| |
| |
| |
Een Tweeluik
Erasmus als Theoloog en als Humanist
Bij de Erasmus-viering te Leuven,
door Prof. J. Coppens,
Leuven.
In den nacht van 11-12 Juli 1536 overleed te Bazel, na een langdurige, uitputtende ziekte de grootste der humanisten, Erasmus van Rotterdam. weldra zullen er vierhonderd jaar verloopen zijn sedert den dag waarop de keurige geleerde, de beroemde polemist, de speelsche spotter, die voor zijn tijdgenooten een teeken van tegenspraak is geweest en in zijn graf, eenigszins uit hoofde van zijn eenzaam verscheiden, het geheim van zijn leven, van zijn strijd, van zijn persoonlijkheid heeft meegedragen, het licht der eeuwigheid is ingegaan.
Vóór den eeuwigen Rechter werd Erasmus' bewogen leven tot in zijn delikaatsche plooien ontleed; voor ons blijft het zijn geheimzinnige kreuken behouden als een verfrommelde, haast onleesbare papyrusrol, maar juist hierom gat van dit leven een wonderbare bekoring uit.
De Universiteit te Leuven, waar Erasmus verscheidene jaren heeft vertoefd, met wie hij gedurende zijn gansche carrière heeft geredetwist en op dewelke hij een onberekenbaren invloed heeft uitgeoefend, vooral op de Faculteit der godgeleerdheid, wier methodes hij voor goed in de richting van het positieve onderzoek heeft gestuurd, mocht Erasmus' vierde eeuwfeest niet laten voorbijgaan zonder aan den humanist een tribuut van bewondering, en zelfs van dank, te betuigen. De viering is dan ook op voortreffelijke academische wijze geschied, in het bijzijn van het puik der professoren, onder het voorzitterschap van de twee kerkvoogden die zelve te Leuven hebben gedoceerd en derhalve bijna als Erasmus' collega's mogen doorgaan; Zijne Excellentie Mgr. Coppieters, de geleerde bijbelvorscher, en Zijne Eminentie Kardinaal van Roey, de hoogstaande geschiedschrijn ver der middeleeuwsche moraaltheologie.
| |
| |
Het eerste luik werd door een Nederlandschen Franciskaan, mede een geagregeerd meester der theologische Faculteit, geschilderd Pater Pontianus POLMAN, hoogleeraar te Wijchen, bij Nijmegen, een der beste kenners der zestiendeeuwsche theologie. De theologen van Leuven hebben, bij monde van dezen Franciskaanschen geleerde, na vierhonderd jaar aan hun beruchten en geduchter tegenstrever een hulde gebracht, die hij zelve in zijn geschriften en brieven heeft voorspeld. 'Men zal me nog eenmaal te Leuven loven en omhelzen', aldus profeteerde de humanist, op het oogenblik dat hem door de Leuvensche theologen omzeggens alle waardeering nog onthouden werd. Erasmus' profetie is op 23 Maart 1,1. bijna letterlijk in vervulling gegaan. Alleen de omhelzing is in de verzoening achterwege gebleven: men omhelst geen schimmen van het doodenrijk, zelfs geen onsterfelijke zielen. Maar met des te breeder gebaar werd aan Erasmus de lofrede toegezwaaid. Vóór een vijf en twintigtal jaren vermeende professor Henri De Jongh in zijn geschiedenis der Leuvensche faculteit nog vrijwel hard te moeten optreden tegen Erasmus' dubbelzinnige houding, en hij kwam er bijna niet toe Erasmus' positieve bijdrage tot de theologische wedergeboorte te waardeenen. Heden wordt er grootmoedig erkend dat de Leuvensche humanist op meer dan een punt in 't gelijk moet gesteld, en dat er van zijn werk over de katholieke wetenschap een heilzame invloed is uitgegaan.
| |
Op den tweesprong der moderne geschiedenis.
