Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
BoekbesprekingGodsdienst, moraal.Ludwig KOSTERS, Unser Christusglaube. Das Heilandbild der Katholische Theologie. - Herder, Freiburg in Br., 1937, 340 blz., M. 5, -; in linn. M. 6,50 (voor het buitenland 25% korting). De juistheid en de gevatheid van den titel ontdekt men eerst na het boek te hebben doorgewerkt. Dit Christusboek van K. is de voortzetting en aanvulling van 'Die Kirche Unseres Glaubens' - dat een ongemeenen bijval genoot. Dezelfde geest en dezelfde methode. De eigenaardigheid van dit werk van K., ligt minder in het materiaal, dan in de schifting en schikking ervan; minder in den literairen vorm dan in den apologetischen gang. K.'s apologetische methode beantwoordt volkomen aan onze moderne ziens- en denkwijze. Zij is 'positief' in eminenten zin. K. gaat uit van stellige, tastbare, onloochenbare feiten, en zoekt dan naar de verklaring ervan. De voorstelling der feiten vormt het eerste deel: de moderne analytische 'glaubenschau'. Daarop volgt dan de synthetische 'glaubensaufbau'. Uitgangspunt is het feit van ons hedendaagsch katholiek geloof in Christus. Dit geloof werd tevergeefs bekampt, door God bezegeld, stralend in het feit van de Kerk. Bij deze gelegenheid wordt op een zeer oorspronkelijke wijze aangeduid, hoe het leven van de katholieke Kerk, Christus' Godheid veronderstelt en bewijst. Dit feit van ons hedendaagsch Christusgeloof, steunt op het getuigenis van 2000 jaren katholieke geloofsleer; en deze zelf gaat tenslotte terug op het getuigenis van Christus zelf. De echtheid en geloofwaardigheid van Christus' woord gestaafd door zijn persoonlijkheid en door zijn wonderen, vooral door het mirakel van zijne Verrijzenis. Al deze feiten zijn onomstootbaar: evident en mysterieus. De eenigmogelijke verklaring is: de godmenschelijke natuur van J.-C. De degelijkheid en de bruikbaarheid van dit werk, worden nog verhoogd door de uitstekende typografische schikking in 'drie concentrische kringen'. De groote tekst volgt de hoofdlijnen van het betoog; kleinere druk geeft verderen uitleg; streng-wetenschappelijk en overvloedig bibliografisch materiaal en zeer practische tafels, worden samengebracht in de honderd laatste bladzijden. Dit Christusboek van P. Kösters is een kostbare schat en een weldaad. Herder maakte er een heerlijk geschenk van.
L. ARTS S.J. | |
[pagina 349]
| |
Dr. Karl WILK, Führende Gestalten. Eine Kirchegeschichte in Heiligenleben. - Paderborn, Ferd. Schöning, 432 blz. 'Heiligen zijn mijlpalen in de kerkgeschiedenis, en, voor de enkelingen wegwijzers naar den hemel... Lichtmenschen... vol poezie en zieleadel... Wier invloed vaak beslissend werkte in de kerk- en wereldgeschiedenis.' Daarom mocht schrijver zijn mooi en verdienstelijk werk betitelen, als 'Leidende figuren... Een kerkgeschiedenis in heiligenlevens'. In chronologische orde komen heiligen van eersten rang aan de beurt, vanaf Paulus tot en met Konrad van Parzham. Met voorliefde verwijlt de auteur bij de hedendaagsche heiligen 'die Heilige vom Alltag'. Al deze groote menschen verschijnen ingelijst in hunnen tijd. Paulus heet de Apostel der heidenen, Augustinus, de grootste denker van alle tijden, Severinus, een caritasapostel in de vijfde eeuw, Norbertus de reizende predikant, Hedwig, een christin van de daad, Andreas Bobola de grootste martelaar der Kerk, Clemens Hofbauer, een modern zielzorger. Zoo worden in elke figuur, met meesterlijke hand, de hoofdtrekken naar voren gehaald. Mogen sommige nuances het erbij een tikje inboeten, het beeld staat scherp, juist en levenswaar voor den geest. Minder schitterend dan Montalembert in zijn Moines d'Occident, maar degelijker nog en zakelijker. Buttler opgefrischt, aangepast en aangevuld. Bevattelijk en deugdoend ook voor den leek. Zonder wetenschappelijke pretentie; even degelijk als bescheiden. Rijk en sober. Zakelijk en hartelijk. Volkomen ernstige arbeid. Vulgarisatie die op geen enkel oogenblik vulgair wordt. Leerrijk en deugdoende. Niet critisch maar zeer oordeelkundig. Uitstekend als illustratie van de kerkgeschiedenis: die heiligen doen de Kerk leven. Een alphabetisch naamregister maakt het boek ook zeer practisch ter illustratie van den heiligencyclus in het kerkelijk jaar. L. ARTS S.J. Donatus HAUGG, Wir sind dein Leib. - Kösel-Pustet, Munchen, 215 blz. Nog een prettig en keurig boekje over de heerlijke leer van het Mystiek Lichaam. Schrijver wil niet zoozeer de ascetische gevolgtrekkingen, dan wel 'het wezenlijke grondfeit van het Corpus Mysticum in God's heilsplan' voorstellen, zooals dit in het N. Testament, vooral bij Paulus openbaard werd. 'De oerchristelijke boodschap van het Corpus Mysticum in hare wezensvolheid en beduiding'. Daarbij wil hij den klemtoon op de juiste plaats leggen. Sommigen immers hebben te sterk het 'mystieke' beklemtoond, en vervielen tot sensatie; anderen te sterk het 'Lichaam' en kwamen tot een valsche en gevaarlijke z.g. 'objectieve vroomheid'. Diep degelijk en degelijk-diep. Streng exegetisch, hoog- en tamelijk strak gespannen betoog. Rijk en sober. Gevat en bevattelijk voor ietwat ontwikkelde lezers. Maar, waarom geen kapitteltje over het lijden van den Verlosser?
