Streven. Jaargang 3
(1935)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Heldenmoraal
| |
[pagina 6]
| |
len voor de 'helden' van de lucht, van den 'ring', van de rennerskoersen, of - in een andere sfeer - voor de krachtmenschen van vroeger (Caesar of Napoleon) en voor de leiders van nu (Lenin, Mussolini, Hitler), in 't groot of in 't klein.
* * *
1. Het 'Heldische' is een zeer complex en beweeglijk begrip dat men moeilijk in vaste en starre bestanddeelen kan ontleden. Het schijnt vooreerst, wezenlijk gepaard te gaan met de idee van een buitengewone ontwikkeling der vitale krachten. Heldhaftigheid is een vorm van adel: als edel wordt meestal aangevoeld al wat het leven in zijn bonte schakeeringen uitbreidt tot in zijn laatste mogelijkheden. De 'held' is formeel noch een utilitarist met commercieele eigenschappen, noch een estheet die schoone vormen als het hoogste goed geniet, noch een mysticus (in de breedste beteekenis) die de vereeniging met de Godheid op de eerste plaats stelt van zijn betrachten. Adel is een vorm van vitaliteit, van welgeboren leven, van vleeschelijke zuiverheid, die zich in haar hoogsten vorm ontpopt in de frischheid, de vreugde, de avontuurlijkheid, de soepelheid, de spierenkracht, den ondernemingslust van de mannelijke jeugd. De edele held is zich de waarde van de vitaliteit bewust, zooals zij, cristallisatie van den universeelen levensdrang, bruischt en stroomt in zijn eigen organisme; hij gaat op in het primitief en onberedeneerd gevoel van zijn eenheid met de natuur waarvan hij een uiting is: hij voelt zich verbonden niet alleen met het donker leven van zijn stam en van zijn ras, doch zelfs met den grond en het kader die hem dragen en omringen. Zijn hoogste genot is op te gaan in het oneindig gevoel van het handelend, bewegend, zich alles onderschikkend leven, dat de dichter in onsterfelijke verzen bezong: Oh, our manhood's prime vigour! No spirit feels waste,
Not a muscle is stopped in its playing, nor sinew unbraced.
... Oh, the wild joys of living! the leaping from rock up to rock -
The strong rending of boughs from the fir-tree, - the cool silver shock
of the plunge in a pool's living water, - the hunt of the bear,
And the sultriness showing the lion is couched in his lair.
... How good is man's life, the mere living! how fit to employ
All the heart and the soul and the senses, for ever in joy!...
Heldhaftigheid! Bij hoevelen onder ons komt de klank van Siegfried's naam als beeld de gedachte omkleeden! Of jagend in onstui- | |
[pagina 7]
| |
mig-vroolijke rythmen en in kletterende en kampende akkoorden spelen mannelijk in de diepten van het geheugen de klankenreien van Wagner's Praeludium voor het Derde Bedrijf! of in vage reminiscenties rijst in de verbeelding de blanke gestalte van den held, rijdend op het witte paard door de gestyliseerde wouden van Fritz Lang's Nibelungenfilm. 2. Met het organisch edele gaat een hoogere vorm van zielenadel gepaard die voor de aanhangers van de Heldenmoraal als een natuurlijke vrucht zich uit de bloem van de zuivere vitaliteit moet ontwikkelen. De lichamelijke vorm immers is het stoffelijk verschijnen, de oorzaak en de voorwaarde tegelijk, van den innerlijken levensdrang met zijn sterke instincten en strevingen. Meer en anders dan het impulsief reageerend dier, voelt de vitaal gezonde mensch in zich een suprabiologische behoefte aan de harmonieering van zijn soms uiteenrukkende driften. Hij voelt zich geneigd en bekwaam en gedreven om zijn ideaal op te vatten dat zonder twijfel aan zijn diepste strevingen ontspringt doch ze in een bepaalde orde aan een hoogste doeleinde onderschikt. En niet alleen bouwt hij een voorstelling op van hetgene hij begeert en wenscht, doch om zijn doel te verwezenlijken spant hij al zijn levenskrachten in met een nieuw gevoel van zelfstandigheid en macht in het kunnen. In het willen bereikt de levensadel zijn hoogste volmaaktheid; in het willen wordt het leven zichzelf ten volle meester; in het willen is het, dat de held praegnant zijn heldhaftigheid bewijzen zal. Willen is op zulkdanige wijze klaarbewust streven dat hij die wil, alles doet wat hij kan om hetgene hij wil tot werkelijkheid te omscheppen. Wie wil, deinst niet voor hinderpalen: hij vermijdt of breekt, vurig of langzaam vooruitgaande, wat hem tegenhoudt; stelt hij zijn wil als wil boven alles, dan vergruist hij liever zijn eigen leven tegen hetgene hem weerstand biedt, dan te verzaken aan hetgene hij besloten heeft te ondernemen. 