Streven. Jaargang 1
(1933)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Wijsgeerig Leven in Nederland
| |
[pagina 3]
| |
Spinoza, zooals toen de heerschende opvatting was om ze te benoemen, zijn heel wat protestantsche theologen en wijsgeeren aan 't strijden gegaan. Zelfs Geulincx moest beloven in Leiden van het Aristotelisme niet af te wijken. In de 18e en het grootste deel der 19e eeuw is er in Nederland eigenlijk niet anders dan een populair philosopheeren, dat alleen op praktische doeleinden is ingesteld. Opzoomer, een empirist, Hemsterhuis en Wijttenbach zijn enkele namen die dien tijd karakteriseeren. Hemsterhuis wordt tegenwoordig door Nic. Hartmann zeer hoog aangeslagen en als een voorlooper der moderne waardephilosophie beschouwd. Vanaf het tweede gedeelte der vorige eeuw dateert echter een heropleving van het Spinozisme, vooral sinds van Vloten en Land samen Spinoza's werken gaan uitgeven. En sinds is dat Neo-Spinozisme blijven voortleven, en nu in de laatste jaren de wijsgeerige belangstelling sterk aangroeit, is naast het Neo-Kantianisme, Neo-Hegelianisme en Neo-Thomisme ook de herleving van den eerbied en de studie van Spinoza zeer vruchtbaar in het uitgeven van wijsgeerige litteratuur en in het verspreiden van zijn denkbeelden. Achtereenvolgens zullen deze vier richtingen moeten worden beschouwd, die alle vat trachten te krijgen op de geesten in dezen tijd van herontwakend wijsgeerig denken. Het Neo-Spinozisme, zooals dat heden ten dage in Nederland en elders gaat opleven helpt tenminste iets bijdragen om de 'perennitas' van dat systeem plausibel te maken die Lessing er aan toekende, toen hij schreef: 'Es gibt keine andere Philosophie als die Spinoza's'. Nochtans, zooals zoo vaak ten opzichte van andere wijsgeeren, zoo is men het ook niet eens omtrent de interpretatie van het Spinozisme. Voos het midden-19-de eeuwsche geslacht was Spinoza de verpersoonlijking van rationalisme en intellectualisme, de meest markante vertegenwoordiger van het almachtig verstand, de vrijdenker, wiens onafhankelijkheid tegenover godsdienstig dogma en religieuse traditie ook nog in den nieuwen tijd tot voorbeeld zou kunnen dienen. In dien geest werd Spinoza in 1877 te 's Gravenhage gevierd met Ernest Renan als feestredenaar; zoo zien nu nog meerderen met Brunschvicg, de geestesbeteekenis van den ongodist en den uitgeworpene uit de Synagoog; - zóó is hij ook in de pas voorbije jaren begrepen in de boeken van Vloemans, en van der Tak, den secretaris van het Spinoza-Huis. Maar de beweging uit de laatste tien jaren, die we zeer uitgesproken bij verschillende jongeren ontmoeten, die niet tevreden wil zijn met een gesloten stelsel van rationeele begrippen, doch zich wil keeren naar innerlijkheid, naar het eeuwige in den mensch, die beweging heeft zich ook in het Spinozisme baan gebroken. Onder leiding van den Münchener professor Carl Gebhardt en zijn kring is men tot Spinoza genaderd in het verlangen ook in hem een deelgenoot te kunnen vinden van de religieuze overtuiging, dat het Oneindige als laatste grond van de werkelijkheid alleen in diepste neerbuiging van menschelijk intellect kan worden bereikt, en dat het rationeele denken slechts van heel uit de verte naar die Opperste Realiteit kan wijzen. Zóó klonk de grondtoon van het Haagsche Spinoza-Congres van 1927 en van 1932, dank zij vooral den organisator daarvan Dr. J.H. Carp, de voorzitter van de Haagsche Societas Spinozana, die in zijn boek: 'Het Spinozisme als wereldbeschouwing', en in zijn andere publicaties steeds het religieuze, ja zelfs het mystisch moment bij Spinoza wil eeren. Hier wil men Spinoza weer zien, niet zooals Frederik de Groote hem zag, den Atheïst; - maar zooals Novalis, de Duitsche dichter, hem noemde: 'Gotttrunken', dronken van God. In deze Spinozistische wereldbeschouwing wordt de rationeele onkenbaarheid van de Aleenheid, de diepste metaphysische realiteit, aangeduid door een symbalische uitdrukkingswijze, waarop het | |