L. ARTS S.J. | |
[pagina 350]
| |
Franz von STRENG, Het schoone Geheim van het Huwelijk, geautoriseerde vertaling van Wim K. Goderis. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 140 blz., Fr. 10. 'Het Schoone geheim' is een mooi, kleurig boekje. De fijne witte omslag is al een aanbeveling. De bedoeling van S. is een korte en volledige voorlichting te geven aan huwbaren. Ook gehuwden zullen hier hun gading vinden; en priesters een klaar en handig werktuig bij het bruidsonderricht. Dit boekje is meer uitgebreid dan dit van De Smet. Zakelijker en vollediger. Warmer ook van toon, al komt het eerste hoofdstuk wat stroef-abstract en tamelijk zwaar voor. Waar terloops de periodieke onthouding besproken wordt, hadden wij gaarne een duidelijker woordje vernomen over de sociale gevaren en gevolgen van die praktijk. Een keurig en kostbaar geschenkje voor verloofden. En niet te duur.
Linnebank brengt ons een volledig tractaat over het huwelijk, in voorbereiding (verwijderde en onmiddellijke), wezen en beleving. Zijn opzet is meer beperkt: hij richt zich tot geloovige en vrome volwassenen, en houdt zich strikt bij de leer van het huwelijk. Maar deze leer wordt breed opgezet en breedvoerig behandeld. Eenvoudiger dan het voorgaande, en bevattelijker. De stijl en zegwijze is gemoedelijker. Psychologisch, concreet tot in de details. Duidelijk en klaar, en steeds kiesch. Het theologisch, juridisch en canoniek gedeelte wordt breed uitgebouwd. Hier vinden volwassenen werkelijk alles wat zij weten moeten en willen. Het zakelijke en practische van het betoog, is wellicht oorzaak dat hier minder 'atmosfeer' heerscht dan in het voorgaande werkje. L. ARTS S.J. | |
Wijsbegeerte.Dr. J.D. BIERENS DE HAAN, In Gewesten van Kunst en Schoonheid. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 137 blz. In de interessante serie 'Kleine Bibliotheek van hedendaagsch Cultuurleven', uitgegeven door de firma Van Loghum Slaternus' Uitgeversmaatschappij N.V. te Arnhem, verscheen onder de titel 'In Gewesten van Kunst en Schoonheid', een boekje van de hand van Dr. J.D. Bierens de Haan. Neemt de schrijver ervan in het Nederlandsche cultureele leven een eigen plaats in, dit jongste zijner werken is een gave welke men moet apprecieeren als een verzameling van waarde, interessant aspect en niet te ontkennen rijkdom. Zij biedt acht essay's achtereenvolgens: Twee gestalten van schilderkunstig idealisme - Karikatuurkunst - De kultureele roeping der dichtkunst - De geboorte der kunst uit de visie - Essentieele en dekoratieve dichtkunst - De Grieksche tragedie in | |
[pagina 351]
| |
het kultuurverband haars tijds - Vormgeving - De taal des begrips en de taal van het teeken. Alle opstellen zijn geschreven in goed en helder proza, en bieden meerdere interessante pagina's. 'Schrijvers uiteenzettingen zijn over het algemeen interessewekkend en duidelijk. Zijn eigen inzichten en voorliefdes als Spinozakenner doet hij echter te sterk gelden. Het beste dezer essay's is wel dat over de Grieksche tragedie. De schrijver zichzelf kunstenaar voelend, weet een en ander te verbinden met een voorzichtigheid en objectiviteit welke den wetenschapsman in hem sieren, al is hij ervan overtuigd dat, wie slechts wil uitspreken wat bewijsbaar is, op het gebied der cultuurgeschiedenis zwijgen kan. Men houde evenwel bij een en ander 'schrijvers filosofische inzichten in het oog die sterk van de katholieke afwijken en verschillende tekorten toonen, waarop wij in deze bespreking