Het is Pater Polmans' hoofdbekommernis geweest Erasmus' rol in verhouding tot Luther en tot het Lutherdom te typeenen. Erasmus en Luther, aldus het hoofdthema dat heel het onderzoek als een lichtend kader omspande, zijn van den beginne af twee totaal tegenover mekaar opgestelde persoonlijkheden geweest. Luther was een woeste, onstuimige hervormer, die met het probleem der zoogezegde religieuze inzinking van zijn tijd was begaan. Erasmus daarentegen was de kultuurfilosoof, de apostel der bonae litterae, die wel aan den lijve den nood eener hervorming gevoelde en met de hernieuwing der christenheid was bezorgd, maar die met een grenzeloos optimisme zijn vertrouwen in een geleidelijke evolutie had gesteld, waarin een verfijnde gees teskultuur een overwegende rol zou hebben gespeeld. Luther was de man van het roekelooze 'garaus' 1 Erasmus bond den strijd aan niet tegen het gezag, maar slechts tegen de vleiers van hetzelve; hij vroeg hernieuwing maar haatte verwoesting; hij drong aan op een zacht- | |
| |
moedig ingrijpen, maar banbliksemde alle geweld. Al bleek de scholastieke theologie hem te eng, al voelde hij een tegenzin tegen alle dogmatisme en zelfs tegen het theologisch streven naar nieuwe dogmen, desniettemin bleef hij aan de orde en aan het gezag der Catholica gehecht, omdat hij de Kerk voor breeder aanzag dan de theologie. 'Steeds zal ik me volgaarne onderwerpen, libenter secuturus, -aldus zijn bekend gezegde, zoodra ik met zekerheid de stem van de Kerk verneem.'
Uit deze gesteldheden van Erasmus, die nooit hebben gewankeld, groeide als van zelve eene oppositie tegen Luther uit. Heeft de humanist lang getalmd vooraleer openlijk partij te kiezen, dan werd hij hiertoe andermaal door zijne groote mensch- en vredelievendheid gedreven, alsmede door zijn afkeer voor alle scholastisch gediscussieer. Maar de gebeurtenissen hebben ten slotte Erasmus' afkeer tegen de polemiek verwonnen..Actum est, actum est, weeklaagt Erasmus, als een waanzinnige Cassandra. Hij die twee lange jaren (1518-1520) op den vrede der verzoening heeft gehoopt en zijn wensch voor broederlijke verstandhouding, zijn votum charitatis onder de humanisten heeft uitgedragen; hij die na het falen zijner pogingen nog drie andere jaren (1520-1523) verkoos als 't ware geestelijk te worden verscheurd (utrimque dilaceror i) dan zelve de wapens op te nemen, hij werd ten slotte gedwongen in het krijt te treden. Alea facta est, de teerling is geworpen, schreef hij in het beslissende uur. Erasmus, 'dat kostbare sieraad van 't christendom', was definities voor de Luthersche zaak verloren, en meteen werd het humanisme voor Rome gered. Had Erasmus geen andere verdienste op zijn actief, deze enkele zou volstaan om hem voor altijd den dank der katholieke wereld te bezorgen.
| |
In de schaduw van een groot geleerde, die soms een kleine
christen was.
Erasmus' leven biedt ook zijn donkere zijden aan.
Hooge gestalten werpen een lange schaduw af, wanneer zij zich niet opstellen onder het zenithpunt der volle waarheid. Heeft Erasmus het humanisme voor Rome gered, heeft hij de Hervorming gebrandmerkt als een valsch evangelie; een vrijbrief voor razernij: voor het schenden van geloften, het plunderen van kerken, het huilende rond loopen als razende honden, met Christus in den mond en Satan in het hart, heeft hij in de Kerk de positieve theologie gegrondvest en daarenboven voor een rechtmatig programma van verdraagzaamheid en
| |
| |
breedrmenschelijk denken geijverd, anderzijds heeft hij van geen genoegzaam religieus en bovennatuurlijk inzicht blijk gegeven om te kunnen worden opgesteld in de rij van de belijders die de Kerk Christi hebben gelouterd en gered.
In al zijn doen en laten bleef hij een speelsche spotter, een uiterst prikkelbaar manseb, verzot op eigen roem en boven alles er mee begaan om voor het nageslacht te blijven voortleven. Zijn schalksche spotternijen zijn er aanleiding toe geweest dat hij door een der beste Nederlandsche Erasmuskenners als de Voltaire der zestiende eeuw werd afgeteekend. Zijne aanvallen op de geestelijke orden, op de prelaten, de priesters, de bedelmonniken, zijn scherpe satyren, - hoewel niet in de volkstaal gesteld, - bereikten niet steeds een publiek, dat ze deemoedig verorberen kon en er geestelijk profijt kon uit trekken. Voor rouwmoedige zielen konden Erasmus' schriften als meditatiehoeken dienen, benevens de Imitatio Christi; bij de meesten kweekten ze scepticisme en anticlericalisme aan.
