Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 691]
| |
BoekbesprekingGodsdienstFranz MEISTER, Die Vollendung der Welt im Opfer des Gottmenschen. - Herder, Freiburg im Br., 1938, 256 blz., RM. 4, in linnen RM. 5,40Ga naar voetnoot(1). Doel van deze hooggespannen studie is de beteekenis van het Eucharistisch offer van de Katholieke Kerk in het licht te stellen, niet enkel voor de gedoopte Christenen, maar voor geheel de wereld. Daartoe moet eerst de diepste beteekenis van het offer gezocht worden in het diepste wezen van mensch en kosmos. - Volkomen offer was enkel mogelijk voor den volkomen mensch: voor Adam en voor Christus, de tweede Adam. - Elke mensch deelt in het volkomen godmenschelijk offer door de Eucharistie. - Met dit Eucharistisch offer worden wij vereenigd door geloof, doopsel, communie en christelijk sterven. - Eindelijk: de volheid van het godmenschelijk offer wordt geopenbaard ten jongsten dage. Dit zeer actueele onderwerp wordt hier zoo oorspronkelijk, zoo grondig en zoo bondig behandeld, dat de uiteenzetting, bij een eerste lezing althans, wel ietwat duister, verbijsterend, en moeilijk verteerbaar aandoet.
L. ARTS S.J. Philippe MOSANE, Mieke la fiancée du coin du Diable. - Desclée De Brouwer, Parijs, 1938, 212 blz., Fr. 7,50. Een roman? Veel minder dan de titel het laat vermoeden. Een aandoenlijke bekeeringsgeschiedenis die zich gedeeltelijk in het 'Duivelshoek', te Brussel, gedeeltelijk te Lourdes afspeelt. De Katholieke Arbeidersjeugd is er eveneens in betrokken. Kortom, een ware geschiedenis, ofschoon de namen 'gedekt' zijn; ook die van den schrijver, een apostel; en zijne eigen ziel wordt hier weerspiegeld, meer dan hij het vermoedt. Men leze zijn verhaal om te leeren hoe edel, hoe zelfvergeten arbeiders-apostelzielen zijn. Dr K. du BOIS S.J. | |
[pagina 692]
| |
Eerw. M. Louisa de la TOUCHE, H. Hart en Priesterschap, vert. door de Priorij 'Regina Pacis', Schootenhof. - Uitg. der Bonden van het H. Hart, Mechelen, 1938, 310 blz., Fr. 15. Klassieke werken zijn niet zeer talrijk in de moderne ascetische literatuur. Dit werk is klassiek: niet verouderd, en dat niet verouderen zal. Niet schitterend, maar degelijk; niet dweperig, maar vurig. Sober en rijk. Hooge en stevige zieleleiding voor zieleleiders. Al de aspecten van het priesterleven worden beschouwd in het Hart van den Hoogepriester, als in een goddelijken spiegel. L. ARTS S.J. J. SALSMANS S.J., De Index en de kerkelijke boekenwetten. - Standaard, Antwerpen, 2e druk, 1938, 104 blz., Fr. 10. Waarom deze wetgeving en wat verbiedt ze ons? Vele ontwikkelden weten hier weinig van. Moge deze keurige brochure ze voorlichten en ze overtuigen. Ze treffen er een lijst in aan van praktisch alle werken die door den 'Index' bij name vermeld zijn en nog gelezen worden; maar vooral, ze leeren er in dat ook andere werken onder de bepalingen dier wetgeving vallen; en eindelijk dat ze geen boeken voor hen persoonlijk gevaarlijk mogen lezen, zelfs indien die niet door den 'Index' zelf verboden zijn. Naast de stellige boekenwet bestaat immers de natuurwet, die ons verbiedt ons roekeloos aan zielegevaar bloot te stellen. Dr K. du BOIS S.J. Mgr. Dr. Robert KLIMSCH, De Hemel. - Standaard, Antwerpen, De Residentiebode, 's Gravenhage, 1938, 351 blz., ing. Fr. 65, geb. Fr. 80. Een boek over den Hemel: niet over den sterrenhemel, maar over den Hemel van God en zijn gelukzaligen. Het eerste een, bij ons weten totnogtoe het eenige over dit onderwerp. Hoe hebben we daar niet eerder en meer aan gedacht? Vooral in den tijd dat de aarde vaak zoo somber uitziet. Alle kwesties omtrent het hiernamaals worden hier, breed, sober, grondig, eenvoudig, stevig, zakelijk, en tevens mooi en vroom behandeld. Af en toe moet schrijver natuurlijk een persoonlijke meening voorstaan, doch ook dan blijkt zijn oordeel gezond en gegrond. Het boek is vlot en boeiend geschreven: het betoog is opgeluisterd met mooie citaten en treffende voorbeelden. L. ARTS S.J. | |
WijsbegeerteProf. Dr. E. DE BRUYNE, Wat is cultuur? - Het Spectrum, Utrecht, 86 blz., Fr. 12. Nu er te pas en te onpas over 'cultuur' wordt gepraat, heeft het zijn belang enkele duidelijke beginselen over dit onderwerp te bezitten. Het | |
[pagina 693]
| |
werkje van Prof. De Bruyne biedt een uitstekende leidraad aan wie zich in het gebied van het cultuurprobleem wil orienteeren. Schrijver behandelt zijn onderwerp grondig, zooals we van hem mogen verwachten. Aansluitend bij zijn moraalphilosophie, die hij uiteenzette in zijn standaardwerk ETHICA, ziet hij vooral in de cultuur het scheppen van objectieve waarden. Deze grondgedachte leidt hem in het beschrijven en het waardeeren van de verschillende cultuurgoederen: techniek, wetenschap, recht, zedelijkheld, kunst, godsdienst, en in zijn zeer lezenswaarde uiteenzetting over de nationale en supra-nationale kenmerken van de cultuur. In het hoofdstuk over 'Persoonscultuur en volkscultuur' raakt schrijver de kern van het brandend vraagstuk over de rol van het volksche in een bepaald cultuurgebied. Deze korte wijsgeerige studie kunnen we ten zeerste aanbevelen. D. ARISTOTELES - THOMAS VAN