Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
[Nummer 2]De ideologische Grondslag van de moderne Staatsopvattingen
| |
[pagina 130]
| |
I. Het liberaal individuocentrisme.1. De Mensch. - De liberale staatsopvatting is in wezen individuocentrisch. Voor haar is elke mensch een enkeling die zelfstandig is in zichzelf; onafhankelijk is van gelijk welken dwang dien hij kan afschudden; vrij staat tegenover alle vreemde wezens, evenmensch en God; eigenmachtig zijn denken en leven bepaalt. Zijn laatste doel is zijn geluk te verzekeren. Dit geluk ligt voornamelijk in het gevoel van volstrekte vrijheid en beantwoordt aan een drang van de natuur die elk individu beweegt door de liefde voor zichzelf, d.i. met andere woorden, door de baatzucht. Alle menschelijke individuen hebben dezelfde kenmerken, dezelfde neigingen en behoeften, dezelfde waarde en dezelfde rechten op geluk en vrijheid: zij zijn dus allen gelijk. Het volstrekt egalitarisme van de individuën moet dus het grondbeginsel en het einddoel zijn van alle maatschappelijke inrichting. Dit principe geldt niet alleen voor de burgers binnen den Staat, maar voor alle Staten binnen de menschheid: op internationaal gebied moet het humanitaristisch pacifisme het ideaal van liberale broederschap en verdraagzaamheid voortzetten. 2. De Staat. - Hoe komen echter baatzuchtige individuën tot een ideaal van samenwerking, van broederschap en verdraagzaamheid? Volgens het liberalisme geschiedt dit eenvoudig dank zij de egoïstisch geïnspireerde rede: hetzij om den strijd te vermijden tusschen de egoïsmen, hetzij om positief allerlei goederen na te streven is de voordeeligste vorm van samenleven, de samenwerking van de enkelingen op grond van een maatschappelijke overeenkomst, waarbij, uit beredeneerd overleg en ongedwongen, de individuën allen iets offeren van hun individueele zelfstandigheid om zich te schikken naar de beslissingen van de collectiviteit. Door de maatschappelijke overeenkomst tusschen vrije individuën wordt op grond van rationeele berekening de Staat gesticht en gerechtvaardigd. Voor zoover de gelijkaardige en gelijkwaardige individuën zich vereenigen door het sociaal verdrag om de politieke maatschappij in te richten vormen zij een volk. Het volk is, in liberalen zin, geen klassewerkelijkheid en evenmin een reali- | |
[pagina 131]
| |
teit gegrond op ethnischen of cultureelen grondslag, doch een louter politiek gegeven. Het volk bezit de ware soevereiniteit en kan ze noch verliezen noch vervreemden. Het gezag, toegekend aan bepaalde personen die het volk vertegenwoordigen, komt dus in laatste instantie van een vrije beschikking van het volk: de gezagdragers zijn op elk oogenblik verantwoordelijk voor het gebruik van de macht die zij, als afgevaardigden, bekleeden: zij kunnen dus op elk oogenblik ten gevolge van een beslissing van het volk, afgezet worden. Het ideaal is natuurlijk dat de beslissingen door het eensgezinde volk getroffen worden: die ideale eensgezindheid wordt echter bijna nooit bereikt: in feite en te recht wordt zij vervangen door de meerderheid die door haar numerieke macht het best den collectieven wil vertegenwoordigt. De minderheid moet zich, overeenkomstig het sociaal verdrag, bij de meerderheid neerleggen, wat niet belet dat zij zelf mag trachten het grootst mogelijk aantal burgers tot haar opvattingen over te halen. Het doel van den Staat is zooveel mogelijk de individueele vrijheid te beschermen: de Staat moet de individuën 'laten doen', vrij spel laten aan hun initiatief, niet tusschenkomen in hun concurrentie, maar positief, naar binnen en naar buiten, hun vrijheid beveiligen. Door het natuurlijk spel van de tegengestelde krachten zal op elk gebied - economisch, sociaal, godsdienstig, politiek - het evenwicht worden verzekerd in een gulden middenweg. De botsing der onderscheiden meeningen zal de hoeken ofronden en de overdrijvingen geleidelijk verzachten. In het openbaar leven zal alles geschieden niet alleen voor maar ook door het volk. Rechtstreeks of onrechtstreeks zal het volk zijn afgevaardigden benoemen in de drie groote machten van de burgerlijke maatschappij: de wetgevende macht, de uitvoerende Regeering, de rechterlijke organen.