[pagina 4]
| |
rationeel niet-bepaalbare betrokken wordt. De ignorantia docta is hiermede als laatste grond van het Spinozisme aangegeven. De Godsidee zooals zij in Ethica I def. 6 aangegeven wordt, met als kenmerk het oneindig aantal der attributen, waardoor het Goddelijke aan rationeele kenbaarheid is onttrokken, is derhalve een definieering van het ondefiniëerbare; - is dan niet geheel rationalistisch te vangen; - en deze heeft dan tenminste deze overeenkomst met de Thomistische Godsidee, waarvan ook Thomas' bijna gelijkluidende woorden gelden: 'Cognoscitur Deus per ignorantiam nostram' (De Div. Nom. 7.4). Spinoza wordt nu niet meer gezien als een opstandige tegen dogma en kerk, maar als den Godzoeker en als den aanvoerder naar een hoogere en zuiverder religie. Geen wonder dat de houding van een dergelijk Spinozisme ook tegenover een andere godsdienstige wijsbegeerte, met name tegenover het Thomisme veel milder is. Met name Dr. Carp zal nooit nalaten dankbaar te zijn voor de belangstelling, die van Thomistische zijde aan het Spinozisme geschonken wordt. Gaarne onderschrijft hij dat de klove tusschen Thomisme en Spinozisme aanmerkelijk geringer wordt, als dit laatste vervuld is van de erkenning van het Oneindige, en fundamenteele beperktheid van eigen weten. Al mogen we om deze winst in philosophicis juichen, toch blijft er een onoverbrugbaar, principieel verschil tusschen beide wereldbeschouwingen. Al kent dan het Spinozisme een doorbreking van de formeele rationaliteit der beschouwingswijze, toch is het echte Openbaringsgeloof er niet mee te verbinden. Over een kritische beoordeeling en stellingname tegenover de genoemde systemen gaat het echter hier niet. Slechts het aanwijzen der gedachte-stroomingen heeft nu onze belangstelling. Gelijk in den aanvang gezegd werd, zijn de groote kopstukken van het philosophisch denken in Nederland zeldzaam. Des te merkwaardiger is het, dat een herleving van verschillende systemen juist zijn brandpunten vindt in Nederland. In het moderne denken is er niet alleen een roep van 'terug naar Spinoza', maar eveneens is het een slagwoord geworden om van Hegelrenaissance te spreken. Vooral in Duitschland herleeft bij menig denker de Hegelsche idee, of minstens de Hegelsche rhytmiek van these, antithese en synthese. De dialectische theologie van Karl Barth, Gogarten, Thurneysen die daar, - en ook in de protestantsche theologie van Nederland - zooveel van zich spreken doet, is zooals de naam al uitdrukt, geest van Hegels geest. Dat het Nationaal-socialisme in zijn staatsopvatting van dienzelfden Hegelgeest doortrokken is, is overbekend. Merkwaardig dat er ook twee centra van Hegelrenaissance buiten Duitschland zijn: Italië en Nederland. Benedetto Croce en Giovanni Gentile, degene die aan het fascisme den theoretischen grondslag en een practische paedagogiek moest geven, zijn in Italië onvermoeibaar bezig voor de vernieuwing van het Hegelianisme. In Nederland is de Leidsche professor Bolland, de gewezen katholiek, de verwekker van het Hegelianisme geweest. Weliswaar is Bollands' philosophie geen zuivere imitatie van de Hegelsche, doch heeft zelf veel nieuws gebracht met name in de categorieënleer van de logica, een nieuwe vorm van de natuurleer, en een aesthetica. Er werd een genootschap voor zuivere Rede gesticht (1912), een Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort (1916), en in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte, dat van 1907-1932 bestond, werd zeer veel gehegeld. Maar evenals in het Spinozisme, is ook in het Neo-Hegelianisme, vooral sinds Bollands dood (1922) geen eenstemmigheid. Evenals men onmiddellijk na Hegel zelf in Duitschland rechts-en links-Hegeliaan kon zijn, zoo zijn ze nu in Nederland in een orthodoxe en niet-orthodoxe partij ingedeeld, 'getrouw aan de ketterjagende tradities van den protestantschen landaard', gelijk ze zelf soms beweren: nog steeds vol | |
