Streven. Jaargang 2
(1934)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 392]
| |
Mededinging beperkt
| |
Volledige vrijheidIn het eerste deel van de Belgische Grondwet, werden de groote moderne vrijheden door het Nationaal Kongres afgekondigd. Ten dien tijde beschouwde men ze als een belangrijken factor van vooruitgang. De vrijheid van vereeniging, het recht om zijn meening vrijelijk uit te drukken, om vergaderingen te beleggen zonder voorafgaande inmenging van de openbare besturen, dat alles zou voor het individu en voor de samenleving de schitterendste vruchten afwerpen. Opvallend is het dat de vrijheid van den handel en de vrijheid van de nijverheid in de Grondwet niet worden vermeld. Welwillende commentatoren verklaren dat een dergelijke vermelding overbodig was: sinds de Fransche Omwenteling die een einde had gesteld aan de corporatieve inrichting van de nijverheid (wetten van 2-17 Maart en van 16-17 Juni 1791), twijfelde niemand meer aan het bestaan van het recht voor ieder persoon om zelf te beslissen welk beroep hij zou uitoefenen en op welke wijze. Dat recht was de hoeksteen van het alom erkende en geprezen economisch Liberalisme. Kwade tongen insinueeren integendeel dat de vrijheid van den handel en van de nijverheid in de Grondwet niet wordt aangestipt omdat de opstellers zulks vergeten hebben. | |
[pagina 393]
| |
De zaak heeft ten slotte weinig belang: spruit het stilzwijgen van de Grondwet op dit gebied voort uit een beredeneerde beslissing of uit een onachtzaam verzuim, om 't even! Een feit is zeker: sinds 1830 heeft de vrijheid van handel en nijverheid practisch bestaan en de rechtbanken hebben steeds dat bestaan als wettelijk bekrachtigd. Iedereen mocht handelaar worden of nijveraar. Iedereen had het recht zijn prijzen naar goeddunken vast te stellen. Iedereen zou de klienteel aanlokken met de middelen die hij goed vond. Niemand kon het quantum van de productie beperken. Wie stocks opeenstapelde oefende zijn recht uit en wie ontzaglijke hoeveelheden ineens op de markt wierp, eveneens. In dit alles heerschte volledige vrijheid. Slechts één regel, één beperking diende men in aanmerking te nemen: men moest zich onthouden van iedere oneerlijke mededinging. De wetgever had echter nooit de oneerlijke mededinging bepaald en wanneer de rechtbanken uit dien hoofde schadevergoeding moesten toekennen, tastten ze zeer dikwijls in het onbekende. Doch sinds enkele jaren, en vooral sinds enkele maanden, begint de toestand er heelemaal anders uit te zien. De nijverheid en de handel worden gereglementeerd. De contingenteering, waarbij het buitenland slechts een zekere hoeveelheid van onze producten aanvaardt, dwingt reeds tot die reglementeering. De openbare besturen zullen namelijk moeten vaststellen ten beloope van welk bedrag ieder nijveraar mag exporteeren. Daarover hebben wij het echter nog niet zoozeer wanneer wij spreken van reglementeering van handel en nijverheid. Wij bedoelen vooral dat ook op de binnenlandsche markt de voorwaarden waarin de productie en de verdeeling van de waren zullen geschieden, door het openbaar gezag worden omschreven. | |
De Besluit-Wet van 13 Januari 1935Onder dit opzicht verdient een recente besluit-wet van 13 Januari 1935 bijzondere vermelding. De titel er van luidt: 'Koninklijk besluit waarbij toelating wordt verleend tot het instellen van een econo-mische reglementeering van de voortbrenging en de verdeeling'. De regeling, in dezen tekst bevat, is een belangrijke stap op den weg naar de organisatie van het bedrijfsleven. Het ten huidigen dage zoo vaak geprezen corporatisme komt hier tot verwezenlijking. | |
[pagina 394]
| |
De besluit-wet gaat uit van de volgende vaststelling: wij leven onder een regime van vrijheid van vereeniging, het princiep werd uitdrukkelijk erkend in een wet van 24 Mei 1921; wie bij een groepeering verlangt aan te sluiten, heeft het recht zulks te doen; wie zijn toetreding weigert, kan tot aansluiting niet worden gedwongen; wanneer men eenmaal lid wordt van een vereeniging, dan moet men natuurlijk haar discipline aanvaarden, haar statuten eerbiedigen, haar voorschriften volgen; doch zoolang men buiten de vereeniging blijft, kan men van harentwege niet den minsten dwang ondergaan. Iedereen weet dat er in ons land allerhande beroepsvereenigingen bestaan: handelaars, nijveraars die de zelfde waren importeeren, uitvoeren of vervaardigen maken deel uit van een beroepsgroepeering, zij onderwerpen zich dan ook aan de onderrichtingen