niet nader kunnen ingaan. Met leze het boekje dus critisch en aanvaarde het dan als een vrucht van rijp inzicht en diepe kennis, welke dan ook recht heeft op uitgebreide belangstelling. Pierre VAN VALKENHOFF. Fr. S. ROMBOUTS, De anderen en gij. - Het Spectrum, Utrecht en De Standaard, Antwerpen, 120 blz., Fr. 13. De 'individualpsychologie' van den Weenschen geneesheer Alfred Adler kent een buitengewoon succes, vooral met betrekking tot de practische opvoedkunde. Naast de waardevolle inzichten die Adler in de ontwikkeling van het menschelijk gedrag heeft verworven, staan ongelukkig de bedenkelijke philosophische achtergronden, waarop hij deze inzichten meent te moeten steunen. Fr. Rombouts heeft in dit uitmuntend boekje tevens een objectieve uiteenzetting gegeven van Adler's leer en een rake kritische beschouwing die het ware van het valsche scheidt. Ten zeerste aanbevolen aan al wie zich interesseert voor psychologie en pedagogie. F. | |
LetterkundeWijmie FIJN VAN DRAAT, Stille week. Paasch-poëzie van oude en moderne dichters. - 'Neerbosch', Neerbosch, 1937, 84 blz. Na Kerstmis Paschen. Na de twee bundeltjes Kerstverzen die we verleden jaar bespraken (Streven, IV, blz. 434-435), komen deze twee verzamelingen Lijdens - en Paaschpoëzie ons aangenaam verrassen. Zij bevatten 58 en 22 kortere stukjes, van oude en moderne dichters; van | |
[pagina 352]
| |
Protestanten, Katholieken en ongeloovigen: traditioneele verzen uit de Middeleeuwen en de XVIIe eeuw, algemeen gewaardeerde poëzie uit dezen tijd; - en het beste bewijs van beider voortreffelijkheid is dat de keuze zoo dikwijls samenviel. Zulke poging om de poëzie met den godsdienst te verbinden, komt beide ten goede. Opvallend is het hier trouwens hoezeer de godsdienstige overtuiging de levende inspiratie uitmaakt van veel Middeleeuwsche poëzie, van die van Revius, Dullaert en Luyken; terwijl veel moderne dichters op louter verfraaiïng van de godsdienstige motieven zijn aangewezen of op sociale (psychologische) bijbedoelingen, waardoor hun poëzie tegelijk godsdienstig en wereldsch aandoet. Wij weten niet welk bundeltje we zouden verkiezen. Aan Stille week, het meest omvangrijke van de twee, is wellicht de meeste zorg besteed. Beide zijn, voor Katholieken, volkomen geschikt; al hadden wij graag het aandeel van sommigen onder ons (Harduijn, Vondel, Poirters, De Swaen, Gezelle, Verschaeve) meer uitgebreid gezien. Em. JANSSEN S.J. Jeremias DE DECKER, Bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld en ingeleid door Dr. J. Karsemeijer. - Libellenserie nr 133, Bosch & Keuning, Baarn ('Het Boekhuis', Ledeberg-Gent), 32 blz., Fr. 6. In 1909 trok Willem Kloos de aandacht op dezen te zeer vergeten dichter van de XVIIe eeuw; hij haalde daarbij een fragment uit Goede VrijdagGa naar voetnoot(1) aan: Christus gekruist, sedertdien in verscheiden bloemlezingen opgenomen. Dr. Karsemeijer, die, in 1934, een monographie over hem had uitgegeven (U.M. Holland, Amsterdam), legt ons nu, met een verzorgde inleiding, 14 stukken van hem voor. Het zijn verzen van een zwaar-ernstigen, ascetisch moraliseerenden en toch devoot biddenden geloovige. Onze tijd staat ver van den zijne, ons Katholicisme verschilt veel van zijn puriteinsche overtuiging; wij waardeeren niettemin de stoere techniek en den oratisch warmen toon van den dichter. Dit bundeltje bewaart voor ons een paar fragmenten uit Goede Vrijdag en een viertal sonnetten, waarvan het jammer zou zijn indien ze uit de traditie verdwenen.
