk, hier en daar een voetnota bijvoegde.
Met recht draagt Gedichtengroei zijn titel. Meestal isoleert Walgrave een dichterlijk motief of een inspireerend element - de dood b.v., de engelen, de brevier, de nachtegaal, de bloemen -; in geheel de productie, in de lectuur en belangstelling van den dichter, gaat hij zijn onderwerp na; door diens leven ziet hij geheimnisvolle draden loopen, elkander kruisen: verrassend reëel teekent het bekomen weefsel de wording en den weerslag uit van de allermooiste gedichten.
Met het oog op Walgrave, kan men het boek 'den groei van den biograaf' noemen. Jaren lang, door verscheidenheid van bijzondere studiën, bereidde deze zich tot de algeheele biographie voor. Dit boek gaf, in 1915, den voorsmaak van wat in 1923-1924 komen zou; niet in het minst echter heeft het latere Leven van Gezelle deze voorafgaande opstellen nutteloos gemaakt. Beide werken vullen elkander aan!
We konden ons ook afvragen in hoever we, na de Jubileum-uitgave, op Walgrave nog mochten vertrouwen. Niemand minder dan P. Allossery getroostte zich de moeite om ons daaromtrent nauwkeurig in te lichten. Zeer zeldzame vergissingen stipte hij aan, herhaaldelijk bevestigde of bewees hij de voorkomende voorstellingen en gissingen. De Jubileum-uitgave is, voor Walgrave's degelijkheid, de proef op de som.
Naast al de publicaties der laatste jaren, schijnt deze bundel in waarde toe te nemen; nu de geschiedenis tot in détails is vastgelegd, nu pas wordt hij tenvolle bruikbaar. Niemand neemt hem ter hand, of hij wandelt door de weelderigste Gezelle-tuinen, met als gids iemand die weet waar de lanen kronkelen, waar de nachtegaal zingt en de visch het water doorwandelt, waar de zonnewende keert met het licht en de bloem 'blomme is' voor Gods oogen.
Gedichtengroei verdient, nu juist, een zeer ruime verspreiding. Jaren lang
| |
| |
heeft men het veld der Gezelle-studie bebouwd, bezaaid, gewied; nu staat de heerlijke oogst rijp op het land; in dit boek leeren we oogsten!
Em. Janssen
Guido GEZELLE, De XIV stonden of de bloedige dagvaart ons Heeren. Houtsneden van D. Acket. - Standaard-boekhandel, 1939, niet gepagineerd, Fr. 15.
Deze betrekkelijk weinig bekende XIV stonden bereikten hun doel nog niet. Op aanvraag van den toondichter J. Ryelandt in 1895 geschreven, dat jaar nog afzonderlijk uitgegeven en later in Laatste verzen opgenomen, staan zij in Gezelle's volledig dichtwerk wat verloren.
Wij vinden het natuurlijk jammer dat J. Ryelandt, die in 1896 op dezen tekst een heel oratorium componeerde, later zijn werk eigenhandig verbrandde. Anderzijds verheugt ons deze smaakvol uitgevoerde prachtuitgave, geheel naar den geest van den dichter die ze, in 1895, ook zoo had gewild.
Er bestaan thans veel berijmde 'kruiswegen'. Door zijn dramatische conceptie, zijn rhythmische verscheidenheid, zijn veelvuldige motieven, zijn meditatieve innigheid en rijkdom neemt deze, onder de oorspronkelijke bij ons, de vooraanstaande plaats in. Herhaaldelijk doet hij, niettegenstaande groote verschillen, aan Verschaeve's passieverhaal denken: beide werken, vooreerst met artistieke doeleinden geschreven, zijn daardoor juist voor breedere kringen toegankelijk en onweerstaanbaar imponeerend.
Em. Janssen
Gewas. Lustrumnummer (vijfde jaargang, nr 2-3). - Rugo, Boom, 1939, 100 blz.
Niet zonder bewondering namen we kennis van dit verzorgde 'Lustrumnummer' (een ongelukkig woord), en van de uitgebreide werking der Kunsten Kultureele Vereeniging RUGO, wier invloed zich, van de Rupeletreek uit, over het geheele land schijnt te verspreiden.
Letterkunde niet alleen; ook folklore, muziek, beeldende kunsten worden beoefend; en de talrijke bio- en bibliographische nota's wijzen er op hoe, zoowel uit Limburg als uit Vlaanderen, werkende leden zijn toegetreden.