[pagina 5]
| |
herinnering aan de Synode van Dordrecht. De orthodoxie schijnt af te hangen naarmate men zich met meer titels op de geestelijke erfenis van Bolland kan beroepen. Een lange opsomming van namen geven heeft geen zin. Merkwaardig is echter wel, dat er op 't oogenblik geen enkele professor in de Wijsbegeerte aan de openbare universiteiten het Hegelianisme aanhangt. Onder hen vindt men, op één of andere uitzondering na, slechts Neo-Kantiaansche richtingen vertegenwoordigd, waartoe ook Bollands opvolger in Leiden, prof. de Sopper, behoort. Wel doceert in datzelfde Leiden prof. Telders, de meest markante vertegenwoordiger van het orthodoxe Hegelianisme, het Staatsrecht, en heeft men daar onlangs een buitengewoon hoogleeraar toegelaten om de Hegelsche wijsbegeerte te onderwijzen, Dr. Hessing nl. die ook het tijdschrift van het Bolland-genootschap: 'De Idee' redigeert en dien men om zijn philosophie van de taal, ook in toonaangevende Duitsche kringen als een nieuwen Hegel beschouwt. In 1930 werd Den Haag uitgekozen om daar het Eerste Internationale Hegelcongres te herbergen, op het eind waarvan in Den Haag de Internationale Hegelbond werd gesticht, met als voorzitter prof. Kroner uit Kiel, in Duitschland. Zoowel de internationale Hegelbond, als de internationale Societas Spinozana hebben dus beide hun oorsprong en zetel in het Nederlandsche 's Gravenhage. Van de internationale Kantgesellschaft werd echter onlangs de Nederl. Afdeeling losgemaakt, al werd daarna wederom een andere verbinding aangegaan. Moeilijk kan op détailpunten worden ingegaan wat in deze Nederl. Hegelkringen ter sprake komt. Meestal gaat het over die passielooze begrippen van: Begrip, Logisch Weten, Ruimte en Materie, en dat alles in een taal, die ver afzijdig staat buiten den stroom van het volle leven. En toch bespeurt men den invloed er van. Er worden immers juristen gevormd, leeraren voor het middelbaar onderwijs en ingenieurs met Hegeliaansche begrippen omtrent recht en Staat. En op een fascistisch program (van een der 30 fasc. groepen die Nederl. telt), prijzen dan ook de Hegeliaansche stellingen, dat de Staat de tot zelfbewustzijn geworden rechtsorde is, en dat er geen hoogere rechten zijn dan die van den Staat. De Staat is de natie in geestelijke gestalte, zoo schreef onlangs de Nat.-Soc. Beweging in Nederland; hij gaat als eenheid en algemeenheid boven het getal der toevallige, momenteel en slechts korten tijd levende burgers uit, om als geest der natie een Persoon te zijn met eigen verleden en toekomst, met eigen traditie en eigen karakter, eigen wil, eigen doel en eigen leven in de wereldgeschiedenis, waartegenover het leven van de enkele afzonderlijke individuën in het niet verzinkt. 't Is Hegels theorie dus van den objectieven geest, concreet geworden in den Staat; - het is zijn zienswijze omtrent de verhouding van het Universeele en Particuliere; het Hegelianisme ten slotte in de theorie omtrent de bewustwording der persoonlijkheid. Verschillende jaren lang werden aan de z.g. volksuniversiteiten van Den Haag, Rotterdam, Haarlem en Amsterdam populaire inleidingen gehouden in Hegels Philosophie, al is het dan door den niet-dogmatischen v.d. Bergh van Eysinga die, zooals de titel van een tijdschrift: Denken en Leven, waaraan hij medewerkt, het zegt, met den geest van Hegel's denken de groote levensvragen van den dag bevruchten wil. Als derde stroom van wijsgeerig denken in dit land, waarheen ook geographisch gezien, zooveel buitenlandsche rivieren heenspoelen, moet het Neo-Kantianisme worden genoemd. Merkwaardigerwijze is er van Fransche moderne invloeden op het wijsgeerig denken in Nederland weinig te bespeuren. Bergsons boek 'L'Evolution créatrice' is pas voor kort in 't Nederlandsch vertaald; - over zijn: 'Les deux sources de la morale et de la religion' is nauwelijks iets meer dan een aankondiging geschreven. Op hem, of op Le Roy, of Brunschvicg ge- | |