Em. JANSSEN S.J. Dr. J. GESSLER, De Vlaamsche Baardheilige Wilgefortis of Outcommer. - De Sikkel, Antwerpen, 1937, 200 blz., Fr. 40. Na een inleiding over de legende en den materialistischen uitleg dien men er van gegeven heeft, gaat Dr Gessler tot de eigenlijke kern van zijn omvangrijke studie over: eenerzijds den o.i. best geslaagden korten inhoud van een Duitsch standaardwerk over die heilige door Prof. G. Schnürer en J.M. Ritz, in 1934 uitgegeven, en anderzijds de aanvulling ervan. Wie, op | |
[pagina 353]
| |
dezen Leuvenschen Professor doelend, spreekt van 'aanvulling' weet reeds dat het méér dan dat is: het is niet alleen een stuk afbrekende, meestal dan gegronde critiek, maar het wordt een steen-bij-steen-opbouwende. die hier op een schitterende wijze tot een boek van 200 blz. gegroeid is. Vooral wat de verspreiding van de legende en de vereering van onze haardheilige aangaat, scheen het Duitsche meesterwerk voor vollediging vatbaar. Dat deze baardheilige nooit bestaan heeft, maar op louter fantasie berust, wordt nu algemeen aangenomen. Van wanneer dateert dan de opkomst ervan? De meesten, ook bovengenoemde Duitsche geleerden, doen haar ontstaan te Steenbergen (Nederl.) in de 15e eeuw; Gessler meent te mogen opklimmen tot de 14e eeuw, met Vlaanderen tot uitgangspunt, ten bewijze waarvan hij een stuk uit het parochiaal archief van O.L. Vrouw- St. Pieters te Gent publiceert. In Tsejko-Slowakije wordt nu nog deze heilige de Vlaamsche Heilige, de 'Flamskà Svatà Starosta' genoemd. Zoo is Vlaanderen het Sint-Outcommerland bij uitstek. Wij willen opzettelijk niet langer bij de verspreiding en de vereering van deze heilige stilstaan: het overgroote deel van deze studie wordt er aan gewijd. Daarmee zeggen wij meteen, dat het boek veel méér is dan critiek - het is zelf een veilig bronnenboek geworden, waaruit onze archeologen en letterkundigen zoowel als onze folkloristen en historici zullen kunnen putten. Om het boek waardig te sluiten volgen drie uiterst interessante hoofdst., nl.: 'Een lofdicht op St Wilfortis', 'In humanistische distichone bezongen' en 'S. Wilgefortis gedramatiseerd'. L. SIMOENS. Michiel VAN RAVERSGONDE, De kwelm der liefde. - Steenlandt, Kortrijk, 1937, 242 blz., Fr. 25. Berten Vanopdenbosch, een welstellend handelaar van 's Graventafel, neemt een jonge vrouw uit een Zigeunerskamp bij zich op en bedrijft zonde met haar. Hij wordt een avonturier: in de stad waar hij, te goeder trouw nochtans, een moord bedrijft; in het Zuiden van Frankrijk, waar hij een jonge edelvrouw van de hand wijst; in een Engelsche loopgraaf tijdens den wereldoorlog, waar hij, sneuvelend, zich offert. Zoo voltrekt de zwerveling zijn leven van boete; zoo vindt hij, aan wie de Zigeunerin Ilonka 'het wezen der liefde geopenbaard heeft' (blz. 240), haar zuiverste voltooiing: het offer. Michiel van Raversgonde bedoelde het misschien goed; de uitvoering liep echter heelemaal mis. Hoe vaag en chaotisch de gedachten neit alleen, zelfs het verhaal! Hoe weinig boeiend! Hoe weinig origineel het motief, de sexueele beheksing, het beroep op atavisme, (blz. 147, 186 en elders), het stadsmilieu evenals het dorpsmilieu, het wijsje van Ilonka en de dood op het slagveld! Hoe schematisch, en nochtans hoe wankel, de bouw van het geheel!... Tevergeefs probeeren wij in het werk ook maar iets goeds te vinden. Want de even slordige als onzuivere taal en de even ijdele als grootsprakerige stijl kunnen er nog het minst door. Volgende zinnetjes, in den contekst niet klaarder dan afgezonderd er van (en zoo vinden wij er haast | |
[pagina 354]
| |
op iedere bladzijde), zullen onze laatste bewering meer dan staven: 'maar boven alles [bij Zigeuners] het gitzwarte kroezelhaar dat de geheimzinnige toover van hun warme, donkere oogen, vol eigentrots en verleiding expressief onderlijnde' (blz. 12). - 'Samen traden zij de belendende kamer binnen. Suzy lag verlaten op de tafel en de kleine voedde zich met zichtkaarten' (blz. 125). - 'Hij ging gebukt, als lagen zijn spieren gedurig in hinderlaag' (blz. 147). - 'Zelfs haar kamer brak haar redeneering niet op' (blz. 203). De schrijver lijkt een geloovige te zijn. Hij schreef echter geen boek voor geloovigen.
Em. JANSSEN S.J. Louis DE BOURBON, Vrouwen. - Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, 1937, 165 blz. Met recht draagt deze bundel van vijf novellen den titel Vrouwen; telkens beheerscht een vrouw het inwendig leven en als de lotsbestemming van een man. De mysteries van de sexualiteit...; en als men daarbij opmerkt dat de vorm, grootendeels, uit confidenties bestaat, brieven en aanteekeningen van een dagboek, dan ziet men de psyche, de wereld en het streven van den auteur: een teere natuur die zich beweegt in een mysterieuze droom-wereld, op de grenslijn van schaduw en licht, aan den samenloop van liefde, mysterie en zonde. Een voornaam schrijver, die de meest directe uiting zoekt van dat geheimzinnig leven; een geschoold kunstenaar, die meer verzwijgt dan zegt en die de eenvoudigste zegswijze de meest suggestieve vindt. Het boek bevat echter meer mysterie dan diepte; de stijl en verhaaltrant zijn meer verfijnd dan boeiend en bekorend; frischheid van verbeelding en een gulpend creatief vermogen ontbreken geheel... In een licht bedwelmende aroom van decadentie, hult het niets anders dan wat banale sexueele romantiek; een boek dus dat boven den tijdgeest geenszins uitstijgt; en waarvan we enkele zinnen van weifeling (b.v. op blz. 23, 165), uit de pen van een Katholiek, moeilijk begrijpen.