3. Inbreuken op het liberale grondbeginsel. - Vanzelfsprekend zijn al deze principes niet tot hun uiterste gevolgtrekkingen doorgevoerd. In vele landen heeft men het principe van benoeming van de rechters door het volk min of meer gemil- | |
[pagina 132]
| |
derd en ook het egalitaristisch dogma op heterodoxe wijze verklaard. De voornaamste inbreuken gelden het vereenigingsrecht. Volgens het liberalisme immers bestaan er in het openbaar leven slechts twee groote machten: de individuën en de Staat: tusschen beide hebben groepen van godsdienstigen aard (kloosterorden) of van economische beteekenis (corporaties) geen recht van bestaan. De feiten echter hebben algauw de onhoudbaarheid van het louter individualisme doen inzien. Eenerzijds hebben de economische toestanden onder invloed van de groot-nijverheid, scherper dan ooit de tegenstelling doen uitkomen tusschen de sociale 'klassen' en aan de arbeiders de noodzakelijkheid doen aanvoelen van sterk geordende groepeeringen (syndicaten). Anderzijds hebben de volksafgevaardigden, die uiteraard het 'geheele' volk moesten vertegenwoordigen, op louter politiek terrein kleine en groote groepen gevormd, soms op grond van een eigen levensbeschouwing en Staatsopvatting, soms op grond van een bijzondere zienswijze over contingente problemen, en zoo zijn in den schoot van den liberalen, homogenen Staat, de partijen ontstaan. 4. Het positivistisch rationalisme als grond van de liberale staatsopvatting. - Wanneer men nu de grondvesten opspoort van de liberale ideologie, komt men tot het besluit dat zij gegroeid is uit een soort positivisme dat slechts met de gegeven, aardsche werkelijkheid rekening houdt. Dit positivisme is uiteraard niet anti-spiritualistisch doch het beperkt zich tot de zinnelijke ervaring. Het gaat uit van het feit dat de menschen over de waarheid hun eigen meening bezitten en houden aan hun vrijheid van die meening te uiten. En dienvolgens bouwt het den Staat op, niet op grond van een algemeen-geldende waarheid doch op het feit van de vele, vrije particuliere meeningen. Al die meeningen worden, zooals trouwens de individuën zelf, beschouwd als gelijkwaardig: voor den Staat zijn de burgers allen gelijk als homogene atomen. Ze zijn dragers van krachten die tot uiting komen in politieke gedachten. Onderworpen aan de wetten van de mechanica komen die krachten, zooals in de wereld van de atomen, natuurlijkerwijze tot een toestand van evenwichtigheid: de scherpste discussies bereiden | |
[pagina 133]
| |
langzaam doch zeker (zegt het liberaal optimisme) de redelijkste oplossingen voor: hoe zeer het maatschappelijk leven ook heen en weder schommelt, nooit verwijdert het zich te veel (tenzij in pathologische maar dan kortstondige omstandigheden) van de evenwichtslijn. In den liberalen Staat steunt alles op concrete ervaring, op vertrouwen in de natuurwetten, op redelijk inzicht in het verband tusschen de egoïsmen, op een soort goedsmoedig optimisme. Eenieder berekent voor zichzelf wat voor hem het best is en door het samenbotsen van de egoïstische berekeningen, bereikt de collectiviteit, misschien onbewust doch mechanisch-juist, wat aan het 'volk' als zoodanig de welvaart brengen zal. | |
II. Het sociocentrisch totalitarisme.A. Algemeene grondbeginselen.Het liberalisme stelt in het centrum van de wereld het individu, d.i. den egoïstisch aangelegden enkeling; het totalitarisme onder al zijn vormen, huldigt den 'socius' d.i. den maatschappelijk verbonden mensch. Voor de eenen is de Staat de schepping van voorafbestaande individuën, voor de anderen is gelijk welke enkeling al wat hij is, dank zij zijn ontstaan en zijn ontwikkeling in een bepaalde collectiviteit. Terwijl het liberalisme nauw verwant is met het rationalisme, steunt het totalitarisme, zoowel in zijn doelstelling als in zijn techniek, op het irrationeel gevoel. De scheppers van de totalitaire bewegingen van dezen tijd - Lenin, Mussolini, Hitler - welke ook hun verdrongen liberale of marxistische opvattingen mogen zijn - zijn allen doordrongen van de idealen van Nietzsche en Sorel: allen gelooven aan de heterogeneïteit van de kudde en van haar oppermenschelijke leiders; allen gelooven dat het volk slechts geleid kan worden door de macht hetzij van het rechtstreeksch geweld hetzij van de verstand-verkrachtende propaganda. Om het 'volk' - dat in de totalitaire opvattingen een gansch nieuwe beteekenis krijgt - op te leiden, mag men het niet over laten aan de meeningen van allen (die in feite toch in 'clubs' gevormd worden door 'meneurs'). Integendeel | |