En dan denken we als vanzelf aan de bekende verzen terug van den Duitschen dichter, een aanklacht tegen alle ironische kritiek:
'Ist doch die beste Kritik von der Welt,
Das statt was ihm nicht gefällt,
Einer was Eigenes, was Besseres stellt.'
| |
Erasmus humanist.
Het tweede luik werd door Professor ROERSCH geschilderd oud-hoogleeraar aan de Gentsche hoogeschool en voortrekker van de hedendaagsche geschiedschrijvers over het humanisme in de Nederlanden. Het doek werd gepenseeld met heldere, schitterende kleuren. De geleerde spreker beschikte zelve over het palet en de penseeles van een huma'ist. 't Gewerd, om hem na te spreken, een exquisitissima commendatio, een delikaat-afgewerkt litterair portret, een litterair tegenstuk van de geschilderde portretten waarmee Quinten Metsys, Dürer en Holbein Erasmus' beeld hebben vereeuwigd.
Naar het oordeel van Professor Roersch is Erasmus de grootste onder de humanisten van het Noorden, alsook de vader, de apostel van een christelijk humanisme. In tegenstelling reet het humanisme der Zuiderlanden, vooral met het Italiaansche, streefden de Noordelijke humanisten er naar, niet uitsluitend op te gaan in den kultus van den vorm, maar tot de wezenheid der dingen door te dringen, de nieuwe gedachten, die van de letterkundige studie der Grieksche en Romein- | |
| |
sche oudheid zouden uitgaan, in den dienst te stellen van de opvoeding hunner tijdgenooten. Dit programma spreekt duidelijk uit Erasmus' traktaat: De duplici return copia et verborum. Bovendien wou Erasmus moralizeeren in christelijken zin. De geleerde humanist koesterde de hoop in eenzelfde vereering de heidensche en de christelijke oude letteren te kunnen vereenigen en op grond van beide, langs den weg van tekstkritisch gelouterde uitgaven, de christelijke maatschappij van zijn tijd zonder geweld, zonder hevige schokken te hervormen.
| |
Leuven hefboom van Erasmus' apostelschap.
Heeft Erasmus zijn stouten droom in een ruime mate verwezenlijkt, dan is het dank zij de Leuvensche hoogeschool. Hier 'vond Erasmus een uitgelezen midden om er een proefveld voor de bonae litterae aan te leggen. Busleyden, de nobele mecenas, schonk hiertoe de noodige gelden; de jeugd van Leuven deputeerde haar beste leerkrachten; en al reageerden de theologen bij den beginne met geweld op de nieuwe school, al daalden ze vanuit de Hallen in de straten van Leuven af, al slaakten zij er wilde kreten, zoodat de burgers uit hun slaap werden opgeschrikt: 'Wij willen niet 't Latijn der vischmarkt spreken, maar 't Latijn onzer moeder, de Faculteit', zoo gunstig bleek te Leuven de atmosfeer voor de nieuwe gedachten te zijn, dat bij den dood van Erasmus, geen enkele Faculteit zoo gretig de nieuwe metho-den had overgenomen en verwerkt dan juist de Leuvensche school voor theologie. Erasmus had dan ook Leuven boven alles ter wereld lief. Hiervan is de laatste wilsbeschikking van den humanist het sprekend bewijs. Het was aan de Leuvensche Universiteit dat hij zijn gouden dukaten vermaakte, opdat te Leuven zijn geestelijk testament zou worden uitgevoerd.
| |
Erasmus, de grootste Nederlandsche wereldburger.