Em. JANSSEN S.J. Ernest CLAES, Van den os en den ezel. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven, 1937, 183 blz., ing. Fr. 18, geb. Fr. 25. Zes opstellen van verscheiden aard werden hier gebundeld: een stemmige kerstvertelling, een oud familieverhaal, twee oorlogsvertellingen, een verheerlijking van den Brabantschen boer, het spel van De Profundis. Het boek is dus een bonte verzameling: stukken ongelijk van waarde en met verschillende doeleinden geschreven, waar we toch telkens Claes in herkennen. | |
[pagina 355]
| |
Claes met zijn hoedanigheden en gebreken! Een geboren verteller, die, met zijn goed hart, zijn koddige kwajongensstreken, zijn instinctieve gehechtheid aan eigen land en volk, ons altijd weer, bekoord, glimlachen doet! Een schrijver van stiel daarbij, die, even handig als eenvoudig, niet alleen zijn verhalen te bouwen weet, ook zijn ingewikkeld spel van De Profondis: een uitgewerkt scenario, zou men zeggen, voor een (realistisch en mystiek) filmdrama!... Heel nauw mogen we niet kijken: de ster, die de herders naar de kribbe zou geleid hebben, mocht ons verstoren (blz. 22); - en wie hoorde ooit van een klooster van Franciskanen waar een Vader Abt zou zijn, een Pater Prior en een Pater Cellier (blz. 113, en verder)?... Dat zijn kleine vlekken: Ernest Claes schonk ons een prettig boek; wij wenschen het in veler handen. Een diepe natuur is hij niet. Juist daarom lijken ons het derde en het vijfde opstel niet vrij van overspanning; terwijl de stemming van het eerste, het vierde en het zesde, hoe bekorend ook, zelfs aangrijpend, toch niet diep inwerkt. Om die reden vinden wij het tweede stuk, afgezien van zijn geringen omvang en eenvoudiger structuur, het meest natuurlijke en het best geslaagde. Maar, nog eens, heel het boek verdient een warme aanbeveling. Em. JANSSEN S.J. Marie VAN DESSEL-POOT, Visschers voeren uit. - Van Dishoeck, Bussem, 1937, 256 blz. Van Vlaardingen afkomstig, heeft de schrijfster den roman aangedurfd van het visschersvolk uit haar geboortestad: zijn vroom en ernstig, hard en beproefd leven... Met liefde en toewijding bestudeerde zij de techniek van het visschersbedrijf, de zeden en gewoonten van de visschers en hun familiën; gewetensvol bouwde zij haar roman op; met evenveel vlijt als talent werkte zij hem uit: het is, in het laatste jaar, een van de allermooiste geworden. Hoe ver staan we van de tyranniseerende mode die de sexualiteit als eenig leversphenomeen erkent en den zakelijken stijl als eenigen geschikten romanvorm; hoe ver van een onbesuisd doordraven in die richting, als lag daar de eenig mogelijke levensverdieping!... Met hoeveel tevredenheid ademen wij een andere lucht in! De edele gehechtheid aan de zwoegende en beproefde familiën van visschers maakt het boek, hoewel minder machtig dan Heijermans' Op Hoop van Zegen, schrijnender in zijn zakelijke concreetheid. En toch heeft het niets van een aanklacht: dat leven, van vader tot zoon en van moeder tot dochter, vol inspanning en offers, vol vrees en godsvertrouwen, vol heldhaftig lijden en vroom geduld, is, zoo juist, schoon, groot en geheiligd: voor een kunstwerk een overheerlijk onderwerp. Dit boek, met dankbare bewondering ontvangen, moeten wij dan, niettegenstaande den protestantschen geest (die voor ons geen bezwaar oplevert), aan alle zedelijk gevormde lezers boven veel andere aanbevelen. Em. JANSSEN S.J. | |
[pagina 356]
| |
GeschiedenisP.C. BOEREN, Etude sur les tributaires d'Eglise dans le comté de Flandre du IXe au XIVe siècle. (Uitgaven van het Instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Keizer Karel Universiteit te Nijmegen, onder redactie van Prof. Dr. W. Mulder en Prof. Dr. W. Lampen, dl. III.) - H.J. Paris, Amsterdam, 1936, in-8o, XXVI-184 blz. Na Warnkoenig, Piot, Vanderkinderen, na de HH.L. Verriest, P. Rolland, J. Calbrecht, H. Hansay en G. Simeon, onderzoekt de H.P.C. Boeren, Doctor in de Wijsbegeerte en Letteren der Universiteit te Nijmegen en leerling van den betreurden Prof. W. Mulder, het zoo fel omstreden probleem van de vrijgewijden (serfs d'église, sainteurs) in ons land. Een synthese voor alle Belgische gewesten is zijn werk nog niet, maar een zeer stevige monographie over de toestanden in het graafschap Vlaanderen van af de IXe tot bij het einde der XIIIe eeuwGa naar voetnoot(1). Of al de besluiten ervan zonder tegenspraak, zonder discussie, zonder eenig voorbehoud door alle specialisten zullen worden aanvaard, zal wellicht alleerst