3. Held echter blijkt niet hij die alleen machtig leeft, of intens wil of zelfs verwezenlijkt wat hij wil, doch in zijn leven en willen en handelen belangloos kan optreden tegenover biologische goederen die allen interesseeren. Wie intens wil doch wanneer hij in levensgevaar komt te staan, zichzelf niet langer beheerscht en bezit, wordt gewoonlijk niet als een held geprezen. De ware held is volledig meester over zichzelf. Zoo groot is de macht van zijn wil over zijn lagere instincten dat hij om het meesterschap van zijn wilskracht te bevestigen, nooit aarzelen zal ze tegen te werken en te slachtofferen. Niet alleen ordent de wil de instincten, hij beheerscht en gaat ze te boven. | |
[pagina 8]
| |
De lichamelijke vitaliteit als ondergrond voor de handelende wilskracht, en de zelfbeheersching die in het verwezenlijken van het doel aan het zelfbehoudsinstinct het zwijgen oplegt, schijnen de essentieele kenmerken te zijn van hetgene de mensch onder het heroïsche verstaat. Gewis komt in den loop van de achtereenvolging der beschavingen, nu eens deze hoedanigheid, dan weder gene eigenschap op het voorplan: Achilleus is niet Odusseus noch Miloon van Krotone Alkibiades van Athenen. Nu eens wordt de held meer door de physische kracht gekenmerkt, dan weder voornamelijk door de zuivere wilstaaiheid en het volhardingsvermogen, in andere omstandigheden nog door de verachting van het doodsgevaar. Meer dan waarschijnlijk echter ligt het specifiek karakter van het heroïsche in een zekere onverschilligheid van den wilskrachtigen mensch voor de laagste goederen van het leven. Bij den held heeft het leven zich zoo uiteindelijk ontwikkeld tot een zoo volkomen zelfbeheersching, dat het als hoogste levensactiviteit en als hoogste levensgevoel de wilskrachtige toestemming beschouwt in zijn eigen vergaan. Heroïsch is hij die kan willen al wat mogelijk is: zooals hij wil leven om zijn wil te verwezenlijken wil hij ook sterven om de onverwinnelijkheid van zijn wil als wil te bewijzen.
* * *
Het ideaal van den 'Held' is niet zonder reden aanlokkelijk. In de machtige uiting van al de levenskrachten, lichamelijke en geestelijke, ligt samen met een bron van hooge lust, een vorm van echtmenschelijke ontwikkeling. Het ordenen van de levensinstincten schenkt door zichzelf een zin aan het leven: wie iets verwezenlijken wil, heeft een ideaal en leidt een leven dat niet is zonder beteekenis voor hem en voor de anderen. Meer nog, in het bewustzijn van de belangloosheid tegenover het eigen lot, vlamt het gevoel van de heerschappij van den geest: wie belangloos en eigenmachtig wil moet noodzakelijk zich als een persoonlijkheid beleven. Aan den anderen kant echter is de heldhaftigheid, zooals ze totnogtoe gekenmerkt werd op grond van feitelijk nagestreefde en bewonderde idealen, niets anders dan een vorm zonder inhoud. Gewis onderstelt het heroïsche vitaliteit, wilskracht, onbaatzuchtigheid doch metterdaad wordt het al te dikwijls bewonderd en geprezen, afgezien van de zaak waaraan het gewijd wordt. a) Helden zijn er genoeg geweest in de klassieke geschiedenis evenals in de moderne tijden en ook in de oude en in de lagere be- | |
[pagina 9]
| |