[pagina 134]
| |
moeten zelfbewuste en besliste eliten optreden en werken op het gevoel van de massa meer dan op de rede. 'Apprenez au peuple qu'il est malheureux', zei Lagarde: onderstreept de werkelijke wantoestanden, doet ze aanvoelen waar niemand er aan denkt, en schept ze, ten minste in de verbeelding, waar ze niet bestaan. Jaagt wrokgevoelens op, hitst nijd en jaloerschheid op, maakt klein wat groot is, en slecht wat goed is, kleineert wat u te boven gaat en stelt u zelf voor als onbaatzuchtig en onfaalbaar; verzwijgt wat uw positie verzwakt en vindt uit wat ze versterkt: zoo schept men 'mythen' tegen personen, groepeeringen, instellingen en voor hervormingen en idealen - mythen waarvan het dynamisme al te dikwijls en grootendeels berust op een prikkeling van het instinct, met geweld opgehitst door simplistische voorstellingen.Ga naar voetnoot(1) De ophitsing van het collectief gevoel, waarin bij de groote massa's, vele afgestudeerden niet uitgezonderd, het critisch inzicht en de eigenmachtige wil tot reactie verloren gaan, schept een soort collectieve hypnose: de mensch zal slechts door de collectiviteit - proletariaat of natie - gered worden: slechts in de organische, diep-natuurlijke verbondenheid met zijn arbeidersklasse of met zijn nationale gemeenschap zal hij zich gelukkig voelen en zich tot 'iets' of tot 'iemand' opwerken; aan diegenen, die dank zij een bijzonder charisma het 'transcendentaal bewustzijn van het proletariaat vertegenwoordigen' (dixit Lenin) of zich vereenigzelvigen met de volksgemeenschap, is hij blind vertrouwen en volstrekte onderwerping verschuldigd op straf van verraad te plegen tegenover de 'collectiviteit'; hij moet 'gelooven' dat de leiders de collectieve ziel belichamen, hij moet 'hopen' in hun werking en ze 'beminnen' als helden, als redders, als halve goden (Lenin's Mausoleum'; cultus van Führer en Duce; eed van trouw en gehoorzaamheid aan den 'Leider', enz.). De twee voornaamste vormen van logisch doorgevoerd totalitarisme zijn het bolchevistisch marxisme en het nationalisme in zijn vele vormen en schakeeringen. | |
[pagina 135]
| |
B. Het Bolchevistisch totalitarisme.1. De Mensch. - Het Bolchevisme neemt van het liberalisme de overtuiging over dat de mensch in alles zijn eigen baatzuchtig genieten zoekt, maar, wezenlijk materialistisch, gaat het veel verder dan het liberalisme, wanneer het den mensch verlaagt tot een stoffelijk wezen dat niets dan stoffelijke behoeften bezit en niets dan stoffelijke goederen betracht. Al de menschelijke cultuuruitingen: kunst, recht, maatschappelijke instellingen, enz., worden herleid tot materieele goederen en, tot in hun vormen, bepaald door de economische factoren. De mensch heeft slechts waarde voor zoover hij arbeidt, d.i. door hand en verstand het zijne aanbrengt aan de materieele welvaart. Materieel naar zijn doel is de arbeid ook materieel naar zijn wezen: daarom kan hij quantitatief gemeten worden naar den tijd. In een louter stoffelijk gerichte beschaving is de arbeid maat, oorzaak en substantie van alle waarde, de arbeider subject van alle recht. Het egoïsme leidt tot de uitbuiting van de eenen door de anderen: vandaar de klassenstrijd en de tegenstelling tusschen kapitaal en arbeid. Om de zegepraal te behalen moeten de proletariërs van alle landen, wars van familie en nationaliteit, zich vereenigen: het ware volk is de internationale arbeidersklasse, gewapend met het proletarisch bewustzijn en met de proletarische wilskracht. Die wilskracht is een kracht van de natuur, die fataal in de evolutie moest verschijnen en fataal haar wegen gaat, als een storm die vernielt en die schept. In de communistische wereldvisie geschiedt alles fataal. Fataal is de wreedheid bij de eenen en fataal de afkeer voor bloed bij de anderen: die bijkomstigheden hebben weinig belang in het verloop van de geschiedenis: het doel is het voornaamste: een nieuwe levensorde waarin allen gelijk zullen arbeiden en gelijk genieten, en de stoffelijke wereld zoo goed mogelijk inrichten met de zekerheid dat slechts die stoffelijke wereld werkelijkheid bezit en het stoffelijk leven, waarde.