schrijver zelf niet verwachten. Doch zelfs de tegenstrevers zullen moeten bekennen dat zij van hem een merkwaardige prestatie hebben gekregen, aan de hand van allerlei eerste hands documenten, waardoor de kwestie langs alle zijden wordt belicht: sociaal, economisch, demografisch, religieus, juridisch en politiek. Zou echter bij dit streven naar volledigheid niet de voornaamste oorzaak liggen, dat de uiteenzetting van de stof - althans voor den gewonen lezer en op het eerste zicht - eenigszins verward kan blijken? Alléén de volgorde der hoofdstukken, zonder dan nog gewag te maken van de onderverdeeling en den inhoud ervan, wijst duidelijk op een sterk ontledend procédé: I. Les sources du servage tributaire d'église; II. La condition juridique des tributaires d'église; III. Le régime des tributaires d'église; IV. La démographie et la condition sociale des tributaires d'église; V. Les origines du servage tributaire d'église. Wat verschil dient er, van juridisch standpunt uit, te worden gemaakt tusschen de condition juridique et het régime van de vrijgewijden, als schrijver toch onder één titel de verbintenissen, rechten, onbekwaamheden, en onder de jurisdictie, voogdij, openbare lasten en capitatio behandelt? Lijkt het niet vreemd, dat hij onder hoofdstuk I den juridischen oorsprong van den toestand van de vrijgewijden onderzoekt (sources), terwijl hij zijn theorie over het historisch ontstaan van de instelling eerst in zijn laatste kapittel voorstelt (origines)? Hij verkoos in het Fransch te schrijven en hij mag over den uitslag van zijn poging worden gefeliciteerd; maar werd zijn werk er | |
[pagina 357]
| |
onder het opzicht der klaarheid niet door benadeeld? Ten slotte merken wij op, dat hij, bij de door hem gebruikte handboeken van rechtsgeschiedenis, noch Chénon, noch Declareuil, noch Olivier-Martin citeert, die hem toch allerminst even veel hadden gegeven als Brunner-Schwerin, Schröder-Künssberg en Esmein. En, vermits hij nog Britz wenscht aan te halen, waarom verzwijgt hij dan den naam van Defacqz? E. LOUSSE. H. DE VRIES DE HEEKELINGEN, Israel. Son Passé, Son Avenir. - Perrin, Parijs, 274 blz., Fr. Fr. 15. Een zeer interessant en zeer gevaarlijk boek. Interessant, omdat het levendig beschreven een overzicht geeft van de omzwerving van de Joden sinds hun verstrooiïng over de aardbol, hun voorspoed, maar meer nog de moeilijkheden waarop zij zijn gestooten en de oplossingen die men voor dit vraagstuk heeft trachten te vinden. En het boeit onze aandacht nog bovendien - zoo is de mensch nu eenmaal -, omdat het is uitgegroeid tot een soort van gruwelgeschiedenis van de Joden. Niet van de pamfletachtige soort, verre vandaar; maar zooals met bijna alle geschriften over de Joden het geval is, ze zijn vóór of tegen: welnu, Schr. is, zooals bij zijn fascistische mentaliteit moeilijk anders te verwachten was, heel apert tegen. En hierin schuilt voor een gedeelte het gevaarlijke van zijn boek. Zeker, hij getuigt wel in zijn Inleiding, dat hij om objectief te zijn zooveel mogelijk de woorden van Joden zelf heeft aangehaald. Maar zijn boek is een tendenz-geschrift, met name tegen Oscar de Férenzy's: Les Juifs et nous chrétiens (Paris 1935; de Férenzy heeft dan ook in zijn tijdschrift: La Juste Parole niet minder dan drie artikelen aan de Vries' boek gewijd!) en andere Katholieken die volgens de Vries het Jodenvraagstuk te licht en te goedgunstig beoordeelen. Het gevolg daarvan is, dat hij uit de Joodsche schrijvers puur en alleen datgene uitkiest wat aan een Katholiek moeilijk bevallen kan. Vervolgens wordt de invloed van de Joden in allerlei anti-christelijke bewegingen als b.v. Bolschewisme en Vrijmetselarij zoo groot en overheerschend mogelijk voorgesteld. Daartegenover stuit het bepaald ons christelijk gemoed te zien hoe gedoopte Joden, al moet hij enkele àl te evidente voorbeelden van het tegendeel wel toegeven, over de geheele linie tot huichelaars worden gemaakt. Verder dunkt mij, dat niet iedereen, die Sch.'s fascistische overtuiging niet deelt, in den Volkenbond zóó uitsluitend een 'création de l'esprit hébraïque' zal kunnen zien, die alleen is uitgevonden om de Joden aan de 'domination mondiale' te helpen. En de wijze waarop de Vries tegenover de gelijkmakerszucht van de Joden het verschil van maatschappelijke klassen meent te moeten handhaven lijkt me moeilijk volkomen overeen te brengen met de sociale leer van de Pausen. De eenige oplossing die de Vries voor het Jodenvraagstuk mogelijk en tevens noodzakelijk acht is, dat alle Joden burgers, niet mogen maar, moeten worden van een eigen Joodschen Staat, te vestigen in Palestina en omgeving. Volgens welken maatstaf zal hij de Joden van anderen onderscheiden: godsdienst of ras? De vraag, die ik trouwens ook bij de Joodsche schrijvers nooit voldoende behandeld zag, wordt niet gesteld, maar | |