Een geest van onderlinge verdraagzaamheid lijkt hen, hoe verscheiden overigens georiënteerd, vrij nauw te verbinden. Er zijn socialisten en katholieken; de behandelde onderwerpen wijken in niets af van die der habitueele literatuur; afgezien van het onbeduidende Barmeid bevat de bundel niets waaraan men aanstoot kan nemen.
Hij bevat evenmin iets voortreffelijks. Alleen Non sum dignus en Cello-speler van Paul Verbruggen zijn goed. Marcel Coole en Julia Tulkens dichten niet kwaad; waarschijnlijk kan men ook, uit de fragmenten in proza, een paar niet onverdienstelijke bladzijden ophalen.
Maar het geheel reikt niet boven de middelmaat uit, vertoont den wil niet er boven uit te reiken. Er is veel creatieve bereidwilligheid, er is weinig degelijke vorming en oprechte zelfcritiek. Er is weinig métier, weinig kennis, weinig perspectief in traditie en wereldgebeuren; er is weinig contact met de dieper liggende, universeele stroomingen waaraan een groot kunstwerk zich voeden moet.
Gewas, het orgaan van K.K.V. RUGO, groepeert meerdere begaafde, belovende kunstenaars. Aan het tijdschrift en de vereeniging wenschen we, graag en zonder réserve. een bloeiende, een vruchtbare toekomst toe. Op twee voorwaarden slechts zal het zoo geschieden: Rugo moet de artistieke beslotenheid bestrijden, die thans haar kunst bloedarm maakt en, naar den vorm, conventioneel-cabalistisch; - Rugo moet terechtwijzend en vormend, niet alleen aanhalig, durven optreden: talent is, in Vlaanderens welig huis, altijd aanwezig; het geduld om, door strenge vorming, de volkomenheid te bereiken, ontbreekt al te vaak.
Em. Janssen
Jos VAN ROOY, Stemmen uit de stilte. - Lannoo, Tielt, 70 blz., Fr. 20.
Zes maanden geleden (Streven VI, 330) bespraken we den eersten dichtbundel van dezen auteur: wij erkenden zijn techniek, zijn dichterlijken aanleg trokken we nog in twijfel. Dit tweede werk nu, hoezeer ook een vooruitgang, brengt ons toch tot het besluit dat de artistieke toekomst van Jos Van Rooy niet op het domein van de dichtkunst ligt. Laten we trachten dit te verduidelijken.
Onder vier titels rangschikt hij zijn 39 stukken. De wijsheid des harten (10 st.) is een temperen van oud verdriet, De smeulende gloed (10 st.) een vinden van blijvend geluk in de huiselijke verbondenheid. Dan komt Het andere aanschijn (8 st.) den horizon verwijden; ten slotte wil De weg naar Lethe (11 st.) het vorderen vertolken in een steeds vernieuwde en vernieuwende schoonheid.
Jos Van Rooy heeft zijn bundel 'geconstrueerd'. Misschien werd de construc- | |
| |
tie achteraf maar aangelegd; dat doet niets ter zake. - Duidelijk legt de indeeling een autobiographischen ondergrond bloot; wij bemerken daarbij dat een min of meer gepassioneerde belijdenis wel eens verward word met een poëtisch uitzingen. - Wat de techniek betreft: dar is nog vooruitgang, en dat zegt veel (het jammerlijk-onbeholpen 'rimploos' (blz. 54) blijft alleen in zijn soort).
Bij Jos Van Rooy is een werkelijke aanleg aanwezig; niet op de eerste plaats een dichterlijk dichtende. Hij mist daarvoor de spontane frischheid in waarneming en verklanking, de suggestieve beeldspraak die zich vanzelf met de werkelijkheid verbindt, het ongedwongen rhythme dat van het zeggen of zingen identisch het doorleven maakt... Weliswaar verzorgt hij zijn beelden en klanken; deze komen dan bij het werkelijke verloop achteraan: een overtollige, rhetorische versiering die de intellectueele bestanddeelen niet bekleedt! Hij mist ook de contempleerende intensiteit die alles in een nieuw licht stelt. Hij lijkt een geschoold vioolspeler; doch de viool spreekt en leeft niet onder zijn strijkstok.