2. De Staat. - De Communistische Staat is niets dan de politieke organisatie van het bewuste proletariaat. Hij alleen bezit alle recht om het proletarisch doel te omschrijven en na | |
[pagina 136]
| |
te streven, alle recht om de middelen te bepalen die hij noodig acht om de nieuwe orde te scheppen. De dictatoriale Staat is een noodzakelijkheid zoolang de massa niet tot het proletarisch bewustzijn ontwaakt is: de Staat zelve is niet een ideaal maar een onafwendbaar middel zoolang het proletariaat niet tot volkomen vrijheid is gekomen. Het doel van den communistischen Staat is èn de vrijmaking van het proletariaat èn de bescherming van zijn veiligheid waar het vrij gemaakt werd; de ordening van de economie door en voor de collectiviteit der arbeiders; de opvoeding van den arbeider, beschouwd in geheel zijn wezen, tot een volmaakt-bewuste, collectivistisch-denkende en willende proletariër. De Staat maakt dus aanspraak niet alleen op de ordening van het totale maatschappelijk leven doch op de vorming van het totale individu: de collectivistische beweging is, zooals elders de nationale, een totaal-opvoedende factor. De Staat is dus niet gegrond op een sociale overeenkomst, maar het product van de fatale, economisch-sociaal-politieke geschiedenis: in dezen zin is hij natuurlijk. Van rechtswege, verrechtvaardigt hij zichzelf door de aanspraak die hij maakt op zijn eigen bekwaamheid om het proletarisch ideaal te verwezenlijken. Wanneer al de 'burgers-kameraden' echte proletariërs zullen geworden zijn, dan zal de echte democratie heerschen: niet een liberale Staat die een zeker geweld moet uitoefenen, maar een geordende anarchie waarin allen voor elk zullen leven en elk voor allen. | |
C. Het Nationalistisch totalitarisme.1. De Mensch. - Evenals bij het communisme is de grond van het nationalisme sociocentrisch. Elke nationale beweging maakt aanspraak op het sociaal instinct; zij stelt den 'mythus' voor van een ideale gemeenschapstoekomst; zij erkent uitdrukkelijk dat de gemeenschap slechts tot zelfbewustzijn komt bij bevoorrechte leiders en streeft uiteraard een totalitairen Staat na. Doch in tegenstelling met het bolchevisme denkt het nationalisme niet universalistisch-abstract doch integendeel concreethistorisch. | |
[pagina 137]
| |
De cultuur wordt niet vereenzelvigd met stoffelijke beschaving, maar bevat vele voorname geestelijke waarden en goederen. Het volk is hier niet een maatschappij van gelijkwaardige arbeidende individuen die los staan van familie en traditie, maar een eigenaardige, geschiedkundig evolueerende werkelijkheid: niet een homogene massa doch een geheel dat inwendig gedifferentieerd is in allerlei standen, als een organisme in organen. In plaats van het louter quantitatief criterium komt hier de toetssteen van de hoedanigheid in het voorplan. Het volk dat een organische, van binnen uit verbonden gemeenschap vormt, steunt hetzij op ware of valsche biologische grondslagen (ras-nationalisme: Duitschland) hetzij op groote cultureele en politieke tradities (rijks-nationalisme: Italië). De individueele mensch die stoffelijk-geestelijk is bestaat niet in zijn baatzuchtige eenzaamheid zooals bij het liberalisme, en evenmin wordt hij gekneed door de louter materieel-technische arbeidersklas: hij is van nature uit lid van de volksgemeenschap: slechts door de levende volksverbondenheid is en wordt hij persoonlijkheid; zijn plicht is de volksgemeenschap te dienen in haar bijzondere organen en in haar alles omvattend geheel.