[pagina 358]
| |
uit hetgeen hij schrijft valt wel af te leiden, dat het niet de godsdienst maar het ras zal zijn. Het eerste zou trouwens een nauwelijks verkapte godsdienstvervolging worden. Maar is het praktisch mogelijk, afgezien van godsdienst en besnijdenis, na 2000 jaar diaspora alle Joden naar hun ras van anderen te scheiden? En moeten ook, allen wier voorvaderen sinds de Apostelen en eerste christenen tot het christendom zijn bekeerd in den Joodschen Staat ingelijfd worden? En bestaat dan niet het groote gevaar, dat dit voert tot het biologisch materialisme dat in Duitschland hoogtij viert? En zou dit wel de juiste houding zijn van christenen tegenover het volk 'supportant à son tour le poids des injures d'un monde qui n'est pourtant racheté que dans sa chair détestée' (de Katholiek-geworden Jood R. Schwob)? Het is wel zeker, dat een deel van de Joden verderfelijk zijn voor hun medemenschen: laat men ze dan bestrijden in hun verderfelijkheid-atheisme, communisme, vrijmetselarij, oneerlijke praktijken, enz. - maar niet in hun Jood-zijn. L. ROOD Georg von BELOW, Geschichte der deutschen Landwirtschaft des Mittelalters in ihren Grundzügen. - Gustav Fischer, Jena, 1937, VI-114 blz., ing. M. 4,50, geb. M. 6. De schrijver van het hier besproken werkje is een van de historici die het meest hebben bijgedragen tot den roem van de Duitsche school. Tien jaar na zijn overlijden geeft thans Dr. F. Lütge het nagelaten handschrift uit van een geschiedenis van den Duitschen landbouw. Achtereenvolgens worden, voor de oertijden en voor de vroege Middeleeuwen, van den Karolingertijd, de eigendoms- en bezitverhoudingen eenerzijds, de technische ontwikkeling van den landbouw anderzijds uiteengezet. Van een derde periode, die het feodale tijdvak moest behandelen, is alleen het eerste dezer onderwerpen tot stand gekomen: de dood heeft von B. verhinderd zijn arbeid verder door te voeren. In de uiteenzetting van von B. bekleeden de rechtshistorische elementen een overwegende plaats: zulks kan niet wonder schijnen vanwege dengene die een der meesters van de rechtsgeschiedenis was. Wellicht zelfs wordt aan de economische kant van het vraagstuk een al te geringe plaats ingeruimd. Maar de breeduit behandelde punten, bizonder het op dat gebied bestudeerde feodale tijdvak, maken een eerste rangsbijdrage uit tot de kennis van het statuut van de Duitsche boerenbevolking in de Middeleeuwen.
Prof. Dr. J.A. VAN HOUTTE. | |
WetenschapDr. A.I.M. WANDERS, De Maan dichtbij. - Het Spectrum, Utrecht, 93 blz., 10 illustr. en 7 fig. in den tekst. Een boekje waarvan we de lezing ten sterkste aanbevelen aan onze grootere studenten en oud-studenten die zich interesseeren voor wat 'des geestes' is. Negentig bladzijden boeiende en degelijke wetenschap | |
[pagina 359]
| |
over onze nachtvorstin, worden er door den auteur opgedischt, zoo licht verteerbaar, dat ook de leek-op-astronomisch-gebied, ze ten volle genieten kan. Waren wij de uitgevers, we maakten voor 't boek reklaam als voor Palmolive: 'Wie koopt en na lezing niet tevreden is, krijgt zijn geld terug'. 't Is oprecht vulgarisatie van de bovenste plank. Prof. A. VAN HOOF. S.C. ALDERS, Zelf aan de Sterrekijker. - W.S. Thieme & Cie, Zutphen, 156 blz., 139 figuren. Het boek draagt als verklarende ondertitel: Handleiding tot het waarnemen van eenvoudige astronomische verschijnselen met het bloote oog of kleine kijker, met overzicht der grondbeginselen der Cosmografie, aanwijzingen tot het zelfmaken van een kijker, vergr. 