AQUINO, Inleiding op de Metafysica I, II, vertaald en van toelichtingen voorzien door Dr. B.C. VAN BENTHEM O.P. - J.J. Romen en Z., Maaseik, 1938, 58 en 68 blz., Fr. 8 elk. Een betere Inleiding tot de scolastieke Methaphysica dan die, welke door S. Thomas zelf werd geschreven, is wel niet denkbaar. En zulk een Inleiding bestaat. Het zijn de eerste drie Hoofdstukken (lectiones) van het Commentaar, dat S. Thomas schreef op de 12 Boeken van Aristoteles' Methaphysica. De eerste twee Hoofdstukken worden ons in de twee onderhavige brochuren van de collectie: 'Wijsgeerige grondbegrippen' in keurig Nederlandsch voorgelegd. Een derde brochure zal volgen met het derde hoofdstuk. De vertaling wordt, op de moeilijkste plaatsen, aangevuld met verklarende bemerkingen. Ze wordt gevolgd door een reeks bijlagen (drie in het eerste, zes in het tweede deeltje), waarin op sommige gewichtige punten dieper, doch strenk thomistisch, wordt ingegaan. H. TIELEMANS S.J. Prof. Dr. L. BENDER, Zelfverdediging, doodstraf, oorlog en opstand. - Paul Brands, Hilversum, 1938, 128 blz., fl. 1,20. Tweede deel uit 'Gij zult niet dooden', waar nog een derde op zal volgen: het onderwerp is omvangrijker dan de schrijver eerst voorzien had. Zijn doel is duidelijk en hij bereikt het volkomen: hij wilde zakelijk en niettemin betrekkelijk eenvoudig de katholieke leer over de vermelde onderwerpen uiteenzetten. Daartoe treedt hij hier op als philosooph maar ook als theoloog, de bewijsvoeringen steunende op de natuurlijke princiepen staan meestal op den voorgrond, maar waar het past worden de theologische bewijzen er bij gevoegd. Een brochure waar de ontwikkelde heel veel uit leeren kan, die hem zal helpen het tot gezonde en beredeneerde opvattingen te brengen omtrent vraagstukken wier onderzoek meermalen tot onbezonnenheid aanleiding gaven. Dr. K. du BOIS S.J. | |
[pagina 694]
| |
LetterkundeGeert GRUB, Een dag, 'n heel leven. Proletariese novelle. - Uitgeverij 'Dienen', Heide, 1938, 132 blz. De Zaterdag is, voor de talrijke proletariërsfamilie Mees, een dag vol van saaie lusteloosheid, met zeldzame flikkeringen van geluk. De Zaterdag niet alleen, geheel het leven! Want de menschen hebben veel kinderen en weinig geld; in 't nauw gebracht sarren en mishandelen zij elkander. Wat dient, volgens den schrijver, daartegen gedaan? Kinderbeperking in alle geval; daarnaast moet de mensch, volgens recht en rede, breeder kunnen leven. Duidelijk is de schrijver een idealist, duidelijk weet hij iets van het christelijk gezinsleven af. Even duidelijk heeft hij er mede gebroken, en waant hij dat de mensch 'alleen van brood leeft'! Zijn boek kan slechts verwarring stichten. Em. JANSSEN S.J. Marino MORETTI, Het huis van ''t Heilig Bloed'. Uit het Italiaansch door Dr. R. VAN NUFFEL. - 'Die Poorte', Oude God-Antwerpen, 1938, 229 blz. Martha Saccomandi, een Italiaansche edelvrouw, wil de liefde van den schilder Amerigo Giangi ontvluchten, in het begijnhof te Brugge. Enkele maanden brengt zij er door; dan vertrekt zij en huwt met den schilder. Te zeer ligt het verhaal in schakeering en schemering verdoezeld, om ons waarlijk te boeien. Spoedig bemerkt men ook dat de schrijver, als artist alleen, het verleden, het uitzicht, de bedrijvigheid van Ledeganck's 'doode maged' heeft waargenomen en ingeleefd: de inwendige glans van traditioneele fierheid en bezielend geloof worden, door stille stemmigheid, wijze mildheid, voorname bezonnenheid niet heelemaal vervangen. Brugge is méér dan een 'ultima Thule', een verdroomde uithoek van de wereld, waar men zacht kan genezen en met wier ouderwetsche beminnelijkheid men sierlijk coquetteert. Toch zien we dit boek zeer graag onder het Vlaamsch publiek verspreid. Met al de krachten van zijn kunstenaarsziel heeft de vreemdeling zich Brugge's wezen eigen gemaakt. Veel meer weet hij er van af dan de meeste Vlamingen; voor hun eigen verleden stelt hij hun oogen open, - en als we lezen, uit een Italiaansche pen: 'De twee groote kunstbeschavingen van de 15de eeuw... Brugge en Florence' (blz. 51), dan zuchten we Rodenbach na: 'Helaas! waar is der Oud'ren fierheid nu gevaren!' Em. JANSSEN S.J. André DEMEDTS, Afrekening. - Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1938, 346 blz. Daniël Steenveldt, een jonge ingenieur die in het oorlogsvuur stond, zou, als lid van een revolutionnaire groep, aangehouden zijn, ware hij niet naar Amerika vertrokken. Na tien jaar komt hij weer; hij vertrekt | |
[pagina 695]
| |