Dit alles is - wij weten het - veel te absoluut gezegd; met tal van voorbeelden dienden wij ook (indien de bespreking al niet lang genoeg was) onze bewering te staven... Doch dit staat vaat: bij Jos Van Rooy is een constructief talent aanwezig, met een uitgesproken intelleetueelen inslag. Op welk domein en in welk genre zal het tot recht komen en bloei? Zelfcritiek en werkkracht vinden wel eenmaal de geschikte baan.
Em. Janssen
Ludo POPLEMONT, Het doorzichtig Masker. - De Bladen voor de Poëzie, 3e Jaargang, Nr 3, Maart 1939, 15 blz.
Een bundeltje van zeven gedichten, niet verassend door een nieuw geluid, maar wel mooi door hun zuiveren klank, en door hun rustige gebondenheid ernstig-poëtisch.
L.v.K.
Dr P.M. RITTER Jr., De Hoorn der Schelde. - Het Spectrum, Utrecht, 80 blz., Fr. 13.
Herhaaldelijk heeft P.H. Ritter over Zeeland geschreven. Nu doet hij het weer; want de hoorn der Schelde is hem vooreerst 'een hoorn van Overvloed, waaruit Brabo een krans van groene en goudgele eilanden in de zilvergrijze waterwereld geworpen heeft' (blz. 15).
Volg nu dezen rustigen reiziger, fietser meestal, doorheen Zeeuwsch Vlaanderen, Walcheren, Schouwen; luister naar zijn sierlijk voorname causerie, terwijl ge met hem vordert. Met wat geschiedenis, veel waarneming, wat geestige poëzie en een licht ouderwetsche elegantie, componeert hij zijn korte hoofdstukjes; hij schrijft een bevallig en voornaam boekje, waaraan de rustige fijnproever het meest zal hebben.
Em. Janssen
Piet SCHEPENS, Knut Hamsun. - 'Inter', St.-Amandsberg, 41 blz., Fr. 5.
Beide schrijvers - Hamsun én Schepens - zijn voor onze Vlaamsche lezers geen onbekenden meer: de eerste wist dank zij zijn romans, die verbondenheid met de aarde ademen, tot hier door te dringen terwijl de laatste, door krantenartikels eenerzijds en door tal van werkjes anderzijds, de Noordsche literatuur 'populariseerde'.
Zoo ligt dan weer die brochure vóór ons, die ons een synthese tracht te geven van Hamsun's leven en werken. Op beide krijgen wij een kijkje; spijtig genoeg biedt ons deze brochure geen nieuw aspect: allemaal zeer interessant maar niet origineel; we lazen reeds zoo veel over dien Noorschen schrijver, dat het onmogelijk kón zijn in enkele blz. wat nieuws te vertellen.
Deze brochure getuigt van de liefde voor het werk van Hamsun, maar zonder dit geschrift zouden we niet minder den auteur graag lezen.
We wachten, op iets beters van den heer Piet Schepens; dat hij het kan weten we!
Nette uitgave.
Leo Simons
Filip DE PILLECIJN, De soldaat Johan. - Van Kampen, Amsterdam, 1939, 239 blz.
De soldaat Johan is een historisch roman - eindelijk een! - van het einde der XVde eeuw. Maar dan zoozeer in de droomsfeer gehouden die De Pillecijn eigen is, dat wij van dien tijd de verschrikkingen en het verval wel vernemen, deze echter niet aan levenden lijve ondergaan! En Johan en Grete, en de abt van het klooster en de heer Jan van Sombeke, en boer Niklaas, Lieven van Gent en Pater Bruno: even zooveel scherpe, vlammende houtsneden; doch geen schilder- of beeldhouwwerk waar het overdadige leven in bloeit en
| |
| |
zwelt! De Pillecijn blijft zichzelf getrouw: de auteur van het sobere, trefzekere, als geruischlooze proza; de iets te veel reflecteerende vinder van verhalen die zich bewegen tusschen de fantasie en de werkelijkheid.
De soldaat Johan is boer geworden, boer met geheel zijn hart; toch kan hij het soldaat-zijn niet laten. Waartoe soldaat zijn? Om vrije boer te worden; om de Dietsche boeren vrij te maken!
Terugkeerende soldaten loopen nogal dik bij den oudstrijder De Pillecijn; nogal dik ook de min of meer vrijgevochten monniken, even heldhaftig-edel als onafhankelijk. Voor het officieele gezag, in welken vorm ook, voelt hij weinig. Als we daarmede in verband brengen dat hij altijd een van de promotors en bezielers was der IJzerbedevaart, dan begrijpen we ineens veel meer. Want ook in zijn artistieke mentaliteit, is de factor oorlog belangrijk; geen thema werkt hij liever uit dan een overgang van het avontuurlijke zwerversleven tot het verruimde bestaan, dan een kentering der tijden, waarbij de nieuwe gerechtigheid veel kleinheid overwint.