[pagina 6]
| |
oriënteerde denkers zijn onbekend. Des te klaarder kan men in bepaalde kringen alle phasen van het Duitsche gedachtenleven terugvinden. Die bepaalde kringen zijn vooral de philosophie-professoren aan de openbare universiteiten met hun adepten, (en gewoonlijk eveneens de theologie-professoren, voor wie theologie meerdere malen opgaat in een soort godsdienstwijsbegeerte). Toegegeven moet echter dat de nieuwste wendingen, die zich in het Duitsche geestesleven voltrekken, in Nederland nog geen weerklank vonden. Het Neo-Kantianisme, wederom in tweeën gesplitst, vindt zoowel in zijn Badensche als Marburgsche richting nog steeds hier zijn aanhangers. Zij vereenigden zich sinds 1923 in een Genootschap voor critische Philosophie. Hier is men nog steeds schuw voor metaphysiek: het hoofdwerk van één der voormannen uit den Utrechtschen kring: Dr Goedewaagen, heet dan ook veelbeteekenend: Summa contra metaphysicos (1931). Toen in Duitschland kort na den oorlog Peter Wust, de katholieke auteur van de 'Dialektik des Geistes' sprak van een wederopstanding der metaphysiek, geloofden vele Kantianen, dat die uitspraak wel wat al te vroeg kwam. Sindsdien hebben echter de nog levende voorvechters van het Kantianisme, een Rickert, Bauch, Görland, nog nauwelijks een openbare inwerking op de geesten. Die phenomenologen, die zich in hun vrees voor een beschouwing van wat werkelijkheid is, al te eng aan Husserl aansloten, hebben uitgediend. De voornaamste discipelen van den meester: Scheler, Heidegger, Dittrich von Hildebrand, Edith Stein, gaven het methodisch ingeperkt-blijven op reine wezensschouwing op, en werden overtuigde metaphysici. De woorden Metaphysik, Ontologie, zijn in die kringen reeds in dagelijksch gebruik; de titels: Metaphysik der Gemeinschaft (v. Hildebrand), Metaphysik der Erkenntnis (N. Hartmann), Das Problem des geistigen Seins, en Das Problem der Realitätsgegebenheit (N. Hartmann) laten zien, dat men de volle werkelijkheid weer meent te kunnen kennen, dat men in liefdevolle overgave zijn oor te luisteren wil leggen aan wat het zijn, en wat objectieve realiteit in hun diepsten zin, dieper dan de zintuigelijke verschijningsvorm, ons te zeggen hebben. Zoo'n wending naar de objectieve werkelijkheid is steeds ook een stap nader tot de philosophia perennis, die toch ook houdt, dat ons verstand een structuur is, dynamisch geordend op het volle werkelijke zijn, en voor wie philosophie toch nooit kan bestaan in een stel definities en abstracte begrippen, of in een wiskundig schematisme van formeele regels. Nogmaals echter: in Nederland is men nog niet zoover; aan de Universiteiten is Kants kriticisme nog oppermachtig. Verbinding met de werkelijkheid, levensphilosophie is hier dan ook ver te zoeken. Voor hen is philosophie geen zijnsleer - zijn en werkelijkheid achten zij immers onkenbaar, - doch alleen methodeleer. De Phaenomenologie heeft, uitgezonderd den protestantschen theologie-prof. De Hartog, in Nederland nagenoeg nog geen aanhangers gevonden.Ga naar voetnoot(1) Aan de Universiteit van Groningen is de katheder van den psycho-physischen parallellist prof. Heymans, die een internationale beroemdheid werd, ten deel gevallen aan zijn geestverwant prof. Polak. - Hoe afgekeerd van alle Realiteitsbeschouwing zijn philosophie is, bleek wel uit Nic. Hartmann's discussie over das Problem der Realitätsgegebenheit. Polak kon in zijn positivistisch psychologisme maar niet begrijpen dat er nu een philosophie was waartegen Hartmanns oplosing van het realiteitsprobleem gericht was. En N. Hartmann mocht terecht antwoorden, zooals bleek uit het overige van Polaks referaat, dat het die van Polak zelf was. Een andere Heymansiaan, Dr. Poortman, heeft in zijn 'Tweeërlei | |