schavingen, die met een bewonderenswaardige volharding doeleinden hebben nagestreefd, in zichzelf grootsch en edel of tenminste vol gelukkige sociale gevolgen. Doch, om hun plannen te verwezenlijken zijn die 'Prinsen' even onverschillig geweest voor het goed, de cultuur, het leven van de anderen als van henzelf. Rechtvaardigheid, oprechtheid en liefde hadden voor hen geen zin meer; alle hinderpalen ruimden zij gelijk hoe uit den weg, niet uit wreedheid noch uit boosaardigheid, doch eenvoudig omdat zij de verwezenlijking van hun ideaal beletten. Vele helden, met een woord, zijn volstrekt gevoelloos geweest voor de eigen waarde en de eigen zedelijke beteekenis van de middelen die zij gebruikt hebben: voor hun onversaagde wilskracht, die bereid was het eigen leven prijs te geven in den strijd om de realisatie, had de moraliteit van de techniek niet den minsten zin. b) Andere vormen van de heldhaftigheid kunnen aangetoond worden bij menschen die niet alleen onverschillig zijn voor de zedelijkheid van de middelen doch cynisch-gevoelloos tegenover de waarde van de doeleinden zelf. Er ligt zonder twijfel een zekere grootheid, subliem en tragisch tegelijkertijd, in mannen als Caesar, Napoleon, Lenin, in de Spaansche conquistadores en in de zeeroovers van Britanje. Velen zijn er geweest die hun persoonlijke heerschzucht gepaard hebben met den droom van nieuwe werelden en heldhaftig zijn geweest in het doordrijven van hun wil. Wat het zuiver heroïsche betreft, zijn er gewis onder ons die met gruw en met het scherpste voorbehoud opkijken naar krachtstypen als Platoon's Kallikleis, als Nietzsche's Uebermensch, als Vondel's Lucifer en toch niet een gevoel van bewondering kunnen onderdrukken bij het zicht van mannen, die zichzelf volkomen meester, met ijskouden blik hun wil ten uiterste drijven om hun eigen vitaliteit te bevestigen tot in den dood, niets hopend noch vreezend noch van den evenmensch, noch van het Heelal noch van de Godheid zelf. c) Bij hoeveel anderen nog - afgezien van hun houding tegenover de beteekenis van de middelen of van het doel - gaan de sierlijkheid en de majesteit van het durvend ondernemen en van het koppig volharden samen met onbezonnenheid en argeloosheid, met redelooze domheid of met gebrek aan inzicht in het eigen vermogen! Don Quichotte leeft eeuwig voort en niet alleen in komische avonturen. De eene stort zich in 't gevaar voor zaken die het niet verdienen of eenvoudig om aan de anderen of zelfs aan hemzelf te toonen dat hij durft; de andere ziet de dwaasheid van zijn ondernemingen niet in en neemt windmolens voor reuzen. Anderen nog beheerschen prachtig de pas- | |
[pagina 10]
| |
sies van het zelfbehoudsinstinct doch spartelen machteloos en bespottelijk onder den klauw van hun sexueele drift, van hun eerzucht of zelfs van hun nood aan ijdel pronken. Zij misprijzen den dood doch kunnen niet weerstaan aan de streeling van een vrouw of aan de perverse aanlokkingen van het eigen geslacht. En in de menschelijke zucht naar eenheid en harmonie versmelten zij onder voorwendsel van mannelijke deugd het waardevolle met het waardelooze, ja met het onwaardige.
* * *
In de Heldenmoraal liggen nochtans zonder twijfel perels van echte zedelijkheid. Het ware al te dwaas a priori het ideaal van de heiligheid tegenover het ideaal van de heldhaftigheid te stellen: misschien loont het de moeite te onderzoeken of de grondkenmerken van het heilige precies niet aanwezig zijn in het heroïsche. Wie weet of de heldhaftigheid geen zedelijke bewondering verdient, juist omwille van haar deelachtigheid aan het wezen van de heilige deugd van sterkte. Ontleedt men immers het heroïsch ideaal, zooals het metterdaad vermengd met allerlei andere dingen, door de levende menschheid aangevoeld wordt, lyrisch voorgesteld door een Carlyle of een Nietzsche en blind bewonderd door Duitsche, Italiaansche, Russische en andere volksmassa's, zonder veel moeite komt men tot het besluit dat het een verschillend gedoseerd mengsel is van vitale baatzucht en van aan den geest toe te schrijven belangloosheid. Bewondert men een held omdat en in zoover hij wezenlijk zijn heldhaftige pogingen met succes bekroond ziet, een wereld verovert, een nieuwe orde sticht, een zegepraal behaalt? Het is evident dat de heldhaftigheid niet van het slagen of mislukken van een actie afhangt. 'Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer.' Is het omwille van de zuiver-vitale kracht dat men het heroïsche hoogschat? Moest het zoo zijn, dan zou men den leeuw en den tijger als de zuiverste belichamingen van de deugd, ook in de ethische beteekenis van het woord, moeten beschouwen en ze ter navolging voorstellen als de zuiverste typen van heldhaftigheid. Moeten wij dan de levensontwikkeling en het levensgevoel als waardeloos verwerpen en misprijzen? Is de vitaliteit dan geen goed voor hem die ze bezit en geen vorm vol schoonheid en pracht voor kiem die ze beschouwt? Doch kan aan den anderen kant hetgene | |