welke door die groepeering worden verstrekt aangaande de uitbating van het bedrijf. Het gebeurt echter altijd dat sommige kooplieden of fabrikanten niet toegetreden zijn tot de ingerichte beroepsvereeniging. Zij zijn dan ook, zooals gezegd, niet gehouden door de maatregelen die de vereeniging treft. Hierdoor kunnen zij vaak een zeer verderfelijke mededinging voeren tegenover de aangesloten leden. Van hun vrijheid gebruik - of misbruik - makende, verkoopen zij aan voorwaarden die het beroepsorganisme voor haar leden heeft verboden. Tegen dezen toestand reageert de wetgever door de besluit-wet van 13 Januari 1935. Weliswaar legt hij de toetreding tot een beroepsvereeniging niet op. Doch volgens artikel één, kan 'elke beroepsgroepeering van voortbrengers of verdeelers, bekleed met de burgerlijke rechtspersoonlijkheid, de uitbreiding vragen over al de andere voortbrengers of verdeelers, behoorende tot denzelfden tak van nijverheid of handel, van een door haar vrijwillig opgenomen verplichting inzake voortbrenging, verdeeling, verkoop, uitvoer of invoer.' Daartoe zal gezegde beroepsgroepeering een verzoekschrift richten tot den Minister van Economische Zaken. Bij dit rekwest moeten verschillende bijlagen worden toegevoegd en namelijk een memorie waaruit blijkt dat de uitbreiding van den door de vereeniging getroffen maatregel, wenschelijk is voor het algemeen welzijn en dat die maatregel vrijwillig genomen werd door de handelaars of nijveraars die de meerderheid van de betrokken belangen vertegenwoordigen. Er zijn dus, zooals men ziet, voor de uitbreiding twee vereischten. Eenerzijds moet het algemeen belang er door gediend zijn. Men zal | |
[pagina 395]
| |
bij voorbeeld rekening houden met de wettige verlangens van de werklieden die in de betrokken ondernemingen werkzaam zijn. Anderzijds moet een meerderheid van handelaars of nijveraars de voor uitbreiding voorgestelde regeling vrijwillig hebben aangenomen. Hoe dient deze meerderheid te worden begrepen? Desaangaande krijgen wij uitleg in het verslag aan den Koning dat de besluit-wet voorafgaat. Niet zoozeer het aantal der handelaars of nijveraars die de regeling vrijwillig hebben aangenomen komt in aanmerking als wel de belangrijkheid van de ondernemingen die zich aldus spontaan onderwerpen. Andere vraag: zeer dikwijls zal de beroepsvereeniging die den maatregel heeft goedgekeurd, zulks niet hebben gedaan met algemeenheid van stemmen. Er was een oppositie die den maatregel weliswaar aanvaardt, doch slechts uit tucht, omdat volgens de standregels van de beroepsvereeniging de minderheid zich moet neerleggen bij de besissingen van de meerderheid. Mag men die minderheid beschouwen, als hebbende vrijwillig haar goedkeuring verleend? Het antwoord is bevestigend. Die minderheid telt mede bij de berekening van degenen die, vóór iedere officieele tusschenkomst, den maatregel uit eigen vrije beslissing hebben aangenomen. Wanneer de Minister van Economische Zaken de meening is toegedaan dat het verzoekschrift in aanmerking kan genomen worden, beveelt hij de publicatie ervan in het Staatsblad. Binnen de 10 dagen mag dan door ieder belanghebbende verzet worden aangeteekend tegen de uitbreiding van de beslissing getroffen door de verzoekende groepeering. Daarop worden de verzoekende partij en de verzetdoende partij bijeengeroepen, op initiatief van het Ministerie van Economische Zaken, ten einde scheidsrechters aan te duiden met als zending vast te stellen of de uitbreiding der beslissing, getroffen door de beroepsvereeniging, al dan niet wenschelijk is. Geraken de partijen niet accoord betreffende de benoeming van scheidsrechters, dan wordt het geschil onderworpen aan een Raad der Economische Geschillen die door de besluit-wet wordt tot stand gebracht. Zoo geen verzet tegen het verzoekschrift strekkende tot uitbreiding van een maatregel is opgedaagd, of zoo, in geval van verzet, de scheidsrechters of de Raad voor Economische Geschillen het verzet ongegrond hebben verklaard, mag bij Koninklijk Besluit de aangevraagde uitbreiding bevolen worden. De verplichtingen vrijwillig opgenomen door de leden van de verzoekende groepeering betreffende de voort- | |
[pagina 396]
| |