2. De Staat. - Het volk is in de eerste plaats een onbewust of donker bewust organisch geheel; bewust geworden van zijn werking, van zijn vermogen, van zijn doel, wordt het een natie. De volksstaat is de normale en natuurlijke vorm waarin de natie haar politieke uitdrukking vindt. Hij ontstaat niet tengevolge van een sociale overeenkomst tusschen individuën, maar is het resultaat van den natuurlijken groei van een 'natie'. Hij wordt niet gerechtvaardigd door de vrije toestemming van de enkelingen maar door de natuur zelve van de volksgemeenschap. De nationale Staat is de uitwaseming van de natie en haar politieke bekroning. Zijn zending bestaat niet alleen in de verzekering van de vrije initiatieven, beveiligd naar binnen en naar buiten, niet alleen in de bescherming van de economische goederen, maar eerst en vooral in de positieve vorming en ordening van al de volkskrachten. De nationale Staat moet het volksbewustzijn voeden en | |
[pagina 138]
| |
ontwikkelen, het volksgevoel richten, de volksactiviteit uitlokken en leiden. Zijn recht is even totaal als zijn zending: daar de personen alles te danken hebben aan de volksgemeenschap en de burgers aan den nationalen Staat, zijn zij hem volledig vertrouwen, volstrekte gehoorzaamheid, absoluten eerbied verschuldigd. Zij hebben slechts het recht, als sociale wezens, geheel hun persoonlijkheid in dienst te stellen van de volksgemeenschap. Naar binnen en naar buiten verdedigt de nationale Staat het volksbelang als hoogste waarde: niets kan op dat punt zijn actie beperken. De standen moeten zich aan het volksbelang onderwerpen: zij zijn wel soeverein in hun eigen domein, doch van nationaal standpunt beheerscht door den Staat: de standenstaat, als staatkundig geordende samenwerking van heterogene corporaties, is dus de antithese van den klassenstaat overgeleverd aan wanorde en tuchteloosheid en van den proletarischen staat waarin alle arbeiders homogeen gelijkgeschakeld zijn. In den nationalen Staat hebben de partijen geen reden van bestaan: één partij volstaat, de nationale partij, geleid door een elite, dewelke het volksbewustzijn belichaamt en dank zij de suggesties van haar propaganda en de inrichting van haar macht kneedt en vormt. Tegen den volksstaat, die de totale activiteit van de gemeenschap politiek ordent, is de opstand noch mogelijk noch gerechtvaardigd. De liberale maatschappij wordt bedreigd eenerzijds door de wanorde van het vrije egoïsme, anderzijds door het majoritair rechtsetatisme. In de proletarische republiek heerscht het klasetatisme, in het nationale rijk, het volksetatisme. In den liberalen Staat troont het individu, in den bolchevistischen Staat, de massa-mensch, in den nationalistischen Staat, het volk; in den personalistischen Staat, de persoon. | |
III. De personalistische staatsopvatting.1. Grond. - Het personalisme is als 't ware de wijsgeerige, dus louter-redelijke en natuurlijke, grondslag van het Christendom. Het paradoxale van het christendom ligt juist hierin dat het de tegenstellingen verzoenend, door al de uiterste systemen | |
[pagina 139]
| |
beschuldigd wordt een vorm te zijn van het tegenovergesteld extreem: voor de nationalen is de christene staatsopvatting verderfelijk demo-liberalisme; voor de liberalen is het verbonden met fascistisch totalitarisme. In feite veroordeelt het de dwalingen van beide en vervolmaakt beider goede bestanddeelen. Het personalisme is waarheid en deugd: inzicht in de waarden die zich opdringen, in de beginselen die altijd gelden, in de werkelijkheid die is zooals zij is - de handeling op de practische realiteit met in achtneming van al de aspecten en al de gevolgen van het ingrijpen. Het personalisme verafschuwt het egoïstisch berekenen van de naar de loutere ervaring gerichte rede maar evenzeer het reflexie-verdoovend en avontuurlijk ophitsen van het sociaal gevoel: zijn intellectualisme vermijdt de gevaren van de irrationeele 'mythen' der sociocentrische bewegingen, en ook de gevaren van de 'mechanische' berekeningen van de liberale democratie.