De soldaat Johan kan voor patroon dienen bij de V.O.S.sen. Zoek daarom geen tendenz in het boek, zelfs geen allegorische symboliek; vergeet alleen niet dat de auteur het heeft geschreven met heel zijn ervaring, idealisme en menschelijkheid. Geen ander werk van hem lijkt ons, voor zijn oriëntatie, temperament en talent, even representatief.
Een meesterwerk durven wij het niet noemen. Er is iets te egaals in de voorstelling; alles staat, steeds op het voorplan, nevengeschikt en gelijk in waarde. De Pillecijn mist de architektonische vaardigheid die den roman als een bouwwerk optrekt. - En dit ook. De romantische droomsfeer, De Pillecijn's kracht, is tegelijk zijn zwakheid: niets wordt tot de uiterste consequentie doorgedreven, voltooid met een aangrijpende kracht. Misschien concipiëert en schrijft de auteur zijn boek, hoe stemmig ook gestyleerd, toch te haastig, te reflecteerend, te weinig met het geheele gemoed.
Voor volwassen en gevormde lezers.
Em. Janssen
Arnold SAUWEN, Gedichten, een keur, ingeleid door Emm. DE BOM. Manteau, Brussel, 1939, 144 blz., 28 fr.
Bij het lezen van dezen bundel mochten we ervaren wat Emm. De Bom in de inleiding schrijft: 'Wij voelden hem aanvankelijk slechts als een zangerig, lieftallig Limburgsch poëet. Nu weten we, dat we in hem een levensdoorvoeler bezitten, die de Vlaamsche poëzie met eenige krachtige en schoone individueele elementen heeft verrijkt.'
Dit levensdoorvoelen staat mischien dichter bij de onrust van een Van de Woestijne dan bij de rustige gevoelerigheid der romantiek. Maar een sterke zin voor evenwicht en zelftucht, een weemoedige schroom bij 't uitzeggen van het innigste, heel de schuchtere eenzelvigheid van den Limburger tenslotte, tempert doorloopend de uitdrukking van die onrust. Zijn vreugde jubelt niet en zijn pijn kan moeilijk weenen; maar hij glimlacht, en in de mondhoeken trilt iets van bitterheid en verbeten wee. Hij schildert met nauwkeurige objectiviteit, maar teederheid trilt in de trekken van zijn penseel, en het landschap draagt een afglans van zijn zielsstemming.
Een daad van piëteit was het, en een goed werk, deze bloemlezing samen te stellen waarin het hart van Limburg hoorbaar wordt voor heel Vlaanderen:
'Niet één geluid kwam uwe stilte storen;
geen vogellied, geen klank uit verren toren,
die weer den stap naar menschenstede leidt.
Maar als een schuchtre, wie geen schoon kan baten,
droegt ge op uw wezen, als van God verlaten,
den diepen weemoed van uw eenzaamheid.'
L.M.
| |
Varia.
L. SCHUTTEL, Luchtoorlog boven Europa. Geautoriseerde vertaling uit het Duitsch door V. Van der Dussen, met een voorwoord van generaalmajoor Best, commandant der luchtverdediging te 's Gravenhage. - Fidelitas, Amsterdam, 1939, 274 blz., Fr. 35.
Het aanschijn van Europa werd, in enkele weken tijds, veranderd. Duitschland heeft nieuwe gebieden veroverd en nieuwe volkeren onderworpen. Zijn gevechtswaarde verhoogde en, wat nog gevaarlijker is, het vertrouwen in de Nationaal-Socialistische Partij werd versterkt.
Italië heeft Albanië veroverd. Maar ook de Britsche mentaliteit veranderde. De Engelsche regeering wil weerstand bieden aan de Duitsche militaire en economische overmacht, en heeft bondgenooten rond zich geschaard, o.a. Frankrijk. Zal deze houding een eventueel conflict kunnen beletten? Daar
| |
| |
is men niet heelemaal zeker van. Alle landen nemen voorzorgsmaatregelen. En terwijl er overal besprekingen gevoerd worden, worden ook overal de bewapeningen opgedreven.