opnieuw na den zelfmoord van zijn jonger broer, waartoe hij, door zijn goeden wil juist, aanleiding gaf. Drie jaar later richt hij, in het dorpje Stouwen, een fabriek op: hij brengt er stoffelijke welvaart maar kan het verderf niet weren. In de bosschen wordt hij, door dieven, vermoord. Daniël Steenveldt is de jongere broer van Dokter Gossey, uit Het leven drijft. Dezelfde onrustige oprechtheid, dezelfde onverdraagzame uitbarstingen tegenover de krielende kleinheid om zich heen, maakt beiden tot uitgestootenen en dolers. Rijp en bezadigd geworden, vinden zij, in alles-gevende mildheid, een weemoedigen vrede; tragischer en volkomener voltrekt zich, bij Steenveldt, het levensoffer. Het verhaal van een algeheele levensloop, waarin men dan een lotsbestemming laat doorschemeren, lijkt wel, van de hedendaagsche romans bij ons, de gewone formule. De lotsbestemming van Demedts helden is deze: uit de dorpsaristocratie afkomstig, worden zij, door een mengeling van ongeduld, rechtvaardigheidszin en humanitarisme, op den dool gebracht en overwonnen. Overwonnen eigenlijk niet; zij sterven eenigszins als overwinnaars: zij hebben iets van Joannes den Dooper. Aan de werkkracht, de haast vermetele stoutheid, ook de edelmoedige oprechtheid van André Demedts brengen we graag hulde. Toch kunnen wij zijn boek niet geslaagd noemen; het dunkt ons dat de schrijver de heelemaal juiste richting nog niet insloeg. In dezen roman onderscheiden we een deel waargenomen werkelijkheid en een deel literatuur (in de minder gunstige beteekenis van het woord); hier en daar beheerscht de literatuur de werkelijkheid. Onder 'literatuur' verstaan we: een complex van verscheiden bestanddeelen. Ziehier de voornaamste: a) een min of meer fatalistisch getinte levenshouding, met een humanitaire stuwing vereenigd. Beide staan buiten het geloof; willen tenminste het geloof, als een platonisch-bevredigende oplossing, aan zich dienstbaar maken (terwijl het omgekeerd zou moeten geschieden); - b) een opdrijven van de sexualiteit; - c) een misprijzend, caricaturaal voorstellen van al het ouderwetsche in de dorpen: geest, typen en gewoonten; - d) een dynamische stijl, waar wel iets voor te zeggen is; die echter het teedere en verfijnde grootendeels ignoreert en de brutale (ergerende) trek voor schoonheid doet doorgaan. De oprechte en edele geloovige lijkt ons, in Demedts, door den voortvarenden literator (met een wat haastig samengeraapt bagage van moderne literatuur) bedreigd en gedeeltelijk verlamd. De problemen, waarvan hij zijn thema's maakt, komen niet uit de werkelijkheid maar uit boeken. Hij behandelt hen in een opeenvolging van gevatte tooneelen, die, daardoor juist, meer dan eens bij het haar zijn getrokken. Zijn karakters en personage's zijn alle, voor een deel, overdrijving en caricatuur. Zijn vrij talrijke aphorismen doen herhaaldelijk wijsneuzig aan; zijn hoofdthema zelf - de machteloosheid van den mensch tegenover den vermeenden nood van andere menschen - lijkt ons té materialistisch en beperkt opgevat om, zóó, de geheele waarheid ook maar even te schragen. Dit klinkt als een vonnis! Moge nochtans, uit onze oprechtheid zelf, onze waardeering blijken. Alleen ontwikkelt de schrijver zich, naar onze | |
[pagina 696]
| |
meening, in een gedeeltelijk onjuiste richting: hij gaat van de boeken naar de werkelijkheid, in schijn slechts van de werkelijkheid naar de boeken. Hij waant dat een vrij aanzienlijke dosis lectuur (vooral moderne letterkunde) evenzooveel bezonnen en bezonken cultuur beteekent; hij loopt even gevaar het geloof zelf met een hoofdzakelijk materiëel humanitarisme te doordrenken. Eenvoud en eerlijkheid: de raad van Pastoor Dekeyser aan Steenveldt (blz. 233 en elders) is goud waard. Indien André Demedts, volkomen eenvoudig en eerlijk, als literator zijn weg gaat, zal hij, tegenover den werkelijken nood van velen, niet machteloos staan. Maar alleen op dié voorwaarde! Em. JANSSEN S.J. Dr Ruth HOPPE, Die romanische Geste im Rolandslied. - Ost-Europa Verlag, Königsberg, VIII en 184 blz., gekart. R.M. 7.80. In dit boek boek vergelijkt Dr Hoppe de Fransche Chanson de Roland met de bewerkingen er van die zeer vroeg reeds in de Middeleeuwen in haast alle talen van Europa verschenen. Uit het zeer nauwkeurig onderzoek van hetgeen door de verschillende bewerkers werd weggelaten, bijgevoegd of veranderd aan het oorspronkelijk fransch model, tracht de schrijver tot het volkskarakter van de middeleeuwsche volkeren door te dringen. Hij komt tot het besluit dat de fransche geest steeds behagen heeft geschept in de 'geste', d.i. in een uitdrukking der innrelijke affekten door gebaren die een zekere 'pose' veronderstellen, nl. het bewustzijn te handelen in het bijzijn van toeschouwers die gemakkelijk door het uiterlijk gebaar worden beïnvloed. Schrijver haalt tal van voorbeelden aan waar de 'geste' in dezen bepaalden zin in de fransche Chanson de Roland duidelijk naar voren treedt. Eigenaardig is nu het feit dat de duitsche bewerker van het beroemde epos de meeste van deze 'geste' terzijde laat, en zich tot het zakelijke beperkt. Hij vertelt eenvoudig wat er gebeurt zonder acht te slaan op het uiterlijke gebarenspel van het oorspronkelijke. In dit verschil tusschen beide liederen ziet schrijver de eerste groote psychologische scheiding tusschen de romaansche en de germaansche ziel. Aan de hand van een uitgebreid materiaal staaft dit zeer wetenschappelijk werk de algemeene opvatting dat de Franschman houdt van 'panach', dat hij graag optreedt 'pour la galerie', en dat deze levenshouding in mindere mate bij de germaansche volkeren de aandacht trekt. J.F. Erycius PUTEANUS, Comus of de Kimmerische Zwelgpartij, uit het Latijn vertaald door Dr C. SOBRY. - Voor de Seven Sinjoren uitgegeven door de Sikkel, Antwerpen, 1938, XXIV - 147 blz. De Seven Sinjoren wenschten dus het driehonderd dertig jaar oude werk van Puteanus te lezen, en de vertaler deed hun een zeer vlot | |