Tusschen alle krakeel in had zich bliksemsnel over gansch Europa de faam van den Leuvenschen humanist verspreid. Pausen en koningen. kardinalen en prinsen dongen naar zijn gunst, naar zijn raad, naar zijn vriendschap, naar zijn blijvende aanwezigheid. Erasmus, apostel der voortmarscheerende gedachte, wou zich aan geen persoon noch instelling hechten. Van Leuven uit, waar hij werd opgenomen in 't gezelschap der theologen: cooptatus in consortium theologorum. reist hij naar Engeland, Frankrijk, Duitschland en Zwitserland. Van zijne hand
| |
| |
verschijnen bijna zonder onderbreking tal van gevleugelde standaardwerken, die de gansche wereld in beroering brengen en Erasmus' naam als een lichtende wolk voortjagen door den hemel. Vooreerst de kritische uitgave van het Nieuwe Testament, dat stoute boek bij uitstek, het vertrekpunt van den monumentalen kritischen tekstarbeid der laatste drie eeuwen. Vervolgens het Spreukenboek, Minerva's arsenaal, waarin Erasmus in vierduizend driehonderd spreuken de wijsheid der ouden opstapelde, niet als in een muffen kelder, maar als in een reusachtig verkoophuis, kunstig uitgestald, verlucht en verlicht; de Adagia zijn de provisiekamer van Kabelais geworden en alle moralisten hebben eruit geput, met inbegrip van Bossuet en Sint Franciscus van Sales. Hierna de Colloquia of samenspraken, die uiterst geestige schoolteksten waarin 't mooie en zoete latijn de bittere lessen van den zedeprediker als gesuikerde pillen slikken deed. Ten slotte, het Encomium Moriae of de Lof der dwaasheid: het oudste en het meest bekende boek, het pamflet bij uitstek der toenmalige maatschappij. Vrouwe Dwaasheid beleert er de menschen: 'Alle menschen zijn dwaas, en wie geen dwaze meer wil zien, sluite zich in zijn kamer op en breke er zijn spiegel.'
De uitgaven van Erasmus' boeken stapelen zich op, ook na den dood van den humanist; wij tellen honderd vijftig uitgaven van 't Nieuwe Testament, driehonderd van de Spreuken, zeshonderd van de Lof der dwaasheid. Hoe heeft Taine zich vergist, wanneer hij beweer, de dat geen enkel Nederlander een wereldburgerschap heeft verworven. Erasmus en de verdoken auteur van de Navolging Christi hebben beiden den modernen mensch gevormd: de eerste, den kultuurmensch; de tweede, den vromen christen der moderne tijden. Hun beeld spier geit zich tot heden toe in iederen katholieken geleerde en in iederen vromen christen af.
Aldus - de waarheid is steeds een kind van den voortschrijdenden tijd, verftas temporis filia, - zijn wij katholieken er ten slotte toe gekomen, om Erasmus ook van katholieke zijde te waardeeren, om hem te begroeten als den vader van 't christelijke humanisme, den trouwen vriend van Leuven, den kultureelen roem der katholieke Nederlanden.
| |
Erasmus, onze tijdgenoot!
Was er meer tijd overgebleven, een derde spreker had ten slotte moeten wijzen op de blijvende waarden van Erasmus' kritiek! Hoe uitstekend zou Erasmus nog kunnen doorgaan als onze tijdgenoot. Zijn pamfletten zijn als 't ware voor onzen tijd en tegen vele onzer instel- | |
| |
tingen geschreven; zijn bijtend, sarcastisch woord gaat op ons af, en het geeselt de gebreken waaraan ook wij het meest lijden. Me dunkt de woorden die hij in zijn samenspraak tusschen een abt en een geleerde dame heeft neergepend, zouden uitstekend passen in de laatste berichten van de sensatiekranten van ons land: 'Men meldt dat de wereld een grondige ommekeer moet ondergaan. Voortaan worden er in 't publiek leven geen kluchtspelen meer geduld: ieder zal rechtzinnig zijn rol spelen, of hij wordt meedoogenloos van het tooneel uitgesjouwd.'
| |
Van uit den Hemel.
Bij het slot der feestzitting, op het oogenblik dat Zijne Eminentie de Kardinaal van Mechelen, de stoet der prelaten, de rei der professoren, een uitgelezen publiek van elegante dames en heeren, een woelige groep van studenten zich in de oude hallen rond den gedenksteen schaarde om Professor De Vocht's woorden te aanhooren, hebben we ons afgevraagd, wat Erasmus vanuit den hemel om dit late, zeer late huldebetoon wel denken zou. Misschien is er bij hem voor een wijle de gedachte opgekomen een nieuw kapittel voor zijn Encomium te schrijven, maar in de zalige eeuwigheid rijpen geen sarcasmen meer. Voortaan wint de liefde het op alle bijtende kritiek in zijn wezenlijk rechtgeaard gemoed. Veeleer zal er in zijn hart - als we aldus nog van de gelukzaligen mogen spreken - iets als weemoed opgekomen zijn, en zich richtend tot zijn twee, thans gekanoniseerde vrienden, Marusen Fisher, - beiden borgen van Erasmus's orthodoxie, - zal Erasmus hun zijn bekend woord opnieuw hebben toegefluisterd: Utinam Brabantia esset uicinor! was Brabant nu maar dichter bij den hemel, 'k zou er heden heengereisd zijn in eigen persoon.
|
|