2. De Mensch. - De kern van de personalistische staatsopvatting is de menschelijke persoon: niet het individu, evenmin de kuddemensch. Het individu staat 'vrij' tegenover elke natuurlijke groepeering; de kuddemensch ligt 'totaal-gebonden' aan de collectiviteit: beide zijn onttrokken aan de heerschappij van een objectief goed dat zich opdringt èn aan alle individuen èn aan alle maatschappijen. De persoon staat open voor dit objectief goed dat het opperste goed is, en omdat hij aan dat goed onderworpen is, staat hij vrij tegenover alles, ook tegenover zijn klas en zijn volk, voor zoover deze in botsing komen met dat goed.
3. De Staat. - a) De Staat groeit natuurlijkerwijze uit een bepaalde gemeenschap van personen die over voldoende goederen beschikken om een min of meer zelfstandige groep te vormen. Hij is niet afhankelijk van een willekeurige overeenkomst (liberalisme) en dringt zich evenmin op aan de personen als een vóór hen en boven hen bestaande werkelijkheid. Het bolchevisme loochent de natuurlijke gebondenheid van geographisch en historisch geworden naties en de natuurlijke differentiatie van de samenleving, om niet te spreken van zijn materialisme. Het ras-nationalisme beperkt zich al te lichtzinnig tot | |
[pagina 140]
| |
een verbondenheid die noch noodzakelijk noch voldoende is om een zelfstandige gemeenschap te vormen. b) Volgens het personalisme vloeit het Staatsgezag niet voort uit den wil van de maatschappij, hetzij de liberale hetzij de nationale, doch wel uit de noodzakelijkheid zelve van het gemeenschapsleven dat door God, het opperste Goed gewild is en dus tot God herleid moet worden. Aan den anderen kant is de werking van het gezag niet absoluut onfaalbaar: zij is integendeel onderworpen aan het gewetensoordeel van de personen die de maatschappij vormen, en die, in nader te bepalen omstandigheden, zelfs met geweld die werking mogen bekampen. c) De hoogste waarde in het aardsche leven is noch het vrij uitleven van de individueele neigingen noch het opgaan in den arbeidersstand of in de volksgemeenschap, maar het handhaven en de ontwikkeling van den persoon, volgens zijn geweten naar zijn objectief doel. Het geweten is stipt persoonlijk maar het wordt beheerscht door het objectief goed. Dit goed valt niet noodzakelijk samen met wat de enkeling of de maatschappij, onder invloed van het individueel of sociaal egoïsme, goed heeten. En daarom is de vorming van den persoon ook als burger voor al het andere een persoonlijke gewetensplicht die niet afhangt van de grillen van het individu noch van den wil van de gemeenschap. Noch de klassenhaat noch de volksstaat hebben het recht de leden van de gemeenschap in hun totale persoonlijkheid op te leiden, zelfs niet wat hun plichten van staatsburger betreft: ook die plichten behooren tot de sfeer van het persoonlijk geweten eenerzijds en van het suprasociaal goed anderzijds. d) Wat het doel betreft van de opvoeding, geen Staat mag vergeten dat het ligt in de vorming van het persoonlijk geweten. Het liberalisme laat den mensch over aan zijn willekeur en houdt geen rekening genoeg met de gevolgen van de vrije tuchteloosheid voor de samenleving. Het bolchevisme vernielt de persoonlijkheid in haar intiem heiligdom; het vervangt de persoonlijke reflexie door de massale suggestie, en den persoonlijken wil door de beslissingen van de organisatie; het laat den mensch niet meer toe zich | |
[pagina 141]
| |