[pagina 697]
| |
lezenden tekst aan de hand. Hier en daar stuit ge wel op een passus die een andere mentaliteit laat doorschemeren dan onze negentiende-eeuwsch Nederlandsche, maar dit zit hem dan niet aan taal of stijl der vertaling. De aard zelf van dergelijke humanistische satire brengt het mee. Om deze eigenaardigheden weg te werken had Dr. Sobry een nieuwen Comus moeten schrijven. Neen, de vertaling ruikt heelemaal niet Latijnsch, hoewel de lezers van Renaissance-Latijn het genoegen zullen smaken tot in den stijl toe de eeuw van Lipsius aan te voelen. Kortom, de con amore geschreven vertaling verdient geprezen te worden; waartoe hadden de Seven Sinjoren deze vertaling echter vandoen? Waarom ten minste niet meteen Puteanus' tekst zelf laten herdrukken? Wellicht had dan nog eenig dotorandus er wat aan gehad, die tot dissertatie-object den humanistischen tijd verkoos... Ik zoek de lezers van den Comus onder lieden die uit plicht lezen, vrije liefhebbers zullen er toch slechts luttel weinig te vinden zijn voor deze alles bij elkaar tamelijk saaie boetpredikatie. Gelukkig maar! want bij het aanhooren van den zwammenden Tabutius zouden af en toe niet alleen de bleue maagden blozen... Veelal is den auteur zelf te lezen verkieslijk boven het eindeloos verduwen van inleidingen en commentaren op het werk van den auteur. Ditmaal waren wij beter gediend geweest van een pittoresk geschiedverhaal of van een historisch essay, waarin het grappig misverstand dat tot deze eigenaardige apologie aanleiding gaf, verteld werd van Leuvensche haver tot Antwerpsche gort. A. SEELDRAYERS S.J. Lode BAEKELMANS, De zee, het schip en de zeeman in de literatuur. - Bibliotheekkunde XV, 'De Sikkel', Antwerpen, 1938, 15 blz., Fr. 3. Niemand verwacht dat, in een voordracht, een onderwerp als dit volledig zou behandeld worden. Bij zijn gehoor dient de voordrachtgever zich ook aan te passen; en zoo biedt L. Baekelmans ons niets anders aan dan wat losse grepen uit de (hoofdzakelijk moderne) Nederlandsche, Fransche, Duitsche, Engelsche, Skandinaafsche literatuur. Bezwaren tegen zulke beperking zijn er niet, behalve dat de titel een grondiger en methodischer behandeling van het onderwerp schijnt aan te kondigen. Ons heeft het even verwonderd dat we Visschers voeren uit van Marie van Dessel-Poot nergens vermeld vonden. Em. JANSSEN S.J. B. DE CRAENE, Christus. Drama in 3 bedrijven. - 'De Bladen voor de Poëzie', Dageraadstraat 57, Mechelen, 1937, 66 blz., Fr. 18. In drie bedrijven, telkens uit drie tafereelen bestaande, wilde B. De Craene heel het leven van Christus samenvatten en voorstellen, en, daar omheen, het leven van het Jodendom en de menschheid. Het opzet was te groot en te grootsch; het werk is vrij chaotisch uitgevallen (de | |
[pagina 698]
| |
tafereelen vervloeien in elkander; de inspireerende gedachte staat nergens scherp uitgedrukt), en, dunkt ons, door de poëzie wordt het niet heelemaal gered. Em. JANSSEN S.J. Jeremias GOTTHELF, De Zwarte Spin, Potjedek, De Bezembinder van Rychiswyl, De aangename Verrassing, vert. door Prof. Dr. L. SCHARPE. - Davidsfonds, Volksboek Nr. 269, 1937, 165 blz. Deze vier verhalen, door wijlen Prof. Dr. L. Scharpé uit het Hoogduitsch vertaald, zijn ontleend aan het boerenleven. Het eerste - en langste - boeit ons het meest. Een heel dorp dat, onder den hiel van een ridder tot zwaren arbeid gedwongen, tot Satan zijn toevlucht neemt, zich hierdoor aan nog grooter ellende prijsgeeft, en ten slotte in vrome nederigheid en plichtgetrouwen heldenmoed zijn weg tot God terugvindt. Tegenover de laatste drie, kalm van toon, huiselijk en luimig, wekt het eerste, heftig en heroïsch, de herinnering bij ons op aan een Halewynlegende. Een verdienstelijken bundel noemen wij dit boek graag; een uitstekende bundel is het echter nog niet. A. BLOK S.J. | |
OpvoedkundeP. Dr. Chrysostomus SCHULTE O.M. Cap., Zielsziekten en Zielzorg, naar het Duitsch door H. HOGELAND Pr. - Romen & Z., Maaseyk, 1938, gen. Fr. 48, geb. Fr. 60. Een boek gegroeid uit jarenlange praktijk en een flinke kennis der vakliteratuur. Niet enkel de samenvatting van een psychiatrietraktaat, met hier en daar een wenk voor de zielzorg. De stof is persoonlijk verwerkt tot een levend en voor het leven nuttig geheel. Er wordt hier niet gehandeld over zielszieken die aan den priester niets meer hebben; het gaat alleen over die zieken, die 't gewone leven nog meemaken, en dus ook wel in den biechtstoel worden aangetroffen: dwangzieken, lijders aan depressie, aan zenuwuitputting, hysterici, aboulieken. Steunend op een grondige kennis van die zieken, heeft schrijver den door hem bij de auteurs niet aangetroffen moed (blz. 106) om, in de moraal- en pastoraaltheologische behandeling 'de logische gevolgtrekkingen streng door te voeren'. Wie de vereischte gave des onderscheids bezit, kan die gevolgtrekkingen in de praktijk gerust toepassen. Voor de diepte-psychologie heeft schrijver o.i. te weinig waardeering. Daaruit volgt dat hij soms meer de symptomen dan den kern der ziekte schijnt te bekampen. Misschien laat hij het gebruik dier diepergrijpende, maar lastige methoden, liever aan den psychiater over, waarin we hem dan toch moeten gelijk geven. Uitstekende vertaling. Dr. J. DONCEEL S.J. | |