[pagina 11]
| |
beteekenis heeft als nuttig of als schoon zonder meer vereenzelvigd worden met hetgene zedelijk waardevol is? Geenszins is het probleem onoplosbaar: physische volmaaktheid en ethische deugd kunnen elk afzonderlijk bestaan doch zijn geenszins tegenstrijdig. De vitale ontwikkeling integendeel is voor een levend wezen in zichzelf en objectief behoorlijk en dient als dusdanig objectief en onbaatzuchtig erkend, niet alleen door allen die vitaal begunstigd zijn doch ook door hen wier levenskrachten onvolkomen zijn uitgegroeid. Niet omdat het levensgevoel aangenaam is doch omdat het in zichzelf voor een levend wezen past als levend wezen zijn hoogste levensvolmaaktheid te bereiken en in zoover het zich bewust is, die volkomenheid met levensvreugde aan te voelen, is de vitaliteit een goed dat zedelijk kan genoten en nagestreefd worden. Het moet echter vrij omwille van zijn behoorlijkheid gewild of beaamd worden. Wat den mensch tot mensch maakt is niet zijn instinctmatige drang noch zijn zuiver voelen, doch het inzien van hetgene objectief behoorlijk is, hetgene belangloosheid veronderstelt, in den blik van den geest en het eigenmachtig willen van hetgene als goed ontdekt wordt. Willen volgens al de mogelijkheden van den wil, intens beslissen en onversaagd volharden, willen zonder vaar en vrees is zonder twijfel passend en behoorlijk voor een wezen dat met wil begaafd is. Zelfs in het complex van een wil die uitsluitend zijn eigen Ik wil doordrijven, schittert in de onzedelijkheid van het nagestreefd doel, de zedelijke schoonheid van de manier waarop het wetens en willens nagejaagd wordt. En toch kan hij die wil, uitsluitend om zijn eigen belang te dienen, niet eenvoudig zedelijk goed geheeten worden, zelfs als zijn levenskracht de volmaaktheid bereikt en zijn wil heldhaftig is totterdood. Twee voorbeelden kunnen deze stelling belichten. Van twee menschen waarvan de eene, zooals Hebbel's Holofernes, uitsluitend handelt om zichzelf te bevestigen en waarvan de andere, al zij hij gevoelloos voor de eigen waarde van de middelen die hij gebruikt, als Prometheus zichzelf schijnt te vergeten om een stand, een volk, de menschheid gelukkiger of machtiger te maken, wordt heroïsch geheeten hij, die belangloos zijn wilskracht wijdt aan een doel dat zijn egoïstisch streven overtreft. Aan den anderen kant denkt niemand eraan als held te bewonderen een man die al zij hij sterk van lijf en van wil in zijn veroveringslust, toch boven alles aan zijn leven houdt: de heldhaftigheid onderstelt dus een zekere belangloosheid tegenover de biologische gehechtheid aan het bestaan. | |
[pagina 12]
| |
Zedelijk is aan den eenen kant de krachtige vitaliteit in zoover zij beoordeeld wordt als IN ZICHZELF goed - en dit oordeel onderstelt onpartijdigheid, objectiviteit, belangloosheid bij wie het velt. Zedelijk is aan den anderen kant, ten minste formeel, de wilskracht in zoover zij niet terugdeinst voor den dood in het verwezenlijken van het goed - en die onversaagdheid onderstelt opnieuw onbaatzuchtigheid tegenover de biologische belangen, bij hem die heroïsch is. Moet men dan niet logisch besluiten dat de heldenmoraal haar hoogste volmaaktheid bereikt wanneer zij de volledigste belangloosheid met de meest intense wilskracht paart? Waar de onbaatzuchtigheid slechts betrekkelijk of bekrompen is en de wilskracht slechts gedeeltelijk kracht van den wil en vooral geweld van het instinct, kan men slechts van halve of mismaakte heldenmoralen spreken. Heroïsch is niet hij, die soepel, nerveus, gespierd, in lichameljike schoonheid zijn uitbundige kracht