te schenken in de liefde voor gade en gezin en vernielt de persoonlijkheid tot een raderwerk in de collectieve machine. Het nationalisme als 'opvoedende factor' is niet minder gevaarlijk: het wendt de blikken af van het objectief goed en heiligt het egoïsme als het maar collectief is; als 'beweging', huldigt het den 'zin voor avontuur' en vergeet dat de voorzichtigheid - met het vooruitzicht en de voorzienigheid van de toekomst - de essentieele deugd is van de politiek; het hitst het sociaal gevoel op dat meer dan gelijk welke passie de rede vertroebelt, de reflexie verzwakt, het onpartijdig oordeel onmogelijk maakt. Waar het spreekt van de magische kracht van grootsche gedachten, verblindt het het redelijk inzicht door het sociaal instinct en de mythus van een schoonere toekomst dient vooral om de jongeren af te keeren van hun onmiddelijken plicht en om ondankbaarheid en misprijzen te verrechtvaardigen voor hen die dag in dag uit met de werkelijkheid worstelen. Als 'beweging' bevat het nationaal sociocentrisme reeds in de kiem al de gevaren die het levert als 'Staat' voor de deugdelijke ontwikkeling van den persoon. e) Hoe abstract en algemeen deze beginselen mogen schijnen, zij zijn van het grootste belang voor de concrete bepaling van den Staat: zij sluiten evenzeer de tuchteloosheid uit van het liberalisme als de verzaking aan het eigen zelf van het totalitarisme. Voor de personalistisch-christene opvatting is de zending van den Staat dubbel: in de eerste plaats het scheppen van een juridische orde waarbij de grondrechten van de vrije personen erkend, geëerbiedigd en beschermd worden op zulke wijze, dat de burgers volgens hun geweten hun aardsch en bovenaardsch doeleinde kunnen bereiken dank zij hun inschakeling in de natuurlijke groepeeringen als het gezin, het beroep en het volk, en in de bovennatuurlijke maatschappij, de H. Kerk. In de tweede plaats heeft de Staat tot plicht, aan de vrije personen, en aan de natuurlijke werkelijkheden, voor zoover deze een noodzakelijke voorwaarde vormen voor de ontwikkeling der personen, voldoende hulp te schenken in hun werking, zonder nochtans hun initiatief te mogen verdringen of hun eigen bedrijvigheid te vernielen. Ofschoon beide doeleinden niet eenvoudig naast elkander geplaatst mogen worden, zijn beide nochtans essentieel: zij | |
[pagina 142]
| |
verwerpen de aanspraak van het etatisme op de totalitaire heerschappij en ordening alsook de aanspraak van het liberalisme op de beveiliging van de individueele en wanordelijke baatzucht. f) De organische grond van den Staat is een natuurlijke gebondenheid van personen levend op een bepaald grondgebied en beschikkend over genoegzame middelen om een zekere politieke zelfstandigheid te kunnen genieten. De gebondenheid hangt niet af van de vrije willekeur van de individuen doch van objectieve omstandigheden, die uiteraard de beste geschikte voorwaarden scheppen om het doeleinde van de lotsverbonden personen te laten bereiken. Die objectieve omstandigheden zijn even menigvuldig en ingewikkeld als het maatschappelijk leven zelve en kunnen niet a priori met één zelfde waarde bepaald worden. In bepaalde gevallen is het niet onmogelijk dat de Staat veréénzelvigd dient te zijn met het volk, zooals het biologisch bestaat, doch het is geenszins duidelijk dat al de menschen die biologisch één zijn, als groepen tot dezelfde cultuurgemeenschap blijven behooren, dezelfde taal spreken en dezelfde belangen hebben. Anderzijds is het van personalistisch standpunt volstrekt niet gerechtvaardigd, dat in alle omstandigheden, menschen die niet biologisch tot een volk behooren en nochtans zich laten assimileeren door een bepaalde maatschappij, in deze van alle staatrechten verwijderd zouden blijven. Vooral de geschiedenis is het die leert, welke de geografische, economische, strategische, psychologische, moreele, religieuze factoren zijn, die het complex vormen waarin bepaalde verbonden menschen het best, dank zij het politiek samenleven, hun doeleinde van personen zullen bereiken: de natuurlijk-historische 'constante' dient met denzelfden eerbied als het 'feit' van de gemeenschap of als de 'noodzakelijkheid' van het gezag, aanvaard als een objectief gegeven. Uit die louter-principieele beschouwingen volgt dat één Staat, bestaande uit biologisch- en cultureel verschillende volkeren mogelijk en soms noodzakelijk is. Hij is niet tegen het natuurrecht, op voorwaarde dat hij aan de volksgemeenschappen de voorwaarden verzekert die zij van doen hebben als noodzakelijke middelen voor de normale en harmonische | |