[pagina 699]
| |
Dr. Paul HABERLIN, Minderwaardigheidsgevoelens. Vert. door Dr. M. MEES-VERWEY. - C.A. Mees, Santpoort, 1937, 51 blz., ing. f. 0,90. Schrijver van dit boekje bezit ongetwijfeld een diepen kijk op 't menschelijk zieleleven. De leer die hij voorstaat is, zooals blijkt uit den titel, verwant met de Individualpsychologie van Alfred Adler, al wordt deze naam nergens genoemd. Trouwens, het begrip 'minderwaardigheidsgevoel' wordt in een andere, althans meer beperkte, beteekenis gebruikt dan dit bij Adler de gewoonte is. Prof. Häberlin legt grooten nadruk op het onderscheid tusschen het gevoel van minderheid, waar iemand zich klein en zwak voelt tegenover het lot, de natuur of de omgeving, en het gevoel van minderwaardigheid, waar iemand zich niet opgewassen voelt tegen het door hem gekozen of zich aan hem opdringende ideaal. Het is dit zedelijke minderhaardigheidsgevoel dat schrijver bestudeert in zijn wezen, zijn ontstaan, voorkoming en genezing. De vertaling is goed en het werkje is zeker het lezen waard. Dr. J. DONCEEL S.J. | |
EconomieDr. Albert MICHIELSEN, De evolutie van de handelsorganisatie in België sedert het begin der 18de eeuw. - J. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1938, LXI en 432 blz., Fr. 65. In de handelsorganisatie is... het statische minder belangwekkend... Hoeveel belangrijker is niet de kennis van de evolutie der trefplaatsen, van de manier van tusschenhandelaren aan zich te binden, en de sterkte der streving ernaar, de kennis van de manier van prijsvorming, van de mogelijkheid tot risico-afwenteling, van de wijziging van den opslagduur, van de ontpersoonlijking van den handel, enz.?' Deze aanhaling uit het 'Besluit' (blz. 411) van den Schrijver leert ons waarom hij den reuzenarbeid aanvatte waar ons hier de uitslagen van aangeboden worden. Een reuzenarbeid: hiervan getuigt de 50 blz.- lange lijst der 'geraadpleegde stukken en werken' (blz. XIII-LXI) en de overtalrijke voetnota's die naar de bronnen verwijzen. Ze maakt ons ook bekend met het behandeld onderwerp en de indeeling van het boek. De schrijver is én economist én socioloog; de lezers van Streven hebben het kunnen vaststellenGa naar voetnoot(1); de lezing van deze studie zal dien indruk bevestigen. Hij stelt zich evenwel op het standpunt van den historicus die ons het gebeurde, niet zijne eigen opvattingen, moet bekend maken. Het gebeurde, dat zijn evenwel niet enkel de feiten maar daarbij 'de voor- en nadeelen van een instelling en toestand', mits 'aangeduid in zooverre ze de tijdgenoten beïnvloed hebben en als dusdanig mede de | |
[pagina 700]
| |
oorzaak zijn van het bestaan of de wijziging van een bepaalde instelling of toestand'. De behandelde stof is zeer omvangrijk. Wordt ze hier nochtans beheerscht? Naar het ons schijnt niet volledig, in dezen zin dat nog verder in de diepte kon gewerkt door een weinig van de breedte op te offeren, door zich bij een paar onderdeelen dezer gansche geschiedenis te beperken. Tenzij de schrijver ons eerst een overzicht van het geheel wilde geven - en reeds een betrekkelijk volledig en zeer wetenschappelijk overzicht - om later, in boeken of in artikels van tijdschriften, onderdeelen er van nader te onderzoeken en uit te diepen. Moge deze bedenking - 'kritiek' ware een te streng woord - hem daartoe aanzetten. Er liggen ongetwijfeld nog heerlijke schatten van wetenschap verborgen in de overrijke documentatie door hem verzameld, en deze studie toont ons duidelijk aan dat hij de kunst kent ze te ontginnen. Het ware dan ook jammer indien die schatten voor ons verborgen bleven. Dr K. du BOIS S.J. Dr. W.J.J. DIJSSELBLOEM, De gezinstoeslag en zijn toepassing in Nederland. - Standaard, Antwerpen, 1938, 237 blz., Fr. 45. Dit werk bevat twee ongeveer gelijke deelen. Het eerste bestaat uit een diepgaand, wel eens spitsvondig theoretisch onderzoek naar het beginsel waar het rechtvaardig loon op gebaseerd is en naar de eischen waar het aan moet voldoen. De schrijver komt op tegen de theorie vrij algemeen door de Katholieken aanvaard, o.m., in Nederland, door Prof. Aengenent en na hem door Prof. Dr Koenraadt die, steunend op het 'prestatiebeginsel', leeren dat 'aan de eischen der ruilrechtvaardigheid voldoet alleen dat loon, hetwelk een vergoeding is naar gelijkheid der waarde van den gepresteerden arbeid' (Dr Koenraadt) en het absoluut familieloon voorstaan. Daar tegenover stelt hij het 'onderhoudsbeginsel' dat een loon eischt toereikend om in het levensonderhoud te voorzien, om hieruit te besluiten tot het goed recht der leer van het relatief gezinsloon. Dit loon wordt door de 'sociale rechtvaardigheid' vereischt. 'Ook Quadragesimo Anno, oordeelt hij, schijnt zich op het standpunt van het relatief gezinsloon te plaatsen'. Uit zijne beschouwingen leidt hij ten slotte af dat de gezinstoeslag deel uitmaakt van het loon.