[pagina 7]
| |
Subjectiviteit' een origineel systeem verwerkt dat eenigszins nadert tot een Fichteaansch Idealisme. De drie tot nog toe geschetste richtingen: Spinozisme, Hegelianisme, Kantianisme zou men kunnen typeeren in hun opvattingen over philosophie. Voor het Neo-Spinozisme is philosophie toch eigenlijk: Ethica, wat hij noemt, d.w.z. de op-God-gerichtheid, tot aan Godsidentificatie. Geen wonder dat voor het religieuze moment hier minstens plaats blijft, overslaande zelfs tot een meer dan mogelijke mystieke Godverbondenheid. Voor het Neo-Hegelianisme, dat evenals Hegel, volmaakt Aristotelisch wil zijn, is philosophie het Denken van de Idee, in zijn opgang naar totale identiteit. Ook daar is plaats voor het diepste en goddelijkste, al is het alleen in functie van de idee gezien. Eigenlijk is het Hegelianisme doortrokken van religiositeit, even 'dronken van God' zooals men het Spinozisme wel eens noemt, zoover zelfs dat godsdienst en philosophie gaan samenvallen. Maar voor het Neo-Kantianisme is philosophie niet anders - het zijn hun eigen woorden - dan theorie der wetenschappen, critische leer van de algemeene grondslagen der wetenschappen. En of die grondslagen nu 'waarden' worden genoemd, zooals de Leidsche prof. de Sopper, en de Amsterdamsche prof. Pos het doen als volgelingen van Windelband, ofwel dat zij niet anders heeten dan critische wetenschapsnormen, zooals de groep van het Genootschap voor Kritische Philosophie (Ovink, Goedewaagen, Francken, Snethlage) het voorstelt als aanhangers der Marburgsche richting, voor beide partijen blijft gelden, zooals één hunner het formuleerde, dat er voor een filosophie, die de werkelijkheid tot object van onderzoek wil maken, in onzen tijd geen plaats meer is (de Sopper, Waardefilosofie, 1922, p. 6). De toepassing van dit standpunt op godsdienstphilosophie is duidelijk. Met volle consequentie is ze verricht door het 'enfant terrible' der Nederlandsche Critische school, Dr. J. Snethlage, protestantsch dominee in het Noord-Brabantsch dorpje Oyen. Volgens hem, in overeenstemming trouwens met de Religionsphilosophie van den Duitscher Görland e.a., is ook de religie evenals natuur enkel voorhanden in den vorm van wetenschap. Geen andere natuur kan gekend worden, dan die welke in het natuurwetenschappelijk oordeel ontstaat; geen ander recht, dan dat in de rechtswetenschap ontstaat; geen andere religie, dan in het stadium van fieri, van het worden, in de godsdienstwetenschap. Vooral in naam der religie is natuurlijk verzet gekomen tegen deze eigenlijk zoo rationalistische opvatting, die godsdienstig leven, diepste levenswerkelijkheid vereenzelvigt met godsdienstwetenschap. Juist het godsdienstig leven is toch oneindig veel dieper, inniger, reëeler en oorspronkelijker, dan al wat er over geschreven en gedacht wordt met het nuchtere verstand. - Snethlage c.s. zijn zich bewust (Proeve eener Krit. Godsd. phil., p. 52, tot deze consequenties gaan Ovink, Francken e.a. niet meer mee) tegen de gangbare meening in verzet te komen, wanneer zij deze tegenstelling niet langer handhaven, en doen plaats maken voor een identificatie. Maar consequent aan hun standpunt kunnen ze het 'Ding-an-sich' van den godsdienst evenmin handhaven als het 'Ding-an-sich' der natuur. 'In het geval der afwijzing eener op zich zelf bestaande natuur, zoo vervolgt Snethlage, heeft de kritische philosophie dan op het verzet te rekenen van het zgn. gezonde menschenverstand, dat zich op naief-realistisch standpunt stellend, deze afwijzing der natuur als absurd brandmerkt; in het geval der afwijzing eener op zich-zelf-staande religie verzet zich tegen haar uitkomsten de gemoedseisch der religieuse traditie, die het 'Ding-an-sich' der religie tot nu toe angstvallig als haar grootste schat koesterde. Geen wonder dat deze protestantsche dominee een twee jaar geleden de gangbare meening aan 't schokken bracht, toen hij consequent met deze Neo-Kantiaansche opvatting zijn communisme propageerde, en | |