[pagina 143]
| |
ontwikkeling van hun leden; hij is volgens het natuurrecht, van 't oogenblik dat hij de uitdrukking is van een objectief gegeven, natuurlijk-historischen toestand, die aan de leden van bepaalde volkeren de best mogelijke voorwaarden verzekert om zich behoorlijk te ontplooien in al de uitingen van hun leven. g) Voor zoover de Staat, hij weze nationaal of plurinationaal, aan zijn zending trouw is d.w.z. (cf. supra, littera e) eenerzijds het initiatief van zijn burgers vrij laat spelen, en aan den anderen kant, zonder de natuurlijke groepeeringen te verdringen, ze positief aanmoedigt en helpt, alle rechten heeft op onderdanigheid en trouw, op eerbied en liefde van wege zijn aanhoorigen. Het volk of de volksgemeenschappen hebben dus wel het recht van met alle zedelijke d.i. redelijke middelen te eischen dat de Staat beter en beter zijn zending zou vervullen, zij hebben niet het recht den Staat te ondermijnen of te vernietigen, wanneer hij hun, alles samengenomen, de noodige voorwaarden verzekert van ontwikkeling en bloei. Geen bewustzijn weegt op tegen de objectieve werkelijkheid, geen willekeurige vrijheid tegen den plicht van onderwerping aan een orde, die natuurlijk is. h) In elk geval mag de Staat noch het volksnationale noch het staatkundige huldigen als hoogste waarde: slechts het zedelijk belang van den persoon primeert volstrekt. Door dit zedelijk belang van den persoon wordt de zending van den Staat bepaald en zijn macht begrensd, zooals daardoor ook de plicht van het individu jegens den Staat bepaald wordt en gegrond. De persoon echter is niet het abstract individu doch de concrete mensch, ingeschakeld in de natuurlijke groepeeringen, maar persoonlijk, dank zij het geweten, openstaande voor het objectief goed dat alle individueele en collectieve subjectiviteit te boven gaat. i) Welke de gevolgen zijn die uit deze beschouwingen voortvloeien, zou een verder onderzoek moeten bepalen. Een totalitaire Staat met één volk en één partij is in een ideale wereld, het ideaal als de partij maar bestaat uit en geleid wordt door onfaalbare heiligen en het volk omringd is van volkeren die volmaakt leven volgens de rechtvaardigheid en de liefde. In de concrete werkelijkheid dienen de uitzonderlijke en voorbijgaande omstandigheden zorgvuldig onderscheiden van | |
[pagina 144]
| |
de normale voorwaarden waarin de menschelijke onvolmaaktheid van leiders en volgelingen zich beweegt, wanneer zij zich aan geen buitensporigheden overlevert. In deze normale voorwaarden moet de Staat het algemeen welzijn nastreven voor zoover het best mogelijk is voor het geheel als geheel, zooals dit werkelijk bestaat als een buitengewoon ingewikkeld complex van tegenstellingen. Bij de werking van den Staat dient het onvervreemdbaar recht van het vrij initiatief verzoend met de noodzakelijkheid van de geregelde ordening, zooals de noodzakelijkheid van de daadwerkelijke en algemeen controol van de staatskundige gemeenschap verzoend dient te worden met het recht van het gezag. Noch het individuocentrisme noch de sociocentrische staatsopvattingen - de spiritualistische en de materialistische - kunnen de rede bevredigen en de volmaakte ontplooiïng van den persoon verzekeren. Niet alleen in de idealen die de liberale, communistische of nationalistische bewegingen voorspiegelen, dienen de gevolgen voor de menschelijke persoonlijkheid opgespoord, ook in de techniek van die bewegingen dienen de gevaren zorgvuldig blootgelegd en bekampt - indien het waar is dat de politiek als menschelijke activiteit, in al haar uitingen, aan de vereischten van de zedelijkheid onderworpen is. |
|