Wij meenen dat zijne tegenstanders ten slotte veel dichter bij hem staan dan hij het meent. Immers zij wijzen op hetgeen de ruilrechtvaardigheid eischt, hij integendeel gaat vooral de eischen na der sociale rechtvaardigheid. Wat nu de encycliek Quadragesimo Anno betreft, meenen wij dat ze het absoluut gezinsloon als het normaal loon voorstaat maar voor de 'tegenwoordige omstandigheden', waarin dat loon niet altijd kan uitbetaald, het uitkeeren van gezinstoeslagen aanbeveelt. Het tweede deel is in de eerste plaats gewijd aan de beschrijving van hetgeen in Nederland gedaan werd om gezinstoeslagen aan de loon- | |
[pagina 701]
| |
trekkers uit te keeren: lofwaardige initiatieven die evenwel ver van algemeen zijn. Hier is een vergelijking met onze compensatiekassen en hunne werkwijze leerrijk.
Dr. K. du BOIS S.J. | |
WetenschappenDr. J.E. SCHULTE, Erfelijkheid en Eugenetiek. I. Wetenschappelijke grondslagen. - De Erven F. Bohn, Haarlem, 1938, gen. fl. 6,90, geb. fl. 7,90. Het vraagstuk der erfelijkheid is een der meest actueele problemen uit de moderne Biologie, niet alleen om de belangrijkheid zijner wetenschappelijke beteekenis, maar ook omdat de erfelijkheid, uit de sferen van het wetenschappelijk onderzoek gerukt, niet steeds met de noodige objectiviteit in het openbare leven werd geworpen, omdat in haar naam soms de meest drastische maatregelen worden getroffen waardoor de 'man op de straat' in zijn dagelijksch leven wordt gecompromitteerd. Het is dan ook een dringende noodzakelijkheid dat onze intellectueelen - ook al zijn zij geen vaklui - een zoo zuiver mogelijk inzicht hebben in deze kwestie. Daarom kunnen wij het boek van Dr. Schulte niet genoeg prijzen en verwelkomen. Ook voor niet-specialisten is het bestemd, en met genoegen voegen we eraan toe: zij zullen het begrijpen zonder een al te groote inspanning. Dr. Schulte wist op bewonderenswaardige wijze de noodige historische, cytologische en andere algemeen-biologische problemen, in zoover zij in verband staan met de erfelijkheidsleer, uiteen te zetten, eenvoudig en helder, rustig en aangenaam. Om het werk in zijn geheel te kunnen beoordeelen zouden we natuurlijk ook het tweede (nog niet verschenen) deel hebben moeten lezen. Daarin belooft de auteur ons, nadat hij in dit eerste deel de wetenschappelijke grondslagen van de arfelijkheidsleer heeft medegedeeld, te zullen handelen over de erfelijkheid bij den mensch en vooral critisch te bespreken de toepassingen op sociaal en politiek gebied die in sommige landen op de z.g. gegevens der wetenschappelijke erfelijkheidsleer worden gebaseerd. De gezagvolle publicaties van Dr. Schulte op dit terrein (o.a. ook in het R.K. Artsenblad van Nederland) en niet het minst dit eerste deel van zijn werk, staan borg voor de degelijkheid en de betrouwbaarheid van het tweede deel. Met genoegen constateeren we dat de auteur in de critische uiteenzetting van de resultaten der genetica perspectieven opent die in de theoretische biologie van heden den gezichtseinder zoo gezond hebben verruimd. Ook op deze wetenschap die schijnbaar uit den aard der zaak scheen te zullen gebonden blijven aan de atomistische denkwijze, plaatst Dr. Schulte de eenheid en de totaliteit van het levende, de primauteit van het geheel als zoodanig op den voorgrond. We stemmen geheel met hem in wanneer hij de overdreven zelfstandigheid der genen, zooals die door vele genetici wordt voorgesteld, van de hand wijst, en het kernachtig gezegde van een modern engelsch geneticus voor zijn rekening neemt: 'The organism forms the genes, and not the gene the organism'. | |
[pagina 702]
| |
We volgen hem echter niet meer wanneer hij in het hoofdstuk over den aard der genen de aristotelische 'Entelecheia' met de 'entelechie' van H. Driesch schijnt gelijk te stellen, en de 'formeele' oorzaak van het aristotelisme te verwarren met de efficiente causaliteit die Driesch tenslotte toch aan zijn entelechie toekent. Zoo spreekt de auteur van het 'Genotype' (door hem in de eenigszins afwijkende beteekenis van 'grondwezen' gebruikt) als van een 'niet-stoffelijke grondslag', die 'de ontwikkeling en de differenciatie van het organisme door middel van aangrijpingspunten in de chromosomen en wellicht ook in het cytoplasma regelt'. Dit is wel een opvatting heelemaal in den zin van Driesch' systeem, maar niets is, o.i. meer van de aristotelische en thomistische wijsbegeerte verwijderd, dan zulk een voorstelling van de rol van het 'grondwezen' in een organisme. Prof. Dr. Alb. RAIGNIER S.J. C. BEEKHUIS, Plantenleven in Zuid-Afrika, geïllustreerd. - Libellen-Serie, nr 231, Bosch en Keuning, Baarn (Uitgeversfonds 'Het Boekhuis', Ledeberg-Gent), 44 blz., Fr. 6. Zooals de titel het aanduidt krijgen we in dit boekje een korte en duidelijke beschrijving van het plantenleven in Zuid-Afrika. Om de verscheidenheid in vegetatie begrijpelijk te maken, geeft de schrijver voor iedere streek een korte beschouwing