40 × met 12 maandkaarten, tweekleurige overzichtskaart en vele detailkaartjes. Daarmee is reeds veel gezegd. Voegen we er bij dat door tekst en figuur een heele boel wetenswaardigheden gegeven worden over meerdere hemellichamen en -verschijnselen: maan en zon, kometen en meteoren, planeten, sterren, enz. Toch kon het werkje ons niet heelemaal bevredigen, daarvoor liet het te herhaald den indruk zonder de noodige bezinking te zijn geschreven. En dat is jammer, want de opvatting van het boek is wel origineel en interessant. Prof. A. VAN HOOF. A. de GHELLINCK, M.A. LEFEVRE en P.L. MICHOTTE, Oro-hydrografische Kaart van België. - Brepols, Turnhout, 1937. Schaal 1:500.000, afmetingen 70 × 75 cm., Fr. 30. Een prachtig werk in de volste beteekenis van het woord, zoowel ten opzichte der opvatting als der uitwerking. We zijn er dan ook ten stelligste van overtuigd dat deze kaart een ruime verbreiding te gemoet gaat, en hopen dat dit succes de auteurs moge aanzetten de geheele reeks, waarvan ze droomen en die de geomorfologische, pedologische, climatologische, biogeografische, menschelijk - en economisch-geografische gesteldheid van ons land portretteeren moet, zoo spoedig mogelijk af te werken en een dankbaar publiek ter beschikking te stellen. Voorwaar een zeer verdienstelijk opzet, en den mildsten steun der Universitaire Stichting overwaard. Intusschen bezitten we dus reeds een merkwaardige oro-hydrografische kaart van ons land. Zeer suggestief worden de orografische schakeeringen en het onderzeesch relief uitgebeeld door 11 hypsometrische er 4 bathymetrische tinten, die ontleend werden aan de gamma van het blauw, het groen, het geel en het bruin en van elkaar zijn afgelijnd door de diepte- en hoogtelijnen van -40, -20, -8, 0, 5, 20, 50, 100, 200, 300, 400, 500, 600 en 700 M. Bovendien worden een 600 hoogtepunten nauwkeurig gesitueerd. Het raam dezer bespreking laat ons niet toe in vele détails te treden. De auteurs hebben trouwens gezorgd voor een begeleidend commentaar. We zullen dan ook slechts doen opmerken dat het horizontale en het subhorizontale - zoo karakteristiek van ons land - | |
[pagina 360]
| |
allerduidelijkst wordt uitgedrukt en de sleursche conventioneele indeeling op orografisch gebied definitief wordt gewraakt. Eveneens werd de hydrografische uitbeelding van ons land zoo nauwkeurig mogelijk tot in de fijnste bijzonderheden uitgewerkt. Deze haast angstvallige bezorgdheid zal wel geen verwondering baren wanneer men er aan denkt hoe, in ons land, de reliefvormen, in hun huidige gesteldheid, hoofdzakelijk door het stroomend water werden geboetseerd. Ook het zoo netelige taalprobleem hebben de auteurs op handige en kiesche wijze opgelost. Slechts de benaming der hoofdstad en der groote orografische indeelingen werden in de beide landstalen uitgedrukt. Alle andere eigennamen daarentegen in de taal der inwoners, en deze regel geldt eveneens voor de vreemde gebieden, die in het kader der kaart werden opgenomen. De geportretteerde oppervlakte reikt inderdaad heel wat verder dan de rijksgrenzen; en wel van den 2den tot den 7den lengtegraad en van den 49sten tot den 52sten breedtegraad. Hierdoor wordt het oro-hydrografisch beeld van ons land precies in zijn milieu gesitueerd, en worden de natuurlijke betrekkingen met de aanpalende gewesten nauwkeurig in het licht gesteld. Vermelden we tevens hoe, voor elken parallelcirkel, de lengte van een booggraad op denzelfden cirkel wordt genoteerd, en eveneens de oppervlakte der eengraadsvelden door de diverse parallelen en meridianen afgelijnd. Als doelmatigste projectie werd de stereografische verkozen, zoodat het kaartbeeld gelijkvormig is. Het is misschien niet nutteloos ten slotte erop te drukken dat de auteurs een oro-hydrografische kaart hebben ontworpen, en derhalve, in regel, de plaatsnamen slechts hebben vermeld om de oro-hydrografische détails gemakkelijker te identificeeren. Toch werden er een 850 opgenomen, waarvan 482 in België, en zelfs met 6 verschillende lettertypen, volgens hun bevolking, onderscheiden. Een eigenlijke wandkaart is ze echter niet. L.G. POLSPOEL. P.L. MICHOTTE, A. de GELLINCK en M.A. LEFEVRE, Aanteekeningen bij de Oro-hydrografische Kaart van België, door dezelfde auteurs ontworpen. - Brepols, Turnhout, 1937, 65 blz., Fr. 10. In deze brochure, verkrijgbaar in het Fransch en het Nederlandsch, worden het doel en de beteekenis der kaart door Prof. Michotte uiteengezet, haar materieele uitvoering door Prof. de Ghellinck belicht, en haar verklaring door Dr. Lefèvre bezorgd. Deze laatste bijdrage is veruit de voornaamste, en waarlijk onmisbaar. Anderzijds betreuren we het ten zeerste de Nederlandsche uitgave niet zonder voorbehoud te kunnen aanbevelen. Traddutore, traditore heeft men eens gezegd! En inderdaad, we meenen niet te overdrijven, wanneer we verklaren dat de Nederlandsche vertaling slechts een flauwe weergave is van den Franschen tekst. Een grondige herziening van de Nederlandsche uitgave, vooral op taalkundig gebied, is dan ook een absolute noodzakelijkheid. L.G. POLSPOEL. |
|