brenging of de verdeeling der producten, worden aldus ook opgelegd aan alwie behoort tot denzelfden tak van nijverheid of handel. Die verplichtingen gelden bovendien voor degenen die in de toekomst met de uitbating van een dergelijken handel of nijverheid een aanvang zouden maken. Zoo de getroffen maatregel erin bestaat de voortbrenging, den uitvoer of den invoer van een artikel te beperken, mag niemand zich vestigen voor het produceeren, het importeeren of exporteeren van dat artikel zonder voorafgaande machtiging, verleend bij koninklijk besluit. Indien het advies van de scheidsrechters of van den Raad voor Economische Geschillen ongunstig is tegenover de uitbreiding van een maatregel aangenomen door een beroepsvereeniging, wordt het verzoekschrift strekkende tot de uitbreiding eenvoudig verworpen. Zooals men ziet, druischt de besluit-wet rechtstreeks in tegen de vrijheid van handel en nijverheid. Het economisch liberalisme moet wijken voor een georganiseerde productie en afzet van de goederen. Om de naleving te verzekeren van de koninklijke besluiten die op verplichtende wijze, voor allen, de voortbrenging en de verdeeling zullen reglementeeren op initiatief van een bedrijfsgroepeering, voorziet de besluit-wet strenge toezichtsmaatregelen en strafbepalingen. De ingenieurs van het mijnkorps, de inspecteurs van de nijverheid en van den arbeid worden namelijk gelast met de bewaking over de tenuitvoerlegging der maatregelen die tot alle ondernemingen van een zelfden nijverheidstak worden uitgebreid. Om dit toezicht te kunnen uitoefenen, hebben zij het recht aan de bedrijfsleiders en hunne onderhoorigen alle inlichtingen en dokumenten te vragen die voor het onderzoek nuttig kunnen zijn. Wie zich aan deze controlemaatregelen niet onderwerpt, wordt gestraft met een boete en zelfs met gevangenisstraf. Tevens voorziet de besluit-wet de beteugeling van de overtredingen op de koninklijke besluiten die de productie en de verdeeling zullen regelen. Boeten kunnen uitgesproken worden gaande tot 100.000 fr. en gevangenisstraffen met een maximum van zes maanden. | |
[pagina 397]
| |
van die maatregelen bekomen tegenover de weerspannigen. Doch tusschen een dergelijke beperking van het individualisme en de algeheele afschaffing van de handels- en nijverheidsvrijheid, ligt nog een heel eind wegs. Een betrekkelijke vrijheid bestaat dus nog wel. De wetgever heeft echter gewild dat men er geen misbruik zou van maken. Daarom werd reeds, op 23 December 1934, door een andere besluit-wet een regeling afgekondigd bevattende 'Bescherming van de voortbrengers, handelaars en verbruikers tegen zekere handelwijzen strekkende tot het verdraaien van de normale voorwaarden der mededinging'. De besluit-wet heeft een uiterst breed toepassingsgebied. Alle handelaars, nijveraars of ambachtslieden die vanwege hun mededingers te klagen hebben over handelingen strijdig met de eerlijke gebruiken inzake handel of nijverheid, mogen aanspraak maken op de beschermingsmaatregelen die de wetgever aanbiedt.Ga naar voetnoot(1) Tot hiertoe kon men in een dergelijk geval slechts een geding inspannen wegens oneerlijke mededinging vóór de burgerlijke rechtbank of de handelsrechtbank. Het duurde maanden vooraleer de zaak werd afgehandeld. Middelerwijl stond het den mededinger vrij zijne oneerlijke praktijken voort te zetten. Wanneer hij ten slotte veroordeeld werd, kon wegens zijne insolvabiliteit de schadevergoeding die het vonnis toekende, niet geïnd worden. Daartegen reageert de besluit-wet. Het slachtoffer van oneerlijke mededinging mag zijn tegenstrever dagvaarden vóór den Voorzitter van de Handelsrechtbank die, bij bevelschrift, de schorsing van de ongeoorloofde mededinging zal gebieden. Het bevelschrift wordt vlug en zonder ingewikkelde proceduur bekomen. Wordt het gebod van den Voorzitter niet geëerbiedigd, zoo is de oneerlijke mededinger vatbaar voor correctioneele vervolging. De boete beloopt van honderd tot tienduizend frank. Bovendien kan de rechter de pu- | |
[pagina 398]
| |
blicatie van het vonnis der boetstraffelijke rechtbank bevelen door inlassching in dagbladen of aanplakking aan den voorgevel der verkoopinrichting van den overtreder.
Deze besluit-wet werd reeds herhaaldelijk practisch toegepast. Haar bescherming schijnt afdoende te zijn. De handels- en nijverheidsmiddens spreken dan ook hun voldoening uit over de getroffen regeling. De ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken die den tekst hebben opgemaakt, verdienen een bijzondere hulde. Trouwens niet alleen de voormelde besluit-wetten maar talrijke nieuwigheden ingevoerd op het gebied van het nijverheids-recht, hebben tijdens de laatste maanden bewezen dat het Ministerie van Economische Zaken een lofwaardige bedrijvigheid aan den dag legt.
♦ ♦ |
|