over het klimaat en in het bijzonder over den regenval; deze is immers de voornaamste factor om de begroeiïng in hoofdzake te bepalen. C. Beekhuis betreurt het verdwijnen van zeldzame plantensoorten, juicht daarom het oprichten toe van natuurreservaten, wijst op het gevaar van het roekeloos kappen en branden van bosschage door den mensch, waardoor de bodem meer aan uitdrogen blootgesteld wordt, en drukt zijn bewondering uit voor den plantenrijkdom van Zuid-Afrika, waar elk landschap door zijn eigenaardigen plantengroei zijn aparte aantrekkingskracht op ons uitoefent. L. VERELST S.J. Jan VRIENDS, Langs de Vloedlijn. - Schijnwerpers nr 17, met 12 kunstdruk reproducties, Utrecht, Het Spectrum, (Antwerpen, Standaard), 84 blz., Fr. 13. Jan Vriends noodigt zijn lezer uit met hem eenige strandwandelingen te maken, vlak naast de zee, langs de spoelzoom, waar het water juist is teruggetrokken en een stevig pad heeft achtergelaten. Daar vertelt hij van de talrijke soorten strandvogels, van meeuwen, de vliegkunstenaars der zee, maar geduchte vijanden van krabben. Daar toont hij de duizenden schelpen en schelpjes, vroegere woonplaatsen van levende dieren, vertelt van hun verdwenen bewoners, van hun vijanden en hoe ze tot hun noodlottig einde gekomen zijn. L. VERELST S.J. Dr. M. MINNAERT, De natuurkunde van 't vrije veld. - W.J. Thieme, Zutphen, 1938, 350 blz., fl. 3,90, geb. 4,90. Een uitmuntend boek voor wie in de vrije natuur wandelt en verlangt ze te begrijpen. Hij wordt ingelicht over de verschijnselen betreffende | |
[pagina 703]
| |
de meteorologie, de sterrekunde, de aardrijkskunde, de biologie, enz. Het zijn 'voor een gedeelte dingen, die gij dagelijks waarneemt en waarvan het leuk is de natuurkundige inhoud naar voren te brengen. Voor een andere gedeelte zijn het verschijnselen, die gij niet kent en die toch elk ogenblik te zien zijn; het is voldoende uw ogen aan te raken met de toverstaf die heet “weten waar ik op letten moet”. Want het is een feit, dat men niet veel anders opmerkt dan de dingen die men al kent...' (Voorwoord). Door 't woord met, waar het pas geeft, teekeningen en zelfs - voor wie meer wetenschappelijk is aangelegd - formules en berekeningen, wordt elk verschijnsel in zijne oorzaken, zijn verloop en zijn beteekenis nagegaan. Bij het lezen van dit boek verlangt men naar het vrije veld, om aldaar, met het boek als gids, meer natuurverschijnselen te leeren begrijpen, en wanneer men het boek uitgelezen heeft blijft nog maar een wensch over: dat er weldra andere zulke werken van den schrijver op dat uitstekend boek mogen volgen.
Dr J. DE JAEGHER Cornel SCHMITT, Lebenskampf und Anpassung der Pflanze. - J. Schweitzer, Munchen, 1938, 70 blz., RM. 2,30. De Schrijver beschrijft ons 311 gemakkelijk door te voeren proefnemingen over het leven der planten: hun strijd om licht en ruimte; de verhouding tot lucht en water; de assimilatie; de bestuiving en de bevruchting; de zelfbescherming tegen schadelijke elementen en insekten; de vorm, enz. Kortom een uitstekend boekje, dat met reden aangenomen werd in de reeks 'Das Buch der Jugend' en dat onze schooljongens, onze leeraars en wie belang stelt in de planten met veel vrucht en genoegen zullen raadplegen en volgen. J.D. K.O. BARTELS, Blüte und Frucht im Leben der Böme. - Karl Robert Langewiesche Verlag, Köningstein im Taunus, 1938, 112 blz., RM. 2,40. Het wordt een echt genot de natuur te leeren kennen in een boek als dit! In eene korte inleiding leidt de schrijver den lezer door de geheimen an het plantenleven en de wonderbare biologie bij planten en boomen. Daarop laat hij een prachtige verzameling van een honderdtal levendige photos volgen, die hijzelf heeft genomen en waarin hij al zijne natuurkennis en natuurliefde heeft weergegeven: een schat van aanschouwelijke platen die meer spreken dan vele woorden. Zelfs bij vermoeienis wordt het u een rust en een plezier de natuur in bosschen zóó te leeren kennen en liefhebben! Daarom mag het boek ten zeerste aanbevolen worden. D.J. | |
[pagina 704]
| |
Politieke vraagstukkenOrganisation et activité de l'Internationale Communiste. - Les éditions documentaires, Parijs, 1938, 224 blz., Fr. Fr. 12. Rijk gedocumenteerd overzicht van de inrichting en werking der Internationale en van de staatsinrichting van Sowiet-Rusland. Over de werking buiten Rusland vernemen wij bijna uitsluitend hetgeen in Frankrijk geschiedt. De schrijvers zijn beslist anti-communist en verbergen het niet; ze laten echter de feiten spreken alsook de documenten, nl. besluiten der Congressen, uitlatingen in communistische uitgaven of van Socialisten (b.v. den Engelschman W. Citrine) die de Communisten sympathiek waren maar van hun reis door Rusland ontgoocheld terugkwamen. De toon is kalm en waardig. Kortom: een zeer nuttig verweerschrift, niet voor de massa, maar voor den intellectueel, een boek waar de propagandist en de voordrachtgever veel nut uit kunnen halen.