Wat zal de komende oorlog zijn? Eerst en vooral een luchtoorlog. '...over de oorlogsfronten heen zouden steden, diep in het binnenland gelegen, tot asch worden, bosschen tot woestijnen, velden tot steppen en volkrijke districten tot ijzingwekkende zones, waar dood en verwoesting heerschen.
Op zoo'n manier, dat de bevolking achter de fronten, de soldaten niet meer zou kunnen helpen en dat deze laatsten, zonder brood, noch munitie, zich onvoorwaardelijk zouden moeten overgeven'.
Vooraleer tot deze verschrikkelijke conclusie te komen, vraagt schrijver zich af: Gaat Europa een nieuwen oorlog tegemoet?
De oplossing van 1919 en het Verdrag van Versailles hebben afgedaan. Elk land bewapent en Rusland, met zijn bolsjewistische ideeën, zal de oorlogsaanstichter zijn.
Het luchtwapen als beheerschende faktor van den toekomstigen oorlog, zal eerst beginnen met het vernietigen van al wat achter de fronten ligt. Dat is 'de luchtstrategie' welke vooropgesteld wordt door alle militaire strategen, zooals Douhet, Kenworthy, Fuller, Liddell, Hart, enz.
In 1914 was het luchtwapen nog niet voldoende geperfektionneerd, maar thans wordt het, in alle landen, gereorganiseerd en verbeterd.
De schrijver onderzoekt zulks voor elk land en toont hun 'kwetsbaarheid' aan, alsmede hunne 'luchtstrijdkrachten', tot einde 1937. Hij wijst vooral op de macht van Sovjet-Rusland, zijn 'luchtverkeersnet', zijn luchtbewapeningsindustrie, met meer dan 80 fabrieken, welke in 1937 een 8000 vliegtuigen leverden. Verder heeft Rusland 'Valschermtroepen' georganiseerd, wier voornaamste rol zal bestaan in de vernieling van de gebieden achter de fronten.
De Sovjet-Russische Generale Staf heeft (volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant) proeven genomen met een soort 'vuur-regen', een verdelgingsmiddel bestaande uit benzine, fosfoor en zwavelkoolstof, dat door laagvliegende vliegtuigen, voor het in asch leggen van bosschen, velden en dorpen zal worden uitgespoten. De Russische grondstoffen-bronnen zijn onuitputtelijk.
Europa moet zich te weer stellen tegen dit Boljewistisch-Aziatisch gevaar en een Duitsch-Italiaansch-Engelsch-Fransch verbond vormen om een voldoende macht te stellen tegen deze verschrikking.
Is het misschien reeds te laat? Niemand kan deze vraag beantwoorden. Men kan slechts waarschuwen en roepen 'Europa ontwaak!'.
Een vreesaanjagend boek, zooals bovenstaande korte inhoud aantoont, maar een flink gedokumenteerd boek, welke ons de mogelijkheden en de gevolgen aanwijst van een toekomstigen luchtoorlog. De schrijver heeft gelijk als hij de aandacht wil trekken der volkeren, op het vreeselijke gevaar dat Europa bedreigt.
Iedereen zou dat boek moeten lezen en alle volkeren zouden elkaar moeten verstaan en de handen ineen slaan om te komen tot een verstandige oplossing, voor het te laat is.
Buiten tekst bevinden zich enkele foto's van Fokker-vliegtuigen, zooals: torpedovliegtuig, jachtvliegtuig, jachtkruiser, zeeverkenner, enz.
J. Schul
| |
Toegezonden boeken:
P.B.M. JANSSENS, O.F. Communisme in het bisdom Gent. - Actiecomité Voor God, Holstraat 71, Gent, 32 blz. |
Prof. Dr H.J. POS, Vrijheid, Staat, Mensheid. - Van Gorcum, en Comp., Assen, 30 blz., fl. 0.25. |
Dr J. UDE, Katholicisme van de daad. Nationalisme, Socialisme, Pacifisme. - Uitgave Katholieke Jongeren Vredes-actie (K.J.V.A.), Antwerpen, 108 blz. |
Joost VAN DER AA, Een volk wil leven. - Uitg. Dietsch Jeugdverbond, Antwerpen, 1938, 32 blz. |
Johan VAN LANDEGEM, Volkskarakter en Staat. - J. Vanhaelewijn, Roeselare, 20 blz., Fr. 2. |
|
|