[pagina 8]
| |
het Leninisme ook als een godsdienst voorstelde. Ook dit is immers een wetenschappelijk systeem met betrekking tot dezelfde vraagstukken als de andere religieuse systemen; 't is dus evengoed als de andere een moment in het fieri, in het ontstaan en worden der godsdienstwetenschap, omdat 'godsdienst is wat men heilig acht, waarin men gelooft en welk geloof men door een gemeenschap gedragen weet'. Gelijk reeds werd opgemerkt, heeft deze richting wel het allerminste vat op de geesten, vooral op de jongeren, in Nederland; doch ook van de andere kan eigenlijk niet worden gezegd, dat zij buiten den engen kring van vakmenschen, een grootere massa in denken en doen beheerschen. Maar wel geldt dit in de laatste jaren van het Neo-Thomisme. - Is het woord 'professoren-philosophie' geheel en al op zijn plaats bij de reeds genoemde richtingen, bij de katholieken heeft men lang kunnen spreken van een geestelijken-philosophie, zoodat onder leeken aan wijsbegeerte weinig of niet werd gedaan. Sinds de laatste jaren echter is de belangstelling voor wijsbegeerte onder katholieke leeken allerwege groeiende, en dit met name onder de studenten. Zeer velen volgen de colleges in Thomistische wijsbegeerte, die door bijzondere hoogleeraren aan de Universiteiten van Utrecht en Amsterdam gegeven worden. De belangstelling aan de R.K. Universiteit in Nijmegen is zeer groot, zoodat men de philosophie-colleges op die uren heeft moeten plaatsen, die een zeer ruime deelname mogelijk maakten; aan de technische Hoogeschool van Delft laat men voortdurend een ordebroeder van S. Thomas komen om in de philosophie te worden ingewijd, en vooral daar hebben zich reeds eenige leeken zoo veilig gevoeld dat zij weer hun wijsheid gaan uitdragen naar anderen. Men spreekt zelfs al van een 'Delftsche School'. Denkt men bij het hooren van dit woord onwillekeurig aan de stille binnenkamers van driehonderd jaar geleden, die Jan Vermeer ons wist te schilderen, dan lijkt soms dat stil-leggen van het moderne leven, en het terugplaatsen daarvan in een ideologie van eeuwen terug ook wel iets typeerends voor deze zgn. Delftenaren, zoo werd onlangs in het tijdschrift Roeping opgemerkt. Men heeft er reeds een paar maal op gewezen, dat hier wel eens een al te irreëel begrippenspel wordt gespeeld, dat niet bij machte is om vormend in te grijpen in het leven van het katholicisme, en nog veel minder om niet-katholieke stroomingen op te vangen. En toch heel de wijsgeerige belangstelling onder de kath. jongeren is uit dien drang gegroeid. Daaruit zijn die philosophische congressen of weken ontstaan, die reeds drie jaar achtereen te Nijmegen onder groote belangstelling, zelfs van niet-katholieke deelnemers werden gehouden. Daaruit komt het ook voort dat langzamerhand - al is het nog zeer langzaam - een wijsgeerige litteratuur van katholieke zijde geschreven wordt. Uit die drang naar verdieping en het verlangen om de groote, reëele vragen van het leven van vandaag te toetsen aan de wijsgeerige beginselen ontwikkelen zich al die studiecursussen en dispuutcolleges over gezag, fascisme, natuur en bovennatuur, over kapitalisme, en moraal, enz. Het gevaar dat menigeen na een zeer sober-bestudeerde inleiding onmiddellijk meent over de moeilijkste wijsgeerige problemen te mogen meespreken, is niet denkbeeldig. Maar voor een philosoof blijft in ieder geval deze troost, dat zijn vak in het middelpunt der belangstelling staat, bij de katholieke jongeren. |
|