Dr. K. du BOIS S.J. Walter PAHL, Das politische Antlitz der Erde. - Wilhelm Goldmann, Leipzig, 1938, 235 blz., RM. 6.80. De uitgever zegt ons: een 'weltpolitische Atlas' en een 'völlig neuartiges Werk'. Wij vertalen en verklaren de eerste uitdrukking door te zeggen dat hij ons de internationale machtsverhoudingen bij middel van woord, kaart en graphische voorstellingen voor oogen stelt; de tweede uitdrukking is zeer juist: geheel nieuw en daarbij uitmuntend doordat het doel volledig bereikt wordt. Duitschland staat op den voorgrond en ook de duitsche belangen. De objectiviteit der voorstelling blijft evenwel volledig - een paar bijzonderheden niet al te na bezien - en over Duitschland zelf vernemen wij niet meer dan hetgeen ook voor den buitenlander van belang is. De 'methode' bestaat hierin dat op elke even bladzijde een kaart met graphische voorstellingen - soms enkel deze laatste - staat en daar tegenover een korte, zakelijke toelichting die meestal één bepaald aspect scherp laat uitkomen. Dr K. du BOIS S.J. Paul POCHET, Le moi de Monsieur Barrès. - La Cité Chrétienne, serie: Essais et Portraits, Brussel, 1938, 81 blz. Fr. 7,50. In zijn eerste roman: 'Connaissance d'Urbain' (1936), had schrijver reeds aangetoond dat zijn philosophische onvoldaanheid hem geestelijk eenigszins aan den rand plaatste van het moderne, 20-eeuwsche leven, ja, eenigszins een ontwortelde van hem maakte. Alhoewel minder scherp, komt deze houding ook nog in dit werk tot uiting. En ik meen dat het juist ter oorzake van deze onvoldaanheid is, dat Paul Pochet, er in slaagde Barrès zoo goed te benaderen, en dit benaderen in deze brochure weer te geven. H. VAN DE PERRE. | |
[pagina 705]
| |
Dipl. Ing. Gottefried FEDER, Das Programm der N.S.D.A.P. und seine weltanschaulichen Grundgedanken. - 60 blz., RM. 0,50; Het eerste werk geeft ons het Programma en een eenvoudigen, geestdriftigen uitleg er van. Indien wij dezen aanvaarden, komen wij tot het besluit, dat godsdienstige vervolging uitgesloten is. Ook sociaal klinkt het hier heerlijk. Belangrijk document voor wie de strevingen der N.S.D.A.P. wil nagaan. Het tweede werk is vooral om dezelfde reden interessant: het wil bewondering en geestdrift verwekken voor den man die steeds aan de zijde van den Führer stond, als trouwe vriend en nederige volgeling. Om reden van dit doel zelf kunnen wij het echter onmogelijk als strengkritisch aanzien. Niet dat wij er valsche beweringen in aantreffen, dat ons verzonnen gebeurtenissen opgeschoteld worden. Maar alleen het mooie wordt voorgehouden, om sympathie te verwekken. Het werk is niet polemisch opgevat. Slechts bij uitzondering neemt de schrijver een defensieve houding aan - b.v. om het ingrijpen op 30 Juni 1934 tegen de 'Lügen und Hetzen' der duitsch-vijandige pers te rechtvaardigen -; gewoonlijk laat hij enkel uitkomen hetgeen door zichzelf zijn held in een heerlijken lichtglans stelt. Wellicht om reden van zijn doel, zegt hij ook nagenoeg niets over de meer persoonlijke strekking en bedoelingen van Göring, ofschoon de indeeling van het werk: eerst 'Das Werk', daarna 'Der Mensch' wat meer daarover liet verwachten. Een prachtuitgave met mooie photo's, die blijkbaar uitgekozen werden om het hunne bij te dragen tot het bereiken van het doel: sympathie als het ware af te dwingen.
Dr. K. du BOIS S.J. Maurits LANGOHR, Recht en ras in het nieuwe Duitschland. - J. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 56 blz. De rechtsopvatting van het nationaal-socialisme is de eenige die volkomen juist en gezond is; meer bijzonder moet zijne opvatting over ras en raspolitiek geprezen en zijne raswetgeving goedgekeurd, men mag hoogstens enkele overdrijvingen in de toepassing betreuren; ziedaar het besluit waartoe de passieve lezer dezer brochure zal komen. En daarom is het ons onmogelijk ze aan te bevelen. Hierbij komt nog het slot van de opmerkingen omtrent 'de katholieke bezwaren tegen sterilisatiewet en huwelijksbeletselen' (blz. 54), dat - wij drukken het zacht uit - zeer bedenkelijk is.
Dr. K. du BOIS S.J. | |
[pagina 706]
| |
VariaT. LAHOU, De Alpen over. - Uitgave K.S.A., Gent, 1938. Onze jonge studenten zullen gretig grijpen naar dit keurig en boeiend en deugddoend knapenboek. Het zit vol echt-jong leven, en het wemelt van fijne, rake psychologische schetsen.
L. ARTS S.J. Nonkel FONS, Ik weet u steeds te amuseeren. - Goede Pers, Averbode, 78 blz., Fr. 6. Een leuk kinderboek, waar onze kleinen heel wat pret zullen aan beleven.
A.D. F.W. GOUDSMIT, Het moderne bieden bij Contract-Bridge. - Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, Vijfde, herziene druk, 1937, 163 blz. Voor een rasbridger 'in spe' een profijtelijk boeksken dat uitgegroeid is tot een geleerde studie over het bieden bij Contract-Bridge. Niettegenstaande de droge en theoretische, alhoewel uiterst interessante uiteenzetting schijnt het dit boekje niet aan succes te mangelen, vermits het zijn vijfde druk mocht beleven.
H.V.d.P. Dr. Phil. Friedrich CORNELIUS, Abriss der Germanischen Götterlehre nebst Grundzügen der griechischen Mythologie. - W. Kohlhammer, Leipzig, 1938, 69 blz., RM. 1,50. Een duidelijk overzicht der Germaansche mythologie met een leerrijke vergelijking tusschen de germaansche en de grieksche goden. De voorstelling van het 'Nachleben germanischen Glaubens in christlicher Zeit' eischt uitdrukkelijk voorbehoud: met het bovennatuurlijke in het Christendom wordt feitelijk geen rekening gehouden.
K.B. |
|