realiseert, doch dank zij zijn gedrild organisme, of - heerlijker nog - niettegenstaande zijn biologische minderwaardigheid, vorstelijk zijn wil bezit en handhaaft. Doch dit is niet voldoende. Om de volledige heldhaftigheid te bezitten moet hij volledig onbaatzuchtig kunnen optreden tegenover al de belangen van al zijn instincten, neigingen, hartstochten. Een ware held kan niet alleen verzaken aan het genot van te leven doch ook aan al de wellusten van het individueel en sociaal bestaan, zelfs aan het genot van zich sterk en groot te voelen en van te sterven met een bewustzijn van manhaftigheid. Zelfs in het bepalen van wat hij wil, zegeviert de held over zijn ikzucht om volledig ontdaan van alle egoïsme, volstrekt belangeloos te verwezenlijken wat hij volstrekt belangeloos inziet als in zichzelve goed. Die volkomen naaktheid van den geest is het, die men ten minste vaag en onduidelijk, in de minste vormen van heldhaftigheid aanvoelt als den grootsten rijkdom van het leven. Maar gewoonlijk verbindt de mensch zijn behoefte aan geestelijke grootheid met zijn egoïstische neigingen naar het Ik: daarom aanbidt hij zichzelf niet alleen met zijn zedelijke gaven doch ook met zijn physische talenten en zelfs met zijn hartstochten en ondeugden in den cultus van de voorouders en van de helden, van de natie en van de menschheid. Wie nochtans het heroïsche bewondert ofwel om zijn vitalen ondergrond of omwille van het succes van zijn verwezenlijkingen, of nog om zijn zuivere wilskracht en zijn onverschrokkenheid, smaakt wel een aesthetisch genot, voortvloeiend uit het schouwen van een schoonen vorm en lager nog een zuiver-vitale lust samengaande met de begeerte sterk en groot te zijn - maar gewis niet het minst een ethisch gevoel. | |
[pagina 13]
| |
Wanneer Cyrano sterft, blijft hem zijn panache. Wie sneeft voor zijn volk, weet dat hij, al zij het anoniem, in het sociaal geheugen voort blijft leven. Zelfs hij die tragisch valt met een onderneming die hij grootsch wilde, sterft dikwijls met de triomfeerende zekerheid dat hij de geschiedenis toch heeft gewijzigd of ten minste met het fier gevoel van zijn eigen grootheid. Er is echter een mensch gestorven, die menschelijk gesprokenGa naar voetnoot(1) met zijn eigen leven, geheel zijn werk ineen zag storten. In plaats van hem te eeren had zijn volk hem uitgespuwd tot in zijn dood. Zijn vrienden waren weggevlucht alsof zijn ideaal en zijn persoon voor hem niet meer bestonden. De Godheid zelf, wier wil hij in alles wilskrachtig had volbracht, scheen hem in zijn doodstrijd te verlaten, alsof hij tevergeefs in Haar had geloofd en gehoopt. En zichzelf vrij beheerschend, zonder zijn vijanden te tarten - want hij vergaf hun hun 'blindheid' -, zonder bewondering af te bedelen voor een overwinning over het lijden - want hij erkende in volle waarheid zijn smart en zijn dorst, - zonder de Godheid uit te dagen en zich titanisch als een Satan in zijn ondergaan met haar te evenaren - want als aan een Vader, beval hij zijnen geest, is hij gestorven, volstrekt ontdaan - en het vrij willend - van al wat eenigszins kon lijken op een vorm van gehechtheid aan het zelf, de goedheid zelf willend omwille van haar goedheid en God beminnend om Hemzelf. Er kunnen menschen komen om tegenover den Gekruisigde den Uebermensch te stellen en boven de 'kudde' van hen die willend het kruis in hun wezen laten branden, de schaar verkiezen van 'heroïsche' heeren die God d.i. het objectief Volmaakte zelf - 'Bonum omnis boni' - meenen te dooden. Het zal ons geenszins verwonderen indien zij met bewondering begroet worden - zoo heerlijk weten zij den nood aan vitaliteit, aan persoonlijkheidsgevoel, aan geestelijken adel met het genot van verfijnd egoïsme en onbegrensden hoogmoed te paren. En toch blijft het eeuwig waar dat hun heldhaftigheid slechts ethisch schoon en goed is, in de maat dat zij deelachtig is aan dit volstrekt belangeloos leven van den wil dat in Christus' verzaken aan de eigen ziel - qui perdiderit animam suam - zijn volledige volmaaktheid bereikt heeft. |
|